Plan: | Chw Stationsweg ong. Colmschate |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.Chw035-OW01 |
Aan de Stationsweg in Colmschate (gemeente Deventer) bevond zich een voormalige zuivelfabriek (1905) met bijbehorende onbebouwde gronden (hierna: plangebied). De fabriek werd sinds 1971 niet meer benut ten behoeve van de oorspronkelijke bedrijfsactiviteiten. Het bedrijfsgebouw is sindsdien in gebruik geweest als bedrijfsverzamelgebouw.
De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden voor transformatie van het plangebied verkend. Dit heeft geleid tot de wens om het plangebied te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Hergebruik van de bestaande fabriek ten behoeve van woningbouw is echter, vanwege de slechte staat en fabrieksafmetingen, niet mogelijk gebleken. De bestaande bebouwing is daarom recentelijk gesloopt, met uitzondering van de architectonisch waardevolle schoorsteen welke gedeeltelijk behouden blijft.
Het plan voorziet in het realiseren van 38 woningen, in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en aaneengebouwde woningen.
De gewenste transformatie heeft onder meer positieve ruimtelijke en maatschappelijke effecten tot gevolg, onder andere doordat:
De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestaande bestemmingen, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C".
Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Bestemmingsplan verbrede reikwijdte
In voorliggend geval is geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt nu nog niet, daarom is het plan nog geen echt omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. We noemen het een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken, de formele naam is Chw bestemmingsplan.
Het plangebied bestaat, zoals reeds vermeld, uit een onbebouwd terrein in de kern Colmschate (gemeente Deventer). Het gebied ligt nabij de overgang van 'stad' naar 'platteland'.
In afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode ster), ten opzichte van de omliggende kernen, aangegeven.
Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied "Chw Stationsweg ong. Colmschate" (Bron: ArcGIS) |
Het plangebied "Chw Stationsweg ong. Colmschate" wordt globaal begrensd door:
De begrenzing van het plangebied (rode omlijning) "Chw Stationsweg ong. Colmschate" is in afbeelding 1.2 weergegeven. Opgemerkt wordt dat de weergegeven bebouwing binnen het plangebied (m.u.v. de schoorsteen) reeds gesloopt is. Daarnaast zijn de gronden aangegeven met de blauwe stippellijn meegenomen in het plangebied. De betreffende gronden maken geen onderdeel uit van de herontwikkelingsopgave, echter is herbestemming noodzakelijk om de ter plaatse aanwezige bedrijfsbestemming (die behoorde tot de zuivelfabriek) weg te bestemmen. De gronden zijn voorzien van een woonbestemming, aansluitend op de woonbestemming binnen het plangebied (o.b.v. voorliggend bestemmingsplan) en de bestaande woningen aan de Stationsweg. In het vervolg van deze toelichting wordt uitsluitend ingegaan op de gronden die herontwikkeld worden, oftewel de gronden aangegeven middels de rode omlijning.
Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied "Chw Stationsweg ong. Colmschate" (Bron: ArcGIS) |
De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020. Daarnaast gelden voor het plangebied de bestemmingsplannen "Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten (digitaal)", vastgesteld op 17 april 2013, "Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang", vastgesteld op 14 juli 2016 en "Parapluherziening parkeereisen", vastgesteld op 11 april 2018.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is met name het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C" relevant. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan, ter plaatse van het plangebied (rode omlijning), opgenomen.
Afbeelding 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C" de enkelbestemmingen c.q. functies 'Bedrijf - categorie 2', 'Detailhandel - in ter plaatse vervaardigde goederen', 'Dienstverlening' en 'Railverkeer 'met de bijbehorende bouwregels. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Hierna wordt nader op de deze bestemmingen c.q. functies ingegaan.
Bedrijf - categorie 2
Ter plaatse van de functie Bedrijf - categorie 2 is toegelaten:
met de daarbij behorende voorzieningen.
niet toegelaten zijn:
Detailhandel - in ter plaatse vervaardigde goederen
Ter plaatse van de functie Detailhandel - in ter plaatse vervaardigde goederen is toegelaten:
met de daarbij behorende voorzieningen.
Dienstverlening
Ter plaatse van de functie Dienstverlening is toegelaten:
met de daarbij behorende voorzieningen.
Railverkeer
Ter plaatse van de functie Railverkeer is toegelaten:
met de daarbij behorende voorzieningen.
Waarde - Archeologie - 3
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.
De gewenste ontwikkeling is, vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestaande bestemmingen, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C".
Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en de gewenste situatie in het plangebied.
Eerder is al vermeld dat het plangebied onder meer wordt omgeven door een spoorlijn, de Stationsweg en de Holterweg. De Stationsweg vormt een oorspronkelijk bebouwingslint tussen de oude kern van Colmschate en het ten noorden van het spoor gelegen gebied ‘De Achterhoek’. Daarnaast komen in de omgeving van het plangebied verschillende functies, zoals bedrijfsfuncties, horecavestigingen en woonpercelen, voor.
Ten zuiden van het plangebied is een perceel gelegen waar 12 vrijstaande woningen worden gerealiseerd ('terrein van Cellarius'). Aan de Stationsweg zijn daarnaast diverse vrijstaande woningen aanwezig, uit verschillende bouwperioden. Dit geldt ook voor het overige gebied tussen de spoorlijn en de Holterweg.
Het plangebied wordt ontsloten via de Stationsweg. In de bebouwing was, na het vervallen van de oorspronkelijke functie, tijdelijke bedrijvigheid gevestigd. Inmiddels is de voormalige zuivelfabriek gesloopt, met uitzondering van de kenmerkende schoorsteen. De onbebouwde en semi-openbare ruimte wordt tot slot gebruikt als ruimte voor verkeer, parkeren en groen.
Hierna worden de functies in de omgeving van het plangebied per categorie kort vermeld.
Er zijn verschillende woonlocaties aanwezig in de omgeving van het plangebied, onder meer ten noorden (overzijde spoor), ten zuiden ('terrein van Cellarius') en ten westen van het plangebied.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een bedrijfslocatie. In de afgelopen jaren zijn verschillende mogelijkheden voor transformatie voor deze bedrijfslocatie verkend. Voor een deel van deze locatie, namelijk het deel ten zuiden van het plangebied, is in 2016 reeds een nieuw bestemmingsplan opgesteld ('terrein van Cellarius').
Het overige deel bestaat uit het plangebied en het deel ten oosten en zuiden van het plangebied, waar zich onder meer een bed & breakfast, een hoveniersbedrijf, locaties voor bedrijfswoningen, een groothandel in werkbladen en een keukenbedrijf bevinden.
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich twee horecavestigingen, te weten een fastservice restaurant/catering en een Chinees (afhaal)restaurant.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Deventer - Hengelo, ten zuiden de Holterweg (N344) en ten westen de Stationsweg.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de situatie ter plaatse van het plangebied (rode omlijning) opgenomen. Zoals reeds eerder opgemerkt is alle bebouwing, met uitzondering van de kenmerkende schoorsteen, reeds gesloopt.
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
De luchtfoto toont de voormalige zuivelfabriek met de omliggende onbebouwde gronden binnen het plangebied. Rondom het plangebied zijn de reeds beschreven spoorlijn, woon-en bedrijfsbebouwing waarneembaar, evenals het transformatorhuisje in het zuiden.
De gewenste situatie bestaat uit een transformatie van het plangebied ten behoeve van woningbouw. De woonfunctie is op basis van de ruimtelijke verkenning voor de mogelijkheden binnen het plangebied het meest passend en wenselijk gebleken.
Concreet gaat het om de realisatie van een woningbouwlocatie met in totaal 38 woningen. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd in het voorzien in de lokale woningbouwbehoefte, wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd en wordt de bestaande karakteristieke schoorsteen behouden (wel afgetopt op 10 meter).
In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de gewenste bebouwing en de inrichting van het plangebied.
In het verleden zijn voor het plangebied, in samenspraak met de gemeente Deventer, meerdere plannen ontwikkeld. Gekozen is voor een woningbouwontwikkeling met een opzet vanuit een historisch thema. I'M Architecten heeft hiervoor een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 bij deze toelichting). In deze paragraaf wordt de bebouwing kort beschreven.
Gekozen is voor grondgebonden woningen, onder meer omdat deze ruimtelijk gezien aansluiten bij het karakter van de omgeving. Centraal in het plangebied worden woningen gerealiseerd met een sterke verwijzing naar de zuivelfabriek, waardoor het fabriekskarakter van de locatie behouden blijft. Vanuit cultuurhistorische waarde en de identiteit van het gebied blijft de bestaande schoorsteen deels behouden. Deze wordt onder andere in verband met onderhoud(skosten) verlaagd naar 10 meter, waarbij de karakteristieke waarde van de schoorsteen gehandhaafd blijft.
De gewenste woningen binnen plangebied worden verdeeld over een twee zones, namelijk:
De Fabriekswoningen (17 rijwoningen)
In het midden van het plangebied worden 8 woningen gebouwd met een industrieel karakter die aansluit bij de architectuur van de voormalige zuivelfabriek. Aan de zuidzijde van het fabrieksplein komen 9 rijwoningen in twee bouwblokken. Er zal een horizontale geleding zijn met grotere dakoverstekken. Achter de woningen zijn de privétuinen gesitueerd. De tuinmuren worden mee ontworpen met de woningen. De woningen worden uitgevoerd in rood/bruine baksteen die de fabrieksuitstraling versterkt. De Fabriek wordt uitgevoerd in platte daken en bestaat uit verschillende bouwlagen.
