direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Marke Zuid
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw022-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voorliggende plan voorziet in de herinrichting van de locatie de Marke Zuid van het Etty Hillesum Lyceum (EHL) te Deventer. Het plan betreft het realiseren van een nieuw schoolgebouw, een sporthal en een sportveld. Het sportveld zal bestaan uit drie kunstgras korfbalvelden. Deze ontwikkeling wordt juridisch planologisch mogelijk gemaakt door middel van het voorliggende bestemmingsplan 'Chw Marke Zuid'. De randvoorwaarden van de ontwikkeling worden verder ingekaderd met het 'Beeld kwaliteitsplan Marke Zuid'.


De huidige huisvesting van de Marke Zuid, welke dateert uit de 70-er jaren, is een traditioneel schoolgebouw met gangen en (praktijk)lokalen. De huisvesting vormt een blokkade voor de gewenste onderwijskundige vernieuwing. Het gebouw is zowel technisch als functioneel niet meer passend te maken en daarom is er gekozen voor sloop-nieuwbouw. Om de leerlingen de faciliteiten te bieden volgens het toekomstgerichte onderwijsconcept heeft het EHL samen met de gemeente Deventer besloten om een nieuwe school te gaan bouwen waarbij de kader- en basisberoepsgerichte leerweg integraal op één locatie wordt gehuisvest. Op dit moment zijn de opleidingen van het vmbo verspreid over twee locaties.


Op dit moment bevindt zich ten noorden van het plangebied aan De Marke Noord de sporthal 'De Keizerslanden'. Deze sporthal is sterk verouderd en aan het eind van zijn levensduur. De gemeente heeft besloten dat er nieuwbouw gaat plaatsvinden ter vervanging van deze sporthal. Ook de sportvoorziening van het Etty Hillesum Lyceum De Marke Zuid is toe aan vervangende nieuwbouw. Er is voor gekozen om, i.p.v. twee aparte nieuwe sportvoorzieningen, één grote sportvoorziening te gaan realiseren aan de Marke Zuid, welke door zowel de sportverenigingen als door het Etty Hillesum Lyceum gebruikt kan worden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied de Marke Zuid ligt in Keizerslanden, tussen de Lebuïnuslaan, Ludgerstraat, Keurkampstraat en de Laan van Borgele. De locatie is van het Etty Hillesum Lyceum te Deventer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0001.png"

Afbeelding: Topografische kaart met globale aanduiding plangebied (rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0002.png"

Afbeelding: Luchtfoto van het plangebied (rood omcirkeld).

1.3 Geldend bestemmingsplan en wettelijk kader

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A, vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020. Binnen de grenzen van het plangebied gelden de functies 'Maatschappelijke', 'Sport' en 'Horeca 3b'.


Op het terrein gelden de bouwregel-05 binnen het bouwvlak en daarbuiten geldt bouwregel-30. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Het bouwvlak is redelijk ruim opgenomen rond de bestaande bebouwing. Voor het bouwvlak van het schoolgebouw is een maximum bebouwingspercentage opgenomen van 45%. Binnen het bouwvlak van de school geldt een maximale bouwhoogte en goothoogte van 13/13 meter. Binnen het bouwvlak van de scheidsrechtersvereniging geldt een maximale bouwhoogte en goothoogte van 4/4 meter. Op het terrein geldt gedeeltelijk waarde Archeologie 3 en waarde Archeologie 4.

1.3.2 Wettelijk kader

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Voor dit bestemmingsplan is het van belang dat op basis van de genoemde artikelen ook regels kunnen worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Tevens is het mogelijk om regels te stellen ten behoeve van het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder is van belang dat kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor het bestemmingsplan niet hoeft te voldoen aan de landelijke standaarden zoals opgenomen in de SVBP.

Het bestemmingsplan vormt het kader voor het ontwikkelen van een nieuw schoolgebouw en een sportgebouw.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Lebuïnuslaan en de Keurkampstraat, ten noorden van de kern van Deventer. In het plangebied zijn momenteel de middelbare school het Etty Hillesum Lyceum (EHL) een scheidsrechtersvereniging en een sportveld aanwezig. Het huidige schoolgebouw dateert uit de jaren '70.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0003.jpg"

Afbeelding: luchtfoto huidige plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0004.jpg"

Afbeelding: huidige bebouwing.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

In het bestemmingsplan wordt één bouwvlak opgenomen van circa. 15000 m2. met een maximum bebouwingspercentage van 70%. Er geldt een maximum bouwhoogte en maximum goothoogte van 13/ 13 meter. Binnen het bouwvlak worden het nieuwe schoolgebouw en de nieuwe sporthal gerealiseerd. Verder worden er drie korfbalvelden gerealiseerd. Deze drie korfbalvelden gezamenlijk hebben minder oppervlak dan het huidige sportveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0005.jpg"

Afbeelding: toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.


Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.


Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:


1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:


1. De Omgevingsagenda.
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar regio Deventer onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.


2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.


Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • Rijksvaarwegen;
  • Grote rivieren,
  • Defensie,
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied (zoals opgenomen in Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. De hoogtebeperking in het plangebied betreft 114 meter. De ontwikkeling betreft het realiseren van een schoolgebouw en sporthal van maximaal 13 meter. Hiermee zal de maximale toegestane hoogte niet worden bereikt. De ontwikkeling vormt hiermee geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.


Verder zijn er in het plangebied zijn geen andere onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan.


Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen aan de orde waar in dit bestemmingsplan specifieke aandacht voor moet zijn. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking


Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. In de jurisprudentie over de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening zijn accommodaties voor scholen en sportfaciliteiten in principe als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

Sportaccommodatie

Op dit moment bevindt zich ten noorden van de planlocatie aan de Marke Zuid, aan de andere kant van de weg, de sporthal 'De Keizerslanden'. Deze sporthal aan de Marke Noord is sterk verouderd en aan het eind van zijn levensduur. De Gemeente heeft besloten dat er nieuwbouw gaat plaatsvinden ter vervanging van deze sporthal. Daar ook de huisvesting inclusief de sportvoorziening van het Etty Hillesum Lyceum (EHL) aan de De Marke Zuid toe is aan vervangende nieuwbouw, is besproken om de sportvoorziening van het Etty Hillesum Lyceum over te dragen naar de gemeente Deventer dan wel Sportbedrijf Deventer. Op deze wijze kan er in plaats van twee aparte sportvoorzieningen één sportvoorziening gerealiseerd worden, welke door zowel de sportverenigingen als door het Etty Hillesum Lyceum gebruikt kan worden. In dit geval worden twee verouderde sportaccommodaties gesloopt en wordt er ter vervanging één grote nieuwe sporthal gebouwd voor gezamenlijk gebruik. De nieuwbouw van het sportgebouw is niet voldoende substantieel om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt, omdat het ter vervanging is van het huidige sportgebouw aan de Marke Noord en de huidige sportvoorziening van het Etty Hillesum Lyceum en het bestemmingsplan slechts een geringe uitbreiding van het m2 BVO mogelijk maakt. De planlocatie wordt in het vigerende bestemmingsplan al aangeduid met de functie 'Sport'. Er wordt uitgegaan van de onderstaande gebruikers:

  • HCD (handbal)
  • DSC Diepenveen (handbal)
  • AVIOR (volleybal)
  • S.V. Schalkhaar
  • KNVB zaalvoetbal Steunpunt Zwolle
  • Devinco(korfbal)
  • Etty Hillesum(bewegingsonderwijs)

Schoolgebouw

Op dit moment zijn de opleidingen van het vmbo verspreid over de twee locaties de Marke Zuid en de Marke Noord. Deze twee locaties worden gescheiden door de lebuïnuslaan. Deze twee schoolgebouwen in het bestaand stedelijke gebied worden gesloopt.


De huidige huisvesting van De Marke Zuid, welke dateert uit de 70-er jaren, is een traditionele school met gangen en (praktijk)lokalen. De huisvesting vormt een blokkade voor de gewenste onderwijskundige vernieuwing. Het gebouw is zowel technisch als functioneel niet meer passend te maken. Om de leerlingen de faciliteiten te bieden volgens het toekomstgerichte onderwijsconcept heeft het EHL samen met de gemeente Deventer besloten om een nieuwe school te gaan bouwen waarbij de kader-en basisberoepsgerichte leerweg integraal op één locatie wordt gehuisvest. In december 2017 besloot het college van B&W een bouwkrediet beschikbaar te stellen om het VMBO-gebouw op de huidige locatie te vervangen door nieuwbouw. Op basis van de prognoses zullen er jaarlijks ongeveer 1.040 leerlingen gebruik gaan maken van het nieuwe schoolgebouw. De nieuwbouw van het schoolgebouw is niet voldoende substantieel om als stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt, omdat het ter vervanging is van twee bestaande schoolgebouwen en het bestemmingsplan slechts van geringe uitbreiding van het m2 BVO mogelijk maakt. De planlocatie wordt in het vigerende bestemmingsplan al aangeduid met de functie 'maatschappelijk'.

Bouwvlak

In het bestemmingsplan 'Chw Marke Zuid' is één groot bouwvlak opgenomen van circa 15000 m2, waarvan maximaal 70% mag worden bebouwd. Dit betekent dat er maximaal circa 10.000 m2 mag worden bebouwd. Het nieuwe schoolgebouw en de sporthal zullen gebouwd worden in het 'gezamenlijke' bouwvlak. De planlocatie de Marke Zuid wordt reeds aangeduid met de functies 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Horeca 3b'. Er is geen sprake van een functiewijziging. De planlocatie ligt in het bestaand stedelijke gebied.

Multimodale ontsluiting

De planlocatie 'Marke Zuid' is goed bereikbaar met de fiets en met de auto. Op de locatie worden voldoende autoparkeerplaatsen en fietsenstallingen gerealiseerd. De planlocatie ligt op fietsafstand van het treinstation van Deventer.

