direct naar inhoud van 3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid
Plan: Herinrichting Zandwetering nabij Diepenveen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P228-OH01

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)
3.3.1.1 Algemeen

  • Buitengebied

Het gebied rond Deventer is bijzonder. De Provincie Overijssel heeft zich tot doel gesteld dit bijzondere gebied met haar vloeiende overgang van IJssel, landgoederen, weteringen en het "wilde hart" te versterken. Om dit doel te bereiken zijn ontwikkelingsperspectieven opgesteld waarbij als algemeen uitgangspunt is gesteld dat het landschap behouden en versterkt moet worden en het realiseren van de zogenaamde groen-blauwe hoofdstructuur samen gaat met de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. Conform de sturingsfilosofie van de Provincie Overijssel is ontwikkeling van de Groene omgeving niet langer gebonden aan strikte voorschriften van welke functie op welke plek moet plaatsvinden. De Provincie biedt ruimte aan economische dynamiek en bevordert de ruimtelijke kwaliteit. Meervoudig ruimtegebruik wordt dan ook gestimuleerd met creatieve "en-en"-oplossingen. Naast de bescherming van kwaliteiten staat de provincie voor het benutten van ontwikkeling en dynamiek voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling (dus boerenbedrijf, recreatieonderneming, knooperf, et cetera) de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven, en de speciaal opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken bepalend zijn. Gemeente Deventer krijgt handelingsvrijheid als deze benadering wordt doorvertaald naar de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.

  • Waterhuishouding

Het waterbeleid is in de Omgevingsvisie beschreven vanuit diverse waterthema's. Deze worden hierna per thema besproken.

  • Veiligheid

Bij veiligheid worden onderscheiden: bescherming tegen overstroming en tegen wateroverlast.

Bij de bescherming tegen overstroming gaat het om het geven van ruimte aan het hoofdafvoersysteem, om het in stand houden van veilige waterkeringen en om inrichtingsmaatregelen in laaggelegen gebieden. Concreet is dit naar gebieden uitgewerkt:

    • 1. Periodiek toetsen of de waterkeringen voldoen aan de gestelde normen en zonodig verbeteringsmaatregelen laten nemen. De veiligheid tegen overstroming is voor de primaire en regionale keringen normstellend bij ruimtelijke ontwikkeling.
    • 2. Ruimte gegeven aan de grote rivieren IJssel, Vecht en Zwarte Water. De afvoerfunctie van het winterbed van de rivieren is normstellend voor de ruimtelijke ontwikkeling.
  • Wateroverlast

Voor wat betreft bescherming tegen wateroverlast geldt voor de regionale watersystemen concreet op gebiedsniveau:

    • 1. de primaire watergebieden, die bij stedelijke gebieden zijn aangewezen als ruimte voor natuurlijke waterberging in extreme situaties worden vrijgehouden van ontwikkelingen, die de wateropvangfunctie belemmeren. Het belang van het water is normstellend.
    • 2. bij ruimtelijke ontwikkeling langs “essentiële waterlopen” wordt rekening gehouden met behoud van de afvoerfunctie en mogelijkheden voor vergroten van de afvoercapaciteit. Alle ontwikkelingen dienen beoordeeld te worden in het licht van het water.
  • Watercondities voor mens, landbouw, natuur en landschap

In de hieronder aangegeven gebieden wordt het waterbeheer afgestemd op het grondgebruik. Meer specifiek geldt voor watercondities het volgende:

    • 1. Groen-blauwe hoofdstructuur (EHS en ecologische verbindingszones)

In grote delen van de EHS spelen goede watercondities een belangrijke rol. In samenhang met de realisatie van de EHS worden hiervoor ook de nodige maatregelen genomen binnen de grenzen van de EHS.

    • 1. Oppervlaktewaterlichamen KRW

De ecologische doelen die gesteld zijn voor de oppervlaktewaterlichamen ( KRW) mogen door ruimtelijke ontwikkelingen of nieuwe functies niet onmogelijk worden gemaakt en de aanwezige situatie mag niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (stand still vereiste).

    • 1. Betrouwbare en continue drinkwatervoorziening en bescherming industriële winningen

Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
Op 26 locaties in Overijssel  wordt grondwater voor drinkwatervoorziening aan de bodem onttrokken. Deze moeten afdoende worden beschermd. Er wordenbeperkingen gesteld aan activiteiten en ruimtelijke functies in het zgn. grondwaterbeschermingsgebied en in mindere mate in het zgn. intrekgebied. Activiteiten en functies die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden worden geweerd of er moeten voorzieningen worden getroffen. Het belang van het water is hier normstellend.