De Buurtwoningen (21 woningen)
Rondom de fabriekswoningen komen 21 hedendaagse dorpse woningen met een voortuin zodat het groene karakter gewaarborgd blijft. Zo wordt er een groene “rand” gecreëerd rondom de fabriekwoningen. De architectuur van de woningen is eenvoudig maar wel met een sterke eenduidige detaillering. De woningen worden uitgevoerd in een witte of licht-gele baksteen. De consistentie van kleurgebruik van de woningen vormen duidelijk een uniform geheel. De woningen worden in principe uitgevoerd in zadeldak in langsrichting. Incidenteel is een afwijking mogelijk. Alle daken hebben een antraciete kleur. De garages moeten in een platdak uitgevoerd worden en zijn circa 3 meter hoog.
In afbeelding 2.2 is een impressie van de gewenste inrichting weergegeven.
Afbeelding 2.2 Impressie gewenste inrichting plangebied (Bron: I'M Architecten) |
In de vorige paragraaf is de bebouwing kort beschreven. In afbeelding 2.2 is te zien hoe de eerder beschreven woningtypen binnen het plangebied worden gesitueerd, met in het midden de Fabriekswoningen en daaromheen de Buurtwoningen.
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de invulling van de rest van het plangebied, aan de hand van het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1 bij deze toelichting).
Op het terrein zijn de lus van de ontsluitingsweg rond de Fabriekswoningen en groenvoorzieningen gesitueerd. Voor zo veel mogelijk contrast tussen de centrale industriële bebouwing en de randen worden de zichtbare erfafscheidingen van de Fabriekswoningen grenzend aan het fabrieksplein uitgevoerd in baksteen. Tussen de weg en de voortuinen van de omliggende woningen komt een groenstrook die tevens plaats biedt aan de nutsleidingen.
Centraal in het gebied, rondom de te behouden schoorsteen, wordt een fabrieksplein met ruimte voor groen en spelen gerealiseerd.
Tussen de weg en het geluidscherm langs het spoor wordt "parkeren in de boomgaard" gerealiseerd. Hier worden enkele bestaande (fruit)bomen behouden en aangevuld met nieuwe bomen en ander groen. Het parkeren voor de hele buurt wordt hier geconcentreerd. Tevens is hier ruimte voor wadi's en natuurlijk spelen.
De parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden uitgevoerd in grasbeton. Daarnaast wordt aan de zuidoostzijde van het plangebied een aftakking richting het naast gelegen woongebied gerealiseerd. Deze is enkel toegankelijk voor langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer in het geval van calamiteiten. Het is in de toekomst mogelijk om aan de oostzijde een verbinding met de aangrenzende percelen, momenteel bedrijfslocaties, te realiseren.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Europees-, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de NOVI heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Rijksbeleid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Toetsing van het initiatief aan het Barro
Het plangebied ligt uitsluitend binnen een radarverstoringsgebied. Binnen het radarverstoringsgebied mag niet hoger worden gebouwd dan 114 meter +NAP. Voorliggend bestemmingsplan staat dergelijke bouwhoogten niet toe. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Barro.
In de SVIR (voorganger van de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1. Bro) is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.
In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van 38 grondgebonden woningen op één locatie. Deze ontwikkeling wordt hiermee als een 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt. De laddertoets dient te worden doorlopen.
Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in voorliggend geval beperkt tot de gemeente Deventer, omdat het plan in de lokale behoefte voorziet.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen woningbouwontwikkeling
Bij de toetsing is het van belang te constateren dat er sprake is van een behoefte c.q. vraag naar de geplande ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Naast de kwantitatieve behoefte (in aantallen), die bepaald wordt met woning-/zorgbehoefteprognoses, kan ook de kwalitatieve behoefte een rol spelen. Zo kan er bijvoorbeeld voornamelijk behoefte zijn aan een specifieke woontype of -milieu.
In Deventer en overige gemeenten in 'West-Overijssel' worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau met elkaar afgestemd. De betrokken gemeenten en provincie hebben in 2021 de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De regio bestaat uit elf gemeenten in West-Overijssel: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Daarnaast bestaat deze regionale afstemming onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.
Kwantitatieve behoefte:
In de regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 zijn de volgende ambities opgenomen:
In tabel 1 en 2 is de huidige plancapaciteit en de behoefte weergegeven.
Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren in Deventer sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. De Woonvisie Deventer 2018 gaat op basis van huishoudensprognoses uit van een groei van tenminste 3.000 woningen in de periode 2017-2026. Deze woningen moeten aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. Recente prognoses wijzen uit dat de groei in de komende jaren nog groter zal zijn. Ook na deze periode blijft Deventer groeien.
Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 80% van de woningvraag. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit en is er ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door in te zetten op het matchen van vraag en aanbod.
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van 38 woningen op een inbreidingslocatie in de gemeente Deventer. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente. Gezien de behoefte en de omvang van de bestaande onderprogrammering wordt geconcludeerd dat de in dit plan besloten woningaantallen passen binnen de in de regionale woningbouwprogrammering opgenomen woningaantallen voor Deventer, en dat hiermee de kwantitatieve behoefte is aangetoond.
Kwalitatieve behoefte:
In de stad Deventer geldt dat er voor bepaalde doelgroepen onvoldoende passende woningen beschikbaar zijn. In de gemeentelijke woonvisie ‘Meer dan geWOON’ worden de opgaven tot en met 2030 genoemd.
Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.
Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.
Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.
Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie zien we als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner.
Het plan voorziet in een gemengd programma met koopwoningen en middenhuurwoningen. Daarnaast wordt er in verschillende woningtypen gebouwd, te weten rijtjes-, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. Hierbij wordt opgemerkt dat enkele kavels mogelijkheden biedt op het gebied van levensloopbestendig wonen. Het plan is dan ook geschikt voor verscheidene doelgroepen, waaronder starters, doorstromers, gezinnen en senioren. Hiermee wordt de diversiteit van het woningaanbod in de wijk vergroot en ingespeeld op de opgaven van de Woonvisie en de doelgroepenverordening, onder meer door het bedienen van de middeninkomens.
In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op de passendheid van voorliggend plan in het kader van de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de kwalitatieve woningbouwbehoefte.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
De ontwikkeling vindt plaats in de kern Colmschate op een locatie die in de huidige situatie reeds bestemd is voor stedelijke functies (bedrijvigheid). Hiermee is sprake van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is een passende invulling van het plangebied gevonden.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in een behoefte en wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die gefaseerd tot 2027 worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedsbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:
Toetsing van het voornemen
Het nationaal Waterbeleid doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. De gemeente Deventer heeft voor haar grondgebied het nationaal Waterbeleid vertaald en geconcretiseerd.
\Om ons land nu maar ook in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde te houden is de Deltawet ingesteld.
In de Deltawet staan alle afspraken over het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma wordt jaarlijks opgesteld en moet Nederland beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en bijdragen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.
In het Deltaprogramma zijn in 2015 vijf deltabeslissingen opgenomen die de basis voor het waterbeleid vormen. Het gaat over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In het Deltaprogramma voor 2018 is een nieuw Deltaplan opgenomen: Ruimtelijke adaptatie.
Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie
Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:
Wateroverlast
Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.
Hittestress
Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.
Droogte
Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.
Overstromingsrisico
Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in de dijktrajecten worden uitgevoerd.
Toetsing van het voornemen
Binnen het plangebied wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de risico's van wateroverlast, overstromingsrisico's, hittestress en droogte (voor zover relevant).
De belangrijkste maatregel is het infiltreren van hemelwater binnen het plangebied, gecombineerd met zoveel mogelijk groene inrichting van openbaar gebied. Dit zorgt ervoor dat er voldoende ondergrond aanwezig is waar regenwater direct in de grond kan infiltreren. Hiermee wordt tevens de kans op droogte zoveel mogelijk voorkomen en worden tevens de gevolgen van hitte gereduceerd.
In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water.
Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de Deltawet en het Deltaplan.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden. Nadien hebben nog enkele herzieningen en actualisaties plaatsgevonden.
Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende beleid ten aanzien van het aspect wonen.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. In afbeelding 3.1 is het uitvoeringsmodel weergegeven.
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel) |
1. Of – generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
3. Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Toetsing initiatief aan uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
1. Of - Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke ontwikkeling.
In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:
Op deze artikelen wordt in de volgende tekst nader ingegaan. Opgemerkt wordt dat het plangebied tevens in een boringvrije zone is gelegen. Gelet op de inhoud van het betreffende artikel en de aard en omvang van het plan is deze niet relevant en wordt daardoor niet nader behandeld.
Artikel 2.1.2: Principe van concentratie
Toetsing aan artikel 2.1.2
Met de woningbouwontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte (zie paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.2 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.2.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing aan artikel 2.1.3
Het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van de kern Colmschate, betreft een voormalig bedrijfsperceel en deels gronden met een verkeersbestemming. Hiermee is sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is in het kader van voorliggend plan dan ook geen sprake.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Toetsing aan artikel 2.1.4
Door het realiseren van een gevarieerd woningaanbod wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale en regionale woningbehoefte. Daarnaast is sprake van een duurzame en klimaatbestendige inrichting van deze nieuwe woonlocatie. Het voornemen heeft hierdoor ook op de lange termijn een toegevoegde waarde en voorziet in de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien.
De beoogde woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.4.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Toetsing aan artikel 2.1.5
In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Zo wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.5.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing aan artikel 2.2.2
Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.2.3 en paragraaf 3.4.2 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied (rode omlijning) geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' (zie afbeelding 3.2).