Toetsing behoefte voorgenomen ontwikkeling

De planlocatie aan de Marke Zuid ligt in bestaand stedelijk gebied. Het nieuwe schoolgebouw aan de Marke Zuid zal worden gebruikt door het EHL. De leerlingen van het EHL zijn nu verspreid over de huidige schoolgebouwen aan de Marke Zuid en aan de Marke Noord. Deze huidige schoolgebouwen worden gesloopt. De huidige sporthal aan de Marke Noord, die wordt gesloopt, staat aan de overkant van de weg van de planlocatie. De nieuwe sporthal aan de Marke Zuid zal hoofdzakelijk worden gebruikt door de gebruikers van de huidige sporthal en door het EHL. Hiermee is voldoende aannemelijk dat er voldoende regionale behoefte is voor het nieuwe schoolgebouw en de nieuwe sporthal. Het is onwaarschijnlijk dat deze ontwikkeling tot leegstand zal leiden.

Conclusie

De behoefte voor de geplande ontwikkeling aan de Marke Zuid is voldoende aangetoond en er zijn geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.2.4 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het geldende Europees- en rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel "Beken kleur" is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de Omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in paragraaf 3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft onder meer de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie:

Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;

  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;

  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid.

Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;

  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit, Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel:

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is (Generieke beleidskeuzes), waar de ontwikkeling past (Ontwikkelingsperspectieven) en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden (Gebiedskenmerken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0006.jpg"

Afbeelding: het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

1a. Of - Generieke beleidskeuzes 

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Een aantal beleidskeuzes is van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

1b. Of - Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de Omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. Deze gebiedsspecifieke aspecten hebben betrekking op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Nationale Landschappen, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, intrekgebieden en de boringsvrije zones.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

Toetsing

1a. OF, Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “Of - generieke beleidskeuzes” zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening van belang.

  • artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Binnen het plangebied de Marke zuid wordt een nieuw schoolgebouw gerealiseerd, waarbij de kader- en basisberoepsgerichte leerweg integraal op één locatie wordt gehuisvest. Op dit moment zijn de opleidingen van het vmbo verspreid over twee locaties. Het huidige schoolgebouwen aan de Marke Zuid en Marke Noord worden gesloopt.

Binnen het plangebied wordt tevens een nieuwe sporthal gerealiseerd. Op dit moment bevindt zich ten noorden van het plangebied aan De Marke Noord de sporthal 'De Keizerslanden'. Deze sporthal is sterk verouderd en aan het eind van zijn levensduur. De Gemeente heeft besloten dat er nieuwbouw gaat plaatsvinden ter vervanging van deze sporthal. Ook de sportvoorziening van het Etty Hillesum Lyceum De Marke Zuid is toe aan vervangende nieuwbouw. Er is voor gekozen om, i.p.v. twee aparte nieuwe sportvoorzieningen, één grote sportvoorziening te gaan realiseren aan de Marke Zuid, welke door zowel de sportverenigingen als door het Etty Hillesum Lyceum gebruikt kan worden.

De herontwikkeling van deze locatie zorgt voor het kunnen realiseren van een nieuw schoolgebouw en een sporthal op een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

1b. OF, gebiedsspecifieke beleidskeuzes

  • Boringsvrije zone Salland Diep:

Het plangebied de Marke zuid ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Dit diepe waterhoudende pakket bevat water van een uitstekende kwaliteit. Te veel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen.
Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).
Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied 'Marke Zuid' geldt het ontwikkelingsperspectief “woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. Hiervoor is opgenomen dat deze locaties vitaal en aantrekkelijk moeten blijven, onder andere door herstructurering en transformatie. Hierbij kunnen kansen worden benut om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie. Een onderwijsvoorziening en een sportaccommodatie zijn functies die nodig zijn in een woongebied en passen in het ontwikkelperspectief. De nieuwe gebouwen zullen in ieder geval voldoen aan de BENG-normen. De nieuwbouw krijgt geen aansluiting op het gastransportnet (Wet voortgang energietransitie, 01-07-2018) en is haardloos verwarmd. De huidige bebouwing is op het gasnet aangesloten en is minder goed geïsoleerd dan de gebouwen die gerealiseerd gaan worden. De nieuwe bebouwing zal aanzienlijk duurzamer zijn dan de huidige bebouwing.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied de Marke Zuid het kenmerk 'dekzandvlakten en ruggen'. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. De planlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied en wordt al aangeduid met de functies 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Horeca 3-b'. De bouw van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe sporthal heeft geen nadelige effecten op de natuurlijke laag.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het plangebied 'Marke Zuid' niet aangeduid.

3. Stedelijke laag

Het plangebied ligt in de laag 'woonwijken 1955 – nu'. Deze woonwijken zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details. De ambitie in deze naoorlogse wijken is met name om de wijken te herstructureren met het behoud van het eigen karakter. Bij een toename van het bebouwd oppervlak door meer grondgebonden woningen zal er collectieve ruimte tussen de bouwblokken moeten blijven. Nieuwe bebouwing zal zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Het ontwerp van het nieuwe schoolgebouw en de sporthal zal ingepast worden in de omgeving. Hiervoor zijn stedenbouwkundige voorwaarden gesteld in het 'Beeldkwaliteitsplan Marke Zuid'.

4. Laag van de beleving

In deze laag valt het plangebied 'Marke Zuid' binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.

Conclusie Omgevingsverordening

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen uit de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte.
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.5 Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op provinciaal niveau.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)

Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer op 18 december 2019 de Omgevingsvisie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.

De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

  • meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de 'schil' daaromheen;
  • meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • veiliger en gezonder leven;
  • een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.

In de Omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied ligt in Keizerslanden Dit gebied maakt onderdeel uit van de naoorlogse wijken.

Wonen en groen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in de naoorlogse wijken. In de vroeg-naoorlogse buurten is het groen een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur. Daarnaast zijn de grotere omliggende groenstructuren van grote betekenis. Het Hanzetracé vormt (in potentie) een belangrijke groenstructuur die de naoorlogse buurten onderling verbindt. Deze groenstructuren vormen de 'groene long' en verbinden de uiterwaarden en het buitengebied. Tegelijk zijn ze een schakel met de binnenstad / schilwijken. De structuren zijn van vitaal belang voor de leefbaarheid en woonkwaliteit en vormen koele plekken tijdens hete dagen.

De wijken zijn grotendeels projectmatig ontwikkeld en wonen en andere functies zijn veelal gescheiden. Er is veelal een mix van gestapelde en grondgebonden woningen. De wijken bieden in grote lijnen een volwaardig aanbod van maatschappelijke voorzieningen, zoals verzorgingshuizen, gezondheidscentra, wijk- en buurthuizen, sportvoorzieningen, basisscholen en kinderopvang.

Ambitie in de naoorlogse wijken:

Het belangrijkste doel in de naoorlogse wijken is om de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. We spelen in op ontwikkelingen zoals het levensloopbestendig maken, verduurzamen en klimaatbestendig maken van woningen en de woonomgeving, het creëren van mogelijkheden om te ontmoeten en bewegen en het op peil houden en waar nodig verbeteren van het voorzieningenaanbod. We voeren geen grootschalige stedelijke herstructureringen uit, maar kiezen voor een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing. Daarbij werken we samen met bewoners, ondernemers en organisaties.

  • Meer cultuurhistorische gelaagdheid: Bij nieuwe ontwikkelingen respecteren we de aanwezige cultuurhistorie. Vooral in de delen die kort na de oorlog zijn gebouwd, structureert het groen de openbare ruimte. Als er sprake is van vernieuwingen, is het de uitdaging om de thematische opzet van de wijken herkenbaar te houden en historische landschappelijke elementen, zoals houtwallen en voormalige boerderijen te beschermen.
  • Kwaliteitsimpuls op Deventer schaal: Een goed functionerend en veilig hoofdfietsroutenetwerk maakt het aantrekkelijk om de auto te laten staan. Sterroutes verbinden de wijken en kernen met de binnenstad, het NS-station, de bibliotheek, winkels en grote scholengemeenschappen. Op deze routes hoeven fietsers zo min mogelijk te stoppen. Het fietsverkeer op de dwarsverbindingen moet vlot, comfortabel en veilig doorstromen.
  • In de wijken is de verkeersstructuur in hoofdlijnen op orde. Er zijn wel wat aandachtspunten. Zo is met name in de vroeg-naoorlogse wijken de openbare verkeersruimte soms te krap voor een ideale inrichting.
  • De kracht van Deventer benutten: We streven naar meerwaarde op gebieden zoals sociale veiligheid, beweging / gezondheid, participatie, beheer van de openbare ruimte en economie. Daarnaast stimuleren we dat bewoners uit verschillende generaties en met verschillende achtergronden elkaar ontmoeten. Dat doen we door voorzieningen en publieksfuncties zoveel mogelijk te concentreren.
  • Ongedeelde samenleving: We sturen bij nieuwe ontwikkelingen op een grotere variatie in woningtypes en marktsegmenten, met name in de wijken met een relatief gelijkvormige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Er zijn geslaagde voorbeelden in onder meer het centrum van Borgele, de Rivierenwijk en het Landsherenkwartier. Daar zijn door nieuwbouw meer grondgebonden woningen gekomen.
  • Bij elke nieuwe ontwikkeling kijken we hoe we een wijk het beste kunnen versterken en hoe bijgedragen kan worden aan een betere spreiding van betaalbare woningen voor kwetsbare doelgroepen. Soms is dat door het toevoegen van 'duurdere woningen' en in andere gevallen juist door sociale woningbouw. Mensen blijven langer zelfstandig wonen en ontvangen daar zorg. Dit vraagt om een passend woningbestand met levensloopbestendige woningen. Als die te beperkt beschikbaar zijn, dragen we uit dat we een groter aanbod belangrijk vinden. Dat zal er vooral komen door bestaande woningen aan te passen. Het initiatief hiervoor ligt bij individuele bewoners en bij woningcorporaties.
  • Veilig en gezond leven: De rust en functiescheiding in de naoorlogse wijken willen we handhaven zo nodig met strengere gezondheidsbepalingen. Een hoogwaardige, gezonde en veilige leefomgeving staat centraal. Voor functiemenging zien we in principe alleen ruimte in de wijk- en buurtcentra.
  • We koesteren het vele groen en willen het waar mogelijk versterken. Het geeft de wijken een eigen gezicht en draagt bij aan de klimaatbestendigheid. Bovendien biedt groen een aantrekkelijk omgeving om te sporten en bewegen en elkaar te ontmoeten. We zien het groen als proeftuin om te experimenteren met een breder gebruik: groen als bron voor voedsel en gezondheid, als speel- en ontdekgroen, om hittestress tegen te gaan en regenwater te kunnen bergen. Als we projecten uitvoeren, nemen we dit als uitgangspunten mee.
  • Duurzaam ontwikkelen: De keuze voor geleidelijke wijk- en buurtvernieuwing betekent dat we permanent werken aan het toekomst klaar maken van woningen: ze moeten energie-, klimaat- en levensloopbestendig worden. Wijken worden ook duurzamer door vrijkomende gebouwen een nieuwe bestemming te geven en door te zorgen dat de openbare ruimte duurzamer wordt. Bijvoorbeeld door te zorgen dat regenwater in de bodem kan infiltreren en door riolering en waterlopen aan te passen. Het openbare groen maakt de woonomgeving hittebestendiger.
  • We zien de naoorlogse wijken als een proeftuin om duurzame mobiliteit verder te ontwikkelen, met meer ruimte voor de fiets en E-mobility. Hierdoor ontstaan kansen voor mobiele energieopslag als bijdrage aan de verduurzaming van de woningvoorraad.