    • 1. Het diepe watervoerende pakket in Salland
      Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er geen sprake zijn van Koude-Warmte-Opslag (KWO) in dit diepe pakket.

3.3.1.2 Specifiek voor de ontwikkeling

Ontwikkelingsperspectieven uit de omgevingsvisie:

  • Het plangebied valt onder "vitaal platteland - accent veelzijdige gebruiksruimte". Dit houdt in: gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Daarbij hebben de gronden de volgende aanduidingen binnen deze categorie: "flank in het mixlandschap" "mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren".

Gebiedskenmerken uit de omgevingsvisie:

Op het totale plangebied zijn meerdere gebiedskenmerken van toepassing. Per laag uit de omgevingsvisie (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de lust- en leisure laag) worden de gebiedskenmerken beschreven en wordt aangegeven voor welk plandeel het kenmerk van toepassing is. Voor het plangebied gelden geen kenmerken voor de stedelijke laag.

Natuurlijke laag

  • Beekdalen en natte laagten:

Norm: Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Richting: Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Inspiratie: De onderdelen vanuit een perspectief op het geheel van het lineaire beeksysteem inrichten en beheren. De oeverlanden komen onder invloed van de waterdynamiek. (Broek)bos op de hogere randen. Deze gebiedskenmerken gelden alleen voor het deelgebied Laage Diepenveen.

  • Dekzandvlakte

Norm: Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richting: Als ontwikkelingen plaats vinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt. Deze gebiedskenmerken gelden voor Randerpad, Verlegging watergang ten noorden van Roobrug en in mindere mate voor Laage Diepenveen.

Het plan is er op gericht om extra ruimte te geven aan water. In het deelgebied Laage Diepenveen is de beplanting en inrichting volledig gericht op het water en het laten zien van de werking van retentie.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

  • Oude hoevenlandschap

Norm: De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richting: Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes. Deze gebiedskenmerken gelden voornamelijk voor de directe omgeving van Laage Diepenveen.

  • Jonge heide en broekontginningslandschap

Richting: Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. Deze kenmerken gelden hoofdzakelijk voor deelgebied Randerpad.

Het inrichtingsplan voorziet in de accentuering van de Zandwetering door de aanplant van een aantal bomen. Daarmee wordt aangesloten bij de ontwikkelrichting van het 'oude hoevenlandschap'. Bij de herinrichting van deelgebied Randerpad wordt bijgdragen aan de versterking van de waterloop.

Lust- en leisure laag

  • Stadsrandgebied:

Richting: Behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land, gekoppeld aan ontwikkeling. Slecht barrières tussen stad en land. Verbind de opgaven van dorps- en stadsuitbreidingen en infrastructuur aan de opgaven in de groene stadsranden op een wijze dat de identiteit van dorp of stad en landschap worden versterkt. Bied plaatselijk ruimte voor ontwikkelingen, mits deze voortbouwen aan de versterking van de stad-land relatie. Neem de inrichting van de stadsrand op in de grondexploitatie van bouwprojecten. Maak mooie uitnodigende entrees van dorpen en steden. Leg geen rondwegen meer aan die stad en land scheiden. Deze gebiedskenmerken gelden voor alle deelgebieden.

Het plan voorziet in het slechten van barrières en voorziet in de aanleg van een ommetje voor met name de lokale bevolking. Op deze manier wordt het dorp verbonden met het platteland en de onderlinge relatie versterkt.

De waterfunctiekaart:

  • KRW oppervlaktewaterlichaam (uitsluitend met betrekking tot Laage Diepenveen)

De ecologische doelen die gesteld zijn voor de oppervlaktewaterlichamen (implementatie van de KRW) mogen door ruimtelijke ontwikkelingen of nieuwe functies niet onmogelijk worden gemaakt en de aanwezige situatie mag niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (stand still-vereiste). Voor het realiseren van het ecologische doel is het belang van het water kaderstellend.

Volgens de KRW moet het oppervlaktewater ingedeeld worden in zogenoemde waterlichamen. Een waterlichaam is bijvoorbeeld een meer, een (deel van een) rivier of beek, of een deel van een kustwater. Bij de indeling in waterlichamen is het volgende van belang: Watertype, Omvang en Beïnvloedingen.

Watertype: Bij de KRW gaat het onder andere over ecologische doelen. Deze doelen worden gedefinieerd aan de hand van de aanwezige flora en fauna. Omdat de soortensamenstelling van nature verschilt door milieufactoren zoals stroming, diepte en chemische samenstelling van het water, moeten de doelen gedifferentieerd worden naar watertype. De KRW schrijft voor dat aan elk waterlichaam een (ecologisch relevant) watertype (Kaderrichtlijn Water, Water bijlage) wordt toegekend. De KRW geeft aan dat de typologische hoofdindeling bestaat uit rivieren, meren, overgangswateren en kustwateren. Op nationaal niveau is een verdere onderverdeling daarvan gemaakt. De Nederlandse typologie omvat in totaal 55 watertypen. Bij de indeling van het oppervlaktewater is rekening gehouden met deze typologie (Typering Zandwetering: R5, langzaam stromende middenloop).

