direct naar inhoud van 5.2 Milieu-aspecten
Plan: Bergweidedijk-Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P209-OH01

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Wet milieubeheer

Op het gehele bedrijventerrein Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark en Veenoord wordt het principe van inwaartse zonering toegepast. Dit betekent dat in het midden van het bedrijventerrein ruimte is voor bedrijven in de zwaardere milieucategorieën, terwijl de randen van het bedrijventerrein - vooral waar deze grenzen aan woongebieden - uitsluitend bestemd zijn voor de lichtere milieucategorieën. De situering van het plangebied aan de rand van het bedrijventerrein, maar niet naast een woongebied, maakt dat zich hier bedrijven kunnen vestigen waarvan de milieucategorie niet zwaarder is dan 3.1.

Afhankelijk van het soort bedrijf dat zich in het plangebied zal vestigen is er een melding of een vergunning op grond van de Wet Milieubeheer nodig.

5.2.2 Geluid

Binnen het plangebied is het de bedoeling om een tweetal bedrijfspanden op te richten. Eén pand (01) krijgt 10 verdiepingen en het andere gebouw (02) wordt 4 verdiepingen hoog. Het bouwwerk is niet geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Pand 01 zal gedeeltelijk een kantoorfunctie krijgen. In het kantoorpand moet worden voldaan aan de geluideisen uit het Bouwbesluit 2003. Hiervoor is bepaald wat de gevelbelasting bedraagt ten gevolge van het verkeerslawaai en industrielawaai.

De maximale geluidsbelasting van pand 01 ten gevolge van industrielawaai bedraagt 58 dB(A) etmaalwaarde en van gebouw 02 56 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P209-OH01_0003.png"

De maximale geluidsbelasting van pand 01 en 02 ten gevolge van verkeerslawaai bedraagt 66 dB Lden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P209-OH01_0004.png"

Gezien de maximale geluidbelastingen zal met een standaard gevelopbouw volgens Bouwbesluit niet voldaan worden aan het vereiste binnenniveau. Op grond van het Bouwbesluit moet de geluidwering Ga;k van de gevel voor een kantoorfunctie minimaal gelijk zijn aan de geluidbelasting min 40. De verwachting is dat er extra isolatiemaatregelen moeten worden genomen om aan het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Nader onderzoek kan dit uitwijzen. Dit onderzoek is vereist voor de bouwvergunningprocedure. Voor de ruimtelijke procedure is aanvullend akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Voor acceptatie van de melding in het kader van het Activiteitenbesluit zal beoordeeld worden of met de beoogde bedrijfsactiviteiten voldaan kan worden aan standaard geluidvoorschriften van het besluit, of dat reducerende maatregelen of nadere eisen noodzakelijk zijn.

In 2009 is voorts het voorontwerp bestemmingsplan "Bergweide, Kloosterlanden - Hanzepark, Veenoord" vastgesteld. In dit voorontwerp bestemmingsplan is onder andere het plangebied Bergweidedijk-Zuid opgenomen als onderdeel van het gezoneerde industrieterrein. Op dit moment maakt het plangebied nog geen onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein. Onder andere in verband met deze wijziging zal de bestaande geluidzone Bergweide worden aangepast. Hierbij wordt rekening gehouden met de redelijkerwijs te verwachten geluidemissie op grond van de toegestane bedrijfscategorieën.

Op de grens van de geluidzone mogen alle bedrijven op het gezoneerde industrieterrein tezamen maximaal 50 dB(A) veroorzaken. De geluidzone (het aandachtsgebied) ligt rond het gezoneerde industrieterrein. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen niet meer dan 50 dB(A) bedragen. In de zone gelden grenswaarden voor de geluidbelasting van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (maximale ontheffingswaarde 55 dB(A)). Op het industrieterrein zelf wordt er vanuit gegaan dat er in principe geen woningen aanwezig zijn. De aanwezige (bedrijfs)woningen worden niet beschermd tegen geluidoverlast in het kader van de Wet milieubeheer. De geluidzone en zonegrens zijn onderdeel van het bestemmingsplan.

5.2.3 Bodem

Op de locatie is een voormalig moeras in de loop der jaren gedempt en aanvullend opgehoogd met bouw- en sloopafval. Aan de noordwestzijde van het terrein bevindt zich een strook grond waar eveneens dit dempings-/ophogingsmateriaal is aangetroffen. Naast regulier bouw- en sloopafval zijn ook trottoirbanden, stoeptegels, asfalt, kledingresten, glas en asbest (-deeltjes en –golfplaten) aangetroffen.