Toetsing

Er is alleen getoetst aan de ambities van de Omgevingsvisie die relevant zijn voor dit plan.

  • De kracht van Deventer benutten: Met het realiseren van een nieuwe sporthal wordt er meerwaarde gecreëerd op het gebied van beweging/ gezondheid. De school er de sporthal worden geconcentreerd op een terrein en hiermee worden twee verschillende publieke voorzieningen geconcentreerd en dit sluit aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie. De sporthal gaat door zowel de sportverenigingen als door het Etty Hillesum Lyceum gebruikt worden.
  • Duurzaam ontwikkelen: De nieuwe gebouwen zullen in ieder geval voldoen aan de BENG-normen. De nieuwbouw krijgt geen aansluiting op het gastransportnet (Wet voortgang energietransitie, 01-07-2018) en is haardloos verwarmd. De huidige bebouwing is op het gasnet aangesloten en is minder goed geïsoleerd dan de gebouwen die gerealiseerd gaan worden. De nieuwe bebouwing zal aanzienlijk duurzamer zijn dan de huidige bebouwing.

Conclusie:

De ontwikkeling van een nieuwe schoolgebouw en sporthal voldoet aan de ambities zoals beschreven in de Omgevingsvisie.

3.4.2 Kroon van Deventer (2005)

In de Kroon van Deventer, Ontwikkelingsvisie voor wijk 4 (juli 2005) zijn de plannen voor wijkverbetering in wijk 4 tot 2015 opgenomen, met een concreet programma voor de periode tot 2010. Wijk 4 is opgedeeld in 4 deelgebieden, waarvan Keizerslanden bestaande uit de wijken Karel de Grotelaan, Tuindorp, Oranjekwartier, en Landsherenkwartier er één is.

Toetsing

De clustering van het onderwijs in Keizerslanden wordt als een wenselijk ontwikkeling gezien. Het realiseren van nieuwe schoolgebouw waarbij de kader- en basisberoepsgerichte leerweg integraal op één locatie wordt gehuisvest sluit aan bij deze visie. Ook staat in de visie dat het wenselijk is om voorzieningen in nieuwe gebouwen te bundelen. Het sportgebouw aan de Marke Zuid gaat door zowel sportvereniging als de leerlingen van de school gebuikt worden en hiermee wordt, weliswaar op kleine schaal, een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de visie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling aan de Marke Zuid sluit aan bij de doelstellingen van de Ontwikkelvisie. Dit document is een van de kaderstellende documenten en als zodanig ook door de provincie aangegeven. Het bestemmingsplan zorgt ervoor dat de ambitie uit dit document uitgevoerd kan worden.

3.4.3 Sport en accommodatiebeleid 2020-2030

De samenleving verandert in rap tempo. Veel sportverenigingen in Nederland verliezen leden, onder meer door de vergrijzing. Daarnaast kiezen mensen vaker voor individueel sporten, in plaats van sporten in verenigingsverband. Verenigingen in het land zien het aantal leden en dus hun inkomsten teruglopen. In Deventer is het aantal vooralsnog stabiel. Deventer heeft veel sportverenigingen (160), die we blijven koesteren.

In het ''Sport en accommodatiebeleid 2020-2030'' staat hoe de gemeente Deventer sportverenigingen in de komende jaren gaat ondersteunen in adequate sportvoorzieningen, voorzieningen die essentieel zijn om bewoners te stimuleren tot sporten en om lid te worden van een vereniging. Maar ook door ervoor te zorgen dat accommodaties toegankelijk zijn voor iedereen, voor alle inkomens en ook voor mensen met een beperking.

Toetsing

De verplaatsing van de sporthal 'Keizerslanden' naar het terrein van de school Marke Zuid sluit aan bij het uitgangspunt van het ''Sport en accommodatiebeleid 2020-2030'', centraliseren waar mogelijk. De sporthal aan de Marke Zuid krijgt een centrale functie en daarmee wordt bedoeld dat er op één centrale plek een sportaccommodatie wordt gerealiseerd voor een breed sportpubliek. De sporthal is o.a. bedoeld voor sportvereniging en voor de leerlingen van de school Etty Hillesum Lyceum.


Conclusie

De ontwikkeling van de nieuwe sporthal en het nieuwe schoolgebouw voldoet aan de ambities zoals beschreven in het 'Sport en accommodatiebeleid'.

3.4.4 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie


Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)


Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.


Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.5 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Voor het voldoen aan voldoende oppervlakte voor waterberging is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij verwezen wordt naar de bepalingen in het Gemeentelijk Rioleringsplan.

3.4.5 Duurzaamheidsbeleid Deventer

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de Uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De Uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook het schoolbestuur en het Deventer sportbedrijf zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces

Toetsing

De nieuwe gebouwen zullen in ieder geval voldoen aan de BENG-normen. De nieuwbouw krijgt geen aansluiting op het gastransportnet (Wet voortgang energietransitie, 01-07-2018) en is haardloos verwarmd. De huidige bebouwing is op het gasnet aangesloten en is minder goed geïsoleerd dan de gebouwen die gerealiseerd gaan worden. De nieuwe bebouwing zal aanzienlijk duurzamer zijn dan de huidige bebouwing.

Conclusie

Op het gebied van duurzaamheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.4.6 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Toetsing

Het schoolplein wordt ingericht met verharding gecombineerd met substantieel groen met bomen. Er wordt een groene entreeruimte ingericht aan de zuidzijde van de school. In het plan is er voldoende aandacht voor groen.

Conclusie

In het plan is er voldoende aandacht voor groen en er zijn geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.4.7 Bomenbeleidsplan (2007 – 2017)

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

Toetsing

De bestaande bomen binnen de planlocatie blijven zoveel mogelijk behouden en daarmee zijn er geen strijdigheden met het 'Bomenbeleidsplan'.

Conclusie

Op het gebied van het bomenbeleid van de gemeente zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4.8 Welstand en beeldkwaliteit

Welstand heeft als doel een prettige leefomgeving te behouden en te versterken. In Deventer zijn voor de verschillende wijken de welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota (2014).

De locatie Marke Zuid is in de welstandsnota opgenomen in het gebied 'Solitaire bebouwing'. In de gemeente komen grote gebieden voor waarin de bebouwing individueel is vormgegeven. Het gaat daarbij om (sport)parken, villawijken, instellingen, grote open gebieden tussen verschillende wijken, grote winkelgebieden en dorpsgebieden waar de woningen individueel zijn vormgegeven. De gebouwen stammen uit verschillende perioden. De huidige bebouwing aan de Marke Zuid stamt uit de jaren '70.

Voor deze ontwikkeling is het 4.1 Beeldkwaliteitplan Marke Zuid opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is als paragraaf opgenomen in dit bestemmingsplan. Het 'Beeldkwaliteitsplan Marke Zuid' zal apart worden vastgesteld door de gemeenteraad en heeft een aanvullende werking op de welstandsregels, zodat deze beeldkwaliteitseisen het toetsingskader vormen voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Conclusie:

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied 'Chw Marke Zuid' zal aan het 'Beeldkwaliteitsplan Marke Zuid' en de welstandsnota worden getoetst.

3.4.9 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Beeldkwaliteitplan Marke Zuid

4.1.1 Inleiding

Het beeldkwaliteitsplan beschrijft de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte. Het 'Beeldkwaliteitsplan Marke Zuid' wordt apart vastgesteld door de gemeenteraad en heeft een aanvullende werking op de welstandsregels die gelden voor het plangebied 'Marke Zuid'.

4.1.2 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Lebuïnuslaan en de Keurkampstraat, ten noorden van de kern van Deventer. In het plangebied zijn momenteel de middelbare school het Etty Hillesum Lyceum (EHL) een scheidsrechtersvereniging en een sportveld aanwezig. De huidige bebouwing van de school dateert uit de jaren '70, is een traditionele school met gangen en (praktijk)lokalen.

4.1.3 Beschrijving ruimtelijk model

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0007.jpg"

Afbeelding: ruimtelijk model.

Het schoolgebouw

Voor de inpassing van het gebouw geldt dat er een goede wisselwerking dient te ontstaan tussen het verticale en horizontale vlak. Hiermee wordt bedoeld dat bebouwing en buitenruimte goed op elkaar afgestemd dienen te worden. Dit kan onder andere door aan te sluiten op de maat en schaal van de bebouwing in de omgeving. Positionering, hoogte en oriëntatie zijn hierbij van essentieel belang. Voor de massa-opbouw gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het schoolgebouw is alzijdig, maar kent de meest duidelijke voorkant aan het schoolplein. Hier wordt ook de hoofdentree gerealiseerd. De locatie hiervan ligt niet exact vast, maar kan geschoven worden.
  • Het schoolgebouw zoekt middels een duidelijke vormentaal aansluiting bij de maat- en schaal van de omgeving.
  • Het schoolgebouw presenteert zich zichtbaar als vmbo-onderwijsinstelling met een accent op het praktijkonderwijs.
  • Het schoolgebouw bestaat uit 3 tot 4 bouwlagen.
  • De bouwmassa wordt visueel verkleind door binnen de hoofdvorm delen te verlagen en/of de gevel op strategische plekken terug te leggen.
  • Gevelopeningen maken het gebouw transparant naar de aangrenzende publieke ruimte.

