Plan: | Chw Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.Chw031-VG01 |
De Speeltuinlocatie is een plek aan de rand van Voorstad Oost. Deze wijk ligt rondom de oude schil van de binnenstad van Deventer. Voorheen was het terrein in gebruik door speeltuinvereniging De Driehoek. Deze vereniging is enkele jaren geleden verhuisd naar de hoek van de Veenweg en de Rielerweg. Het plangebied is eveneens bekend onder de naam Doctor Fadrhoncpark. De gemeente is eigenaar van de grond en wenst hier woningen te realiseren.
Op 17 maart 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met het ontwikkelperspectief Shita. Hierbij is besloten om de voormalige Speeltuinlocatie samen met woningcorporatie Rentree en Zorggroep Solis te ontwikkelen. Het doel van deze ontwikkeling is te komen tot realisatie van 21 appartementen voor senioren en 40 appartementen voor ouderen met een zorgvraag. Op 14 december 2021 is vervolgens het Structuurontwerp voor de Speeltuinlocatie vastgesteld (1). Het geldende Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen, deel B staat de beoogde woningen en herinrichting van het terrein niet toe. Voor deze plannen is het dan ook nodig om een ruimtelijke procedure te doorlopen. Voorliggend bestemmingsplan "Chw Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie" voorziet hierin.
In het genoemde ontwikkelperspectief is ook de ontwikkeling van het nabijgelegen Shitaflatterrein beschreven. Die ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan en doorloopt een eigen ruimtelijke procedure (als bestemmingsplan genaamd: 'Chw Tjoenerstraat ong. De Rielertuin').
In de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven in de wijk Voorstad Oost in de gemeente Deventer.
Afbeelding 1: ligging plangebied in Deventer
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Rielerweg (met daarachter gelegen de ontwikkellocatie Shitaflat) in het noorden, de Henry Dunantlaan in het noordoosten, de Gooierstraat in het zuiden en de Tjoenerstraat in het westen. De begrenzing van het plangebied "Chw Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie" is in de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding 2: globale begrenzing (rood omlijnd) plangebied (FAME, 2021)
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen' (plandeel B), vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020 en in werking getreden op 4 september 2020.
De bestaande functies in het plangebied zijn in het huidige bestemmingsplan als zodanig bestemd. De ontwikkeling van de beoogde woningen past niet volledig binnen de toegelaten functies. Ook het herinrichten van de openbare ruimte is niet volledig mogelijk binnen de regels van het huidige bestemmingsplan.
Het gaat om een zogenaamd Crisis- en herstelwet (Chw) bestemmingsplan. Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 lid 1 sub a van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van deze wet van toepassing op bestemmingsplannen die betrekking hebben op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden. Dit brengt onder meer het volgende met zich mee:
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden voor de ontwikkeling zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de juridische opzet van het bestemmingsplan en hoe het een en ander in de bestemmingsplanregels is vastgelegd. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Afbeelding 3: huidige situatie plangebied (luchtfoto februari 2021)
In de huidige situatie is het terrein als groenvoorziening en speellocatie voor Voorstad Oost in gebruik. Het ligt op de locatie waar de Rielerweg en Henri Dunantlaan elkaar kruisen. De Dunantlaan is een provinciale weg en vormt een belangrijke en relatief drukke ontsluiting voor de stad. De Rielerweg is een buurtontsluitingsweg en belangrijke fietsroute van en naar het centrum van de stad. Nabij de kruising duikt de Rielerweg als fietsroute met een tunnel onder de Dunantlaan door. De Tjoenerstraat en de Gooierstraat zijn woonstraten, waarbij de hieraan gelegen aaneengebouwde vroeg-naoorlogse woningen met de voorgevels zijn gericht op het plangebied. De eerder genoemde speeltuinvereniging is enkele jaren geleden verhuisd naar een locatie bij de kruising van de Rielerweg en Veenweg. Sindsdien heeft het terrein een groene inrichting en er ligt een geul door een gedeelte van het gebied. Langs de Tjoenerstraat en Gooierstraat staan bomenrijen en voorts staan in het terrein enkele verspreide bomen.
Woningbouw
In het plangebied is de nieuwbouw van 21 seniorenwoningen en 40 zorgappartementen beoogd, die met elkaar verbonden zijn door een centrale entreehal en een fysiotherapiepraktijk. De openbare ruimte in het plangebied wordt vernieuwd.
Totstandkoming ontwerp
Na het opstellen van het ontwikkelingsperspectief heeft FAME Architecten in 2021 een structuurontwerp gemaakt voor de voormalige Speeltuinlocatie, bijgevoegd als bijlage 1. Dit vormde de eerste aanzet voor de ontwikkeling. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met dit structuurontwerp ter inzage gelegen.
Nadien is het structuurontwerp in 2023 verder uitgewerkt door Palazzo in een voorlopig ontwerp (VO). Onderstaande afbeelding 4 en 5 geven een weergave van de uiteindelijke situatie en zijn afkomstig uit dit VO. Het nieuwe zorggebouw van Solis is links in beeld weergegeven en het appartementencomplex van Rentree is rechts in beeld weergegeven. Beide gebouwen zijn met elkaar verbonden door de hoofdentree. Aan de zijde van de hoofdentree zijn ook het merendeel van de parkeerplaatsen en fietsparkeerplekken gesitueerd (afbeelding 5).
Afbeelding 4: conceptuele weergave gebouwen vanuit Henry Dunantlaan gezien (Palazzo, 2023)
Afbeelding 5: weergave terrein ontwikkeling (Palazzo, 2023)
Parkeerplaatsen
Een deel van de voor het plan benodigde parkeerplaatsen wordt gerealiseerd aan de Tjoenerstraat en een deel aan de Gooierstraat. Het merendeel is voorzien in een parkeerhof centraal op het terrein, nabij de centrale hoofdentree aan de Tjoenerstraat. Het terrein ontsluit via de Tjoenerstraat op de Rielerweg, waarna autoverkeer via de Henry Dunantverlaan het gebied verlaat. In paragraaf 4.6 Verkeer en parkeren is het aspect parkeren nader belicht.
Openbare ruimte
De bomen aan de randen van het plangebied blijven zoveel mogelijk behouden en er worden nieuwe bomen bijgeplaatst. Een deel van het terrein wordt ingericht voor de benodigde parkeerplaatsen, voet- en fietspaden. Voor het overige is een onverharde tuininrichting beoogd. Een deel hiervan doet dienst als hemelwaterinfiltratie en -bergingsruimte.
Beeldkwaliteit
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsnotitie opgesteld. Deze is bijgevoegd als bijlage 2 bij het bestemmingsplan en maakt inzichtelijk welke randvoorwaarden er gelden vanuit stedenbouw, architectuur en voor de buitenruimte. De beeldkwaliteitsnotitie wordt als aanvulling op de Welstandsnota vastgesteld voor deze locatie. De notitie heeft tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13, Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
In de SVIR is in de realisatieparagraaf opgenomen op welke manieren de nationale belangen gerealiseeerd kunnen worden. Uitwerkingen zijn opgenomen in diverse bestuurlijke prestatieafspraken, in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening, Crisis- en herstelwet, Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening etc.
Toetsing
Voor het plangebied is nationaal belang 13 van toepassing, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Het middel dat het rijk hiervoor heeft ingezet is ondernemer de Ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.4 wordt hier nader op ingegaan. Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten zoals benoemd in de SVIR.
Op 11 september 2020 zijn de Nationale Omgevingsvisie en bijbehorende Uitvoeringsagenda vastgesteld door de Tweede Kamer. Deze geven richting aan een duurzaam perspectief voor onze fysieke leefomgeving met een perspectief tot 2050. Er zijn 21 nationale belangen vermeld. Daarbij gelden deze vier prioriteiten:
Verder zijn er 5 landsdelen ingesteld voor verdere samenwerking en zijn enkele Novi-gebieden aangewezen die meer aandacht krijgen. Tweejaarlijks wordt de voortgang gemonitord.
Deventer behoort tot landsdeel Oost en bevat geen Novi-gebied. Het plan raakt geen nationale belangen. De NOVI vormt geen belemmering voor het doorgaan van het plan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Toetsing
In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied (zoals opgenomen in Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. De hoogtebeperking in het plangebied betreft 114 meter. De ontwikkeling betreft het oprichten van woonbebouwing met een maximum hoogte van 3 bouwlagen. Hiermee zal de maximale toegestane hoogte niet worden bereikt. De ontwikkeling vormt hiermee geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Verder zijn er in het plangebied zijn geen andere onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen aan de orde waar in dit bestemmingsplan specifieke aandacht voor moet zijn. Het Barro vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in het bouwen van 61 nieuwe woningen. Gelet op het aantal nieuw te bouwen woningen is de ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3.000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.
Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe plannen. De wijk Voorstad Oost voorziet momenteel nog niet in voldoende aanbod van seniorenwoningen en zorgwoningen. Met het toevoegen van woningen in deze segmenten ontstaat een meer gemengd programma. Daarbij geeft dit plan de senioren de mogelijkheid om binnen de wijk te verhuizen, waardoor hun huidige woningen vrijkomen voor andere mensen. Het brengt een doorstroming in de wijk Voorstad Oost op gang. De diversiteit van het woningaanbod in de wijk wordt vergroot en er wordt ingespeeld op de opgaven uit de Woonvisie.
Conclusie
Met bovenstaande toets is de behoefte aan de woningen op deze locatie aangetoond. Het plan voldoet aan de bepalingen van de ladder duurzame verstedelijking.
Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in de deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:
Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.
Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.
Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.
Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.
Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:
Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is (Generieke beleidskeuzes), waar de ontwikkeling past (Ontwikkelingsperspectieven) en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden (Gebiedskenmerken).
Afbeelding: het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
1a. Of - Generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Een aantal beleidskeuzes is van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
1b. Of - Gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden. Deze gebiedsspecifieke aspecten hebben betrekking op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Nationale Landschappen, waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, intrekgebieden en de boringsvrije zones.
2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven
In het kader van het sturen op ruimtelijke kwaliteit moet in het bestemmingsplan aandacht besteed worden aan het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied van toepassing is. De provincie heeft in zes ontwikkelingsperspectieven op hoofdlijnen haar beleidsambities neergelegd ten aanzien van de sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot claims op de fysieke leefomgeving.
3. Hoe - Gebiedskenmerken
Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.
De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:
Toetsing
Rode draden en beleidsambities
De ontwikkeling van de woningbouw in het plangebied voldoet aan het voorzien in een deel van de lokale behoefte aan woningen in Deventer. De woningen beogen een doorstroming in de wijk Voorstad Oost in gang te brengen. Daardoor kunnen senioren binnen hun wijk verhuizen en hoeven ze niet naar een andere wijk te verhuizen.
De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke woningbouwlocatie en een invulling van een momenteel braakliggend terrein. Omdat het binnenstedelijke locaties betreft waarbij de nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast binnen de bestaande omgeving, kan er vanuit worden gegaan dat dit voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3. van de Omgevingsverordening Overijssel.
De woningen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik. Het gaat om permanente woningen die op een duurzame en levensloopbestendige manier gerealiseerd worden en daarmee toekomstbestendig zijn.
In de volgende paragrafen wordt toegelicht hoe de ontwikkeling past binnen de drie niveaus van het uitvoeringsmodel:
1a. Of, Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “Of - generieke beleidskeuzes” is, naast de hierboven beschreven rode draden, ook artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening van belang.
De gemeente Deventer wil binnen 10 jaar 3.000 woningen toevoegen aan haar voorraad (zie paragraaf 3.4.5). De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van 61 van deze woningen. De nieuwe woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de stad en daarmee tevens aan de behoefte van de markt. Daarnaast zullen de woningen gerealiseerd worden met het oog op de toekomst, deze zijn geschikt voor verschillende levensfasen en tevens duurzaam wat betreft energie. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijk woonvisie en binnen de prestatieafspraken zoals overeengekomen met de provincie Overijssel.
Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
1b. Of, gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Dit diepe waterhoudende pakket bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen.
Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).
Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Het plangebied ligt eveneens in voorgenoemde boringsvrije zone. De restricties die gelden in dit gebied zijn gelijk aan die van Salland Diep.
Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Het plan ligt achter een dijktraject, Dijktraject 53-1 Salland. Dit is een gebied met risico op overstroming. Voor het plangebied geldt dat er een kleine kans is op overstroming. Wel is aandacht besteed aan een overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 4.5.8.
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen op locatie passen binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het nieuwe woongebied op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.
2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief “woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken”. Hiervoor is opgenomen dat deze locaties vitaal en aantrekkelijk moeten blijven, onder andere door herstructurering en transformatie. Hierbij kunnen kansen worden benut om te anticiperen op klimaatverandering en bijdragen aan de energietransitie.
De ontwikkelingen op de Speeltuinlocatie komen voort uit de ambitie om te voorzien in een duurzaam woningaanbod en om de doorstroming in de wijk Voorstad Oost op gang te helpen. De nieuwe woningen worden voorzien van een duurzame energievoorziening. Daarbij worden maatregelen genomen om natuurinclusief te bouwen. Verder is er in het plan aandacht voor klimaatadaptieve maatregelen. Deze opgave past binnen het genoemde ontwikkelingsperspectief.
3. Hoe - Gebiedskenmerken
In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakten en ruggen'. De bijbehorende ambitie is de natuurlijke verschillen tussen droog en nat functioneel meer sturend en leefbaar te maken. En daarnaast de strekkingsrichting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Nieuwe ontwikkelingen die plaats vinden dragen bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen.
In het plangebied zijn geen kenmerken aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een dekzandvlakte- of rug.
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het plangebied niet aangeduid.
Het plangebied ligt vrijwel volledig in de laag 'woonwijken 1955 – nu' en voor een klein deel in Bebouwingschil 1900 - 1950. De naoorlogste woonwijken zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details. De ambitie in deze naoorlogse wijken is met name om de wijken te herstructureren met het behoud van het eigen karakter. Bij een toename van het bebouwd oppervlak door meer grondgebonden woningen zal er collectieve ruimte tussen de bouwblokken moeten blijven. Nieuwe bebouwing zal zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met individuele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen
Omdat de bebouwing op een overgangsgebied ligt van beide stedelijke lagen, is het van belang dat de bebouwing aansluit op beide lagen. Enerzijds voegt de bebouwing variatie in woonaanbod toe, maar anderzijds is het type bebouwing ook passend binnen de bebouwde schil 1900 - 1955, waar gevarieerde bebouwing kenmerkend is voor de karakteristieken van de wijk. Vanuit de 'woonwijken 1955 - nu' is het van belang om collectieve ruimte tussen de bouwblokken laten bestaan. Daar voorziet dit plan in met een stadstuin en een beleeftuin. De opzet van de twee bouwblokken is door de gemaximaliseerde hoogte van 3 bouwlagen niet opvallend aanwezig in de openbare ruimte. Tot slot is de toevoeging van dit woongebouw op de hoek van een wijk weer uitermate passend binnen de bebouwingsschil 1900 - 1955, waar juist op dit soort plekken bijzondere gebouwen mogen terugkomen.
De ontwikkeling sluit aan op de ambitie van de provincie tot het realiseren van een vitaal woongebied.
In deze laag valt het plangebied binnen de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.
Conclusie Omgevingsverordening
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen uit de omgevingsverordening Overijssel en sluit aan bij de ambities uit de provinciale Omgevingsvisie.
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:
Conclusie
In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is opgenomen in paragraaf 4.5. Deze watertoets is uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer op 18 december 2019 de Omgevingsvisie vastgesteld.
In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.
De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:
Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:
De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.
In de Omgevingsvisie is per gebied een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten en ambities. Het plangebied ligt aan de rand van een vooroorlogse schilwijk.
In het verleden lagen in de schilwijken industriële complexen en bovenwijkse voorzieningen, zoals het ziekenhuis en de Rijkslandbouwschool. Het merendeel is verdwenen, maar vaak zijn het ook nu nog karakteristieke locaties waaraan het verleden is af te lezen. In de schilwijken ligt een aantal historische stadsparken. De wijken profiteren van de nabijheid van voorzieningen zoals de binnenstad, het intercity- en busstation, scholen en kennisinstituten.
Al deze kwaliteiten samen maken de schilwijken tot een authentiek en onderscheidend stadsmilieu. Er zijn kansen voor verbetering: de Wijkenmonitor laat bijvoorbeeld zien dat met name delen ten oosten van de spoorlijn Deventer-Zwolle voor de thema’s fysiek, veiligheid en sociaal net onder het Deventer gemiddelde scoren. Er is in de schilwijken een groot en divers woningaanbod, maar een flink aantal woningen is verouderd, slecht geïsoleerd en naar de huidige maatstaven klein. Op een aantal plaatsen staat het economisch functioneren van winkels en bedrijven onder druk en is er leegstand. Dit leidt soms tot verloedering, overlast, onveiligheid en andere negatieve gevolgen. De maatvoering van de vele vooroorlogse straten is niet op het hedendaagse (verkeers)gebruik afgestemd. Dit leidt op diverse plekken tot een (te) hoge parkeerdruk, conflicten tussen automobilist en fietser, weinig ruimte voor groen en spelende kinderen, en verrommeling van de openbare ruimte.
Ambitie in de vooroorlogse wijken:
Het belangrijkste doel is om de woningvoorraad en de woonomgeving aan te passen aan de hedendaagse woonwensen. Onderdelen hiervan zijn het aantrekkelijker maken van de wijken voor creatieve stedelingen door gericht te mixen met functies. Voor deze groep is weinig geschikte woonruimte beschikbaar. Het opwaarderen en versterken van een gemengd woonmilieu biedt kansen voor deze groep om zich te vestigen.
Concrete ambities voor deze wijken luiden:
Toetsing
Conclusie:
De ontwikkelingen op de voormalige Speeltuinlocatie voldoen aan de ambities zoals beschreven in de Omgevingsvisie.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Conclusie
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.5 is het resultaat van de watertoets opgenomen.
Het duurzaamheidsbeleid van Deventer is in meerdere documenten vastgelegd. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten uit de verschillende beleidsdocumenten.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat de uitvoeringsagenda duurzame energie tot 2018 het kader is. In het bestuursakkoord van het college voor 2018-2022 wordt eveneens stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen.
In de Omgevingsvisie is een van de ambities "een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie".
Energie
In de Omgevingsvisie is de ambitie op het gebied van energie als volgt verwoord: Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. We stimuleren inwoners en ondernemers om bij te dragen aan de energietransitie, maar we hebben daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. We kunnen vooral een actieve bijdrage leveren door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken.
We willen dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren.
Elektrisch rijden lijkt de toekomst. We willen een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aanlegd. Bij nieuwbouwprojecten zal er dan ook sprake moeten zijn van een duurzame energievoorziening.
Klimaat
Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In 2019 is de nota 'Aanpassen aan klimaatverandering; Deventer ambitie en aanpak' vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Met deze strategie wil de gemeente samen met partners komen tot een klimaatadaptatieprogramma. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden. Het klimaatadaptatieprogramma zal medio 2021 worden vastgesteld.
Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat we de stad klimaatbestendig en robuust willen inrichten en dat ons stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat we ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoeren. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dienen we een aantal doelen: we bereiden ons voor op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, houden regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.
Duurzame ontwikkeling
In de Omgevingsvisie is aandacht voor verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Als gemeente moeten we bij het ruimtegebruik belangen afwegen. We streven naar duurzaam, verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Dit houdt in dat:
Duurzaam ruimtegebruik ontstaat vaak door verschillende opgaven te verbinden en tussen schaalniveaus te schakelen. Bijvoorbeeld door het streven naar een toekomst zonder fossiele energiebronnen te verbinden met de herstructurering in de stad en/of de transitieopgave in de landbouw.
De aspecten duurzame mobiliteit, verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren, zoals opgenomen in de uitvoeringsagenda Duurzaamheid zijn ook nog steeds aan de orde. De uitvoeringsagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.
Bouwrijpmaken: Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen: Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.
Energie: Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). De eisen zijn in de plaats gekomen van het energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:
Toetsing
Energie
De woningen die worden opgericht worden aardgasloos verwarmd. De woningen zullen zelf moeten zorgen voor duurzame energie, door bijvoorbeeld zonnepanelen, lucht warmtepompen en dergelijke.
Klimaat
Bij de herinrichting van de openbare ruimte in het plangebied wordt rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen.
In de regels is verder een verplichting opgenomen voor het natuurinclusief bouwen. Veel van de maatregelen die hierbij zijn opgenomen dragen ook bij aan een klimaatadaptieve wijk, zoals het aanleggen van groene daken.
Duurzame ontwikkeling
Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met een duurzame ontwikkeling. Zoals het werken met een gesloten grondbalans en het flexibel en levensloop bestendig bouwen. De nieuwe woningen worden getoetst aan de BENG-norm.
Conclusie
De ontwikkeling van het plangebied voldoet aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer.
Werkwijze ecologie
Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Vanuit de werkwijze wordt geadviseerd waar een Natuurtoets voor wat betreft de gemeente Deventer aan moet voldoen. Het gaat hierbij onder andere om de volgende punten:
Bij-vriendelijke inrichting
Naast de genoemde ambassadeur soorten is ook aandacht voor de bij. De gemeente Deventer heeft de Bee-deal mede ondertekend. Dat houdt in dat de gemeente stimuleert om nieuwbouwlocaties bij-vriendelijk in te richten en te beheren.
Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen is een ambitie van de gemeente en wordt benoemd in meerdere beleidsdocumenten.
Op 10 juli 2019 heeft de gemeenteraad een motie ‘vreemd aan de orde’ natuurinclusief bouwen aangenomen. In deze motie heeft de gemeenteraad aan het college opgedragen:
Op 22 oktober 2019 heeft het college ingestemd met het plan van aanpak Natuurinclusief bouwen. In het plan van aanpak is beschreven hoe natuurinclusief bouwen in Deventer van de grond kan komen.
In het plan van aanpak is Natuurinclusief bouwen als volgt gedefinieerd: "het oprichten van bouwwerken en inrichten van de omgeving van de gebouwen zodanig dat de natuurwaarden er baat bij hebben bovenop wettelijk vastgestelde mitigatie en/of compensatie maatregelen."
Natuurinclusief bouwen wordt zowel beleidsmatig en procesmatig geborgd. Een belangrijk middel is het privaatrechtelijk of publiekrechtelijk borgen van het natuurinclusief bouwen. Denk hierbij aan het omgevingsplan, het bestemmingsplan verbrede reikwijdte, in het aanbestedingstraject, in intentie- en anterieure overeenkomsten, in ontwikkelperspectieven, nota van uitgangspunten en project specifieke programma van eisen. Verder wordt onderzocht of het natuurinclusief bouwen kan worden opgenomen in de , de bouwverordening en het WABO-beleidsplan.
Per project wordt een puntensysteem opgesteld (punten per type natuurinclusieve maatregel). Dit betreft maatwerk per project.
Toetsing
Voor het project is een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 12 Quickscan natuur). De quickscan bevat een beschrijving van het wettelijk kader, en een beschrijving van de onderzoeksmethode die is toegepast. Er is sprake van zowel literatuuronderzoek als een veldbezoek. In de quickscan is aandacht besteed aan het voorkomen van de soorten zoals genoemd in het beleid. De effecten voor Natura 2000 gebieden zijn in een aanvullende stikstofnotitie onderzocht door WSP. De uitgevoerde quickscan met aanvullend uitgevoerde stikstofnotitie voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de werkwijze ecologie.