Afbeelding 3.2 Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren).
Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De provincie Overijssel wil graag bijdragen aan de groei van de logistieke sector, die – zowel binnen als buiten de sector – nieuwe werkgelegenheid en economische groei oplevert: stimulering van de economie en zorg voor werkgelegenheid is op dit moment topprioriteit. De inzet richt zich op het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Overijssel en op het bundelen van de krachten. Dit laatste niet alleen door in samenwerking met de logistieke stakeholders in Overijssel te werken aan een strategische alliantie, maar ook door in te zetten op clustering van logistieke bedrijvigheid. Dit heeft voordelen voor de ondernemer, voor de bewoners en bezoekers van Overijssel en daarmee beperking van hinder in andere delen van Overijssel) én spaart de Groene Omgeving.
Toetsing aan Ontwikkelingsperspectieven
In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling waarbij een voormalig bedrijfsperceel zonder duurzaam toekomstperspectief wordt herontwikkeld tot een woonlocatie. De woonfunctie past bij de bestaande functies in de omgeving, draagt bij aan het voorzien in voldoende woningen in Deventer en het vitaal en aantrekkelijk houden van de kern Colmschate.
In het kader van het anticiperen op klimaatverandering is voldoende ruimte voor groen en water gereserveerd. Het voornemen is hiermee op de kenmerken van het watersysteem afgestemd.
De mogelijke ontwikkelingsrichtingen voor herontwikkeling van het plangebied zijn de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Hieruit is gebleken dat een herontwikkeling tot woonlocatie gewenster en passender is dan herontwikkeling ten behoeve van de logistieke sector.
Het voornemen is in overeenstemming met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
3. Hoe - Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.
Stedelijke laag
Het plangebied (rode omlijning) is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu' (zie afbeelding 3.3).
Afbeelding 3.3 Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Toetsing aan de Stedelijke laag
Het plangebied wordt herontwikkeld tot woongebied, waarbij qua bebouwing en inrichting relatie wordt gelegd met de oorspronkelijke functie van het terrein en de directe omgeving. Het voornemen past zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt binnen de omgeving en de stedelijke laag.
Laag van de beleving
Het plangebied (rode omlijning) is aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld' (zie afbeelding 3.4).
Afbeelding 3.4 Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
'IJssellinie inundatieveld'
Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
Toetsing aan de Laag van beleving
Binnen het plangebied is de herkenbaarheid van het inundatieveld niet meer aanwezig. Wel wordt rekening gehouden met het aspect cultuurhistorie, onder meer door gedeeltelijk behoudt van de kenmerkende schoorsteen.
De ontwikkeling is in overeenstemming met de ambities uit de laag van beleving.
In paragraaf 3.2.3 is eerder al uitgebreid ingegaan op het relevante regionale woonbeleid en de passendheid van voorliggend plan hierbinnen. Geconcludeerd wordt dat dit plan bijdraagt aan de regionale en lokale woningbouwopgave voor de periode 2017-2026.
Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta.
Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeleid vastgelegd in de 'Watervisie: meer dan water' .Het algemeen bestuur van WDODelta heeft bepaald hoe het waterschap de komende tien jaren water in goede banen wil leiden. De rode draad is klimaatverandering en het beperken van de gevolgen daarvan samen met de omgeving De watervisie is het kompas voor de komende tien jaar en laat zien wat inwoners, bedrijven, organisaties en mede-overheden van het waterschap mogen verwachten.
Het waterbeheerprogramma is een belangrijk document. Het bevat de uitwerking van de ambities in genoemd in de Watervisie “Meer dan water” en geeft voor de periode 2022 tot en met 2027 aan welke maatregelen worden getroffen om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen. Ook zijn de maatschappelijke doelen voor duurzaamheid, circulaire bedrijfsvoering, klimaatadaptatie, educatie en voorlichting uitgewerkt.
Geconcludeerd wordt dat het provinciaal en regionaal beleid de herontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.
In 2023 gaat naar verwachting de Omgevingswet in, waarbij alle wetten op het terrein van de fysieke leefomgeving worden gebundeld. De gemeente sorteert hierop met de omgevingsvisie voor. In de wet worden meer onderwerpen gekoppeld dan eerder, zoals sociaal, economie, mobiliteit en duurzaamheid, waardoor de gevolgen van een snelle, veranderende wereld zo volledig, juist en tijdig mogelijk een plek kunnen krijgen in Deventer.
De gemeente wenst Deventer als stad en ommeland door te ontwikkelen, vanuit de bijzondere kwaliteiten binnen de gemeente. Het behoud van waarden met toevoegingen die het leven aangenamer maken staan centraal.
De belangrijkste en urgentste opgaven voor Deventer zijn:
De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Naoorlogse wijken'. De ambities gericht op dit deelgebied zijn dan ook met name relevant.
Naoorlogse wijken
De gemeente wenst hier de woon- en leefkwaliteit op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen zoals levensloopbestendigheid, verduurzaming, en klimaatbestendigheid van woningen. In de omgeving wordt ingezet op het creëren van ontmoetings- en bewegingsmogelijkheden en het op peil houden/verbeteren van het voorzieningenaanbod. Er is geen sprake van grootschalige stedelijke herstructureringen, maar van een geleidelijk proces van wijk- en buurtvernieuwing: in samenwerking met bewoners, ondernemers en organisaties.
De volgende ambities zijn in voorliggend geval het meest relevant:
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Deventer
Als gevolg van het voornemen, waarbij een bedrijfslocatie word herontwikkeld tot een in de omgeving passende woonlocatie, wordt de woon- en leefkwaliteit ter plaatse verbeterd. Het plangebied krijgt hiermee meer betekenis voor de kwaliteit en structuur van de kern Colmschate en een relatief besloten gebied wordt weer toegankelijk als onderdeel van de openbare bebouwings- en groenstructuur. De kracht van Deventer wordt benut door het zorgen voor aantrekkelijke plekken in de openbare ruimte en er wordt tevens bijgedragen aan een veilig en gezond leven (realisatie speelterrein en aanleg groen).
Zoals reeds vermeld wordt rekening gehouden met de cultuurhistorie, onder meer door de opzet van de bebouwing, de structuur van het groen en het gedeeltelijk behoud van de fabrieksschoorsteen (zie paragraaf 2.3 van deze toelichting), waardoor de cultuurhistorische gelaagdheid waar mogelijk behouden blijft danwel terug wordt gebracht.
In het plangebied worden verscheidende woningtypes in eveneens verscheidende marktsegmenten gerealiseerd, waardoor wordt bijgedragen aan een betere spreiding van het aanbod.
Het voornemen sluit goed aan bij de ambities voor het deelgebied en sluit daarmee aan bij de gemeentelijke ambities. Geconcludeerd wordt sprake is van overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Deventer.
In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:
Het plangebied ligt in het dorp Colmschate. Voor dorpen geldt dat niet voor elke doelgroep voldoende passende woonruimte beschikbaar is. Juist in deze kleine kernen is de goedkope voorraad gering en de ontwikkelruimte beperkt. Met name starters op de woningmarkt en ouderen hebben behoefte aan een divers betaalbaar en geschikt woningaanbod.
De ontwikkelruimte die er is moet daarom goed aansluiten bij deze kwalitatieve vraag. De gemeente biedt deze ruimte door het benutten van inbreidingslocaties, hergebruik van bestaande panden en transformatie van panden en erven in het buitengebied.
Conclusie
Binnen het voornemen worden 38 gasloze koop- en huurwoningen, bestaande uit verscheidende woningtypen, in het dorp Colmschate gerealiseerd. Het betreft een ontwikkeling waarbij een inbreidingslocatie wordt benut en waarbij wordt voorzien in de aanwezige kwalitatieve behoefte van deze kern. Het betaalbare aanbod wordt versterkt en de beschikbaarheid van bestaand aanbod wordt door doorstroming vergroot. Binnen het plangebied worden minimaal 8 rijwoningen aangeboden in het middenhuursegment, een en ander overeenkomstig het bepaalde in de 'Verordening doelgroepen sociale woningbouw' die in werking is getreden op 15 juli 2010.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan bijdraagt aan de 4 hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden en hiermee in overeenstemming is met de Woonvisie Deventer.
Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:
Conclusie
In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect 'externe veiligheid', waarbij voorliggend plan wordt getoetst aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2022-2026) en het Klimaatadaptatieprogramma. Daarnaast werkt de gemeente op het gebied van water en klimaat samen in de werkregio RIVUS. Belangrijke thema's in het beleid en de samenwerking zijn:
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Toetsing
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen.
Duurzaamheid
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.
De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten:
Bouwrijpmaken
Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen
Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. Bij een aantal grondgebonden woningen is het mogelijk om deze levensloopbestendig uit te voeren.
Circulair bouwen
Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:
Energie
In de Omgevingsvisie is de ambitie op het gebied van energie als volgt verwoord: Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. De gemeente wil inwoners en ondernemers stimuleren om bij te dragen aan de energietransitie, maar we hebben daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. Er kan vooral een actieve bijdrage worden geleverd door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken. We willen dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren. Elektrisch rijden lijkt de toekomst. De gemeente wil een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw 'aardgasloos' bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3 gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij dit project is dan ook sprake van een duurzame energievoorziening.
Natuurinclusief bouwen
Op 10 juli 2019 is de motie Natuur Inclusief Bouwen door de raad aangenomen en vervolgens door burgemeester en wethouders uitgewerkt (B&W-besluit 22 oktober 2019). De strekking is dat het Natuur Inclusief Bouwen in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd. Borging vindt plaats via het bestemmingsplan, een Nota van Uitgangspunten, een intentie-overeenkomst etc.