Gemiddeld bestaat het dempings-/ophoogmateriaal voor 74% uit grond en voor 26% uit bouw- en sloopafval. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er sprake is van grond (nl. >50% grond). Hiermee valt de locatie onder de regelgeving van de Wet bodembescherming.

Op de locatie zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd, te weten:

  • Verkennend bodemonderzoek, Tauw, R3523020.H01/PHI, augustus 1996;
  • Nader bodemonderzoek, Tauw, R3552713.H02GJI/RVB, april 1997;
  • Bodem- en waterbodemonderzoek Bergweidedijk, Tauw, 3785092, oktober 1999;
  • Nader bodemonderzoek, Geofox, B4490/PSP/Rfr, maart 2002;
  • Stappenplan, Geofox, B4490/MAS/Rfr, april 2002.

Op basis van deze historische gegevens is een actueel verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma, ATR/VN-29196, 18 augustus 2009). De belangrijkste conclusies van het verkennend en nader onderzoek zijn:

  • In de grond aan de noordzijde en het centrale deel van de locatie zijn zintuiglijk matig tot sterke bijmengingen met puin, beton, stenen, plaatmateriaal, etc. (bouw- en sloopafval) aangetroffen;
  • Ernstig geval van verontreiniging als gevolg van asbestgehalte in sleuf 8. Verontreiniging wordt veroorzaakt door plaatsmateriaal en is zintuiglijk ingekaderd;
  • Ernstig geval van verontreiniging met HCH in de grond op noordzijde perceel nabij Bergweidedijk. Verontreiniging is, met uitzondering van de noordzijde (=Bergweidedijk), ingekaderd. Verontreiniging vormt (modelmatig) humane risico's. Dit betekent dat er een saneringsnoodzaak is. Er zijn (modelmatig) geen ecologische en verspreidingsrisico's;
  • Sterk verhoogd gehalte met PAK op westzijde perceel in bovengrond (0-0,4 m-mv). Verontreiniging is beperkt van omvang (geen ernstig geval) en er bestaat geen saneringsnoodzaak;
  • Matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood en PAK op centrale deel van de locatie. Op basis van heterogeniteit in bijmengingen is aanvullend onderzoek niet nodig. Bouwrijp maken van dit deel van de locatie wordt opgenomen in raamsaneringsplan;
  • Op het overige terrein en in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Hiervoor is geen vervolg (onderzoek of sanering) nodig.

Gesteld kan worden dat op de locatie zich gevallen van ernstige verontreiniging bevinden. Op basis van de huidige informatie is de locatie niet zonder meer geschikt voor de toekomstige functie. De locatie kan geschikt gemaakt worden door de bodemverontreiniging te saneren. Hiervoor is een saneringsplan nodig waarmee door het bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming (in dit geval de gemeente Deventer) is ingestemd.

De melding en het saneringsplan zijn in oktober 2009 ingediend. Op 8 maart 2010 hebben burgemeester en wethouders het saneringsplan goedgekeurd. Dit goedkeuringsbesluit heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegen het goedkeuringsbesluit zijn geen bezwaren binnengekomen, zodat het besluit onherroepelijk is geworden. Het plangebied kan daarmee gesaneerd worden zodat het geschikt wordt voor de functie van bedrijventerrein.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is titel 5.2, 'Luchtkwaliteitseisen', van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden. De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het Besluit luchtkwaliteit 2005, de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.

Langs de wegen in Nederland vinden geen overschrijdingen plaats van de richtwaarden en grenswaarden van de zware metalen (lood, arseen, cadmium en nikkel) en ozon. Om deze reden zijn deze stoffen niet opgenomen in de rekenmodellen.

Te beschouwen grenswaarden met betrekking tot luchtkwaliteit

Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden voldoen aan de grenswaarden, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Voor NO2 geldt voor het prognosejaar 2008 een plandrempel van 44 µg/m3.

Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

Onderzoeken en resultaten

Door Goudappel Coffeng is op 14 april 2008 een luchtkwaliteitonderzoek gerapporteerd voor het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Bergweide - Kloosterlanden - Hanzepark - Veenoord. Hierin zijn verschillende locaties onderzocht die een bedrijfsbestemming moeten krijgen in het nieuwe bestemmingsplan, waaronder de locatie aan de Bergweidedijk. Voor de Bergweidedijk is in dit onderzoek een aanname gedaan voor het aantal verkeersbewegingen. In het uitgevoerde onderzoek zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Bergweidedijk, zuidkant:

  • wijziging van groen/sportdoeleinden naar bedrijven uit te werken;
  • Milieucategorie 3.1;
  • Potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor goederenvervoer;
  • Gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per netto ha bedrijventerrein per werkdagetmaal;
  • Type gemengd terrein;
  • Personenauto 480 motorvoertuigbewegingen/weekdagetmaal (240 heen en 240 terug);
  • Vrachtauto 108 motorvoertuigbewegingen/weekdagetmaal (54 heen en 54 terug).

Deze verkeersintensiteiten zijn toereikend voor de beoogde bedrijfsvoering. Op basis van het uitgevoerde onderzoek naar de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling géén nadelige invloed op de luchtkwaliteit zal hebben.

5.2.5 Externe veiligheid

Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wet- en regelgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in een miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor dit plan zijn de volgende twee risicobronnen aan de orde. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, in dit geval over de A1 en de Zutphenseweg, onder andere voor aanvoer van LPG naar het BP tankstation aan de Zutphenseweg. Het tankstation zelf is niet relevant voor het plan, nu de nieuwe ontwikkeling is gelegen buiten de wettelijke toetsingsafstand voor het groepsrisico van het tankstation. Daarnaast loopt er een hogedrukaardgasbuisleiding langs de Zutphenseweg.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor hogedruk aardgasbuisleidingen in de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen”, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”.

Voor dit plan is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio IJsselland te Zwolle. Per brief van 27 oktober 2009 met kenmerk V09.000534 SC is advies uitgebracht. Dit advies is in de onderstaande tekst verwerkt.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 4 juli 2007 heeft de gemeenteraad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied dat dit bestemmingsplan bestrijkt is het ambitieniveau “Ruimte voor ontwikkeling”. Dit gebied is op de kaart “Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid” van de Omgevingsvisie externe veiligheid weergegeven.

Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

Ambitieniveau   Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten
 
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Ruimte voor ontwikkeling   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp  

Hogedrukaardgasbuisleidingen

Grotendeels buiten het plangebied, op een afstand van 15 meter van het eerste bebouwingsvlak binnen het bestemmingsplan bevindt zich een hogedrukaardgasbuisleiding met een diameter van 150 mm en een druk van 40 bar. De circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 hanteert per leiding, afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk, een toetsingsafstand. Binnen die toetsingsafstand moet voor nieuwe situaties worden nagegaan welke bebouwing in die zone aanwezig is en toelaatbaar is. Voor dit type leiding is de toetsingsafstand 95 meter. In het kader van dit bestemmingsplan is derhalve toetsing aan deze circulaire aan de orde.

Naar verwachting wordt binnenkort nieuwe regelgeving van kracht voor aardgasbuisleidingen. Het ontwerpbesluit, genaamd “Besluit externe veiligheid aardgasbuisleidingen”, is reeds gepubliceerd. Toetsing aan deze conceptregelgeving levert op dat bij de genoemde druk en diameter van de hogedrukaardgasbuisleiding voor de beoordeling van het groepsrisico een gebied van 95 meter ten weerszijden van de leiding dient te worden geïnventariseerd op bebouwing en daaraan gerelateerde aanwezigheid van mensen.

De inventarisatie heeft plaatsgevonden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de leiding zijn berekend in het rapport “Risicoberekening gastransportleiding N-553-80-KR-001 t/m 004”. Uit de resultaten blijkt dat het plaatsgebonden risico op 0 meter is bepaald en dat het groepsrisico in lichte mate toeneemt maar zich desondanks ruim onder de oriënterende waarde bevindt.

Ter hoogte van de leiding bevindt zich een zakelijk rechtstrook die zich uitstrekt tot 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding. Ter hoogte van deze strook is een dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Deze dubbelbestemming strekt tot bescherming van de leiding door bebouwing te verbieden en bepaalde grondingrepen afhankelijk te stellen van een aanlegvergunning. Om de bereikbaarheid van de leiding te waarborgen wordt er een verbod opgenomen op het permanent opslaan van goederen binnen de dubbelbestemming.