Met het realiseren van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met het natuurinclusief bouwen. In de planregels voor het oprichten van nieuwe woningen is het natuurinclusief bouwen geborgd door een voorwaardelijke verplichting.
Conclusie
De quickscan voldoet aan de Werkwijze ecologie en kan daarmee gebruikt worden als onderbouwing voor onderhavig bestemmingsplan. Ook voldoet het plan aan het uitgangspunt dat de woningen natuurinclusief worden gebouwd.
De ambities binnen het woonbeleid in Deventer zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Deventer.
Er wordt gestreefd naar een evenwichtige woningvoorraad met in de hele gemeente voldoende aanbod van betaalbare woningen, die aansluit op de Deventer behoefte en kansen biedt voor het aantrekken van inwoners van buiten Deventer. De komende tien jaar moeten er naar verwachting tenminste 3.000 woningen bijkomen om iedereen te kunnen huisvesten. Ook daarna blijft het aantal huishoudens in Deventer nog groeien. De kijk op de bestaande woningvoorraad verandert. Dat heeft te maken met ontwikkelingen zoals meer kleine huishoudens, de vergrijzing, de energietransitie, klimaat bestendigheid en de tendens van ‘langer zelfstandig wonen, de vraag naar gekwalificeerd personeel en het verminderen van de scheiding tussen wonen en werken. Er is behoefte aan innovatieve woon concepten op het gebied van onder andere:
Naast de hoeveelheid woningen, hebben we meer dan in het verleden oog voor de kwaliteit: we gaan steeds goed na voor wie we bouwen en wat de precieze woon vraag is.
Buurt vernieuwing
We vervangen de bestaande woningvoorraad in een permanent en organisch proces van buurtvernieuwing. We voorkomen dat buurten door hun hoeven zakken. De vernieuwing in Voorstad Oost leert dat door een gerichte aanpak van problemen en actieve betrokkenheid van bewoners grote sprongen voorwaarts mogelijk zijn. Hierbij is het belangrijk om coalities te smeden en oog te hebben voor specifieke doelgroepen in plaats van uit te gaan van de ‘gemiddelde bewoner’.
Ook in de aan de Omgevingsvisie voorafgaande Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is voor de nieuwbouwopgave van Deventer aangegeven dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.
Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.
Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad
Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.
Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.
Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.
Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner. Duurzaamheid en betaalbaarheid laten we hand in hand gaan. Vanuit duurzaamheid en betaalbaarheid, zetten we ook zoveel mogelijk in op het benutten van de bestaande voorraad.
Toetsing
De nieuwbouw op de Speeltuinlocatie voegt tientallen woningen toe aan de woningvoorraad in Deventer in twee belangrijke segmenten. Door het toevoegen van seniorenwoningen, komen er bestaande woningen in de wijk Voorstad Oost vrij. Deze zijn geschikt voor starters en middeninkomens en brengen daarmee een doorstroom op gang. De beschikbaarheid van voldoende zorgwoningen blijft een belangrijk aandachtspunt. De ontwikkeling van het gecombineerde zorgwoongebouw op de Speeltuinlocatie draagt hier aan bij. De woningen dienen conform de nieuwe regels te voldoen aan de BENG-norm en worden gasloos gebouwd. Ook wordt er middels de regels in onderhavig bestemmingsplan opgenomen dat er maatregelen worden getroffen voor natuurinclusief bouwen.
Conclusie
Gezien bovenstaande sluit de ontwikkeling op de Speeltuinlocatie goed aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie en de woonvisie.
Het doel van de in 2009 opgestelde Visie Voorstad Oost is betrokken partijen in de wijk en in Deventer te inspireren gezamenlijk de geformuleerde ambities te realiseren. De visie is voor de gemeente het richtinggevend kader voor nieuw beleid en is de basis voor het uitvoeringsprogramma. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad hebben vooraf een aantal inhoudelijke en procedurele kaders meegegeven. Die hebben vooral betrekking op besluiten over de fietsstraat Rielerweg, het éénrichtingsverkeer in de Veentunnel, het T&D-terrein en het stadion van Go Ahead Eagles. De visie is tot stand gekomen met bewoners, ondernemers en organisaties. In de communicatie is steeds een appèl gedaan op de bereidheid tot meedenken en samenwerken. Samenwerking zal ook nodig zijn bij de uitvoering. Het gezamenlijk gekozen toekomstperspectief voor de wijk laat zich als volgt samenvatten:
Toekomstperspectief 2020: Voorstad Oost, de kleurrijke wijk van Deventer.
Voorstad Oost is in 2020 een mooie en gewilde wijk in de Oude Schil dichtbij het centrum. De diversiteit van de bevolking, de voorzieningen en activiteiten geven kleur aan de wijk. Voor starters is Voorstad Oost dé plek om te wonen en te werken.
Het ruimtelijk-fysieke raamwerk van de wijk, dat bestaat uit de belangrijkste wegen en de groenstructuur krijgt een kwaliteitsimpuls door duidelijke profilering, herstel van de historische laanstructuren, toevoeging van groen en ontsluiting van grote groenvoorzieningen in de wijk, zoals het volkstuinencomplex, het terrein van Go Ahead Eagles en op termijn de tuin bij de kerk. De nieuwbouwlocaties worden binnen dit raamwerk ontwikkeld. Eén en ander wordt uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan.
De verbinding tussen Voorstad Oost en het centrum wordt aangepakt. Uitgangspunt is verder dat het stadion van Go Ahead Eagles in ieder geval de komende 10 jaar in Voorstad Oost blijft. De bedoeling is de Rielerweg aan het begin te verbreden en het aantal parkeerplaatsen te compenseren door de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen in de buurt van de Rielerweg. De visie is uitgewerkt in onderstaand kaartbeeld:
Visiekaart uit Visie Voorstad Oost
Conclusie
Het plangebied voor Chw Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie is niet aangegeven op de Visiekaart. Toen de visie werd opgesteld, was het plangebied nog in gebruik door de Speeltuinvereniging de Driehoek. Deze vereniging is in 2017 verhuisd naar de Rielerweg/Veenweg. De plannen voor de ontwikkeling van woningbouw op deze locatie zijn hierna ontstaan.
Voorstad Oost kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan functies. Het is een volksbuurt met een eigen gezicht. Met de toevoeging van de seniorenwoningen en de zorgwoningen blijft het voor (hulpbehoevende) ouderen mogelijk om in hun wijk te blijven wonen. Ook brengt het een doorstroom op gang, waardoor nieuwe inwoners zich kunnen vestigen in Voorstad-Oost.
Met de Welstandsnota Deventer wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken, de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting.
De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. In de welstandsnota is het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect ‘welstand’ aan moeten voldoen.
Naast een toetsingskader wil de gemeente potentiële indieners van bouwplannen en hun ontwerpers inspireren en uitdagen om plannen te ontwikkelen die de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente ten goede komen.
De welstandsnota vormt ook het kader voor de welstandstoetsing bij nieuwe gebiedsontwikkelingen of herontwikkelingen, tenzij een nieuwe ontwikkeling sterk afwijkt van het geldende gebiedstype of de grootte van het gebied vraagt om een gedetailleerder toetsingskader. In dat geval kan voor het betreffende gebied een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vormt, na vaststelling door de gemeenteraad, het kader voor de welstandstoetsing.
De gebiedscriteria gelden voor de ‘reguliere’ bouwplannen en zijn verschillend per gebied. Het gemeentelijke grondgebied is in de welstandsnota ingedeeld in zogenaamde ‘gebiedstypen’. Een gebiedstype vertoont samenhang in de verschijningsvorm van de bebouwing, in de stedenbouwkundige opzet of in het type landschap. De gebouwen in een dergelijk gebied zijn voor een groot deel in dezelfde tijd gebouwd.
Toetsing
Het plangebied valt binnen het gebiedstype Jaren ’20-’30 - tuindorpen. In dit gebiedstype liggen de wijken waarin zowel diversiteit vanbebouwing als planmatig ontwikkelde woningbouw voorkomt. De tuindorpen vormen bijzondere ensembles in dit gebied. Binnen de tuindorpen ligt de nadruk op behoud van het collectieve karakter en de eenheid van de wijk. In het algemeen geldt als criteria dat voor specifieke gebouwen (geen woningen) kan worden afgeweken van de karakteristieke stijl kenmerken van het gebied. Het is in dat geval aan de Adviesraad Welstand om het plan te beoordelen.
Conclusie
Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Chw Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie zal aan het opgestelde Beeldkwaliteitsplan worden getoetst. Het specifiek voor deze ontwikkeling opgestelde Beeldkwaliteitsplan is afgestemd met de PAR (Planadviesraad / welstand) en is opgenomen als bijlage 2 en doorloopt de ruimtelijke procedure samen met het bestemmingsplan. Na vaststelling door de raad geldt het als beoordelingskader voor vergunningaanvragen in het kader van welstand (op grond van de Woningwet).
De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: "…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer".
Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015 ). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied 'Rielertuin' geldt op de archeologische beleidskaart de beleidswaarden '2, en 3,' (Afb. 1). Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek, kan de bevoegde overheid op basis van een selectieadvies, een selectiebesluit nemen om de beleidswaarden aan te passen.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied ‘Speeltuinlocatie Deventer’ geldt op de archeologische beleidskaart de beleidswaarden ‘1, 2, en 3,’ (Afb. 1).Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek, kan de bevoegde overheid op basis van een selectieadvies, een selectiebesluit nemen om de beleidswaarden aan te passen. Voor het gebied van de Speeltuinlocatie is naar aanleiding van het uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek in 2019 een selectiebesluit genomen, waarbij een deel van het gebied is vrijgegeven voor archeologisch onderzoek door de aanwezigheid van de kolk.3 Als gevolg daarvan, wijken voornamelijk de oppervlaktes van de desbetreffende beleidswaarden op de beleidskaart af van de waarden die gelden het huidige bestemmingsplan. Na het genomen selectiebesluit gelden in het bestemmingsplangebied ‘Speeltuinlocatie Deventer’ de beleidswaarden ‘0, 1, 2 en 3’ (Afb. 2) .
De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.
Waarde - Archeologie 2
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 3
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Meer dan één waarde
De vrijstellingsgrenzen in de tabel gaan uit van de situatie dat de volledige ingreep gelegen is binnen één beleidswaarde. In de praktijk zijn er ook ingrepen die gelegen zijn binnen meerdere beleidswaarden. Uitgangspunt is hierbij dat beleidswaarden cumulatief zijn. Een gebied met beleidswaarde archeologie 3 heeft automatisch ook beleidswaarde archeologie 2 en lager, een gebied met beleidswaarde archeologie 4 automatisch ook beleidswaarde archeologie 3 en lager, enzovoort. Om de oppervlakte van elke beleidswaarde binnen de ingreep te bepalen worden dus bij de oppervlakte van deze beleidswaarde steeds ook de oppervlakten van alle hogere beleidswaarden binnen de ingreep opgeteld. Van laag naar hoog worden deze oppervlakten daarna per beleidswaarde archeologie getoetst aan de vrijstellingsgrenzen die voor die beleidswaarde archeologie van toepassing zijn. Dit bepaalt welk regime er geldt voor de gebieden met de getoetste beleidswaarde. De afweging bepaalt tevens het minimale regime dat geldt in de gebieden die een hogere beleidswaarde kennen. Aansluitend wordt de daaropvolgende hogere beleidswaarde getoetst. Indien op basis van deze toets een zwaarder regime wordt toegekend, is dat alleen van toepassing op deze beleidswaarde en eventuele hogere beleidswaarden. Indien het regime op basis van deze toets lager uitvalt dan dat op basis van de eerder getoetste lagere beleidswaarde blijft het minimale regime van deze lagere beleidswaarde van toepassing.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied 'Tjoenerstraat ong. voormalige Speeltuinlocatie' geldt op de archeologische beleidskaart de beleidswaarden '1, 2, en 3,'.