Elk project verdient maatwerk met een puntensysteem (punten per type maatregel). Per project wordt een lijst van maatregelen met punten opgesteld waaruit men vervolgens kan kiezen. Er dient een minimum van 15 punten behaald te worden.
Klimaatadaptatie
Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In 2021 is het Klimaatadaptatieprogramma vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wie wat de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en we droogteschade beperken door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden.
Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat we de stad klimaatbestendig en robuust willen inrichten en dat ons stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat we ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoeren. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dienen we een aantal doelen: we bereiden ons voor op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, houden regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.
Toetsing
Binnen het voornemen wordt op verscheidende manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. Zo wordt de bebouwing enkel gasloos uitgevoerd, wordt bestaande infrastructuur (Stationsweg) benut, wordt het hemelwater binnen het plangebied opgevangen, wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van passieve zonne-energie, wordt in de openbare ruimte energiearme (LED)verlichting toegepast, is de ontsluiting geschikt voor elektrisch en duurzaam transport, bevordert de inrichting van het gebied de betrokkenheid van de toekomstige bewoners, kunnen plekken op meerdere manieren worden benut, wordt de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk beperkt en krijgt de openbare ruimte een robuust groen karakter.
In het kader van natuurinclusief bouwen worden maatregelen getroffen, waardoor de nieuwe situatie de biodiversiteit verbetert ten opzichte van de oude situatie. Gelet op aard en omvang van het project moeten in voorliggend 15 punten behaald worden. In bijlage 2 is een puntensysteem opgenomen met mogelijk te treffen maatregelen, waaronder nestkasten voor bepaalde soorten, het paseerbaar maken van erfafscheidingen voor egels etc. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee juridisch verzekerd is dat ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag voldoende maatregelen worden opgenomen om het minimaal aantal punten te behalen.
In paragraaf 4.2.9 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.
In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Toetsing
In paragraaf 4.2.8 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.
Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.
De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".
De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:
Het Groenbeleidsplan geeft aan dat gestreefd wordt naar minimaal 75 m² toegankelijk en openbaar groen per woning. Het streven is daarnaast dat elke inwoner binnen 300 meter vanaf zijn woning groen van recreatieve betekenis kan bereiken. De afstand tot het dichtstbijzijnde groengebied, het Gooijkerspark, is een kleine 700 meter. Dit pleit voor realisatie van gebruiks- en functioneel groen in deze inbreidingslocatie, passend bij de maat en schaal van de ontwikkeling.
Een groene inrichting bevordert de beleving en leefbaarheid van de wijk en heeft een positief effect op de gezondheid. Groen draagt bij aan een klimaatactieve stad door de reductie van hitte en het geven van verkoeling, door het filteren en zuiveren van de lucht, door het afvangen van fijnstof en binden van CO2 en door het beter kunnen opvangen en bufferen van water. De openbare ruimte kan tevens benut worden als waterinfiltratie zone voor afgekoppelde verharding. Dit kan door het groen verlaagd aan te leggen ten opzichte van de verharding en te combineren met natuurvriendelijke beplanting en - beheer. Het openbaar groen moet een meerwaarde bieden voor flora en fauna.
Openbaar groen
Het groen in de openbare ruimte kan eenvoudig een meerwaarde hebben voor insecten zoals bijen en vlinders. Deventer streeft naar een bij -en vlindervriendelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte. Hiervoor heeft de gemeente Deventer verschillende bijen convenanten en een zogenaamde ‘bee-deal’ afgesloten. Deze meerwaarde is onder andere te bereiken door het aanplanten van specifieke soorten als lindebomen. Maar ook door bloemrijke bermen en plantvakken bestaande uit vaste planten.
Toetsing
De toekomstige bewoners worden gestimuleerd om hun eigen tuin zo groen mogelijk in te richten en groen wordt tevens een belangrijk onderdeel van de openbare ruimte. Er wordt daarnaast aandacht besteed aan het toekomstige beheer van groen (zie ook paragraaf 2.3 van deze toelichting en bijlage 1 bij deze toelichting). Als uitgangspunt geldt dat het concrete plan voor de groene en duurzame inrichting van de omgeving en tuinen in de vervolgfase wordt uitgewerkt.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen de doelstellingen uit het Groenbeleidsplan niet in de weg staat.
Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.
De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.
Het plangebied betreft een jong woongebied. Hier staat het behoud van landschappelijke relicten en natuurlijke verbindingen als structuurdragers van de wijk voorop, evenals het handhaven van een uniforme opbouw per straat. De ambitie is voor deze gebieden het opnemen van oude relicten en structuren in het laanbomenverjongingsplan.
Nog een belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.
De nieuwe bomenverordening moet nog formeel worden vastgesteld. Met het vaststellen van deze verordening wordt ook de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen en de subsidieregeling voor particulieren voor onderhoud aan Bijzonder Beschermwaardige Bomen vastgesteld.
Toetsing
Binnen het plangebied zijn geen monumentale bomen of oude relicten aanwezig. In de groene parkeerzone worden enkele bestaande bomen ingepast in het plan. Overige bestaande bomen worden vervangen door streekeigen bomen op de juiste plaats, passend bij hetgeen gewenst is in een nieuw woongebied.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de doelstellingen uit het Bomenbeleidsplan.
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
In deze nota ligt het plangebied (rode omlijning) in gebied dat is aangeduid als ‘Solitaire bebouwing’ en 'Lintbebouwing' (zie afbeelding 3.5).
Afbeelding 3.5 Welstandskaart plangebied (Bron: Gemeente Deventer) |
Solitaire bebouwing
Voor dit gebied is het vooral van belang dat verbouwingen of nieuwe bijgebouwen passen bij de architectuur van het hoofdgebouw. Bij nieuwbouw is het van belang dat de woningen individueel zijn vormgegeven (herhaling vermijden). Er zijn weinig welstandscriteria op van toepassing, omdat elk gebouw afzonderlijk kan worden vormgegeven. Omdat bij de welstandstoetsing vooral de relatie met het openbaar gebied van belang is, worden alle bouwplannen in dit gebied voorgelegd aan de Adviesraad Welstand. Ook alle bouwplannen binnen het beschermd dorpsgezicht zullen aan de Adviesraad Welstand worden voorgelegd.
Lintbebouwing
In dit gebied is ruimte voor verschillen en eigen smaak. Daarbij gelden echter een aantal voorwaarden om het specifieke beeld van lintbebouwing te behouden of te versterken. Deze zijn gericht op het ‘traditionele’ karakter, zoals dat de representatieve zijde naar de weg moet worden geplaatst en dat de woning moet worden afgedekt met een traditionele kapvorm.
Toetsing
De beoogde woningbouw past niet binnen de ter plaatse geldende gebiedscriteria. Vanwege de omvang van de ontwikkeling en de bijzondere locatie zijn specifieke welstandscriteria voor deze locatie geformuleerd (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Qua systematiek en inhoud is daarbij aangesloten op de welstandsnota.
Voor het plangebied gelden onder meer de volgende richtlijnen:
In het beeldkwaliteitsplan zijn deze richtlijnen nader uitgewerkt en is verder aandacht besteed aan:
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Toetsing
Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
Spelen, bewegen en verblijven in de buitenruimte is voor de gemeente Deventer erg belangrijk. De openbare ruimte biedt mensen deze mogelijkheid ongeacht leeftijd, geloof of afkomst. Om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van speelmogelijkheden te garanderen levert de gemeente maatwerk. Naast keurig ingerichte speelgelegenheden is speelaanleiding ook steeds meer in opkomst en worden de komende tien jaar drie grote natuurspeelplekken gerealiseerd. De visie van de gemeente is verwoord in de in oktober 2010 vastgestelde visie 'samen spelen kun je overal'.
Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken biedt het visie op spelen een handleiding voor het ontwerpen, realiseren en beheren van speelgelegenheden. Hierdoor ontstaat op termijn eenheid in kwaliteit en een diversiteit aan speelgelegenheden.
Gemeente Deventer streeft de volgende visie na op spelen op openbare speelgelegenheden: Integraal spelen waarbij iedere leeftijdscategorie de mogelijkheid wordt geboden actief en participerend gebruik te maken van de openbare ruimte, met een inrichting afgestemd op de behoefte van de gebruikers, aansluitend bij de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in Deventer.
De visie op spelen is geschreven vanuit de wens om spelen breder te trekken dan alleen voor kinderen waarbij participatie een zeer belangrijke rol speelt. Hierbij maakt Deventer gebruik van de kracht van de samenleving. Niet altijd wordt een intensief participatietraject op touw gezet. Bij het vervangen van een enkel toestel zal de participatie minimaal zijn.
Als onderdeel van het integraal spelen streeft de gemeente naar natuurlijke speelgelegenheden. Spelen en bewegen in de natuur is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van mensen. De visie op spelen gaat uit van een vernieuwde denkrichting waarbij eerder opgestelde ambities waar mogelijk zijn meegenomen.
Toetsing
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregeling voor de openbare ruimte, vervat in de functieregels 'Groen' en 'Verkeer', biedt voldoende ruimte om de uitvoering van de plannen uit de bovengenoemde adviesnota mogelijk te maken.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologische verwachtings- en beleidskaart
De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het plangebied geldt de beleidswaarde 'Waarde – Archeologie 3' (afbeelding 4.1).
Afbeelding 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: Gem. Deventer) |
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Bureauonderzoek
Ter plaatse van het plangebied is in 2013 een archeologische bureaustudie uitgevoerd. De belangrijkste onderzoeksresultaten worden hierna besproken. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.