De sporthal

De sporthal vormt een buffer tussen het sportveld en de woningen aan de Keurkampstraat. Bebouwing ligt binnen het bebouwingsvlak zoals aangegeven op de tekening, ongeveer op gelijke afstand van de omliggende woningen als nu het gebouw van de scheidsrechtersvereniging. Aan alle zijden wordt relatie gezocht met de omgeving door middel van geregisseerde zichten op accenten in het gebouw. De precieze locaties van deze accenten kunnen worden bepaald gedurende het ontwerpproces van de sporthal.

Het sportveld

Het sportveld zal bestaan uit 3 kunstgrasvelden met de maatvoering korfbalvelden gerealiseerd. Deze velden worden gebruikt voor door zowel de gymsectie van de school en de lokale korfbalvereniging. Deze drie korfbalvelden gezamenlijk hebben minder oppervlak dan het huidige sportveld.

Het schoolplein
De pleinruimte is een multifunctionele ruimte en verharding wordt gecombineerd met substantieel groen met bomen. Het vormt daarmee een pleinruimte, maar biedt ook ruimte voor bijvoorbeeld natuurlijk spelen.

  • De pleinruimte is buiten schooltijden mogelijk te gebruiken voor de buurt.
  • Een in de architectuur van het gebouw mee ontworpen afscheiding, vormt de overgang tussen het schoolplein en openbaar gebied.
  • De entree van het schoolplein is goed leesbaar voor scholieren en bezoekers.


De entreezone

De auto en fiets ontsluiting komen via de oostzijde aan op een groene entreeruimte aan de zuidzijde van de school. In deze ruimte kan worden geparkeerd en vindt het halen en brengen plaats. Een deel van de ruimte wordt gereserveerd voor de fietsstalling. De gekozen locatie is logisch gekoppeld aan de aanliggende fietsroute en via het schoolplein de entree van het gebouw. Een deel van de ruimte kan tijdens schooltijd gebruikt worden als verlengstuk van het schoolplein.

Ruimtelijke inpassing

De buitenruimte rondom de school en sporthal zijn van groot belang voor het functioneren van de gebouwen. Het dient als verblijfsruimte voor de scholieren en sporters maar dient ook het parkeren van de auto's en de fietsen op een goede manier te herbergen. Daarom is het van groot belang dat gekeken wordt hoe al deze functies op een logische wijze gepositioneerd worden waarbij een hoge verblijfskwaliteit altijd leidend is. Daarnaast maakt het buitenterrein van de school ook de overgang tussen de buurt en de gebouwen. Door het bestaande groene kader rond het schoolterrein te versterken en aansluiting te zoeken bij de inrichting van de omgeving wordt bijgedragen aan een kwalitatieve inpassing van de school en sporthal. De volgende elementen zijn hierbij van belang:

  • Aan de zuidzijde wordt het 'parkachtige' karakter van het gebied rond de Keurkampstraat en Ludgerstraat doorgezet op het campusterrein, waardoor er een vloeiende overgang ontstaat naar de omgeving.
  • Aan de oostzijde wordt een strook ingericht die de overgang en tevens de verbindende schakel wordt tussen schoolterrein en toekomstige woningbouw.
  • Aan de westzijde vormt de al aanwezige opgaande beplanting een stevige begrenzing tussen het campusterrein en het woongebouw Beeckestijn en naastgelegen woningen.
  • Aan de noordzijde presenteert de campus en met name de school zich (achter de bestaande bomenrij) aan de belangrijkste ringweg van de stad (hier de Lebuinuslaan).

Relatie Chw bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan

Dit is een globaal bestemmingsplan en biedt flexibiliteit. In het bestemmingsplan wordt één 'gezamenlijk' bouwvlak opgenomen van circa. 15000 m2 met een maximum bebouwingspercentage van 70%. Er geldt een maximale bouwhoogte en maximale goothoogte van 13/ 13 meter. Binnen het bouwvlak worden het nieuwe schoolgebouw en de nieuwe sporthal gerealiseerd. Het plan wordt verder ingekaderd met dit beeldkwaliteitsplan Marke Zuid. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte.

4.1.4 Beeldkwaliteit

Visie op de plek
De gebouwen zijn van nature onderscheidend van elkaar door de verschillende functionele vulling. Het ene gebouw is een school, het andere een sporthal. Synergie tussen beide wordt gevonden in de gedeelde buitenruimte die als campus wordt ingericht. Daarbij is het van belang dat beide gebouwen en de inrichting van het terrein, binnen het thema campus, samen 1 ensemble vormen.


De gebouwen hoeven niet identiek te zijn of te worden geïntegreerd. Ze mogen elk een eigen karakter hebben die laat zien wat er binnen de muren gebeurt. Wel dient vanuit de ensemble gedachte een gemeenschappelijk DNA bepaald te worden waardoor beide gebouwen zichtbaar familie van elkaar zijn. Dit kan gezocht worden in massa (bv hoogte en geleding) of beeld (bv materiaalgebruik, vlakverdeling en textuur), maar ook in bijvoorbeeld de zichtbare duurzaamheidsaspecten die worden toegepast (bv groene daken of gevels).


Welstandsnota als basis

De welstandnota bevat een gebiedsgerichte aanpak. In paragraaf 3.12 van de welstandsnota staat het toetsingskader voor de hier van toepassing zijnde gebiedscriteria “solitaire bebouwing” omschreven. De gebiedscriteria uit de welstandsnota zijn de basis voor de beeldkwaliteit op deze locatie.

Aanvullende uitgangspunten bebouwing
Een goede uitstraling van een gebouw is belangrijk voor zowel de omgeving als de gebruikers. De architectuur verdient daarom ook bijzondere aandacht. De gebouwen zijn gesitueerd in een groene setting en hebben een vrije ligging. Dit betekent niet dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met de omgeving. Wat betreft de vormgeving dient het gebouw een heldere opbouw te hebben die ook leesbaar is in de uitstraling van de gevels. Hierbij heeft het een duidelijke meerwaarde wanneer de duurzaamheidsambitie ook zichtbaar is in het uiterlijk van het gebouw. Met de volgende uitgangspunten dient rekening gehouden te worden:

  • Het terrein en het gebouw hebben een representatieve kant en een kant die staat voor ontmoeting. Dit gebruik dient ook in de verschijningsvorm herkenbaar te zijn.
  • De uitstraling en materialisering reageren op de context. Zo is er een verschil tussen bijvoorbeeld de gevel aan de Lebuinuslaan en de gevel aan het centrale plein.
  • De verschillende doorzichten vanuit de omgeving vormen een ontwerpaanleiding voor het accenten in het gebouw.
  • De gebouwen passen qua beeld en materialen bij elkaar, op de plek en in de omgeving. Er is sprake van een rustige kleurstelling, in goede afstemming met de gebouwde omgeving.
  • Achterkanten dienen vermeden te worden.
  • De entrees van de gebouwen vormen een architectonisch accent, dat onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van het gebouw.
  • Het gebouw wordt uitgevoerd in een hoofdkleur en aangevuld met subtiele, afwijkend kleur- en materialen.
  • Duurzaamheidsmaatregelen vormen onderdeel van het architectonisch ontwerp.


Aanvullende uitgangspunten openbare ruimte

Bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte versterken elkaar. De functies parkeren, bevoorrading, de fietsenstalling en het schoolplein worden zorgvuldig ingepast aan de zuid- en oostzijde van het schoolgebouw ('Ontmoeting'). De verschillende verkeersstromen op het campusterrein conflicteren niet met elkaar, maar kennen een logische routing. De fietsenstalling (ca. 2000m2) wordt zowel bereikbaar vanaf het noorden als zuiden. Het parkeren (ca. 80-100 parkeerplaatsen) wordt in hoofdzaak landschappelijk ingepast in het groene parkachtige gebied ten zuiden van het schoolgebouw. Op het schoolterrein dient in of rond de school 200m2 gereserveerd te worden voor een plek voor containers en buitenberging. De sporthal zal in de avonduren en het weekend gebruikt worden door verenigingen. Dit betekent dat de parkeerplaatsen en fietsenstalling dan ook bereikbaar dienen te zijn.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.2.1 Archeologie

Inleiding  

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: "…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer".


Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.


Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015 ). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied 'De Marke Zuid' gelden de beleidswaarden '1, 3 en 4' (afb. 1).
De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.


Waarde - Archeologie 1

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Uitsnede beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0008.png"

Afbeelding: De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0009.png"

4.2.2 Cultuurhistorische waardestelling

Het plangebied bestaat thans uit een verzameling gebouwen die een vroegnaoorlogs onderwijscomplex vormen. De gebouwen van schoollocatie De Marke Zuid hebben bij elkaar een L-vormig grondvlak met daarbij sportvelden en een vrijstaande fietsenstalling. De school bestaat uit een aaneenschakeling van meerdere bouwmassa's met verschillende bouwhoogtes, allen onder platte daken. De praktijkvleugel bestaat uit één bouwlaag, de hogere aula met daaronder garderobe bevindt zich in de hoek van de L-vorm. Tussen de praktijkvleugel en de aula bevindt zich ook de hoofdingang met aan de zijde van de Ludgerstraat een pleintje. Naast de aula staat de drie bouwlagen hoge theorievleugel. In het verlengde van de theorievleugel staat de gymnastiekzaal. Het ketelhok staat pal tegen de noordgevel van de gymnastiekzaal. Het vrijstaande éénlaags gebouw voor de fetsenstallingen (nu in gebruik door de scheidsrechtersvereniging) bevindt zich ten noorden van de gymnastiekzaal/ketelhok.