Op basis van uitgevoerd archeologisch onderzoek, kan de bevoegde overheid op basis van een selectieadvies, een selectiebesluit nemen om de beleidswaarden aan te passen. Voor het gebied van de Speeltuinlocatie is naar aanleiding van het uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek in 2019 een selectiebesluit genomen, waarbij een deel van het gebied is vrijgegeven voor archeologisch onderzoek door de aanwezigheid van de kolk.4 Als gevolg daarvan, wijken voornamelijk de oppervlaktes van de desbetreffende beleidswaarden op de beleidskaart af van de waarden die gelden het huidige bestemmingsplan. Na het genomen selectiebesluit gelden in het bestemmingsplangebied ‘Speeltuinlocatie Deventer’ de beleidswaarden ‘0, 1, 2 en 3’ (Afb. 2) .
Afbeelding: De aangepaste beleidswaarden binnen het bestemmingsplangebied na het genomen selectiebesluit in 2019.
Welke vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt af van het soort en de vorm van de ingreep. De juiste vorm van archeologisch onderzoek kan pas worden bepaald, indien de verstoringsdiepte en de begrenzing van de geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden waar nodig in de bureaustudie gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de vergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de mogelijke voorwaarden bij een omgevingsvergunning.
Geen voorwaarden
Wanneer uit de aanvraag blijkt, dat het terrein of delen daarvan al eerder verstoord zijn en de nieuw te verstoren oppervlakte daarmee kleiner wordt dan de aangegeven ondergrens, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In deze gevallen zullen geen archeologische voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
Voorwaarden (behouden) in omgevingsvergunning
Wanneer eventuele archeologische resten bedreigd worden door verstoring, dienen eerst de mogelijkheden voor behoud van de archeologische resten in de bodem (in situ) te worden onderzocht. Hierbij kan worden gedacht aan het treffen van beschermende maatregelen, zoals een verschuiving van de nieuwbouwlocatie naar een gebied met een lagere verwachting of een minder verstorende manier van funderen.
Meldingsplicht
In die gevallen waar de aanwezigheid van archeologische resten niet kan worden uitgesloten maar de informatiedichtheid en -waarde ten opzichte van de inspanning van een volledig archeologisch onderzoek echter te klein uitvallen, kan aan de omgevingsvergunning een meldingsplicht worden gekoppeld. Hierbij moet de start van de grondwerkzaamheden worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog. Er kan op deze manier een afspraak gemaakt worden voor een bezoek tijdens de werkzaamheden, een archeologische waarneming. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd. Aan de waarneming zijn voor de aanvrager geen kosten verbonden. Wel dient hiervoor in overleg met de gemeentelijk archeoloog enige tijd te worden ingepland.
Archeologisch Onderzoek
Indien uit het advies blijkt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt het vervolgtraject af van de oppervlakte van de geplande nieuwbouw of werkzaamheden. De vorm van archeologisch onderzoek wordt bepaald wanneer de verstoringsdiepte en de begrenzing van geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden in het rapport gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de omgevingsvergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden.
Wanneer de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m² worden zo nodig ter plaatse controleboringen uitgevoerd om de intactheid van de bodem te controleren en eventueel de archeologische verwachting bij te stellen. Bij oppervlaktes tot 2.500 m2 zijn deze boringen voor rekening van de Gemeente Deventer. Bij grotere oppervlaktes dient een archeologisch booronderzoek uitgevoerd te worden ter controle van de intactheid van de bodem en archeologische verwachting. Dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Indien uit de boringen blijkt dat de bodemopbouw intact is en de archeologische verwachting door resultaten van het booronderzoek wordt bevestigd, dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
Bij kleinere oppervlaktes kan in overleg met de (gemeentelijk) archeoloog worden gekozen voor het archeologisch begeleiden van het ontgraven van de bouwkuip. Bij grotere oppervlaktes zal het vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuven. De kosten voor dit onderzoek zijn in beide gevallen voor rekening van de aanvrager. Wanneer proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd wordt op basis van de resultaten bepaald of en welke van de eventuele archeologische resten definitief dienen te worden opgegraven. Ook dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Wanneer alle geselecteerde resten zijn onderzocht, kan worden gestart met de bouw.
In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten. Aan dit aspect hoeft verder geen aandacht te worden besteed.
Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. De VNG-publicatie geeft als voorbeelden woningen met direct daarnaast andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven of lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, of gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (grote wegen) liggen.
Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor gevaar. Deze wordt nooit verkleind.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
Toetsing
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van de Henry Dunantlaan. Deze weg behoort tot de hoofdinfrastructuur van Deventer. Vanwege de ligging van het plangebied nabij deze weg, is het plangebied aan te merken tot gemengd gebied. Hier gelden de bijbehorende afstandscategorieën die in de tabel zijn weergegeven. De toetsing vindt uitsluitend plaats voor functies met een milieucategorie van 2 of hoger, aangezien lagere milieucategorieën binnen dit gebiedstype de richtafstand 0 hebben.
Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
De activiteit 'wonen' die in het plangebied zal worden uitgeoefend heeft geen significante milieueffecten op de omgeving (externe werking). Er zijn geen richtafstanden van toepassing. De zorgwoningen kunnen qua activiteit wellicht vergeleken worden met de VNG-activiteit “verpleeghuizen”. De grootste richtafstand is dan 30 meter voor geluid en 10 meter voor geur. Gezien het plangebied als gemengd gebied kan worden beschouwd kunnen deze richtafstanden worden verkleind tot respectievelijk 10 meter (geluid) en 0 meter (geur). Aan deze richtafstanden tot de dichtstbijzijnde woningen van derden kan worden voldaan.
Interne werking
In de omgeving van het plangebied zijn de volgende functies gelegen:
In het kader van industrielawaai is het GAE-stadion getoetst en in het kader van spoorweglawaai de ligging nabij het spoorwegemplacement van Deventer. De resultaten van de toetsing zijn in paragraaf 4.3.2 opgenomen.
Moskee ar Raman en basisschool de Planeet;
De moskee en de basisschool liggen op een locatie met de bestemming Maatschappelijk, Sport en Horeca 3B. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn diverse functies toegestaan, waaronder religieuze en basisscholen. Functies van deze aard hebben maximaal milieucategorie 2. De daarvoor geldende richtafstand bedraagt 10 meter. Binnen Horeca 3B valt uitsluitend ondersteunde horeca met een maximale richtafstand van 0 meter binnen gemengd gebied. De bestemming Sport omvat diverse functies, waarvan de maximale geldende richtafstand 30 meter bedraagt (voor een sporthal of een veldsportcomplex).
De afstand tussen deze functies en het plangebied bedraagt tenminste 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Go Ahead Eagles voetbalstadion
Voor een stadion geldt een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. De afstand tussen het plangebied en het voetbalstadion van Go Ahead Eagles bedraagt eveneens circa 200 meter. Er is een onderzoek uitgevoerd vanwege industrielawaai. Hieruit blijkt dat het voetbalstadion geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de Speeltuinlocatie en de woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het voetbalstadion. Zie hiervoor paragraaf 4.3.2.
medisch centrum Brinkgeven
Ter plaatse is een zorginstelling toegestaan. Een zorginstelling valt ten hoogste in milieucategorie 2. In gemend gebied geldt hiervoor een afstand van 10 meter. De afstand tussen Brinkgeven en het plangebied bedraagt tenminste 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Shitaflatterrein
Aan de overzijde van de Speeltuinlocatie ligt het Shitaflatterein. De gemeente is voornemens om ook hier woningbouw te realiseren. De gunning aan de ontwikkelaar heeft reeds plaatsgevonden. In de huidige situatie is het terrein bestemd als Maatschappelijk. Hiervoor geldt hetzelfde als bij de moskee en de basisschool. Aan de maximaal geldende richtafstand van 30 meter tussen het terrein en de geprojecteerde nieuwe woningen in de Speeltuinlocatie wordt voldaan.
nutsvoorziening Averlostraat
Op deze locatie is uitsluitend een nutsvoorziening toegestaan. Voor een nutsvoorziening zijn geen specifieke richtafstanden bekend in de VNG-brochure. Wel zijn hierin afstanden opgenomen voor telecommunicatiebedrijven, zendmasten en elektriciteitsdistributiebedrijven. Het gebouw is momenteel in gebruik als een telecommunicatiebedrijf voor KPN. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied.
spoorwegemplacement station Deventer
De afstand tussen het plangebied en het spoorwegemplacement van Deventer bedraagt circa 180 meter. Aan de geldende richtafstand van 200 meter in gemengd gebied, kan niet worden voldaan. Er is een geluidsonderzoek spoorweglawaai uitgevoerd. De resultaten zijn in paragraaf 4.3.2 opgenomen. Hieruit blijkt dat het spoorweglawaai geen belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de Speeltuinlocatie.
Voor het GAE-stadion en het spoorwegemplacement geldt dat naast de toetsing aan de richtafstanden tevens sprake is van aanvullende eisen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer. In paragraaf 4.3.2 Geluid wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de Speeltuinlocatie.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch
onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Akoestische onderzoeken
Ten behoeve van de ontwikkeling in het plangebied zijn diverse akoestische onderzoeken uitgevoerd:
Herberekening akoestisch onderzoek
Na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, bleek dat het bouwvlak op enkele locaties onvoldoende ruimte bood voor het ontwerp van de ontwikkeling. Daarvoor was een kleine aanpassing benodigd. Daardoor moest ook het akoestische onderzoek herberekend worden. Dit onderzoek is uitgevoerd op 3 april 2023 en is bijgevoegd als bijlage 8 bij het bestemmingsplan. In de onderstaande resultaten zijn de nieuwe geluidsberekeningen opgenomen. Eerdere onderzoeken zijn eveneens bijgevoegd. De herberekening leidt tot nieuwere hogere grenswaarden voor wegverkeerslawaai, maar niet tot de benodigde vaststelling van hogere grenswaarden voor railverkeerslawaai en industrielawaai.
Om de verkeersgegevens voor prognosejaar 2033 te verkrijgen zijn de verkeersgegevens, zoals gehanteerd in het oorspronkelijke onderzoek, verhoogd met 1,5% autonome groei. Daarnaast is het nieuwe ontwerp van Palazzo gebruikt voor de berekening van de geluidswaarden.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een aandachtsgebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). Het plangebied ligt binnen de zone van de Henry Dunantlaan en de Nico Bolkesteinlaan en binnen de zone van diverse 30 km/u wegen. Deze wegen hoeven vanuit de Wet geluidhinder niet bij het onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen afkomstig van deze wegen wel bepaald.
Grenswaarden wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van meerdere wegen). Indien de geluidsbelasting hoger is, kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Aan deze hogere grenswaarde is echter een plafond verbonden. De hoogte van dit plafond is afhankelijk van de situatie waarin zich de geluidsgevoelige bestemming bevindt. De ontwikkeling betreft de realisatie van woningbouw in stedelijk gebied. Het plafond vanwege het wegverkeerslawaai bedraagt daarom 63 dB.
Hogere grenswaarden
De hogere grenswaarde kan alleen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Als blijkt dat een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld, dient ook te worden bepaald hoe hoog de cumulatieve geluidsbelasting is. De cumulatieve geluidsbelasting is de totale geluidsbelasting vanwege alle geluidsbronnen volgens de Wet geluidhinder. De hogere grenswaarde kan alleen worden vastgesteld als de cumulatie niet leidt tot een onaanvaardbare cumulatieve geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten
Henry Dunantlaan
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Henry Dunantlaan bedraagt ten hoogste 62 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.
Nico Bolkesteinlaan
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Nico Bolkesteinlaan bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.
30 km/uur Rielerweg
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur weg Rielerweg bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB niet.
30 km/uur Tjoenerstraat
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur weg Tjoenerstraat bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen voldaan.
30 km/uur Gooierstraat
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur weg Gooierstraat bedraagt ten hoogste 49 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen voldaan.