Gezien de hoge verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied en de omvang van de verstoring als gevolg van het voornemen wordt een verkennend booronderzoek (dichter katerend boorgrid) geadviseerd. Zo kan de intactheid van de bodem in kaart worden gebracht en de verwachting in het veld worden getoetst. Indien hieruit blijkt dat de hoge verwachting op delen terecht is dan dient ter plaatse van die delen met een intact bodemarchief een archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven te worden uitgevoerd. Op basis daarvan wordt bepaald of binnen het plangebied sprake is van behoudenswaardige vindplaatsen, die dan dienen te worden behouden of opgegraven.
Inventariserend veldonderzoek (IVO-O)
Ter plaatse van het plangebied is in 2021 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste onderzoeksresultaten worden hierna besproken. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 4 bij deze toelichting.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen de onderzoeksvragen als volgt beantwoord worden:
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek en het gemeentelijke besluit aan de hand van het bureauonderzoek, wordt vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk geacht. Er werd namelijk een archeologisch kansrijke bodemopbouw aangetroffen van redelijk intacte dekzanden met een enkeerdgrond of plaggendek.
Er wordt zodoende geadviseerd om binnen het (gehele) plangebied een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren indien de gele zandondergrond (C-horizont) verstoord gaat worden. Het onderzoek dient zich te richten op de opsporing van archeologische waarden en het vervolgens waarderen daarvan volgens de daartoe geeïgende waarderingssystematiek (van de SIKB). Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek neemt de bevoegde overheid een besluit over de vervolgstappen (vrijgave, opgraving of planaanpassing). Voor een proefsleuvenonderzoek dient eerst een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld en door de bevoegde overheid te zijn geaccordeerd.
Gelet op het vorenstaande is de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Bij het eventuele bodemingrepen moet worden getoetst aan de archeologische dubbelbestemming en zo nodig een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd conform het reeds beschreven advies.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- en gemeentelijke monumenten. De schoorsteen van de voormalige zuivelfabriek is weliswaar niet aangemerkt als monument, maar vertegenwoordigd wel een binnen het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarde. Om dit cultuurhistorisch waardevolle beeld te behouden wordt deze schoorsteen in de nieuwe situatie, in een ingekorte variant (10 meter), ingepast in het centraal gelegen openbare gebied. Hiermee is sprake van behoud van dit waardevolle element. Voor een nadere toelichting op de cultuurhistorische waardering van de objecten wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.
Voor het overige zijn in het plangebied en in directe omgeving geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van een sterke functiemenging en nabijheid van een spoorweg. Gezien het vorenstaande wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en of bestaande functies andersom niet onevenredig worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Het plangebied wordt bestemd ten behoeve van de woonfunctie, dit is een milieugevoelige functie.
Zoals eerder vermeld zijn verschillende woonlocaties aanwezig in de omgeving van het plangebied, onder meer ten noorden (overzijde spoor), ten zuiden ('terrein van Cellarius') en ten westen van het plangebied. Deze functies zijn, zoals bij 'externe werking' gesteld niet milieubelastend.
Bedrijfsfuncties ten oosten van het plangebied
Direct ten oosten van het plangebied is een bedrijfsbestemming met bouwvlak aanwezig, waar milieucategorieën 1 en 2 (met een richtafstand van maximaal 10 meter) en de maximale milieucategorieën van de feitelijk aanwezige bedrijven zijn toegestaan. Hierbinnen bevinden zich een bed & breakfast (Holterweg 93B) en een hoveniersbedrijf (Holterweg 95A).
Bed and breakfast
Binnen de VNG-uitgave komt een bed & breakfast niet voor, daarom wordt een vergelijking gemaakt met de meest vergelijkbare functie 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. Hiervoor geldt milieucategorie 1 met uitgaand van gemengd gebied een richtafstand van 0 meter.
In voorliggend geval wordt dan ook voldaan aan de richtafstand.
Hoveniersbedrijf
Op basis van de VNG-uitgave geldt voor een hoveniersbedrijf plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²) milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 30 meter (geluid). Het hoveniersbedrijf beschikt daarnaast over een opslag van vuurwerk, met maximaal 10 ton (Grth in vuurwerk en munitie: - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton ), waarbij op basis van de VNG-uitgave milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter (gevaar) hoort (richtafstand gevaar mag niet verlaagd worden).
Aangezien de bedrijfsbestemming direct aan het plangebied grenst wordt niet aan de richtafstand van het hoveniersbedrijf voldaan. Van belang is om te beoordelen of ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of omgekeerd het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.
Geluid
Ten behoeve van de nabijgelegen woningbouwontwikkeling (Terrein van Cellarius), die is opgenomen in bestemmingsplan 'Holterweg nabij 93' (vastgesteld; 24 februari 2016) is met behulp van rekenmethode I uit de HMRI (Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999) indicatief het Iangtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT ) berekend (zie bijlage 5 'memo bedrijven en milieuzonering' bij de toelichting van het vastgestelde bestemmingsplan 'Holterweg nabij 93').
De geluidsbelasting als gevolg van het hoveniersbedrijf is berekend op het dichtstbij gelegen milieugevoelige object, namelijk de woning aan de Holterweg 95, aangezien deze woning de hoogste geluidsbelasting van de inrichting zal ondervinden (het perceel van de woning ligt direct naast de inrichtingsgrens, direct naast de toegangsweg, van het hoveniersbedrijf Holterweg 95A. De woning zelf ligt op circa 1 meter afstand van deze grens). Bij de berekening is uitgegaan van de gegevens die destijds waren opgenomen in de aanvraag milieuvergunning. De situatie exclusief de vuurwerkverkoop (3 dagen per jaar) is beschouwd.
Op basis van de indicatieve berekening voldoet het LAr,LT aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer. Het maximale geluidsniveau LAmax voldoet aan de maximale waarde van 70 dB(A). De activiteiten vinden alleen in de dagperiode plaats.
Het plangebied is op minimaal dezelfde afstand van de inrichting van het hoveniersbedrijf gelegen als de bestaande woning aan de Holterweg 95. Tevens is de gewenste woonbebouwing op minimaal dezelfde afstand als de bebouwing van de bestaande woning gelegen.
Gelet op bovenstaande resultaten en de inrichting van het plangebied, is de verwachting dat ook ter plaatse van de nieuwe woningen aan de normen uit het Activiteitenbesluit zal worden voldaan.
Gevaar
In het vrijwaringsgebied mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Het vrijwaringsgebied valt geheel binnen het eigen terrein van de inrichting. De inrichting voldoet daarmee aan de eisen uit het Vuurwerkbesluit.
Omgekeerde werking
De afstand van de inrichting tot een milieugevoelig object wordt als gevolg van het voornemen niet verkleind. De bestemming voor gewenste woningen en de gewenste woningen zelf komen op minimaal dezelfde afstand van de inrichting als het perceel en de bestaande bebouwing van de woning aan de Holterweg 95. Het bedrijf zal dan ook niet onevenredig worden belemmerd als gevolg van het voornemen.
Conclusie
Te verwachten is dat ter plaatse van de gewenste woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ten aanzien van het nabij gelegen hoveniersbedrijf. Het hoveniersbedrijf zal eveneens niet onevenredig worden belemmerd als gevolg van het voornemen.
Overige functies in de directe omgeving van het plangebied
Groothandel in werkbladen en een keukenbedrijf
Ten zuiden van het plangebied is nog een bedrijfsbestemming met bouwvak aanwezig, waar zich een groothandel in werkbladen en een keukenbedrijf bevindt (35 meter afstand). Ook hier zijn milieucategorieën 1 en 2 en de maximale milieucategorieën van de feitelijk aanwezige bedrijven toegestaan. De groothandel is niet opgenomen in de VNG-uitgave en wordt daarom vergeleken met de meest vergelijkbare functie: 'Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.'. Hiervoor geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 10 meter (gemengd gebied). Aan deze afstand wordt voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de gewenste woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bestaande groothandel eveneens niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.
Horecavestigingen
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich tot slot twee horecavestigingen, te weten een fastservice restaurant & catering (25 meter afstand) en een Chinese (afhaal)restaurant (33 meter afstand). Voor deze functies geldt de richtafstand behorend bij de functie 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.'. Er is sprake van milieucategorie 1, met een richtafstand van 0 meter (gemengd gebied). Aan de voor de horecavestigingen geldende richtafstanden wordt eveneens voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de gewenste woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bestaande horecavestigingen eveneens niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelig objecten, namelijk de woningen. Hierna wordt op de van belang zijnde aspecten ingegaan.
Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2.1 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Ten noorden van het plangebied is de spoorlijn Deventer - Hengelo gelegen. Door Royal HaskoningDHV is een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 6 van deze toelichting). In onderstaande tekst wordt het resultaat ten aanzien van dit aspect kort beschreven.
Resultaat
Ten gevolge van de spoorlijn wordt de voorkeurswaarde van 55 dB overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 70 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 68 dB wordt overschreden op enkele woningen. Een onderzoek naar maatregelen is van toepassing.
Maatregelen
Het toepassen van bronmaatregelen (raildempers) aan het spoor levert 2 á 3 dB reductie op. Voor een dergelijk relatief klein nieuwbouwplan is toepassing hiervan niet haalbaar vanuit kostenoverwegingen.