Om te komen tot een zorgvuldige afweging met betrekking tot de voorgenomen planontwikkeling is door het Oversticht in opdracht van het Etty Hillesum Lyceum een onafhankelijke cultuurhistorische waardestelling gemaakt. Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening is deze cultuurhistorische waarde nader onderzocht. De cultuurhistorische rapportage Bouwhistorische verkenning en waardestelling is als bijlage gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Uit de waardestelling blijkt dat de voormalige LTS algemeen cultuurhistorische, historisch-stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarde bezit. Hierbij scoort de school op deze onderdelen een 'positieve waarde'. Daarmee is er sprake van een niet zozeer uniek, maar eerder representatief voorbeeld van een vroegnaoorlogs schoolcomplex. De oorspronkelijke kern van het gebouw wordt positief gewaardeerd, de latere aanbouwen indifferent. De architectuurhistorische waarden worden daarbij o.a. gevormd door de L-vormige plattegrond met de aula als centraal ontmoetingspunt en verbindende factor, de voor die tijd ruime lokalen, gangen en groene setting van het gebouw, en de kenmerkende sobere bouwstijl met een horizontale gevelindeling en grote raampartijen. Het oorspronkelijke theoriegebouw is opgebouwd uit een drielaags gebouw met de ontsluitingsgangen aan de noordzijde en de lokalen aan de zuidzijde. Begin jaren 90 werden er ook lokalen aan de noordzijde toegevoegd waarbij in het hart van het gebouw een vide is gecreëerd met rondom een gangenstructuur. Hiermee is de gevelopbouw aan de noordzijde reeds gewijzigd.

Afweging

De opgave voor de nieuwe school kent een aantal heldere technische uitgangspunten en er ligt met het Ruimtelijk Functioneel Programma een heldere opgave voor de organisatie van het onderwijs. Om die reden is er door ICS Adviseurs op 14 december 2021 een aanvullende memo opgesteld waarin is gekeken naar de herontwikkelingspotentie van het bestaande complex in relatie tot de aangetroffen positieve historische waarden. De Memo nieuwbouw Etty Hillesum Lyceum is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hier zijn alleen de risico's en de samenvatting opgenomen:

Risico's

Inhoudelijk kent vernieuwbouw een ander risicoprofiel dan nieuwbouw. Op hoofdlijnen signaleert ICS-adviseurs de volgende punten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0010.png"

Samenvatting

Met de nieuwbouw wordt beoogd een kwalitatief goed en functioneel gebouw te realiseren voor de levensduur van 40 jaar waarbij voldaan dient te worden aan de nieuwste eisen uit het bouwbesluit, BENG en Frisse scholen. Inpassing van het programma vraagt om een hoge mate van herindeling met hoge kosten tot gevolg met een aanzienlijke kans dat de inpassing van het nieuwe programma gepaard gaat met concessies aan functionaliteit en/of inpassingsverliezen die de inefficiency verder versterken. Technisch en functioneel gezien is het mogelijk om de kwaliteit van het gebouw te verbeteren. Hierbij is de kans groot dat er concessies gedaan moeten worden aan het gebouw c.q. aan de verschijningsvorm van het gebouw en aan de doelstellingen van de nieuwbouw. In elk geval is helder dat voornoemde punten een negatief effect van 10 – 20% (exclusief tijdelijke huisvesting) op de investeringskosten en een negatief effect op de exploitatiekosten zullen hebben. Tot slot wordt de kans voor het verplaatsen van het baksteenreliëf laag ingeschat, is het onderzoekwaardig of voor het waterplastiek elders in het gebied een plek kan krijgen en kan worden onderzocht of in de nieuwbouw een referentie naar het bestaande gebouw (waar onder het baksteenreliëf) gemaakt kan worden.

Conclusie

Technisch is het mogelijk vernieuwbouw te realiseren. De daarvoor noodzakelijke ingrepen hebben echter ook dan grote consequenties voor de cultuurhistorische waarde van het gebouw. Dit is niet alleen kostbaar, maar zal ook consequenties hebben voor de als positief aangemerkte historische waarden van het complex. Het eindresultaat is ook dan nog een duidelijk minder functioneel en minder duurzaam gebouw. Om die reden wordt transformatie niet haalbaar geacht. Wel wordt onderzocht of in de nieuwbouw een referentie naar het bestaande gebouw kan worden gemaakt en of de als hoog cultuurhistorisch waardevol aangemerkte kunstwerken een passende nieuwe bestemming kunnen krijgen in het gebied.

4.3 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan, waarmee de ontwikkeling van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe sporthal juridisch planologisch mogelijk wordt gemaakt, is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • MER-plicht / m.e.r.-beoordeling;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • stikstof.
4.3.1 MER-plicht / m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-toets maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Conclusie

Een plan-m.e.r. is niet noodzakelijk en een vormvrije m.e.r. is voldoende.

4.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De directe omgeving van het plangebied is gezien de wegen en overige functies in de omgeving is de omgeving als een gemengd gebied te typeren. De afstand tot de woonbebouwing in de omgeving bedraagt 20-35 meter. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich in de huidige situatie een schoolgebouw (Etty Hillesum Lyceum - De Marke-Noord) en de sporthal Keizerslanden.

Gevolgen van het plan voor de woon- en leefomgeving

Een school met sportvoorzieningen heeft invloed op de woon- en leefomgeving. De VNG richtlijn is bedoeld voor nieuwe planologische situaties. Er wordt in deze situatie niet voldaan aan de VNG richtafstand voor een sporthal. Het plan betekent echter geen uitbreiding van de planologische mogelijkheden zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. innen de grenzen van het plangebied gelden al reeds de functies 'Maatschappelijke', 'Sport' en 'Horeca 3b'.

In de gebruiksfase zijn de milieuregels van het Activiteitenbesluit van toepassing op de school. In de voorbereiding en realisatiefase is het daarom van belang dat de technische installaties en de geluidwering van gebouwen zodanig zijn dat voldaan wordt aan het Activiteitenbesluit.

Geadviseerd wordt een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren ten behoeve van de afdoende maatregelen en voorzieningen voor de realisatie van het plan.

Gevolgen voor bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving van het plan
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen relevante milieubelastende bestemmingen.

Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

De Wgh beschermt de volgende objecten:

  • woningen
  • andere geluidsgevoelige gebouwen
  • geluidsgevoelige terreinen

Het besluit geluidhinder (Bgh) wijst volgens art. 1 Wgh een "ander geluidsgevoelig gebouw" aan. Art. 1.2 Bgh wijst een onderwijsgebouw aan als een "ander geluidsgevoelig gebouw". Een sporthal is geen beschermd object op basis van de Wgh en wordt daarom niet behandeld in deze paragraaf.

Weg- en railverkeerslawaai

Een school is een geluidgevoelig gebouw op grond van de Wet geluidhinder en gelegen in de geluidzone van diverse wegen. Het plan ligt niet in een geluidzone van een spoorweg.

Voor het plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door adviesbureau Alcedo (d.d. 26-05-2021, projectnummer 21-08402.R01.V01, zie Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Lebuïnuslaan, Laan van Borgele, Hademanstraat, Keurkampstraat en de Ludgerstraat. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van meerdere wegen). Indien de geluidsbelasting hoger is, kan door het bevoegd gezag een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Aan deze hogere grenswaarde is echter een plafond verbonden. De hoogte van dit plafond is afhankelijk van de situatie waarin zich de geluidsgevoelige bestemming bevindt. In deze situatie is dit een geluidsgevoelige bestemming in stedelijk gebied en bedraagt dit plafond 63 dB.

Toetsing wegverkeerslawaai:

Uit het onderzoek blijkt dat niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder:

  • Lebuinuslaan: 57 dB(A) dagwaarde, na aftrek art.110g Wgh. Rekenpunten 3-7.
  • Ludgerstraat : 55-49 dB(A) dagwaarde, na aftrek art.110g Wgh. Rekenpunten 8-11.

In de bijlage is de een plattegrond met de rekenpunten weergegeven.

Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de leslokalen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. De aan te vragen hogere grenswaarden vanwege wegverkeer op de N337 bedraagt 57 dB op de begane grond en 58 dB op de 1e, 2e en 3e verdieping. Hierbij is de noordzijde van het bouwvlak maatgevend.'

Het bestemmingsplan heeft een ruim bouwvlak waarbinnen in de toekomst andere geluidsgevoelige gebouwen kunnen worden gerealiseerd. Deze hogere grenswaarde geldt ook voor mogelijke andere geluidsgevoelige gebouwen die in binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor dedeze gebouwen moeten gevelmaatregelen worden genomen zodat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB. Ook voor eventuele andere toekomstige geluidsgevoelige gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd moet een aanvaardbaar binnenniveau worden gerealiseerd.

Industrielawaai

Het plan bevindt zich niet in de nabijheid van een bedrijventerrein of geluid gezoneerd industrieterrein.

Conclusie:

Er moet een hogere grenswaarde voor de geluidsbelasting Lden 58 dB op de noordzijde van het bouwvlak ten gevolge van wegverkeerslawaai van de N337 Lebuïnuslaan/Overstichtlaan worden vastgesteld. Met het nemen van gevelmaatregelen kan worden voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB voor de leslokalen van de school. De hogere grenswaarde wordt tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.4 Bodem

Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient normaal gesproken te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Dit bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis en herstelwet en dat biedt de mogelijkheid de uitvoerbaarheid op het gebied van bodem niet te bepalen in dit bestemmingsplan, maar de onderzoeken uit te voeren voor het verlenen van de Omgevingsvergunningen. Aan de Omgevingsdienst IJsselland is advies gevraagd omtrent de gesteldheid van de bodem en de geschiktheid voor de functies 'maatschappelijk' en 'sport' om te bepalen welke bodemonderzoeken er benodigd zijn.

Bodeminformatie plangebied

Op de locatie zijn, vooralsnog, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van luchtfoto's is bekend dat op de locatie een boerderij heeft gestaan en een aantal voormalige sloten aanwezig zijn. Dit zijn activiteiten die een negatieve invloed kunnen hebben gehad op de bodemkwaliteit en waardoor onderzoek nodig is.

Bodemonderzoek nodig

Vanwege de in het verleden uitgevoerde activiteiten is de locatie verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging. Voor de nieuwbouw op de locatie is een locatiedekkend verkennend bodemonderzoek NEN5740 noodzakelijk. Afhankelijk van de uitkomsten van het verkennend onderzoek moet er mogelijk ook een aanvullend bodemonderzoek NEN5707 worden uitgevoerd. De bodemonderzoeken kunnen worden doorgeschoven naar de vergunningsfase en daarvoor is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan. Het doorschuiven van de onderzoeken naar de vergunningsfase is afgestemd met de Omgevingsdienst IJsselland.