Gecumuleerde geluidsbelasting
Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige geluidsbronnen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 67 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Dit is inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh lager dan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB. Hiermee is geen sprake van een onaanvaardbare akoestische situatie.
Hogere grenswaarden
In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Het volgende is hierin overwogen:
Naast het voorgaande is gesignaleerd dat er bezwaren zijn voor het realiseren van een scherm langs de oost- en noordgrens van het plangebied, te noemen:
Conclusie deelaspect
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plaatsen van een geluidsscherm of wal in de voorliggende situatie vanuit stedenbouwkundig en civieltechnisch oogpunt niet wenselijk zijn. Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk c.q. wenselijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.
Voor de woningen worden hogere grenswaarden vastgesteld ten gevolge van de geluidsbelasting op de gevel door de Nico Bolkesteinlaan en de Henry Dunantlaan (zie onderstaande figuren). Voor een geluidsbelasting ten gevolge van een 30 km/u weg (Rielerweg) kunnen geen hogere grenswaarden worden vastgesteld.
Hogere waarden benodigd in het kader van de Henry Dunantlaan
Hogere waarden benodigd in het kader van de Nico Bolkesteinlaan
Railverkeerslawaai
De oorspronkelijk gebruikte verkeersgegevens van de spoorweg waren ontleend aan het wettelijk geluidsregister, peildatum 23-06-2022. Met de herberekening van de onderzoeksresultaten is gebruik gemaakt van peildatum 12-01-2023. Het geluidsregister bevat de spoorgegevens die zijn afgestemd op de wettelijk toegestane geluidsproductie van het spoor.
Onderzoeksresultaten
De optredende geluidsbelasting ten gevolge van het spoor bedraagt maximaal 45 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden.
Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere zoneringsplichtige geluidsbronnen.
Conclusie deelaspect
Vanwege het railverkeer zal ter plaatse van het plangebied sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Industrielawaai Go Ahead Eagles stadion
Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de bedrijfsvoering conform de vergunning en het daarbij behorende akoestisch onderzoek. Aan de hand van de verkregen gegevens is bepaald of ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden voor geluid zal worden voldaan. Hierbij is een wedstrijddag en een niet-wedstrijddag onderzocht.
Onderzoeksresultaten
Niet-wedstrijddag
Op een niet-wedstrijddag wordt vanwege het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, ter plaatse van de Tjoenerstraat 1 en 2, aan de grenswaarden van 50, 45 en 40 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode voldaan. Vanwege het maximaal geluidsniveau wordt, ter plaatse van de Tjoenerstraat 1 en 2, aan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode voldaan. Vanwege de indirecte hinder wordt aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidsniveau voldaan. Het plangebied bevindt zich op een grotere afstand tot het stadion en de trainingsvelden dan de woningen aan de Tjoenerstraat. Geconcludeerd kan worden dat op een niet-wedstrijd dag ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan en daarmee sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Wedstrijddag
Op een wedstrijddag wordt vanwege het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, ter plaatse van de Tjoenerstraat 1, niet aan de grenswaarden van 50 en 45 dB(A) voor respectievelijk de dag-, en avondperiode voldaan. Aan de grenswaarde van 40 dB(A) in de nachtperiode wordt voldaan. De woningen in de Tjoenerstraat bevinden zich op een afstand van circa 10 meter tot de inrichtingsgrens. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 180 meter tot de inrichtingsgrens. De afstandsverzwakking bedraagt 20 × log10 (180/10) = 25 dB. In deze situatie kan worden geconcludeerd dat vanwege de grote afstand ter plaatse van het plangebied zal worden voldaan.
Vanwege het maximaal geluidsniveau wordt, ter plaatse van Tjoenerstraat 1, aan de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode voldaan. Het plangebied bevindt zich op een grotere afstand tot het stadion en de trainingsvelden dan de woning aan de Tjoenerstraat. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat ook ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden. Vanwege de indirecte hinder wordt ter plaatse van de Vetkampstraat 2 niet aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het equivalente geluidsniveau voldaan. Het maatgevende beoordelingspunt aan de Vetkampstraat 2 bevindt zich ten zuidwesten van het stadion. De bezoekers van het stadion zullen via de westzijde de Veenweg oprijden. Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde. Omdat het inrichtingsgebonden verkeer over de Veenweg wordt geleid, zal ter plaatse van het plangebied het equivalente geluidsniveau vanwege de indirecte hinder voldoen aan de grenswaarde.
Conclusie deelaspect
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat op een wedstrijddag ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan en daarmee sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Spoorwegemplacement
Het plangebied bevindt zich nabij het spoorwegemplacement, gelegen ten zuiden van het plangebied. Onderzocht is of ter plaatse van het plangebied, vanwege het spoorwegemplacement, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. In de vergunning van het emplacement zijn grenswaarden voor geluid opgenomen waaraan moet worden voldaan. Het rekenmodel behorende bij deze vergunning is in het bezit van Antea Group. Om aan te tonen of ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden voor geluid conform de vergunning word voldaan en het emplacement met de komst van de bebouwing niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd, is door Antea Group de geluidsbelastingen ter plaatse van het plangebied bepaald. De resultaten zijn door Antea Group opgenomen in een memo ‘Geluidbelasting van bouwplan speeltuinlocatie Deventer vanwege emplacement Deventer’ met projectnummer 0477122.100 d.d. 25 maart 2022. De memo is opgenomen in bijlage 9.
Onderzocht zijn: het rolgeluid, werkzaamheden met containers en het maximale geluidsniveau (remmend treinmaterieel en afbuigen/berijden van wissels).
Onderzoeksresultaten
Rolgeluid
Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het plangebied het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, vanwege het rolgeluid, ten hoogste 34, 37 en 34 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. Hiermee wordt aan de grenswaarde van 55, 50 en 45 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode voldaan.
Werkzaamheden containers
Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het plangebied het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, vanwege werkzaamheden van ten hoogste 25 dB (A) in de dagperiode. Deze werkzaamheden doen zich enkel voor in de dagperiode.
Hiermee wordt ruim voldaan aan de maximale grenswaarde voor het equivalent geluid zoals aangegeven in de voorschriften van het emplacement.
Maximale geluidsniveau
Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het plangebied het maximaal geluidsniveau, vanwege remmend treinmaterieel, ten hoogste 61 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. Vanwege en het afbuigend berijden van wissels bedraagt het maximaal geluidsniveau ten hoogste 35, 35 en 33 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Hiermee wordt vanwege het remmend treinmaterieel in de nachtperiode de grenswaarde van 60 dB(A) met 1 dB(A) overschreden. Omdat bij de bepaling van de afstandsverzwakking geen rekening is gehouden met afschermende objecten, kan worden geconcludeerd dat inclusief de afschermende werking van de aanwezige bebouwing aan 60 dB(A) in de nachtperiode zal worden voldaan.
Conclusie deelaspect
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied vanwege het spoorwegemplacement aan de grenswaarden, conform de vergunning, wordt voldaan. Hiermee zal ter plaatse van het plangebied sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat
Conclusie
Gelet op de resultaten kan worden geconcludeerd dat vanwege het railverkeer, stadion en het spoorwegemplacement, ter plaatse van het plangebied, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Vanwege het wegverkeer wordt de voorkeursgrenswaarde conform de Wgh overschreden. Hogere grenswaarden worden vastgesteld voor de specifieke woningen. Bij de aanvraag Omgevingsvergunning dient de ontwikkelaar aan te tonen dat de geluidswering van de woningen voldoet aan afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit.
Wettelijk kader
De ontwikkeling van het plangebied voor wonen zal leiden tot een toename van emissies van fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofoxiden (NOx) die de lokale luchtkwaliteit kunnen beïnvloeden. Deze emissies komen vrij bij verbrandingsemissies, die voornamelijk afkomstig zijn van CV-installaties voor ruimteverwarming en wegverkeer en in de aanlegfase van werktuigen en wegverkeer. Wanneer het plangebied gasloos wordt ontwikkeld (dus zonder aansluiting op aardgas) zullen de NOx-emissies beperkt zijn. Het beperken van deze emissies is tevens van belang in het kader van de huidige situatie omtrent stikstofdepositie.
Bij een bestemmingsplanwijziging dient te worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Een plan kan onder meer worden gerealiseerd als aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Verder is luchtkwaliteit een van de aspecten die wordt meegewogen in de onderbouwing van een geschikt woon- en leefklimaat voor de in het plan opgenomen functies. De huidige luchtkwaliteit (2020) en de voor de komende jaren te verwachten luchtkwaliteit (2030) in het plangebied wordt afgeleid uit de NSL-monitoringtool. In Tabel 1 zijn de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 uitgezet tegen de grenswaarden en de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
waarde in 2020 | waarde in 2030 | grenswaarde |
WHO advieswaarde |
|
NO2 µg/m3 jaargemiddeld | 21,1 | 14,6 | 40 | 10 |
aantal uren met NO2 concentraties > 200 µg/m3 |
0 |
0 | 18 | - |
PM10 µg/m3 jaargemiddeld | 16,8 | 14,9 | 40 | 15 |
aantal dagen met PM10 concentraties > 50 µg/m3 |
6,0 | 6,0 | 35 | - |
PM2,5 µg/m3 jaargemiddeld | 9,1 | 7,5 | 25 | 5 |
Tabel 1: Luchtkwaliteit ter hoogte van plangebied (NSL-monitoringstool 2021)
Conclusie
Uit de tabel blijkt dat ruim wordt voldaan aan de grenswaarden. Voor 2030 wordt een verdere verbetering van de luchtkwaliteit verwacht. Het is voldoende aannemelijk dat de emissies als gevolg van ontwikkeling van het plangebied niet zullen leiden tot overschrijding van grenswaarden, zodat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor realisatie van het plan. Bovendien is een plan met 1.500 of minder woningen met tenminste 1 ontsluitingsweg gedefinieerd als ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragend aan een verslechtering van de luchtkwaliteit conform de Regeling NIBM en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wm.
Verder wordt op basis van de concentraties in tabel 1 geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geschikt is voor de in het plan opgenomen functies. Er wordt voldaan aan een goed woon en leefklimaat voor het onderdeel luchtkwaliteit. Het aspect stikstof wordt belicht in paragraaf 4.3.7.
Wettelijk kader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Toetsing
In het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
De resultaten uit de eerdere onderzoeken zijn door Tauw samengevat in het meest recente bodemonderzoek van augustus 2019:
Ad 1: Uit het onderzoek van Tauw uit 2011 blijkt dat de deklaag op het noordelijke deel van de locatie een dikte heeft van 0,3 tot 0,9 m. Op het zuidelijke deel is de deklaag minimaal 1 meter dik. In de deklaag zijn plaatselijk bijmengingen met puin, kooldeeltjes, plastic en metaal waargenomen
Ad 2: Op het noordoostelijke deel van de locatie is in de gehele deklaag een sterke verontreiniging (boven interventiewaarde) met barium, cadmium, koper en zink gemeten. Op basis van het onderzoek werd geconcludeerd dat de grond over een oppervlakte van 1.000 m2 sterk verontreinigd is. Echter blijkt uit het onderzoek dat de kwaliteit van de deklaag over korte afstanden verschilt, het kan daarom niet uitgesloten worden dat de totale oppervlakte waarover de sterke verontreinigingen voorkomen groter is.
Ad 3: Aan de noordwestkant van de locatie is in de onderste laag van de deklaag een gehalte barium boven de interventiewaarde gemeten. In de bovenkant van de deklaag zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen aangetroffen. Aan de zuidkant zijn in de deklaag maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen gemeten.
Ad 4: In het grondwater op het noordelijk en zuidelijke deel zijn arseen en molybdeen boven de streefwaarde gemeten.
Tauw heeft vervolgens op basis van de eerdere onderzoeken een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd en aanvullend een PFAS onderzoek.