Een scherm van 200 meter lang (absorberend, 8 meter uit buitenste spoor) wordt geadviseerd om het spoorgeluid zoveel mogelijk te reduceren. Hoogte van west naar oost t.o.v. maaiveld (= 8,0 NAP):
Hiermee wordt nog niet voldaan aan de voorkeurswaarde. Aangezien er geen doelmatige maatregelen kunnen worden getroffen die de geluidbelasting reduceren tot de voorkeurswaarde, dienen hogere waarden te worden vastgesteld conform onderstaande tabel.
Tabel 4.1 Overzicht vast te stellen hogere waarden bij scherm 200 meter |
In afbeelding 4.2 is aangegeven voor welke woningen een hogere waarde wordt aangevraagd. Het gaat om de woningen met een rood getal binnen het aangeven vierkant. Voor deze woningen is tevens de hoogste waarde per verdieping weergegeven (begane grond/1e en 2e verdieping).
Afbeelding 4.2 Overzicht HW-waarden per woning |
Met het hiervoor beschreven scherm hebben alle woningen tenminste één gevel met een geluidbelasting van maximaal 58 dB. Dit betekent dat voldaan kan worden aan het hogere grenswaarden beleid van de gemeente Deventer.
Voor de binnenwaarde van de woningen dient te worden voldaan aan 33 dB (art 3.3, lid 1 Bouwbesluit).
Geluidluwe gevels
Bij de meeste woningen waar sprake is van een vast te stellen hogere waarde is een geluidluwe gevel aanwezig (= een gevel met een geluidbelasting lager dan 55 dB). Bij zeven woningen is dit niet het geval. Echter, bij deze woningen is wel, in ieder geval, een geveldeel op de begane grond geluidluw.
Opgemerkt wordt dat er bij detaillering van het bouwplan ook rekening dient te worden gehouden met de voorwaarden in het geluidbeleid van de gemeente ten aanzien van de situering van de verblijfsruimte bij een geluidbelasting hoger dan 58 dB, tenzij overwegingen van stedenbouw of volkshuisvesting zich daartegen verzetten.
Geluidbelasting na mogelijke aanleg MJPG-scherm
In dit onderzoek is nog geen rekening gehouden met het scherm dat ProRail mogelijk vanuit het Meerjarenprogramma Geluidsanering gaat plaatsen (1,5m hoog, dichter bij het spoor). Wanneer dit scherm wordt geplaatst zal dit ca. 1 á 2 dB extra reductie opleveren op een enkele woning binnen het plangebied, zie bijlage 2A van het rapport (Bijlage 6).
In de omgeving van het plangebied is de Holterweg en Stationsweg gelegen. Naast het al beschreven railverkeerslawaai is door Royal HaskoningDHV tevens een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 6 van deze toelichting). In onderstaande tekst wordt het resultaat ten aanzien van dit aspect kort beschreven.
Resultaat
De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder binnen de geluidzone van de Holterweg. Voor deze bron wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de Stationsweg (30 km/uur weg) beoordeeld. Ten gevolge van deze weg is de geluidbelasting niet hoger dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als 'goed'. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze weg.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan, indien een geluidscherm wordt geplaatst, een aantal tuinmuren worden geplaatst en voor een aantal woningen een hogere waarde wordt vastgesteld. Het vorenstaande is juridisch vastgelegd in voorlliggend plan door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting (artikel 13.6).
De Meet- en beoordelingsrichtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" (SBR-B) bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingshinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:
Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A1 < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:
Voor de beoordeling van de trillingen door railverkeer in nieuwe situaties (o.a. nieuwbouw langs spoor) dienen volgens de SBR richtlijn deel B de streefwaarden uit onderstaande tabel aangehouden te worden.
In geval van voorgenomen ontwikkeling is door Movares onderzoek uitgevoerd naar mogelijke trillingshinder ter plaatse van de beoogde woningen ten gevolge van het spoor. De resultaten en de conclusie van het onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting.
Resultaat
Uit de analyse volgt:
Aanbevelingen
Uit het onderzoek volgt dat het mogelijk is om met het afveren van de gebouwen op stalen veren aan de streefwaarden voor bestaande situaties en nieuwe situaties te voldoen. Aanbevolen wordt om in de verdere uitwerking van het plan de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van de maatregelen te onderzoeken, en op basis daarvan te besluiten welke maatregelen er per gebouw getroffen worden.
Bij het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het bouwen moet aangetoond worden dat, al dan niet met toepassing van maatregelen, van een onaanvaardbare trillingshinder geen sprake is. Het vorenstaande is juridisch vastgelegd in voorlliggend plan door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting (artikel 12.2).
Bij een bestemmingsplanprocedure dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Ter plaatse van (delen van) het plangebied zijn in het verleden meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. In 2022 is er een actualiserend verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 8 bij deze toelichting.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend en nader bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien overschrijdingen aanwezig zijn ter plaatse van de eerder uitgevoerde sanering van de OCB verontreiniging die een belemmering vormen voor de herontwikkeling van de locatie. Na sanering van deze verontreiniging bestaat er echter geen belemmering meer voor de geplande herontwikkeling. Ter plaatse van het overige deel van de onderzoekslocatie zijn er geen belemmeringen aanwezig.
De gestelde hypothese dat de locatie (buiten de verdachte deellocaties) als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en PCB in de bovengrond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten in de bovengrond geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'verdacht' kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, juist gebleken. Wel bevinden zich op twee locaties asbestverdachte materialen op het maaiveld. Geadviseerd wordt om deze onder het procescertificaat te laten inventariseren en saneren. Ten aanzien van asbest in bodem is het niet noodzakelijk om nader onderzoek of een sanering uit te voeren.
De gestelde hypothese dat de bovengrond ter plaatse van de matige kobalt verontreiniging verdacht is ten aanzien van kobalt is juist gebleken op basis van eerder uitgevoerd onderzoek. In de drie afperkende boringen zijn echter geen verhoogde gehalten aan kobalt aangetoond. Er is geen sprake van een geval van verontreiniging.
De gestelde hypothese dat de bodem ter plaatse van de OCB (rest)verontreiniging als verdacht kan worden beschouwd is juist gebleken. In meerdere boringen rondom de eerder uitgevoerde sanering zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan OCB's aangetoond.
Geconcludeerd wordt dat het plangebied grotendeels geschikt wordt geacht voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van de delen waarvoor dit momenteel nog niet geconcludeerd kan worden dient sanering plaats te vinden, waarna het eveneens geschikt is voor het beoogde gebruik. Het vorenstaande is juridisch vastgelegd in voorlliggend plan door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting (artikel 12.3).
Het voornemen wordt op basis van bovenstaande resultaten financieel uitvoerbaar geacht: de eventueel noodzakelijke kosten voor uitvoering van de nog uit te voeren onderzoeken en (mogelijk) -sanering(en) leveren geen belemmeringen op voor de financiële haalbaarheid van het plan.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering oplevert ten aanzien van de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Externe werking
Gelet op de aard en beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het Besluit Niet in Betekenende Mate (NIBM) voor luchtemissies stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Nader luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Interne werking
Op de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu zijn op schaal van vierkante kilometer vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op deze kaart is voor km2 vak waarin het plangebied is gelegen aangegeven dat:
Het plan is niet gelegen binnen het invloedsgebied van bedrijven of industrie met relevante luchtemissies.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de beoogde functies niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Voldoende duidelijk is dat het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is voor realisatie van de nieuwe woningen.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen pet buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe omlijning) en de directe omgeving weergegeven.
Afbeelding 4.3 Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Op minimaal 250 meter afstand ten westen van het plangebied is aan het Piet van Donkplein 1 het Sport- en Belevingscentrum De Scheg gevestigd (overig). Ter plaatse is een opslaginstallatie voor chloorbleekloog aanwezig met een maximale inhoud van 4.000 liter. Ten aanzien van deze installatie is er geen sprake van een plaatsgebonden risico buiten de terreingrens. Ook is er in dit kader geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico waarmee een nadere verantwoording niet noodzakelijk is. De aanwezigheid van deze installatie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.
Direct ten noorden van het plangebied ligt de spoorweg tussen Deventer Oost en Bathmen. Over het spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd en voor het plan is in 2014 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd door Grontmij. De QRA is in 2018 door Sweco geactualiseerd. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de onderzoeksresultaten en de belangrijkste conclusie. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze toelichting.
Plaatsgebonden risico
Uit bijlage II van de Regeling basisnet blijkt dat de PR 10-6-contour, de PR 10-7-contour en de PR 10-8-contour, de veiligheidszones gerekend vanuit het midden van de doorgaande spoorbundel, gelezen zijn op respectievelijk 0, 0 en 18 meter.
Binnen de PR 10-6 liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Hiermee wordt voldaan aan de omgevingsvisie externe veiligheid van de gemeente Deventer.
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico
Uit de berekeningen van het groepsrisico voor het spoor blijkt dat het hoogste groepsrisico per kilometer gelijk blijft bij de realisatie van het plan. Ook blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde van de f/N –curve (zie bijlage 9) ligt. Ook hiermee wordt voldaan aan de omgevingsvisie externe veiligheid van de gemeente Deventer.
Door het feit dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft en deze in de toekomstige situatie niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie hoeft de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag niet te worden ingevuld voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, conform artikel 8 uit het Bevt.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Zoals gebleken is uit de risico-inventarisatie en de risicoberekeningen dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico te worden uitgevoerd. In bijlage 9 is deze beperkte verantwoording nader uitgewerkt en worden (mogelijk) te nemen maatregelen beschreven om risico's te beperken.