Vervoersassen met gevaarlijke stoffen

Tot op een afstand van 200 meter vanaf een vervoersas met gevaarlijke stoffen dient volgens de circulaire "Vervoer gevaarlijke stoffen" rekening gehouden te worden met de mogelijke risico's van dergelijke vervoersassen. In en rondom het plangebied liggen twee vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden. Het betreft de snelweg A1 aan de zuidzijde en de provinciale weg N348 richting Zutphen aan de westzijde.

De hoogte van het plaatsgebonden risico en groepsrisico van de vervoersassen rondom het plangebied is beschreven in het rapport ”Externe veiligheid wegtransport Deventrade" van 12 mei 2009.

De berekeningen zijn voor wat betreft de vervoersbewegingen gebaseerd op de laatst bekende tellingen en toekomstprognoses van het ministerie van Verkeer & Waterstaat. Voor het aantal aanwezigen in het plangebied is de bestemmingsplancapaciteit aangehouden en vertaald naar een mogelijk maximaal aantal aanwezigen.

Voor de vervoersassen voor gevaarlijke stoffen in relatie tot het plangebied geldt dat er geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour buiten de vervoersas wordt berekend en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico in lichte mate toeneemt, maar desondanks niet wordt overschreden.

Zelfredzaamheid

De locatie valt onder het sirenedekkingsgebied zodat de alarmering bij een calamiteit goed hoorbaar is. De gebruikers van de gebouwen beschikken over een hoge zelfredzaamheid. Het ontvluchten geschiedt via de Bergweidedijk. Dit biedt de mogelijkheid om haaks op de risicobronnen te vluchten. Bij een calamiteit op de snelweg A1 kan via de Bergweidedijk en de Visbystraat naar het noorden gevlucht worden. Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de Zutphenseweg of met de aardgasbuisleiding kan via de Bergweidedijk en de Munsterstraat naar het oosten gevlucht worden. Overigens is de kans op een calamiteit op de Zutphenseweg en de gevolgen voor Deventrade wat verlaagd, omdat het nabijgelegen LPG tankstation voor het wegverkeer de verplichting heeft opgelegd gekregen om de bevoorrading met LPG 's nachts te laten plaatsvinden.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

De hiervoor besproken ontvluchtingroutes fungeren ook als bereikbaarheidsroutes voor de hulpdiensten. Daarbij is het wegennet in de omgeving van de Bergweidedijk voldoende fijnmazig om de eventuele stroom vluchtenden te ontwijken.

Naast de bereikbaarheid die reeds is vastgelegd in de infrastructuur van de omgeving van het plangebied dienen percelen tevens aan bereikbaarheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in artikel 2.5.3 van de Bouwverordening van de gemeente Deventer. Bij bouwvergunningverlening wordt getoetst op deze eisen. De eisen komen er kortweg op neer dat de toegangsweg geschikt moet zijn voor de hulpdiensten. Tevens moeten opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar zijn zodat een verbinding gelegd kan worden tussen de bluswatervoorziening en de brandweerauto's.

Het plangebied is voorzien van een primaire bluswatervoorziening met een dekkend net van brandkranen. De capaciteit van de primaire bluswatervoorziening is afgestemd op het te verwachten risico. Nabij het plan bevindt zich de Schipbeek die indien nodig kan dienen als tertiare bluswatervoorziening (de secundaire bluswatervoorziening is de brandweerauto zelf).

De uitvoering van de wegen en de bluswatervoorzieningen voldoet aan het gestelde in de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid, uitgegeven door het NVBR 2003.

Eindafweging

De hoogte van de beschreven risico's en de mogelijke scenario's en de mogelijkheden die de locatie biedt op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan.

5.2.6 Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en Faunawet relevant. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan ruimtelijke ontwikkelingen zoals het beoogde bouwplan, is dan ook ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft:

  • Quickscan natuurtoets Deventrade Bergweidedijk, Deventer. Notitie 08-328A, EcoGroen Advies, Zwolle;
  • Quickscan aanvullend onderzoek Bergweidedijk, Deventer; Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet- en regelgeving. Rapport 08-328, EcoGroen Advies, Zwolle.