Verkennend bodem- en asbestonderzoek Tauw 2019
Een deel van het onderzoek van Tauw heeft betrekking op de noordelijke ontwikkellocatie (Shitaflatterrein). Deze bevindingen zijn in deze paragraaf niet opgenomen. Deze onderzoeksvragen ontbreken in onderstaande opsomming.
Onderzoeksvraag 1: Is de deklaag verdacht op het voorkomen van asbest?
Op het noordelijke en zuidelijke terrein zijn in de bovengrond plaatselijk bijmengingen met baksteen, puin, metselpuin, kooldeeltjes, metaal, plastic en/of glas aangetroffen. Van de bovengrond op het noordelijk terrein zijn de mengmonsters M3A en M4A samengesteld. Op het zuidelijk terrein zijn van de bovengrond de mengmonsters M1A en M2A samengesteld. Uit de analyses volgt dat in de bovengrond geen asbest voorkomt. De deklaag is dan ook niet verdacht op het voorkomen van asbest in een concentratie groter dan 100 mg/kg.ds
Onderzoeksvraag 3: Wat is de actuele milieuhygiënische kwaliteit en dikte van de deklaag op het zuidelijke terrein en hebben de uitgevoerde graafwerkzaamheden (greppel en wal) invloed gehad?
Deklaag
In de bovenste meter op het zuidelijke terrein zijn bijmengingen met baksteen, metselpuin, kooldeeltjes, metaal, plastic en/of glas aangetroffen. In de boringen 401, 403 en 404 is in de laag van 0,35 tot 0,6 m -mv een zeer lichte tot lichte bijmenging met slakken aangetroffen. De boringen 20, 21, 22, 40, 41, 42, 43 en 44 zijn variërend van 30 tot 90 cm -mv gestaakt op het stortmateriaal. Uit de veldresultaten volgt dat het stortpakket op het zuidelijk deel zich dieper dan 1,0 m -mv bevindt, op het noordelijk deel is de deklaag plaatselijk dunner dan 1,0 meter.
Milieuhygiënische kwaliteit
De bovenste halve meter van de gehele locatie is geanalyseerd op het standaardpakket. In het mengmonster ’bg 15 tot en met 18’ zijn lood en PAK boven de tussenwaarde en cadmium, koper, kwik, zink, PCB en minerale olie boven de achtergrondwaarde gemeten. Na uitsplitsing van het mengmonster op zware metalen en PAK blijkt dat in de bovengrond van boring 15 PAK boven de tussenwaarde aanwezig is en dat cadmium, koper, kwik, lood en zink boven de achtergrondwaarde aanwezig zijn. In de bovengrond van de boringen 16, 17 en 18 zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen voor zware metalen en PAK gemeten. In het mengmonster ‘bg 19 tot en met 22’ is zink boven de tussenwaarde gemeten en zijn cadmium, koper, kwik, lood en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten. Dit mengmonster is eveneens uitgesplitst op de zware metalen en PAK. In de bovengrond van boring 20 is zink boven de interventiewaarde en zijn cadmium, koper, kwik, lood en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten.
In de bovengrond van boring 21 is koper boven de interventiewaarde gemeten en zijn cadmium, kwik, lood, zink en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten. In de boringen 19 en 22 zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen voor zware metalen en PAK gemeten.
Greppel
Op het zuidelijke terrein zijn een vijftal boringen in de vorig jaar gegraven greppel geplaatst. Zintuiglijk zijn in de grond zeer lichte tot matige bijmenging met baksteen, kooldeeltjes en/of glas waargenomen. In het mengmonster dat van de bovengrond in de greppel is samengesteld zijn cadmium, koper, kwik, lood, zink en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten. De kwaliteit van de grond in de greppel is vergelijkbaar met de kwaliteit voor de rest van het terrein. Daarom wordt geconcludeerd dat de graafwerkzaamheden geen nadelige invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse
Onderzoeksvraag 4. Wat is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het gesloopte buurthuis?
Ter plaatse van het gesloopte buurthuis zijn de boringen 1, 2 en 3 geplaatst. In de bovengrond zijn geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. In de ondergrond zijn zeer lichte tot lichte bijmengingen met baksteen, kooldeeltjes en/ of glas waargenomen. In het mengmonster dat is samengesteld van de bovengrond is lood boven de tussenwaarde en zijn cadmium, kwik, zink, PAK en minerale olie boven de achtergrondwaarde gemeten. Na uitsplitsing van het mengmonster zijn nog maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen voor lood aangetoond.
Onderzoeksvraag 5. Wat is de actuele contour van de verontreiniging met zware metalen op het noordoostelijke deel van het zuidelijke terrein?
Op de rand van de eerder vastgestelde verontreinigingscontour in de noordoosthoek zijn vijf boringen geplaatst. Van deze boringen is de bovengrond geanalyseerd op zware metalen. In boring 40 zijn koper en nikkel boven de interventiewaarde, lood en zink boven de tussenwaarde en cadmium, kobalt en kwik boven de achtergrondwaarde gemeten. In boring 42 is nikkel boven de tussenwaarde en zijn cadmium, kobalt, koper, kwik, lood en zink boven de achtergrondwaarde gemeten. In boring 46 zijn cadmium en zink boven de interventiewaarde en koper, kwik en lood boven de achtergrondwaarde gemeten. In de boringen 44 en 48 zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen voor zware metalen gemeten.
Binnen de voormalige verontreinigingscontour zijn vijf boringen gezet. Van deze boringen zijn de bovengrond (0 tot 0,4 m -mv), de tussenlaag met een lichte bijmenging met slakken (0,35 tot 0,6 m -mv) en de ondergrond (0,5 tot 1,0 m -mv) geanalyseerd op het standaardpakket. Uit de analyses volgt dat de bovengrond verontreinigd is met PAK boven de interventiewaarde, zink boven de tussenwaarde en cadmium, koper, kwik, lood en minerale olie boven de achtergrondwaarde. In de tussenlaag is zink boven de tussenwaarde gemeten en zijn cadmium, koper, kwik, lood, PAK en PCB boven de achtergrondwaarde gemeten. Daarnaast is barium in de tussenlaag boven de voormalige interventiewaarde gemeten. De ondergrond blijkt verontreinigd met koper en zink boven de tussenwaarde en cadmium, kwik, lood en PAK boven de achtergrondwaarde.
Onderzoeksvraag 6. Wat is de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater?
Op het noordelijk deel is peilbuis 110 geplaatst voor de actualisatie van de grondwaterkwaliteit. In het grondwater is geen van de geanalyseerde parameters verhoogd gemeten
PFAS Onderzoek Tauw
De onderzoeksresultaten voor het zuidelijke terrein luiden als volgt:
Wat is het gehalte PFAS in de bovengrond ter plaatse van overige zuidelijke gedeelte?
In bovengrond zijn PFOA, PFOS en Perfluoroctaansulfonylamide(N-ethyl)acetaat boven de rapportagegrens gemeten. In grondmengmonster ‘Zuidelijk gedeelte (2)’ is PFOS boven de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde van 0,9 µg/kg gemeten.
Wat is het gehalte PFAS ter plaatse van sterke verontreiniging in de deklaag op het zuidelijk gedeelte?
In bovengrond zijn PFOA, PFOS en PFNA boven de rapportagegrens gemeten. PFOS is boven de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde van 0,9 µg/kg gemeten
Bij eventueel toekomstig grondverzet vormt dit onderzoek geen geldig bewijsmiddel, maar geldt het als indicatie voor de kwaliteit van de af te voeren grond. Bij grondverzet en afvoer van grond vanaf de locatie kan het daarom noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te voeren.
Conclusie
In het kader van de ontwikkeling worden de gronden ter zijner tijd bouw- en woonrijp gemaakt voor de bouw van twee appartementencomplexen voor in totaal 61 woningen. Gedurende de bouw kan de omgeving tijdelijk hinder ondervinden van de bodemwerkzaamheden (o.a. afvoeren van vervuilde grond/stortmateriaal en verlaging grondwaterpeil). Deze worden zoveel als mogelijk tot een minimum beperkt, dit wordt ook opgenomen in het saneringsplan.
Uit het onderzoek blijkt dat de voormalige stort nog steeds op de locatie aanwezig is. Een deel van de deklaag op het zuidelijke deel van de locatie is sterk verontreinigd met zware metalen en PAK. Bij de herontwikkeling op de locatie dient rekening gehouden te worden met de aangetoonde verontreinigingssituatie. Er wordt een saneringsplan opgesteld die door de Omgevingsdienst wordt beoordeeld, waarna de uitvoering plaatsvindt en de grond vervolgens van voldoende kwaliteit is voor het beoogde gebruik.
Eenmaal de grond is gesaneerd, is een verplichte partijkeuring conform de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit niet langer aan de orde. De sanering is met een wettelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting in de algemene gebruiksregels.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico. Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een rol van belang vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor zijn te vinden in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Toetsing
In het kader van externe veiligheid is een onderzoek uitgevoerd door AVIV (2022) inclusief QRA. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij het bestemmingsplan. De onderzoeksresultaten zijn hieronder bondig samengevat.
De locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van twee risicobronnen:
Resultaten doorgaand spoor Deventer-Hengelo
Plaatsgebonden risico
Bij het Basisnet Spoor gelden de afstanden die bij de Regeling Basisnet zijn opgenomen. Voor het traject ter hoogte van de beoogde ontwikkeling geldt een PR-plafond van 0 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op het midden van de spoorbundel, niet meer mag bedragen dan 10-6 (tot de macht) per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied
Groepsrisico
Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld dient te worden om advies uit te brengen over de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De Veiligheidsregio IJsselland is om advies gevraagd.
Resultaten emplacement
Plaatsgebonden risico
Onderstaande figuur toont het plaatsgebonden risico voor het plangebied ten gevolge van het emplacement. De berekeningen hebben niet geleid tot een contour voor de grenswaarde 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied
Groepsrisico
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Door de ontwikkeling van de voormalige Speeltuinlocatie neemt het groepsrisico toe tot 0.96 keer de oriëntatiewaarde. Conform het Bevi dient het groepsrisico te worden verantwoord. Er is een verantwoording groepsrisico voor deze locatie opgesteld en als bijlage 3 toegevoegd.
Advies veiligheidsregio
Op 20 juli 2022 heeft de Veiligheidsregio IJsselland (VRIJ) geadviseerd over de ontwikkeling ten aanzien van de zelfredzaamheid van de bewoners, de bereikbaarheid en de bestrijdbaarheid. Zij adviseren de volgende uitgangspunten voor de ontwikkeling:
Conclusie
In de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met het advies van de Veiligheidsregio IJsselland. Met inachtneming van deze adviezen, vormt externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Deventer aan de rand van de Voorstad-Oost. Er zullen nieuwe woningen met bijbehorende tuinen en parkeergelegenheid worden gerealiseerd. Waarschijnlijk worden één of meerdere bomen gekapt. Er zal geen oppervlaktewater worden gedempt.
De ingrepen vinden plaats in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Ecogroen heeft middels een quickscan de in het gebied aanwezige waarden in beeld gebracht (zie Bijlage 12 Quickscan natuur), alsmede die van het naastgelegen Shita-terrein. De gemeente ecoloog heeft zijn akkoord gegeven op het gebruik van het onderzoek voor voorliggende bestemmingsplanprocedure. Terreinonderzoek heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de gemeentelijke eisen (Lam, 2017).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied of in het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Rijntakken’, gelegen op een afstand van circa 1,7 kilometer ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt tevens buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ‘Rijntakken’ gelegen op een afstand van circa 1,7 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de werkzaamheden, de afstand tot Natura 2000-gebied en de tussenliggende infrastructuur en bebouwing zijn, met uitzondering van stikstofdepositie, negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op voorhand met zekerheid uit te sluiten. De effecten van stikstofdepositie in de bouwfase en in de fase van ingebruikname zijn inzichtelijk gemaakt middels een Aeriusberekening (zie verder paragraaf 4.3.7).