Juridische mogelijkheid doorschuiven bodemonderzoek

Dit bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis en herstelwet en dat biedt extra juridische mogelijkheden. De gemeente Deventer mag gebruik maken van het bepaalde in artikel 7c van het Besluit crisis- en herstelwet. In lid 9 is bepaald dat bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van artikel 3.1.6, eerste lid onder f en vijfde lid onder c van het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 3.1.6, eerste lid onder f wordt aangegeven dat de toelichting van een bestemmingsplan de inzichten bevat over de uitvoerbaarheid van het plan. In artikel 3.1.6, vijfde lid onder c staat dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


In de Nota van toelichting van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zevende tranche) wordt over deze bepaling het volgende opgenomen: In afwijking van artikel 3.1.6, vierde lid, onder c, hoeft de toelichting op het bestemmingsplan geen beschrijving te bevatten van de wijze waarop de op grond van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat de wet- en regelgeving op het gebied van de milieueffectrapportage onverkort van toepassing blijft.


In onderhavig bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze mogelijkheid door de uitvoerbaarheid op het gebied van bodem niet te bepalen in dit bestemmingsplan, maar de onderzoeken uit te voeren voor het verlenen van de Omgevingsvergunningen. Om ervoor te zorgen dat deze onderzoeken wel worden uitgevoerd, is besloten hiervoor in de planregels een voorwaardelijke verplichting op te nemen.

Conclusie

Voor het kunnen verlenen van de vergunning voor de nieuwbouw op de locatie is een locatiedekkend verkennend bodemonderzoek NEN5740 noodzakelijk. Afhankelijk van de uitkomsten van het verkennend onderzoek moet er mogelijk ook een aanvullend bodemonderzoek NEN5707 worden uitgevoerd. Indien uit de onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit ongeschikt is voor de boogde functies, dan dient de bodemkwaliteit geschikt gemaakt te worden alvorens de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen kan worden verleend. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

In de Wet milieubeheer zijn in hoofdstuk 5 titel 2 grenswaarden opgenomen die betrekking hebben op de luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen, als aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a), of
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de ontwikkelingen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1), of
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de ontwikkelingen samenhangende maatregel of een door die ontwikkelingen optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2), of
  • de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c), of
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit en de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Het plan voor het realiseren van een nieuw schoolgebouw en sportgebouw is beperkt van omvang en heeft nauwelijks toename tot gevolg van emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof (PM10) stikstofdioxide (NO2). Het plan is in Niet in Betekenende Mate.

Van belang is uit oogpunt van een goede ruimtelijk ordening te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor de functie 'Sport' en 'maatschappelijk'.

In de directe omgeving zijn geen industriële of agrarische emissiebronnen van betekenis op planlocatie Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu zijn op schaal van vierkante km vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op de deze kaart is voor het km2-vak waarin het plan is gelegen aangegeven dat de achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) en de achtergrondconcentraties fijnstof PM10 en PM2,5 ruim voldoen aan de grenswaarden van de wet milieubeheer en de WHO-advieswaarden

Toetsing Luchtkwaliteit

  • De emissie van het plan is voor emissie Niet in Betekenende Mate
  • De achtergrondconcentratie stikstofdioxide(NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voldoet aan grenswaarden wet milieubeheer en aanbevelingen WHO.
  • Luchtkwaliteit is geschikt voor de aangevraagde activiteit.

Conclusie

De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico. Dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats. De zogenaamde "oriënterende waarde" van het groepsrisico is de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor hogedruk aardgasbuisleidingen in de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgasbuisleidingen", voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en de wijziging daarop; "Wijziging en verlenging Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen."

Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten zijn gedefinieerd in het Bevi in artikel 1. Een school is kwetsbaar object voor aspect externe veiligheid. Een sporthal is een beperkt kwetsbaar object. Het plan is getoetst aan de hand van de signaleringskaart externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico:

Het plan is niet gelegen binnen de aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

Groepsrisico: 

Het plan is niet gelegen in het invloedgebied van een BEVI-inrichting of een buisleiding. Een verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.

Conclusie externe veiligheid

Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3.7 Ecologie
4.3.7.1 Algemeen

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Vanuit de werkwijze wordt geadviseerd waar een Natuurtoets voor wat betreft de gemeente Deventer aan moet voldoen. Het gaat hierbij onder andere om de volgende punten:

  • Een overzicht van de relevante (verbods)bepalingen uit de Wet Natuurbescherming;
  • Een beschrijving van het biotoop en de – op basis van de terrein/landschapskenmerken- te verwachten flora en fauna;
  • Een overzicht van de aanwezige actuele natuurwaarden waarbij gemotiveerd is aangegeven welke bronnen zijn geraadpleegd;
  • Een toelichting en motivering welke inventarisatietechnieken (per soort) is toegepast;
  • Indien uit wordt gegaan van inventarisatiedata, zijn deze data in beginsel niet ouder dan 3 jaar. Bij oudere gegevens wordt gemotiveerd waarom deze nog representatief zijn.
  • Er dient onderzocht te zijn (Natuurbeschermingswet) of er zich beschermde, Rode Lijst-soorten of anderszins beschermenswaardige planten en/of dieren in het te onderzoeken gebied bevinden.
  • De natuurtoets bevat een beschrijving van de effecten en of wordt voldaan aan de relevante wettelijke criteria en of mitigerende dan wel compenserende maatregelen noodzakelijk zijn;
  • Veldbezoeken dienen in het juiste seizoen gedaan te worden en is onderbouwd met kaartmateriaal waarop exact is weergegeven wat waar is waargenomen en welk (deel)gebied is onderzocht;
  • Bomen met een Ø = 50 cm of een omtrek van = 70 cm dienen gecheckt te worden op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen.
4.3.7.2 Soortenbescherming

Door Ecogroen is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (6 mei 2021, Quickscan natuurtoets De Marke, Deventer, zie Bijlage 6 Quickscan natuurtoets De Marke, Deventer) en heeft een aanvullende natuurtoets uitgevoerd om de haalbaarheid van het bestemmingsplan te onderzoeken (27 september 2021, Natuurtoets De Marke, Deventer, zie Bijlage 7 Natuurtoets De Marke, Deventer).

  • In de bebouwing zijn één zomerverblijfplaats van laatvlieger en twee zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig. Aanwezigheid van boombewonende vleermuissoorten (zoals rosse vleermuis) zijn uitgesloten. Vliegroutes en/of onmisbare foerageergebieden van vleermuizen blijven behouden.
  • In de bosschages en groenstroken is geen leefgebied van egel aanwezig.
  • In het plangebied is geschikt broedbiotoop aangetroffen voor scholekster, visdief en algemene broedvogels. Tijdens de veldbezoeken is een broedgeval van de scholekster aangetroffen op het dak van De Marke.
  • In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten, beschermde planten, overige beschermde zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen of ongewervelden aangetroffen of te verwachten, met uitzondering van soorten waarvoor in de provincie Overijssel vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

  • Er is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de sloop van het schoolgebouw, omdat er drie verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen in de bebouwing.
  • Egels zijn niet aangetroffen, het gebied is geen essentieel leefgebied van deze soort. Wel geldt altijd de zorgplicht en dat betekent dat groen voorzichtig moet worden verwijderd om eventuele zoogdieren, vogels en amfibieën niet te schaden.

Conclusie

Er is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de sloop van het schoolgebouw. Er zijn geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3.7.3 Gebiedsbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw022-OW01_0011.png"

Afbeelding: Situering ontwikkellocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken en de afstand tot de ontwikkellocatie is circa 2 kilometer.

4.3.7.4 Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen is een ambitie van de gemeente en wordt benoemd in meerdere beleidsdocumenten.

  • Bestuursakkoord 2018-2022: In het bestuursakkoord 2018-2022 geeft het bestuur aan oog te hebben voor natuurinclusief bouwen.
  • Werkwijze Ecologie: Het is de ambitie van de gemeente Deventer de hoge natuurwaarden in Deventer te beschermen en versterken door ernaar te streven dat bij ieder project, of het nu gaat om ruimtelijke ordening, inrichting, beheer of onderhoud, natuur op volwaardige manier in te brengen. Bij renovatie en/of nieuwbouw wordt standaard kunstmatige nestelgelegenheid voor huismus en gierzwaluw toegepast indien de nieuwbouw zich daarvoor leent.
  • Prestatieafspraken coöperatie: Op bestuurlijk niveau vastgelegde afspraken tussen gemeente en coöperaties, waarin de woningbouwcoöperaties aangeven welke bijdrage ze leveren aan het woonbeleid.
  • Klimaatadaptatieplan: Beleidskader om te komen tot een klimaatadaptief Deventer. Natuurinclusief bouwen en klimaatadaptatie hebben vele raakvlakken met elkaar.
  • Deelname Europees project BIO-BUILD van het Interreg North Sea programma: Deventer neemt deel aan Europees project Bio-Build waarin een integrale aanpak voor klimaatadaptatie en biodiversiteit wordt ontwikkeld voor steden en dorpen. Het doel is praktische toepassingen te ontwikkelen waarmee groen en biodiversiteit eenvoudig kunnen worden ingepast in nieuwbouw-, renovatie-, en ontwikkelprojecten.
  • Omgevingsvisie: De omgevingsvisie benoemd ambities op het gebied van groen, biodiversiteit en klimaat. Van initiatiefnemers en projecten wordt verwacht dat ze een bijdrage leveren aan deze ambities. Natuurinclusief bouwen wordt diverse keren in de omgevingsvisie genoemd.

Op 10 juli 2019 heeft de gemeenteraad een motie ‘vreemd aan de orde’ natuurinclusief bouwen aangenomen. In deze motie heeft de gemeenteraad aan het college opgedragen:

  • Bij (nieuw)bouw en renovatie natuurinclusief bouwen als uitgangspunt te hanteren en hiervoor met de woningbouwcoöperaties en andere belanghebbende partijen afspraken te maken.
  • In het kader van natuurinclusief bouwen een instrument te ontwikkelen waarmee ontwikkelaars en architecten bij de ontwerpfase kunnen kiezen uit verschillende maatregelen en waarmee de natuurinclusiviteit op eenvoudige wijze kan worden getoetst.
  • In het najaar van 2019 een plan van aanpak aan de raad voor te leggen, waarin wordt beschreven hoe we natuurinclusief bouwen in de praktijk brengen.