Omvang: Niet alle wateren hoeven ingedeeld te worden in een waterlichaam. In de KRW staat dat bij de typologie rekening kan worden gehouden met de omvang van het water. Voor rivieren heeft het kleinste riviertype een stroomgebied van 10-100km2. Het kleinste meertype heeft een omvang van 0,5-1 km2. In Nederland is daarom besloten beken met een stroomgebied kleiner dan 10 km2 en meren met een oppervlak kleiner dan 50 ha niet als waterlichaam te begrenzen.

Beïnvloedingen: Bij de indeling in waterlichamen moet rekening worden gehouden met de huidige kwaliteit en met beïnvloedingen. Grote verschillen in kwaliteit of belangrijke verschillen in beïnvloeding (bijvoorbeeld lozingen) kunnen redenen zijn om wateren in verschillende waterlichamen in te delen. Een waterlichaam kan maar bestaan uit één watertype. Zodra het water overgaat naar een ander type (bijvoorbeeld van bovenloop naar middenloop) wordt het een ander waterlichaam.

Resultaat: De waterschappen hebben een voorstel gedaan voor de indeling en begrenzing van de waterlichamen. Voor de provincie Overijssel zijn in totaal 88 waterlichamen benoemd. Een deel daarvan overschrijdt de provinciegrenzen en ligt gedeeltelijk in Drenthe of Gelderland.

  • Dijkringgebied (geldt gehele plangebied)

Bij de verdere ontwikkeling en herinrichting van de lage delen van Overijssel (gebieden die door dijkringen worden beschermd) moet aandacht gegeven worden aan voorzieningen die bij overstroming het aantal slachtoffers en de omvang van schade kunnen beperken. In gebieden die snel en diep onderlopen bij een dijkdoorbraak (dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta) is het waterbelang zwaarwegend. In de gebieden die minder snel en ondiep onderlopen (de dijkringen Vollenhove, Salland en Oost-Veluwe) is het waterbelang mede ordenend.

  • Primair watergebied Zandwetering (geldt uitsluitend voor Laage Diepenveen)

Primaire watergebieden zijn laaggelegen gebieden, die bij hevige neerslag onderlopen. Ze hebben een functie voor een natuurlijke wijze van waterberging. Het in stand houden van deze functie voor waterberging is kaderstellend voor verdere ontwikkeling.

Ontwikkelingsmogelijkheden: Primaire watergebieden laten zich combineren met alle ruimtelijke functies, die niet kapitaalintensief zijn: landbouwgronden, groenvoorziening, sport en recreatie, natuur en ecologie.

  • boringsvrijezone drinkwater (geldt voor gehele plangebied)

De winningen voor de drinkwatervoorziening die plaatsvinden in het diepe watervoerende pakket (Zwolle diep, Deventer centrum, Ceintuurbaan en Diepenveen) worden beschermd door middel van een milieubeschermingsgebied met de functie waterwinning. Deze bescherming heeft de vorm van een boringsvrije zone. In Salland valt dit verbod samen met het algemene verbod op diepe boringen aldaar, ter bescherming van de strategische drinkwaterreserve.

Ontwikkelingsmogelijkheden: Alle ontwikkelingen zijn mogelijk waarbij geen diepe boringen nodig zijn.

De geplande ontwikkeling past binnen het hiervoor geformuleerde beleidskader. Benoemde normen worden gerespecteerd en er wordt aangesloten bij de doelstellingen.

3.3.2 Omgevingsverordening (2009)


Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden aangewezen, die water in extreme situaties kunnen bergen om overlast in andere gebieden te voorkomen. In deze gebieden mag het waterbergend vermogen niet worden aangetast. Gebieden met risico op overstroming zijn gebieden die omgeven zijn door primaire waterkeringen en waar bij een doorbraak het risico bestaat dat het gebied onder water loopt. De verordening schrijft voor dat voor alle gebieden met risico op overstroming een overstromingsrisicoparagraaf wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Het is verboden om in de beschermingsgebieden van (openbare) drinkwaterwinningen schadelijke stoffen te gebruiken en/of handelingen te verrichten, die de grondwaterkwaliteit kunnen aantasten, zonder beschermende maatregelen of voorzieningen te treffen. Het betreft hier waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones.