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en uitgewerkt in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. De bescherming van het NNN staat geheel los van de Wet natuurbescherming.
Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het NNN, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geldt een ‘nee, tenzij’-afweging. Dit houdt kortweg in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan is. Aangezien dit project niet in een NNN-gebied ligt, is toetsing van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet noodzakelijk. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn daarmee niet aan de orde.
Soortenbescherming
Flora: Tijdens het veldbezoek zijn in beide terreinen geen in de Wet Natuurbescherming beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen.
Vogels: Op basis van het uitgevoerde veldbezoek en de terreinkenmerken kunnen jaarrond beschermde nesten van broedvogels (zie kader 2) worden uitgesloten. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is niet aan de orde
Grondgebonden zoogdieren: Op beide terreinen zijn vaste verblijfplaatsen van nationaal beschermde zoogdiersoorten met provinciale vrijstelling te verwachten. Soorten die kunnen voorkomen zijn onder andere Huisspitsmuis, Bosspitsmuis spec., Egel, Mol, Rosse woelmuis, Bosmuis en Wezel. Bij ingrepen kunnen enkele exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt in de provincie Overijssel automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is.
Vleermuizen: Er zijn geen negatieve effecten op belangrijke vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten, waardoor (juridische) vervolgstappen voor deze soortgroep niet aan de orde zijn.
Conclusies
In de onderzochte terreinen zijn geen wettelijk beschermde plantensoorten aanwezig of te verwachten. Het is niet te verwachten dat toekomstige ontwikkelingen leiden tot aantasting van beschermde plantensoorten.
Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Juridische vervolgstappen ten aanzien van vleermuizen zijn niet aan de orde.
Ten aanzien van overige zoogdieren en amfibieën zijn geen juridische vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Er zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig in de onderzochte gebieden. Wel komen algemene broedvogels van bomen en struweel in beide gebieden voor. Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of de gebieden te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Vaste verblijfplaatsen van overige beschermde soorten en soortgroepen zijn niet te verwachten in het plangebied.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het doorgaan van de ontwikkeling. In de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te moeten worden gehouden met broedende vogels.
Voor het realiseren van de 61 nieuwe woningen is het noodzakelijk om, in het kader van de Wet Natuurbescherming, de mogelijke stikstofuitstoot door de beoogde ontwikkeling inzichtelijk te maken.
Algemeen
Ingevolge artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen ter uitvoering van Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Dit impliceert dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor deze gebieden en dat negatieve gevolgen zo veel mogelijk beperkt dienen te worden. Voor de habitattypen en leefgebieden waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in Natura 2000-gebieden zijn kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstofdepositie vastgesteld. Met de KDW wordt bedoeld: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.
Plannen zoals de ontwikkeling van deze speeltuinlocatie kunnen door stikstofemissie effect hebben op habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten verslechteren. Gezien het gegeven dat stikstofemissie, in de vorm van stikstofoxiden (NOx) of ammoniak (NH3), kan plaatsvinden bij onder andere landbouw, gemotoriseerd verkeer, industrie en ook bij de verwarming van huizen, is het wettelijk vereist deze emissie in beeld te brengen.
Onderzoek
WSP heeft een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd voor de bouwfase en de gebruiksfase. (Bijlage 7).
Als gevolg van de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 2 november 2022 kan momenteel geen gebruik meer worden gemaakt van de zogenaamde ‘partiële bouwvrijstelling’ voorstikstofdepositie die gold sinds 1 juli 2021. In voorliggend onderzoek is daarom zowel voor de toekomstige gebruiksfase als voor de bouwfase berekend of een toename van de stikstofdepositie te verwachten is. Als dit niet het geval is, kunnen significante gevolgen op voorhand worden uitgesloten, dan vormt de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie verder geen belemmering voor het planvoornemen.
Het plangebied ligt op ongeveer 1,7 kilometer ten noordoosten van Natura 2000-gebied de Rijntakken.
Bouwfase
De noodzakelijke bouwwerkzaamheden zullen in totaal circa 18 maanden in beslag nemen. Start bouw is voorzien in 2023
Op basis van de rekenresultaten wordt geconcludeerd dat ook als gevolg van de bouwfase, zelfs wanneer ervan uitgegaan wordt dat alle werkzaamheden binnen hetzelfde jaar worden uitgevoerd, geen toename wordt berekend van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen kunnen dus als gevolg van de bouwfase op voorhand worden uitgesloten.
Gebruiksfase
Voor de gebruiksfase van 41 zorgwoningen en 20 huurappartementen is berekend dat de stikstofemissie als gevolg van de verkeersgeneratie vanwege het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Voor de invoergegevens en rekenresultaten uit AERIUS wordt verwezen naar bijlage 7. Ten aanzien van de rekenresultaten is bovendien een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Hierbij is uitgegaan van 50% meer verkeersgeneratie. Zelfs in dat geval wordt geen toename van de stikstofdepositie berekend.
Uit de Aerius-berekening blijkt dat vanwege het verkeer tijdens de gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van de voormalige speeltuinlocatie in Deventer leidt niet tot significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Noch de gebruiksfase van 41 nieuwe zorgwoningen en 20 huurappartementen op deze locatie noch de bouwfase veroorzaken immers een toename van de stikstofdepositie. Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (procedure) uit te voeren en een MilieuEfffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in het Besluit Milieueffectrapportage. In lijst C van het besluit staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een woonwijk staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het besluit overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Voor een stedelijk ontwikkelingsproject drempelwaarden in lijst D opgenomen. Het plan blijft beneden die drempels en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
D 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelings- project met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Vergewisplicht
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ecologische hoofdstructuur). Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een drinkwatervoorziening. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.
Onderzoek
Van een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling kan worden afgezien als er géén sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van artikel D.11.2 (kolom 1) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De beoogde ontwikkeling bestaat uit 61 appartementen. Gesteld kan worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van hoofdstuk 4 van deze toelichting, heeft het bevoegd gezag op 22 november 2022 een m.e.r.-beoordelingsbeslissing genomen waarin wordt aangegeven dat er geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
Er zullen in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen aangelegd worden. Dit betreffen onder meer rioleringsbuizen, telecomkabels en waterleidingen. Deze kabels en leidingen leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving. De kabels en leidingen zullen worden opgenomen in de openbare ruimte. Het is niet nodig om hiervoor een dubbelbestemming op te nemen of een verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Dubbelbestemmingen worden slechts opgenomen indien de bestemming een heel specifiek (ruimtelijk) belang beoogt te regelen. Een toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt een bijzonder belang dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Bij reguliere kabels en leidingen weegt het belang niet zo zwaar dat hiervoor andere ruimtelijke belangen moeten wijken.
Conclusie
De leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
De voorkeur van de gemeente Deventer en WDODelta is om hemelwater op eigen terrein te laten infiltreren in de bodem. Dit vindt in eerste instantie plaats via oppervlakkige, bovengrondse afvoer naar een infiltratievoorziening. Indien bovengronds afvoeren niet mogelijk is, wordt gekozen voor ondergrondse afvoer naar een infiltratievoorziening. Indien infiltratie niet mogelijk is dan mag hemelwater via een bodempassage naar bijvoorbeeld oppervlaktewater worden afgevoerd.
Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Voor dit plan is vanuit het waterschap WDODelta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Hierin is als eis opgesteld dat 80 mm geborgen moet kunnen worden binnen het plangebied (op basis van het STOWA rapport buit T=100). De toegestane afvoer van deze neerslagsituatie is 1,6 l/s/ha. Hierbij mag het water op maaiveld staan, maar moet buiten de bebouwing blijven. Om te bevorderen dat de normale regenval lokaal wordt opgevangen en verwerkt, hanteert de gemeente als eis dat een infiltratievoorziening met een inhoud van 20 mm op particulier terrein wordt gerealiseerd. De berging op particulier terrein maakt onderdeel uit van de totale bergingsopgave.
Door Bureau Hoogstraat is een Waterhuishoudkundig plan opgesteld. Daarin zijn de eisen vanuit het waterschap en de gemeente als randvoorwaarde meegenomen. Het waterhuishoudkundig plan is opgenomen als Bijlage 5 Waterhuishoudkundig plan van deze plantoelichting.
De bovenste 78m van de bodem zijn opgebouwd als weergegeven in onderstaande tabel:
Geohydrologisch profiel van het plangebied (Diepte (m-mv) | Hydrogeologische eenheid |
Lithologie | K-waarde 1) (m/dag) | c-waarde 2) (dagen) |
0 – 2,3 | Formatie van Boxtel, 2de t/m 4de zandige eenheid |
midden en fijn zand, met weinig zandige klei en grof zand en een spoor klei, veen en grind | 5 = Kh < 10 | g.w. |
2,3 – 43 | Formatie van Kreftenheye, 3de en 4de zandige eenheid | midden en grof zand, met weinig zandige klei, fijn zand en grind en een spoor klei en veen | 25 = Kh < 50 | g.w. |
43 – 78 | Formatie van Kreftenheye, Laagpakket van Twello, 1ste kleiige eenheid |
zandige klei en klei, met weinig fijn en midden zand en een spoor grof zand | g.w. | 104 = c < 105 |
De laag van 43 tot 78m -mv betreft de eerste scheidende laag. De k-waarde is de waterdoorlatendheid van de bodem, terwijl de c-waarde de weerstand betreft. Aan de hand van een infiltratieonderzoek op 4 plaatsen is in het veld een k-waarde afgeleid van ca. 0,8 tot 4,3 m per dag, waarbij de bovengrond uit zand bestaat. Waarden vanaf 1,0 m per dag zijn relatief geschikt voor infiltratie.
In het grondwatermeetnet van de gemeente Deventer is de meest nabij gelegen peilbuis op ca. 200m afstand tot het plangebied aanwezig (Oxerstraat). Op basis hiervan is een indicatie van de Representatieve Hoogste Grondwaterstand (RHG) bepaald op 4,80m +NAP. Het maaiveld bevindt zich op gemiddeld 6.30m +NAP.
Op basis van gegevens van de provincie Overijssel is bepaald dat het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied of drinkwaterwingebied is gelegen. Wel ligt het plangebied in een restrictiegebied dieptebeperking. Dit betreft een boringsvrije zone vanuit Salland Diep (drinkwater). Boringen zijn tot max. 50 m diepte toegestaan.
Het plangebied bevindt zich in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta). Op basis van het peilbeheer zou de grondwaterstand op circa 2,8m +NAP moeten bevinden, maar er is sprake van kwel vanuit de IJssel. De afstand van het plangebied tot een oppervlaktewater is meer dan 200 meter. Aan de noordzijde van de Henry Dunantlaan ligt op ca. 400m afstand een waterpartij met streefpeil van 4.00m +NAP. Door Bureau Hoogstraat is een inschatting gemaakt van de mate van optredende kwel. Daarbij is geconcludeerd dat de grondwaterpeilmeting al inclusief de optredende kwel is.
Het totale plangebied heeft een bruto oppervlak van circa 7.045 m2. In totaal omvat het plan circa 3.465 m2 nieuw verhard oppervlak.
Verdeling van oppervlaktes in het plangebied Onderdeel | Terrein verharding (m2) |
Terrein verharding | 1.170 |
Dakoppervlak | 2.275 |
Totaal verhard | 3.445 |
Groen | 3.600 |
De totale bergingsopgave bedraagt 276m3.
In het plangebied is sprake van vervuiling in de bodem. Boven en in de vervuiling mogen geen infiltratievoorzieningen worden aangelegd en deze dienen dan ook buiten het stortlichaam te worden aangebracht. In dit plan is gekozen voor een combinatie van berging op de platte daken en in infiltratiekratten (buiten het stortlichaam). Verwezen wordt naar figuur 8 van 5. Daarbij is bij extreme neerslag wel sprake van enig water op de rijbaan en in het groen, zie onderstaande tabel.