Bereikbaarheid
Het plan wordt aan twee zijden ontsloten. Via de Stationsweg parallel aan het spoor en via de zuidoostzijde van het plan. Op advies van de veiligheidsregio is de ontsluiting in de zuidoost hoek ook geschikt gemaakt voor de hulpdiensten. Tevens is deze ontsluiting ook gunstig voor het vluchten van de bron af.
Bestrijdbaarheid
Bij grote incidenten op het spoor is niet altijd voldoende bluswater voor handen. In dat geval zal bluswater over grotere afstand aangevoerd moeten worden. Dat kost tijd. Zorgen voor voldoende bluswater in zowel het plangebied zelf als in de directe omgeving van het spoor is dan ook van belang. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal het aspect bluswater nader worden uitgewerkt.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn de sirenes voor het waarschuwen bij calamiteiten goed hoorbaar. Daarnaast wordt tegenwoordig gebruik gemaakt van het alameringssysteem NL-Alert.
Het plangebied is goed ontsloten wat betreft vluchtmogelijkheden bij calamiteiten. Er kan altijd haaks van de risicobronnen af gevlucht worden. Ook kunnen bij verschillende windrichtingen alternatieve vluchtroutes gekozen worden. Het plangebied bevat woningen waarvan verwacht mag worden dat de bewoners over een gemiddelde zelfredzaamheid beschikken. Het is niet de bedoeling de woningen geschikt te maken voor kwetsbare groepen.
Gezien het plangebied in het effectgebied ligt van het spoor en de Scheg waar toxische stoffen vrij kunnen komen wordt aangeraden de inpandige ventilatie uitschakelbaar te maken. Daarnaast is het van belang om bij de verkoop van de woningen de bewoners in te lichten over de mogelijke risico's van het spoor en de daar bij behorende handelingsperspectieven.
Geadviseerde maatregelen gevels en dak
Door de veiligheidsregio wordt geadviseerd wordt om de woningen zodanig uit te laten voeren dat deze bestand zijn tegen de overdruk die ontstaat bij een BLEVE op het spoor. Hierbij kan gedacht worden aan het beperken van het glasoppervlak in de gevels aan de kant van het spoor of het toepassen van scherfwerend glas.
Daarnaast adviseert de veiligheidsregio de woningen zodanig uit te laten voeren dat de gevels en het dak bestand zijn tegen de hittestraling die ontstaat bij een BLEVE.
Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor kan leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken. De genoemde maatregelen kunnen de effecten van ongevallen mogelijk reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten.
Eindafweging externe veiligheid
Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor ligt bij dit plangebied ruim onder de oriënterende waarde. De locatie is goed bereikbaar voor de hulpdiensten. Ontvluchten van het plangebied is optimaal.
Wat betreft de geadviseerde maatregelen. Er zal sprake zijn mechanische ventilatie in de betreffende woningen. De bewoners worden geïnformeerd hoe deze kan worden uitgeschakeld. Daarnaast worden de platte daken niet voorzien van grind. Tot slot zullen de voorgevels van de woningen tegenover het spoor wel ramen moeten krijgen, echter zal hierbij gelaagd glas worden toegepast.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
Een en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Gemeente Deventer heeft in het verleden een onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog binnen het grondgebied van de gemeente. Uit dit onderzoek blijkt dat het gehele plangebied verdacht is van de aanwezigheid van geschutmunitie en afwerpmunitie.
In het kader van de woningbouwontwikkeling zullen een aantal bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. In dit kader heeft Leemans Speciaalwerken in 2019 een projectgebonden risicoanalyse gemaakt (zie bijlage 10 bij deze toelichting).
De doelstelling van dit onderzoek was het vaststellen en beschrijven van de methode waarmee de voorgenomen werkzaamheden in relatie tot CE veilig kunnen worden uitgevoerd. Tevens is hierbij vastgesteld of bij het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden veiligheidsmaatregelen in relatie tot CE moeten worden genomen. Hieronder worden de belangrijkste onderzoeksconclusies kort beschreven.
De aanwezigheid van CE in het projectgebied en in de directe omgeving daarvan is niet aannemelijk. Hierdoor is het projectgebied en de directe omgeving daarvan vrijgegeven op de aanwezigheid van CE.
De voorgenomen werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere maatregelen met betrekking tot CE
Gesteld wordt dat het aspect Niet Gesprongen Explosieven geen belemmering vormt voor dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. In afbeelding 4.4 is de ligging van het plangebied (rode ster) weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken).
Afbeelding 4.4 Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 (Bron: Provincie Overijssel) |
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ruim 3,5 kilometer. Ondanks de ruime onderlinge afstand is sprake van een ontwikkeling waarbij gedurende de gebruiksfase stikstof wordt uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Veel Natura 2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepositie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten.
Stikstof
Ten behoeve van het voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofdepositie als gevolg van het project (zie bijlage 11 bij deze toelichting).
Uit deze AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied (rode ster) maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op meer dan 740 meter afstand van het plangebied (Bestaande natuur NNN, land) (zie afbeelding 4.5).
Afbeelding 4.5 Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel) |
Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ter plaatse van het plangebied is door Bureau Bleijerveld een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 12, hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Zoogdieren (nationale soorten Wnb art. 3.10)
Door de reconstructie van het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van algemene soorten. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Overijssel geldt deze vrijstelling voor alle gevonden en verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten zijn niet noodzakelijk.
Vleermuizen (nationale soorten Wnb art. 3.5)
De tijdelijke vleermuiskasten aan de schoorsteen zijn geplaatst vanwege de aanwezigheid van een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis in de voormalige melkfabriek. De tijdelijke vleermuiskasten aan de schoorsteen dienen te blijven hangen tot minimaal drie maanden na het beschikbaar komen van de permanente voorzieningen in de nieuwbouw. De gewenningsperiode van drie maanden geldt alleen in het actieve seizoen van maart t/m oktober. Het verwijderen van de tijdelijke kasten is geen vereiste.
Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-VR art. 3.1)
In opgaande begroeiing zijn broedvogels niet geheel uit te sluiten. Bij het rooien van opgaande begroeiing in het broedseizoen is verstoring van broedsels en sterfte te verwachten. Daarom dient het rooien ervan buiten het broedseizoen plaats te vinden, tenzij een inspectie door een ter zake deskundig ecoloog uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. Bij uitvoering in de periode 1 september - 1 maart is de kans op broedgevallen gering.
Maatregelen
De noodzakelijke maatregelen en vervolgacties op basis van de uitgevoerde quickscan zijn in onderstaande tabel opgenomen.
Opgemerkt wordt dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend en verkregen. Het gaat om het verbod om de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis te beschadigen of te vernielen. Vanwege het treffen van voldoende maatregelen is daarnaast geen sprake van het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis.
Er worden geen negatieve effecten op het NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Met inachtneming van de verkregen ontheffing, de noodzakelijke mitigerende maatregelen en adviezen wordt geconcludeerd dat beschermende soorten in voldoende mate worden beschermd. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
In het plan is rekening gehouden met het aspect duurzaamheid onder meer vanwege onderstaande redenen:
Initiatiefnemer heeft aangegeven overige duurzaamheidsprincipes als inspanningsverplichting te beschouwen, en wil daarom bij de verdere uitwerking van de plannen een aanzet geven tot de ontwikkeling van duurzame initiatieven bij de bewoners. Het streven is om bij alle woningen energie opwekking door middel van zonnepanelen toe te passen. Nokrichtingen en dakhellingen van de woningen moeten hierop zo goed mogelijk afgestemd zijn om dit mogelijk te maken. Warmteopwekking ten behoeve van verwarming en warm tapwater kan bijvoorbeeld door een luchtgekoppelde of grondgekoppelde warmtepomp.
In voorliggend plan is voldoende aandacht aan het aspect duurzaamheid besteedt.
Er bevindt zich in en nabij het plangebied een relevante leiding. Het betreft een hoofdwaterleiding van Vitens. Deze hoofdwaterleiding zal in het kader van voorliggend plan worden verlegd op zodanige wijze dat deze waterleiding geen belemmering vormt voor dit plan. Initiatiefnemer heeft hierover afspraken gemaakt met de beheerder van de waterleiding.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de watertoets (zie bijlage 13 bij deze toelichting).
Bodemopbouw & Grondwater
Er is in voorliggend geval een K-waardenonderzoek uitgevoerd, waarbij tevens is gekeken naar de bodemopbouw en grondwaterniveau's. Hierna is een beknopte samenvatting opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 14 bij deze toelichting.
De bodem bestaat tot op een diepte van 3,0 meter volledig uit zand. Op een enkele locatie is tussen 2,60 en 2,80 m-mv een kleilaag aangetroffen. Het zand vertoont een grote variatie in het voorkomen van silt. Grondwaterstand ligt overwegend op een diepte van 2,3 meter beneden maaiveld of dieper, met uitzondering van de locatie waarbij sprake is van een kleilaag (1,70 meter beneden maaiveld).
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen oppervlaktewater (met een vrije waterspiegel) aanwezig / voorzien.
Afval- en hemelwater
In het plangebied wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Het afvalwater wordt via het nieuw aangelegde rioolstelsel via plan Cellarius en vervolgens het gemeentelijke stelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Hiermee is al rekening gehouden bij het bepalen van de capaciteit van het nieuw aangelegde pompgemaal.
Voor hemelwater moet binnen het plangebied zelf voldoende waterberging worden gerealiseerd. Aan dat ontwerp worden de volgende eisen gesteld:
Om aan eis 1 te voldoen wordt iedere uitgeefbare kavel voorzien van voldoende infiltratiekratten. Om aan eis 2 te voldoen wordt het gemeentelijke terrein voorzien van een combinatie van infiltratieriolen in draineerzand en een waterbergende fundering onder rijbanen en parkeervakken.