Op 11 november 2008, 9, 10 en 22 april en 8 en 14 mei 2009 zijn veldbezoeken aan het plangebied gebracht. Het onderzoek heeft zich gericht op aanwezigheid van beschermde en bedreigde planten- en diersoorten. In het plangebied zijn de volgende beschermde soorten aangetroffen of te verwachten:

  • Grote kaardenbol (80 exemplaren);
  • Brede wespenorchis (10 exemplaren);
  • Wilde marjolein (10 exemplaren);
  • Gewone pad;
  • Bastaardkikker;
  • Bruine kikker;
  • Kleine watersalamander;
  • Veldmuis;
  • Aardmuis;
  • Bosmuis;
  • Tweekleurige bosspitsmuis;
  • Rosse woelmuis;
  • Huisspitsmuis;
  • Haas;
  • Egel;
  • Mol;
  • Gewone dwergvleermuis;
  • Laatvlieger;
  • diverse vogelsoorten;
  • Kleine modderkruiper (22 exemplaren).

De wilde marjolein en de kleine modderkruiper zijn juridisch zwaarder beschermde soorten, waar in het kader van de Flora- en faunawet rekening mee moet worden gehouden. Omdat de vleermuizen (gewone dwergvleermuis en laatvlieger) alleen foeragerend aanwezig zijn, hebben deze geen juridische consequenties. De overige genoemde soorten vallen in een lage beschermingscategorie en bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze soorten automatisch een vrijstelling.

Ten aanzien van broedvogels geldt dat er geen activiteiten mogen worden ondernomen op locaties waar nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Met de wijzigingen van 26 augustus 2009 in de Flora- en faunawet is het niet meer nodig een ontheffing aan te vragen voor de kleine modderkruiper en de wilde marjolein. Er moet gewerkt worden met een gedragscode of zodanig dat de soort geen schade ondervindt. Er zal gewerkt worden volgens de 'gedragscode Fora- en faunawet Bouwend Nederland', waarbij in enkele gevallen de periode nog beter is aangepast aan de leefwijzen van de beschermde soorten.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een beschikking met goedkeuring van de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij te krijgen. Deze goedkeuring wordt aangevraagd. Het verplaatsen van vissen en planten zal onder begeleiding van een ecologisch deskundige uitgevoerd worden.

Het verplaatsen van kleine modderkruipers gebeurt in de periode van eind oktober tot half februari (mits sprake is van vorstvrij weer). Eind februari moet uiterlijk het verplaatsen (onder begeleiding van een visdeskundige) uitgevoerd zijn. Het verplanten van de marjolein vindt plaats in maart. Dit is net voor het begin van het groeiseizoen.

In de Woonvisie en de Visie Duurzaam Deventer (Koersdocument Milieubeleidsplan 2009-2014) zijn ecologische ambities vastgelegd. Om hieraan uitvoering te geven is het van belang dat de volgende criteria in het Beeldkwaliteitsplan, of het equivalent daarvan, terechtkomen.

Bij bouw, renovatie en/of nieuwbouw:

  • Per strekkende 3 meter gevel wordt een nestelgelegenheid voor de gierzwaluw ingebouwd. Deze nestelgelegenheid zit op minstens 3 meter vanaf de grond en zit bij voorkeur op het oosten of het noorden en de aanvliegroute van de gierzwaluw is vrij. Gebouwen waarvan (delen van) de gevel lager is dan 3 meter komen hier dus niet voor in aanmerking. Voor informatie hierover zie o.a. www.gierzwaluw.com;
  • Ten behoeve van de huismus wordt standaard de Vogelvide in plaats van vogelschroot toegepast. Voor informatie hierover zie o.a. www.vogelbescherming.nl/actieplanhuismus;
  • In de groenvoorziening worden uitsluitend inheemse, streekeigen, bomen, heesters en vaste planten toegepast waarbij de nadruk op het bevorderen van vogels en vlinders ligt.

Een bestemmingsplan is evenwel niet de plaats om de genoemde eisen ten aanzien van nestelgelegenheden en dergelijke op te nemen. Om deze reden zijn op dit punt dan ook geen regels opgenomen.

5.2.7 Duurzaamheid

In het Milieubeleidsplan 2003-2008 staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Het plan is daarom gebaseerd op de drie pijlers van het gemeentelijke beleid, zoals vastgelegd in de Stadsvisie. Vanuit milieuperspectief zijn per pijler de volgende milieu-uitgangspunten opgesteld:

    • 1. ruimtelijke ontwikkeling en milieu: behoud van bestaande milieukwaliteiten, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
    • 2. economische ontwikkeling en milieu: een duurzame ontwikkeling en betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal;
    • 3. maatschappelijke ontwikkeling en milieu: de betrokkenheid van de burger.