Op 22 oktober 2019 heeft het college ingestemd met het plan van aanpak Natuurinclusief bouwen. In het plan van aanpak is beschreven hoe natuurinclusief bouwen in Deventer van de grond kan komen.

In het plan van aanpak is Natuurinclusief bouwen als volgt gedefinieerd: "het oprichten van bouwwerken en inrichten van de omgeving van de gebouwen zodanig dat de natuurwaarden er baat bij hebben bovenop wettelijk vastgestelde mitigatie en/of compensatie maatregelen."

Natuurinclusief bouwen wordt zowel beleidsmatig en procesmatig geborgd. Een belangrijk middel is het privaatrechtelijk of publiekrechtelijk borgen van het natuurinclusief bouwen. Denk hierbij aan het omgevingsplan, het bestemmingsplan verbrede reikwijdte, in het aanbestedingstraject, in intentie- en anterieure overeenkomsten, in ontwikkelperspectieven, nota van uitgangspunten en project specifieke programma van eisen. Verder wordt onderzocht of het natuurinclusied bouwen kan worden opgenomen in de welstandsnota, de bouwverordening en het WABO-beleidsplan.

Per project wordt een puntensysteem opgesteld (punten per type natuurinclusieve maatregel). Dit betreft maatwerk per project. Voor de planlocatie Marke Zuid is de een puntenlijst natuurinclusief bouwen opgesteld, zie Bijlage 1. Per 400m2 bebouwing dient er minimaal 1 punt gescoord te worden.

Toetsing

Voor de realisatie van een nieuw schoolgebouw en sporthal moet worden voldaan aan de voorwaarden op het gebied van natuur inclusief bouwen. Dit geldt ook voor eventuele toekomstige uitbreidingen en andere gebouwen die mogelijk nog worden gebouwd binnen het plangebied. In de planregels is het natuurinclusief bouwen geborgd door een voorwaardelijke verplichting.Voor de planlocatie Marke Zuid is de een puntenlijst natuurinclusief bouwen opgesteld, zie Bijlage 1.

Conclusie

Natuurinclusief bouwen is geborgd met dit bestemmingsplan en op het gebied van natuurinclusief bouwen zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3.7.5 Stikstof

Door SAB is een Aerius-berekening uitgevoerd (Onderzoek stikstofdepositie, Deventer, De Marke-Zuid, 9 juli 2021, zie Bijlage 3 Stikstof)

De beoogde ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van de locatie de Marke-Zuid.De gemeente Deventer is voornemens om de bestaande bebouwing te slopen. Over de exacte bebouwing in de toekomstige situatie is nog geen uitsluitsel. Het bouwvlak voor de nieuwbouw bedraagt circa 15.000 m2, met een maximaal bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte van 13 meter. In de toekomstige situatie bestaat het voornemen om een school en/of sporthal op dit bouwvlak te realiseren. Derhalve zijn twee worst-case scenario's opgesteld.

Worst case Scenario 1: volledige bouwvlak volgebouwd met school

In dit scenario bestaat het bouwvlak volledig uit school. Op basis van 70% bebouwingspercentage en maximaal 4 bouwlagen betreft het bruto vloeroppervlak school circa 40.500 m2.

Worst case Scenario 2: volledige bouwvlak volgebouwd met sporthal

In dit scenario bestaat het bouwvlak volledig uit sporthal. De sporthal bestaan uit één bouwlaag, overeenkomstig met 70% van het totale bouwvlak, dus circa 10.000 m2.

Dit zijn worstcasescenario's en deze zullen in werkelijkheid niet worden uitgevoerd. Als deze twee worstcasescenario's passend zijn zal het plan dat daadwerkelijk wordt gerealiseerd sowieso passend zijn.

Naast de bebouwing zijn er in de toekomstige situatie ook een aantal sportvelden beoogd. Deze zijn er echter ook al in de huidige situatie en sportvelden zijn in het huidige planologische regime al reeds in het hele plangebied toegestaan en daarom zijn de sportvelden niet meegenomen in de berekening.

Aanlegfase:

Met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) per 01 juli 2021 heeft de wetgever een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk gemaakt van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Deze vrijstelling geldt voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten waarvan de emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarbij inbegrepen zijn de voertuigbewegingen die onlosmakelijk verbonden zijn aan deze activiteiten. De wetgever verwacht wel van initiatiefnemer een inspanningsverplichting om bij bouw- en sloopwerkzaamheden gebruik te maken van zo schoon mogelijk materieel. In het licht van deze vrijstelling voor de bouw- en sloopwerkzaamheden is een berekening van stikstofemissie en bijbehorende stikstofdepositie niet vereist. Het is immers aannemelijk dat door het tijdelijk karakter van de emissies door bouwactiviteiten de stikstofemissie op landelijk niveau gelijk blijft en slechts een klein aandeel vormt van de totale stikstofdepositie, te weten circa 1,3 procent van de stikstofdeken.

De omvang van de voorliggende ontwikkeling in relatie tot de nabijheid van Natura 2000-gebieden maken een berekening van de mogelijke stikstofdepositie wel wenselijk om zodoende inzicht te krijgen in mogelijke milieueffecten door de bouw- en sloopwerkzaamheden, vandaar dat in het navolgende wel een toelichting wordt gegeven op de aanlegfase en bijbehorende rekenresultaten. De start van de aanlegfase zal in 2022 plaatsvinden. Daarom is in dit onderzoek uitgegaan van rekenjaar 2022. Ten behoeve van de aanlegfase voor het plangebied vinden een aantal relevante stikstofemissies naar de lucht plaats. Deze stikstofemissies worden veroorzaakt door mobiele werktuigen en bouwverkeer ten behoeve van het project.

Toetsing

Aanlegfase:

Uit de uitgevoerde berekeningen voor de aanlegfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van 0,00 mol stikstof/ha/j wordt overschreden met:
- 0,01 mol stikstof/ha/j op Natura 2000-gebied 'Rijntakken'

Met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) per 01 juli 2021 heeft de wetgever een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk gemaakt van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. De berekende overschrijding vormt derhalve onderdeel van de reeds aanwezige totale Nederlandse stikstofemissie door de bouwsector, te weten circa 1,3 procent van de stikstofdeken.


Gebruiksfase:

Worst case Scenario 1: volledige bouwvlak volgebouwd met school
Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Worst case Scenario 2: volledige bouwvlak volgebouwd met sporthal
Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er in beide doorgerekende worst case scenario's geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000- gebieden.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

4.4 Leidingen en kabels

Er zullen ten behoeve van de realisatie van het plangebied in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen aangelegd worden. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen zullen worden opgenomen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.

In het plangebied zijn geen dubbelbestemmingen voor kabels of leidingen noodzakelijk.

Conclusie

De leidingen en kabels in het plangebied vormen geen belemmering voor de uitvoer van het bestemmingsplan.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Inleiding

Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.5.2 Watertoets

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Doorgaans vraagt de gemeente de watertoets namens zichzelf, een particulier of ondernemer aan bij de 'waterbeheerder'. Dat is in dit geval Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Bij elk initiatief dient via www.dewatertoets.nl een aanvraag gedaan te worden. Op basis van de uitkomsten van deze toetsing stelt het waterschap een document op met uitgangspunten. Deze notitie is opgenomen in Waterparagraaf Uitgangspuntennotitie Om de initiatiefnemer meer eenduidigheid te bieden ten aanzien van de waterhuishouding, zijn de uitgangspunten van het waterschap in deze memo verwerkt.

4.5.3 Waterwet (Ww)

Op grond van de artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet dragen de gemeenteraad en het college van B&W zorg voor:
1. De inzameling van het afvloeiende hemelwater, voor zover de perceeleigenaar dit water zelf niet kan verwerken (art. 3.5 lid 1).
2. Verwerking van het ingezamelde hemelwater (art. 3.5 lid 2).
3. Het treffen van maatregelen voor het openbaar gemeentelijk gebied ter voorkoming van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand (art. 3.6 lid 1)
Op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer hebben Gemeenten de zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen.

4.5.4 Gemeentelijk rioleringsplan

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) (zie https://water.deventer.nl/watertaken-1) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie
4.5.5 Hemelwaterbeleid

In het Gemeentelijk Rioleringsplan en Klimaatadaptatieprogramma is een voorkeursvolgorde opgenomen voor het omgaan met afstromend hemelwater van verharde oppervlakken in de openbare ruimte. Daarbij is infiltratie van hemelwater in de bodem het uitgangspunten. In de meeste gevallen is de ondergrond van Deventer hier ook geschikt voor. Gezien klimaatverandering is de voorkeursvolgorde voor hemelwater als volgt:

  • Bovengronds afvoeren naar groen (plantvakken en bomen) en daar infiltreren in de bodem;
  • Bovengronds afvoeren naar een bovengrondse groene infiltratievoorziening;
  • Bovengronds of ondergronds afvoeren naar een ondergrondse infiltratievoorziening;
  • Bovengronds of ondergronds afvoeren naar oppervlaktewater.

Bij infiltratie van hemelwater in de bodem gelden de eisen van de gemeente Deventer. Wordt hemelwater afgevoerd naar oppervlaktewater, gelden (ook) de eisen van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

In de Waterwet en het Bouwbesluit 2012 artikel 6.18 is aangegeven dat de perceeleigenaar de eerste verantwoordelijkheid heeft voor de opvang van hemelwater op eigen terrein en het bevoegde gezag (gemeente) kan bepalen welke voorzieningen moeten worden aangebracht. De gemeente heeft hier eisen aan gesteld in het hemelwaterbeleid opgenomen in het GRP en Klimaatadaptatieprogramma. Als uitgangspunt geldt dat de perceeleigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak (daken en verhardingen) op eigen terrein. Belangrijk is dat bij nieuwbouw en verbouw zo min mogelijk uitloogbare materialen en metalen zoals koper, lood en zink worden gebruikt om verspreiding van deze stoffen in oppervlaktewater of de bodem te voorkomen.