Voor de infiltratiecapaciteitsberekeningen is uitgegaan van een gemiddelde K-waarde van 1,5 m/dag. Om aan de ledigingseis te voldoen (binnen 24 uur berging weer beschikbaar) met een K-waarde van 1,5 m/dag dient het infiltrerend oppervlak circa 66 m2 te zijn. Een infiltrerend oppervlak van circa 66 m2 kan worden gerealiseerd door bijvoorbeeld krattenvelden aan te brengen van 18 x 1,2 m en 33,6 x 2,4 meter. Met een infiltrerend oppervlak van 66 m2 is de infiltratiecapaciteit 2,5 m3/uur. Met een inhoud van 58 m3 is de ledigingstijd 23 uur.
Het overgrote deel van het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel, dat afvoert naar de RWZI Deventer nabij de IJssel. Het gebouw in het zuiden van het plangebied kan direct aansluiten op het riool onder de Gooierstraat. De gebouwen in het noorden van het plangebied kunnen door middel van een verzamelriool aangesloten worden op het riool in de Tjoenerstraat. Ook onder de Rielerweg ligt nog een riool met voldoende restcapaciteit.
In de omgevingsverordening heeft de provincie Overijssel in artikel 2.14.3 aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden volgens de Waterwet.
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming. Het plangebied ligt in een gebied met een kleine overstromingskans (eens op de 1000 jaar). De waterdiepte is dan maximaal 0,5m tot 1,0m.
Nieuwe grootschalige ontwikkelingen binnen de dijkring zijn mogelijk indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.
De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.
Uit het Waterhuishoudkundig plan (Bijlage 5 Waterhuishoudkundig plan) blijkt dat een stresstest is gedaan voor hoogwatersituaties. Hieruit komt naar voren dat het plangebied in een relatieve laagte ligt. Wanneer vanwege het plan in een deel van het gebied ophoging plaatsvindt, wordt het overstromingsrisico verkleind. De ophoging zal naar verwachting ca. 0,5m bedragen. Daarmee is de maximale overstromingsdiepte nog slechts 0 - 0,5m.
Ondanks de kleine kans op overstroming, kan het nog steeds voorkomen dat sprake is van overstroming. Voor nieuwe bebouwing geldt dat het mogelijk moet zijn om in geval van calamiteit te vluchten naar een hoger gelegen verdieping totdat hulp voorhanden is. Daarnaast kunnen de risico's met onderstaande maatregelen worden beperkt:
- voldoende hoog aanbrengen vloerpeil;
- toepassen van verhoogde drempels, zodat bij geringe overstroming het gebouw droog blijft. Gelet op de doelgroep van bewoners is dit niet overal mogelijk;
- van het water afgekeerde ontsluitingsweg of noodontsluiting;
- het opstellen van een evacuatieplan in overleg met de Veiligheidsregio;
- waterrobuust inrichten van de onderste bouwlaag.
In het plangebied kan de onderste bouwlaag waterrobuust worden ingericht. De bovenste bouwlagen blijven droog. In geval van calamiteit kunnen bewoners hier naartoe vluchten en wachten op hulp of tot het waterpeil zakt.
Op 28 mei 2021 is ten behoeve van dit bestemmingsplan de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat is dat de normale procedure doorlopen moet worden. Het Waterstructuurplan dat wordt opgesteld voor de ontwikkelingen in het plangebied is besproken met het waterschap.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan.
Ontsluiting
Bij de ontwikkeling van het plangebied blijft de verkeersstructuur hetzelfde. De woningen worden via dezelfde wegen ontsloten. Wel zal de openbare ruimte heringericht worden ter plaatse van het plangebied en wordt er een parkeerhofje aangelegd op eigen terrein van de ontwikkeling.
Parkeerbehoefte
Het woningbouwprogramma is maatgevend voor de parkeerbehoefte (het aantal te realiseren parkeerplaatsen) van de ontwikkeling. Vervolgens is het parkeerbeleid van de gemeente Deventer leidend voor welke parkeernorm geldt. Voor sommige type ontwikkelingen heeft de gemeente geen parkeernorm vastgesteld, omdat de ontwikkeling te specifiek is om met vaststaande normen te werken. In dat geval wordt meestal als uitgangspunt gebruik gemaakt van kencijfers van het CROW. Het kennisinstituut CROW is een landelijk erkende organisatie met een breed scala aan kencijfers voor allerlei typen gebiedsontwikkelingen.
Met voorliggend bestemmingsplan worden 21 seniorenwoningen van Rentree (voor ouderen, eventueel met een lichte zorgvraag) en 40 zorgwoningen van Solis (voor ouderen met een intensieve zorgvraag) gerealiseerd. Er wordt een parkeernorm van 0,5 per woning gehanteerd. Daardoor zijn er 31 parkeerplekken benodigd. Er worden 34 parkeerplaatsen gerealiseerd, maar er vervallen er ook vier door herinrichting van de openbare ruimte. Om te bepalen of het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet, is een parkeeronderzoek uitgevoerd.
Parkeeronderzoek
In september 2021 is een parkeeronderzoek uitgevoerd in de omliggende straten van het plangebied door NDC, zoals afgebeeld op onderstaande figuur.
Uit het onderzoek blijkt dat in de omliggende straten van het plangebied (secties 6, 10 en 11) niet alle parkeerplekken bezet zijn. In alle drie de gebieden kleurt de bezetting 'groen'. Dat houdt in dat minder dan 85% van de parkeerplekken bezet is.
Rentree/Solis realiseren 30 parkeerplaatsen. Uit het parkeeronderzoek van september 2021 blijkt dat die resterende één parkeerplek in de omgeving beschikbaar is.
Doelgroepen woongebouwen
Het woongebouw van Rentree zal bestaan uit 21 tweekamerappartementen van circa 55 m². De doelgroep van Rentree bestaat uit ouderen met name in de categorie 65+ en eventueel met een lichte zorgvraag. Rentree zal in de uitwerking van de plannen aandacht besteden aan opstelplaatsen voor elektrische fietsen en scootmobielen.
Het woongebouw van Solis zal bestaan uit 40 tweekamerappartementen van circa 45 m². De doelgroep van Solis zijn ouderen met een intensieve zorgvraag. Dit is geborgd in het bestemmingsplan door de aanduiding 'zorgwoning' aan de bestemming 'Wonen gestapeld' toe te voegen. Daardoor kunnen de woningen alleen worden gebruikt door bewoners die niet langer zelfstandig kunnen wonen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het doorgaan van de ontwikkeling.
Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet
De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor ons hele grondgebied.
De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.
Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels voor de toegelaten functies en bepaalt waar je de locatie voor mag gebruiken. De toegelaten functies zijn op de verbeelding aangegeven. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.
De beoogde appartementen in het plangebied zijn opgenomen binnen de functie 'Wonen - gestapeld'. Ook binnen deze functie mag een beroep- of bedrijf aan huis uitgeoefend worden. Voorts zijn zorgwoningen toegelaten, mits hiervoor een omgevingsvergunning wordt verleend. Tot slot kunnen, waar dit al op de verbeelding is aangeduid met 'zorgwoningen', rechtstreeks zorgwoningen worden toegelaten. Ter ondersteuning hiervan is ten hoogste één fysiotherapiepraktijkruimte van maximaal 40m2 toegestaan.
Natuurinclusief bouwen
Voor de nieuw te bouwen woningen geldt dat deze natuurinclusief moeten worden gebouwd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in zowel de gebruiksregel als de bijbehorende bouwregels. Per woonblok dient een bepaald aantal punten te worden behaald om te kunnen voldoen aan de voorwaarde voor het natuurinclusief bouwen.
Beroep en bedrijf aan huis
Binnen alle hiervoor genoemde vormen van wonen is ook de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis opgenomen. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. In de Algemene regels zijn de voorwaarden opgenomen waar een beroep- of bedrijf aan huis moet voldoen.
Zorgwoningen
Ook is het mogelijk om, met een omgevingsvergunning, een zorgwoning vestigen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaard onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.
De groene gebieden die om de woonblokken heen liggen, hebben de bestemming groen gekregen. De positie van de woonblokken is vastgelegd, waardoor er ook voldoende ruimte overblijft om groen te realiseren in het plangebied.
De aan te leggen parkeerplaatsen langs de openbare weg en in het parkeerhofje zijn voorzien binnen de bestemming Verkeer.
Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Artikel 6 Bouwregel-21, Artikel 7 Bouwregel-25 en Artikel 8 Bouwregel-26.
Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.
Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik en/of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij in dit plangebied uitsluitend om de bescherming van Archeologische waarden.
Het doel van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is het beperken van gebruiks- en bouwmogelijkheden of juist om bepaalde ontwikkelingen mogelijk te maken. De toegelaten functie- en bouwregels geven in die gevallen onvoldoende bescherming of mogelijkheden voor het betreffende gebied.
In een gebied kunnen meerdere functieregels en dubbelbestemmingen aanwezig zijn. In een dubbelbestemming zijn ook bouwregels opgenomen, waardoor in een gebied twee bouwregels kunnen gelden.
De dubbelbestemming heeft altijd voorrang op de functie- en de bouwregels uit hoofdstuk 2 en 3. Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken. Indien er sprake is van meerdere dubbelbestemmingen op één locatie, dan geldt er geen voorrangsbepaling. De dubbelbestemmingen zijn gelijkwaardig aan elkaar. Dit houdt wel in dat er op bepaalde locaties altijd afgeweken moet worden van het bestemmingsplan om bepaalde bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren.
Archeologische waarden
In dit bestemmingsplan zijn diverse archeologische waarden aanwezig. Deze waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen kennen allen dezelfde elementen maar variëren onder andere in de gehanteerde oppervlaktegrenzen. Deze oppervlaktegrenzen bepalen welke ingrepen zonder archeologische voorwaarden aan bouwregels of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
Waarde - Archeologie 2 : Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 3 : Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 12 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande afstanden en maten worden aangehouden.
Met een voorwaardelijke verplichting is het natuurinclusief bouwen geborgd, waarbij ten minste 15 punten moeten worden behaald uit de puntenlijst die is opgenomen als bijlage 3 bij de regels. De desbetreffende maatregelen in stand moeten worden gelaten.
In het plangebied moet worden gezorgd voor voldoende waterberging. Deze normen zijn opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan. In de plantregel is opgenomen dat alleen gebouwd mag worden als er voldoende waterberging wordt gerealiseerd. Hierbij is een verwijzing opgenomen naar het betreffende beleid.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen of bouwgrenzen in geringe mate aan te passen.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 6: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.
Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.
Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.
Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Met de grondeigenaren is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.
Inspraak
De omwonenden van het plangebied zijn gedurende het ontwerpproces stapsgewijs meegenomen in de ontwikkeling van het structuurontwerp voor de voormalige Speeltuinlocatie. Het woningbouwprogramma is afgestemd op een behoefte in de wijk, zodat idealiter de nieuwe woningen ook een doorstroom in de wijk op gang brengen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 februari 2023 tot en met 22 maart 2023 ter inzage gelegen. In die periode zijn geen zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan.
Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Omdat met alle Overijsselse gemeenten woonafspraken zijn gemaakt, is voor de kleine woningbouwplannen de voortoets in de vooroverlegfase vervallen. Het gaat om plannen met minder dan 7 woningen. Alle overige woningbouwplannen (groter dan 6 woningen) moeten wel voor het vooroverleg aan de provincie worden aangeboden. Onderhavig bestemmingsplan betreft een woningbouwplan van meer dan 6 woningen. Vooroverleg met de provincie is noodzakelijk.
De provincie Overijssel heeft ingestemd met het plan.
In paragraaf 3.4.5 wordt ingegaan op de behoefte aan de woningen en hoe het plan past binnen het provinciale en gemeentelijk beleid.
Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig.
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets en later bij het opstellen van het waterhuishoudkundig betrokken bij het concept bestemmingsplan. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 4.5.