In de Omgevingsverordening 2009 worden normen vastgelegd voor regionale waterkeringen en voor wateroverlast. Regels zijn opgesteld voor het beheer van het watersysteem en voor beheer en instandhouding van vaarwegen. De Provincie heeft een register opgesteld voor registratie van grondwateronttrekking en infiltratie.

De provinciale kaart behorende bij de verordening geeft aan dat het gaat om een mixlandschap, een boringsvrije zone en dijkring. Het mixlandschap stelt geen beperkingen vanuit de provinciale omgevingsverordening. Boringsvrije zone is verboden voor inrichtingen, dat is hier niet aan de orde. Tevens mogen er geen lozingen, bodemenergiesystemen en mechanische ingrepen plaatsvinden. Bij de werkzaamheden om tot een inrichting van de gronden te komen worden ook mechanische ingrepen uitgevoerd. Het betreft hier echter geen werkzaamheden waarvoor ontheffing van Gedeputeerde Staten noodzakelijk is. Het feit dat er sprake is van een dijkring is met name van belang voor grootschalige ontwikkelingen (al dan niet met nieuwe bebouwing). Dat is hier echter niet aan de orde.

Aanvullend is het zo dat het voorliggende bestemmingsplan juist een initiatief mogelijk maakt om ruimte te bieden aan het water en daarmee juist een bijdrage levert aan het streven naar waterberging zoals in het hiervoor beschreven beleid wordt beoogd.

3.3.3 Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Groot Salland

Dit plan geeft aan hoe het waterschap werkt aan voldoende en schoon water en aan veilig wonen en werken tegen aanvaardbare kosten, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn: het waarborgen van de veiligheid, het beheer van het watersysteem (samenhang tussen grondwater en oppervlaktewater in relatie tot hoogteligging, bodemstructuur en grondgebruik) en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Uitvoering van het thema Ruimte voor Water en het voldoen aan de KRWdoelen staan de komende jaren centraal, dit vraagt na het beschikbaar komen van ruimte voor de inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. In de afvalwaterketen is er een functionele samenhang tussen rioleringsstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gemeente en waterschap werken samen aan optimalisering en kostenbesparing.

3.3.4 Regio Structuurvisie Stedendriehoek ("De Voorlanden van de Stedendriehoek 2030" )

De colleges van de gemeenten van de Stedendriehoek (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst, Zutphen) stellen gezamenlijk de Regionale Structuurvisie "De Voorlanden van de Stedendriehoek" op. Het ontwerp van de visie heeft ter inzage gelegen tot en met 6 mei 2009. Verdere besluitvorming volgt najaar 2009.

De visie maakt samen met de al eerder vastgestelde Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) het ruimtelijk beleid voor de regio "compleet". Beide documenten vormen samen het kader voor beleid en uitvoering op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling in de zeven gemeenten.

Het plangebied is gelegen in het bundelingsgebied, zij het op de rand, en maakt dus als uitgangspunt geen deel uit van de Voorlanden, maar van de "Regionale structuurvisie Stedendriekhoek 2030". In deze structuurvisie voor het zogenoemde bundelingsgebied zijn 3 thema's van belang: landschap, recreatie en water.

Landschap: Het gebied is aangegeven als stedelijk uitloopgebied/stedelijk groen. Woningbouw kan als instrument voor actieve landschapontwikkeling worden ingezet, nu de fondsen voor natuurontwikkeling en grondaankopen steeds schaarser worden. Voor het ontwikkelen van de landgoederenzone op de oeverwallen van de IJssel kunnen mogelijk kleinschalige, extensieve vormen van landelijk wonen, gecombineerd met verplichte landschapsbouw, bijdragen aan het versterken van de kwaliteit van het rivierenlandschap.

Recreatie: Een betere toegankelijkheid van het landelijk gebied door aanleg van een recreatief netwerk van wandel-, fiets- en ruiterpaden, met name in het middengebied.

Water: Op orde brengen van de Sallandse weteringen van Deventer, waarbij meervoudig ruimtegebruik kan worden ingezet. Realisatie van de wateropgaven door het verruimen van de grote weteringen en kleinschalige waterretentie op laaggelegen plekken in de Stedendriehoek, en waar nodig aanwijzing van waterbergingsgebieden ten oosten van de IJssel. Ruimte voor waterberging en de benodigde compensatie ervan bij locaties voor wonen en werken. Ontwikkelen van oude cultuurlanden en woeste gronden tot een afwisselend coulissenlandschap met oude, verspreide bosgebieden. Versterken van oeverwallen aan weerszijden van de IJssel tot een robuuste landschapsstructuur door aanleg van kleinschalige natuur- en boselementen.

De ontwikkeling zorgt voor een landschappelijke inpassing van de opgaven vanuit recreatie en water, waarmee wordt aangesloten bij de structuurvisie.