4.5.6 Grondwatervisie

De grondwatervisie is van de gemeente Deventer is gericht op het enerzijds voorkomen van grondwateroverlast (te hoge grondwaterstanden) en het anderzijds voorkomen van verdroging (lage grondwaterstanden). Door klimaatveranderingen zullen vaker langdurig droge (en hete) perioden voorkomen. In Deventer heeft dit met name gevolgen voor de groenvoorzieningen, die bij langdurig te kort aan water afsterven. Door onder andere zoveel mogelijk hemelwater vanaf maaiveld in de bodem te infiltreren, proberen we de hoeveelheid bodemvocht voor de beplanting op peil te houden.

4.5.7 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021

Waterschappen hebben hun eigen verantwoordelijkheden op het gebied van het regionale watersysteem. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • Zorgen voor voldoende oppervlaktewater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
  • Zorgen voor schoon oppervlaktewater: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
  • het zuiveren van afvalwater.

In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021 (https://www.wdodelta.nl/over-ons/beleid-regelgeving/waterbeheerplan/). Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

4.5.8 Situatie plangebied

Het plangebied Marke Zuid ligt niet in een beschermingszone voor riooltransportleidingen, waterbergingsgebieden, waterkeringen of leggerwatergangen van het waterschap. Het plangebied ligt ook niet binnen een drinkwaterbeschermingsgebied of de grondwaterfluctuatiezone.

4.5.9 Vuilwater

In de openbare weg ligt een gescheiden rioolstelsel. In de toekomst zal bij aanpak van de omliggende openbare wegen een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd in verband met de wateroverlast die ontstaat bij hevige buien. Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwbouw zal voor nu worden afgevoerd naar het gemengde riool in de weg.

4.5.10 Hemelwater

Conform het GRP en Klimaatadaptatieprogramma dient het hemelwater afstromend van de nieuwe verharde oppervlakken (dak en terrein) op het terrein te worden geïnfiltreerd in de bodem, waarbij minimaal 20 mm berging ten opzichte van dit verharde oppervlak moet worden gerealiseerd. Dit is ook vastgelegd in de planregels van dit bestemmingsplan.

Daarnaast moet het plangebied getoetst worden op een extreme buien die eens in de 100 jaar voorkomen. Gemeente Deventer hanteert hiervoor een kortdurende bui waarbij 63 mm in één uur valt. Het waterschap hanteert een langdurige bui van 111 mm in 48 uur.

Op welke wijze invulling wordt gegeven aan de bergingseis moet nader uitgewerkt worden in een waterhuishoudingsplan voor het plangebied.

4.5.11 Grondwater

De representatief hoogste grondwaterstanden in het gebied liggen op basis van gegevens van het peilbuizennetwerk van de gemeente en het Dinoloket® rond de NAP +4,00 m. Het maaiveld verloopt van circa 6,30 m +NAP in de zuidwesthoek van het plangebied tot NAP +5,20 m + NAP in de noordoosthoek. Dit betekent dat bij handhaving van de huidige maaiveldhoogten de ontwatering in het gebied voldoende is om grondwateroverlast te voorkomen. De grondwaterstanden zijn voldoende laag om te kunnen infiltreren in de bodem.

4.5.12 Oppervlaktewater

Ten noordoosten van het plangebied, aan de overzijde van de Lebuinuslaan, ligt een watergang met een waterpeil van NAP+ 3,90 m. Deze is verbonden met de vijver in het Karel de Grotepark, die weer verbonden is met de Zandwetering. Vanuit het plangebied wordt geen hemelwater afgevoerd naar dit oppervlaktewater. Mogelijk dat in de toekomst, bij aanpak van de wateroverlast in de omliggende wijk, wel een verbinding wordt gemaakt als noodoverlaat.

4.5.13 Hoogten

Om wateroverlast en schade bij bebouwing te voorkomen wordt een drempelhoogte van ongeveer 30 cm boven straatpeil geadviseerd. Bij de aanleg van kelderconstructies dienen waterdichte materialen en constructies te worden gebruikt. Gezien de ligging in bestaand gebied moeten de hoogten ook worden afgestemd op het omliggende gebied. Wanneer de drempelhoogte lager wordt dan 30 cm, dan dient zorgvuldig gekeken te worden naar voorkomen van wateroverlast bij hevige neerslag.

4.5.14 Conclusie

Het aspect Water vormt geen belemmering voor dit plan als voldaan wordt aan de uitgangspunten opgenomen in de waterparagraaf.

4.6 Verkeer en parkeren

De functies parkeren, bevoorrading, de fietsenstalling en het schoolplein worden zorgvuldig ingepast aan de zuid- en oostzijde van het schoolgebouw ('Ontmoeting'). De verschillende verkeersstromen op het campusterrein conflicteren niet met elkaar, maar kennen een logische routing. De fietsenstalling (ca. 2000m2) wordt zowel bereikbaar vanaf het noorden als zuiden. Het parkeren (ca. 80-100 parkeerplaatsen) wordt in hoofdzaak landschappelijk ingepast in het groene parkachtige gebied ten zuiden van het schoolgebouw. De sporthal zal in de avonduren en het weekend gebruikt worden door verenigingen. Dit betekent dat de parkeerplaatsen en fietsenstalling dan ook bereikbaar dienen te zijn. Voor het totaal aantal te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van het realiseren van het nieuwe schoolgebouw en sporthal wordt aangesloten bij de normen uit het gemeentelijk parkeerbeleid. Hiertoe is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels. Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.2 Functieregels

Hoofdstuk 2 Functieregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

5.2.2.1 Horeca 3-B

Horeca - 3b betreft ondersteunde horeca welke altijd ondergeschikt is aan een andere ter plaatse geldende functie. Deze functie is wel opgenomen op de verbeelding om in beeld te kunnen brengen waar deze functie mogelijk zou kunnen zijn.

5.2.2.2 Maatschappelijk

De functie Maatschappelijk is een brede maatschappelijke functie. Binnen deze functie voorzieningen toegelaten ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, levensbeschouwelijke voorzieningen, openbare dienstverlening, onderwijs, educatieve voorzieningen, jeugd-/kinderopvang, openbare speelterreinen/speelplaatsen, verenigingsleven en sociaal-culturele voorzieningen.

5.2.2.3 Sport

De functie Sport betreft alle sportvoorzieningen, zowel de gebouwde sportvoorzieningen als de sportvelden.

5.2.3 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Bouwregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In dit bestemmingsplan is alleen Bouwregel-05 van toepassing.

5.2.4 Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde archeologie 3' en 'Waarde archeologie 4' overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik en/of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij om de bescherming van Leidingen, Archeologische waarden, Beschermde stads- en dorpsgezichten, Groeiplaatsen van bomen, Waardevolle binnentuinen, Natuurwaarden en diverse waterkundige belangen.

Het doel van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is het beperken van gebruiks- en bouwmogelijkheden of juist om bepaalde ontwikkelingen mogelijk te maken. De toegelaten functie- en bouwregels geven in die gevallen onvoldoende bescherming of mogelijkheden voor het betreffende gebied.

In een gebied kunnen meerdere functieregels en dubbelbestemmingen aanwezig zijn. In een dubbelbestemming zijn ook bouwregels opgenomen, waardoor in een gebied twee bouwregels kunnen gelden.


De dubbelbestemming heeft altijd voorrang op de functie- en de bouwregels uit hoofdstuk 2 en 3. Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Indien er sprake is van meerdere dubbelbestemmingen op één locatie, dan geldt er geen voorrangsbepaling. De dubbelbestemmingen zijn gelijkwaardig aan elkaar. Dit houdt wel in dat er op bepaalde locaties altijd afgeweken moet worden van het bestemmingsplan om bepaalde bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren.

Waarde Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.5 Algemene regels

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.

  • Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies. Een aantal functies worden specifiek benoemd als strijdig gebruik, om discussies te vermijden.
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeren conform de parkeereis uit de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 of de rechtsopvolgers daarvan. Voorts is een lid opgenomen om ook voor de behoefte in ruimte voor laden en lossen de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 van toepassing te laten zijn. Het is mogelijk om van deze regel af te wijken middels een omgevingsvergunning Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien dat in het betreffende beleid is opgenomen en onder de daarin bepaalde voorwaarden of als er andere zwaarwegende belangen zijn die het afwijken hiervan rechtvaardigen.
  • Voorwaardelijke verplichting waterberging: In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In deze planregel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij een verwijzing is opgenomen naar het betreffende beleid. Er is een waterbergingseis van 20 mm opgenomen.
  • Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen: Voor het plangebied Marke Zuid is een puntenlijst natuurinclusief bouwen opgesteld. Per 400m2 bebouwing moet er minimaal 1 punt worden gescoord.
  • Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek: Er moet een bodemonverontreinigingsonderzoek ter plaatse van de verdachte activiteiten worden uitgevoerd. Voor nieuwbouw dient er op de locatie een locatiedekkend verkennend bodemonderzoek (NEN5740) te worden uitgevoerd en indien nodig aangevuld met NEN5707). De gronden moeten geschikt worden gemaakt voor de maatschappelijke functie en / of sportfunctie indien uit het onderzoek blijkt dat de gronden nog niet geschikt zijn.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2.6 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.


Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.


Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.


Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. De grond is in eigendom van de gemeente Deventer en Stichting Carmelcollege. Met Stichting Carmelcollege is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Informatieavond

Er is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden en andere belanghebbenden.

Klankbordgroep

Er is overleg geweest met de klankbordgroep. In de klankbordgroep zitten omwonenden en deze klankbordgroep is vlak na de bewonersavond ontstaan. 

Het belangrijkste resultaat van de klankbordgroep en de informatieavond is dat de ontsluiting voor auto’s aan de oostzijde van het plangebied wordt gerealiseerd i.p.v. aan de zuidzijde. Het doel hiervan is dat omwonende zo min mogelijk hinder ondervinden van autoverkeer. 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal conform artikel 3.8 lid 1 Wro gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt hiermee in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden de binnengekomen zienswijzen samengevat en van een antwoord worden voorzien.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.

Rijk:

Er is geen vooroverleg met het Rijk gevoerd, omdat er voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.

Provincie:

De provincie Overijssel is in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan en de provincie heeft aangegeven dat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

Waterschappen:

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van de waterhuishouding.