Het gehele IT-stelsel ligt op één hoogte (6,10+ NAP), boven de vermoedelijk hoogste grondwaterstand (GHG). De berekening in bijlage 15 toont aan dat er na invulling van eis 1 en 2 nog een bergingstekort is van 55,20 m3 om aan eis 3 te voldoen. Dit tekort wordt gecompenseerd door de aanleg van een wadi met een bodemhoogte van +6.90 m. t.o.v. NAP.
Bij een bui van 61,4 mm. in één uur is het waterpeil (bij volledige benutting van het waterbergende vermogen van toegepaste infiltratiekratten en -riolen en de waterbergende fundering) +7.17 m. t.o.v. NAP. Dit betekent dat de wadi zich bij een dergelijke bui met 27 cm. water zal gaan vullen.
Dit niveau ligt onder toekomstig straatpeil en ca. 23 cm. onder het laagste peil van een aanwezige straatkolk. De doorlatendheid van draineerzand en de waterbergende fundering zijn ruim voldoende om een bui T=100 voldoende snel te kunnen bergen.
Het hemelwaterstelsel wordt aangelegd zonder waterscheidingen met een horizontaal IT-stelsel, dat niet is aangesloten op de omgeving. Omdat het waterpeil in de wadi bij een bui van 61,4 mm. onder straatpeil ligt, is er geen sprake van afstroming van water naar omliggend gebied (naar o.a. plan Cellarius) en hoeven bouwpeilen in tegenstelling tot eerder gestelde eisen niet persé 300 mm. hoger te liggen dan het straatpeil, mede omdat dit niet overal mogelijk is in verband met de toegankelijkheid van de kavels en woningen. Er zijn diverse woningen zonder voortuin waar het peil van de woning slechts 5 cm hoger kan zijn dat dat van het aanliggende trottoir of plein. Het hemelwaterafvoersysteem van dit plan is niet ondergronds verbonden met het plan Cellarius. Ter plaatse van de langzame verkeerverbinding met het plan Cellarius is tevens een verhoging in de weg opgenomen om eventuele bovengrondse afstroming tegen te gaan.
Voor een gedetailleerde berekening van de benodigde – en bereikte waterberging wordt verwezen naar bijlage 15
Overstromingsparagraaf
Het plan ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar.
Gelet op het feit dat sprake is van minder snel en ondiep onderlopende gebieden, er sprake is van overwegend zelfredzame personen, de afstand tot de IJssel relatief groot is (langere vluchttijd) en er reeds waterstandverlagende maatregelen zijn getroffen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier, maakt dat aanvullende maatregelen in het kader van voorliggend plan niet noodzakelijk zijn.
Advies waterschap
Het waterschap heeft in voorliggend geval een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze is gebruikt bij het opstellen van deze waterparagraaf. Voor de volledige notitie wordt verwezen naar bijlage 16 bij deze toelichting.
Het aspect waterhuishouding staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van 38 woningen. Op basis van de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013' gelden voor deze woningen de volgende parkeernormen (inclusief bezoekersparkeren):
Totaal: (57,6 + 8 + 4,2 =) 69,8 afgerond 70 parkeerplaatsen.
In het kader van voorliggend plan is met de inrichting rekening gehouden met de berekende parkeerbehoefte. Er worden 63 openbare en 7 privéparkeerplaatsen gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren'.
Op basis van de CROW-publicatie geldt voor deze woningen de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal (inclusief bezoekers):
Totaal: (227,2 + 31,2 + 16,4 =) 274,8 afgerond 275 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Gezien de huidige planologische mogelijkheden binnen het plangebied is hiermee naar verwachting sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Bedrijven hebben over het algemeen een grotere verkeersgeneratie tot dan het in voorliggend geval te realiseren aantal woningen.
In de bestaande situatie vindt ontsluiting van het bedrijfsperceel plaats via de Stationsweg. Ook in de toekomstige situatie vind de (primaire) ontsluiting plaats via de Stationsweg. Deze weg kan de berekende verkeersgeneratie veilig en eenvoudig afwikkelen.
Een tweede (secundaire) ontsluiting via het plangebied van Cellarius naar de Holterweg is niet wenselijk geacht. Verhoging van het aantal verkeersbewegingen op deze aansluiting wordt hiermee voorkomen. Wel is een tweede ontsluiting ten behoeve van hulpdiensten in geval van calamiteiten noodzakelijk. Om deze reden is reeds in het plan 'Cellarius' een verbinding voorzien met het plangebied. Deze verbinding is voor gemotoriseerd verkeer slechts bij calamiteiten toegankelijk.
De verkeerssituatie blijft overzichtelijk en de ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de verkeersveiligheid, waardoor het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het voornemen.
Het plangebied is goed bereikbaar via openbaar vervoer. Op zeer korte afstand, circa 200 meter vanaf de beoogde woningen, bevindt zich het treinstation Deventer Colmschate. Vanaf dit station rijden elk halfuur sprinters richting Apeldoorn en Enschede. Bushaltes bevinden zich op circa 250 meter afstand van het plangebied. Vanaf de bushaltes lopen er diverse lijnen, naar onder meer Deventer, Bathmen en Colmschate Zuid. Veelal is de frequentie overdag om het halfuur.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
Het plangebied, dat momenteel een achteraf gelegen en relatief besloten karakter heeft, krijgt als gevolg van het voornemen meer betekenis krijgt voor de kwaliteit en structuur van de kern Colmschate. Het plangebied wordt meer openbaar gemaakt, waarbij rekening is gehouden met bovenstaande inrichtingsvoorstellen. In voorliggend geval voldoet het plan dan ook aan de uitgangspunten gesteld aan de sociale veiligheid.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De herontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. Daarnaast voldoet het plan aan de definitie van een besluit (kolom 3). De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:
In voorliggend geval wordt de oppervlakte van 100 hectare niet overschreden en is geen sprake van een ontwikkeling van en aaneengesloten gebied dat 2000 of meer woningen omvat. Van een directe m.e.r.-plicht is dan ook geen sprake. Desalniettemin dient, gelet op de aard en omvang van het project, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
In bijlage 17 bij deze plantoelichting is de bij dit plan behorende aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling opgenomen. Uit de notitie blijkt dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In § 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.
De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar worden aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gebied wenselijk is.
De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:
In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.
Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van SVBP2012. Dit is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in 6 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de Inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.
Hoofdstuk 2 bevat de Functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de Bouwregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.
Hoofdstuk 4 bevat de Dubbelbestemmingen. Dit zijn planregels in verband met de te verwachten archeologische waarden.
Hoofdstuk 5 bevat de Gebiedsaanduidingen. Dit zijn planregels die middels gebiedsaanduidingen gekoppeld zijn aan specifieke locaties.
Hoofdstuk 6 bevat de Algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels.
Tenslotte bevat hoofdstuk 7 de Overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvak en bouwperceel.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat over het algemeen buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de digitale verbeelding aangegeven. In lid 1.19 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Buiten het bouwvlak ook gebouwen opgericht worden, mits binnen de aanduiding bijgebouwen, evenals bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de Anti-dubbeltelregel in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Algemeen
De Functieregels hebben voor elke functie dezelfde opbouw met achtereenvolgens de volgende leden:
Functies
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functies in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.
Deze hoofdgroep is met name gelegen op algemeen terrein, ter plaatse van gronden die niet per definitie bedoeld zijn voor een woon- of (hoofd)verkeersfunctie. Binnen deze hoofdgroep zijn onder meer de functies park en/of plantsoen, overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan. Ook zijn ter plaatse (kleinschalige) verkeersfuncties toegestaan, zoals voet- en rijwielpaden, verhardingen en in- en uitritten.
Tevens zijn onder meer speelvoorzieningen toegestaan, evenals voorzieningen met betrekking tot water(waterberging), zoals waterlopen en waterpartijen en wadi's. Tevens zijn een aantal overige voorzieningen toegestaan, zoals nutsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, kunstwerken en -objecten. Ook is ter plaatse van de hiervoor bedoelde aanduidingen een schoorsteen toegestaan. Tot slot zijn de bij de reeds vermelde behorende voorzieningen toegestaan.
Met een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de reeds vermelde functies en kunnen parkeervoorzieningen en volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen worden toegestaan.
Deze hoofdgroep is met name gelegen op gronden die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor een (hoofd)verkeersfunctie. Binnen deze hoofdgroep zijn dan ook onder meer wegen en (woon)straten, voet- en fietspaden, verhardingen, verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Tevens zijn ook hier groenvoorzieningen, bermen, beplanting, speelvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van waterberging (bijv. wadi's) en nutsvoorzieningen toegestaan, evenals geluidwerende voorzieningen, kunstwerken - en objecten en de bij de reeds vermelde behorende voorzieningen.
Deze hoofdgroep is met name gelegen op gronden die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor de functie wonen. Binnen deze hoofdgroep zijn dan ook het wonen, in niet gestapelde vorm, toegestaan, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis en een kleinschalige kinderopvang conform de hiervoor gestelde voorwaarden. Tevens zijn zorgwoningen toegestaan, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden.
Het aantal wooneenheden mag (per bouwvlak) niet meer bedragen dan ter plaatse is aangeduid, in voorliggend geval zijn dit binnen alle bouwvlakken in totaal 38 woningen. De reeds vermelde functies zijn enkel toegestaan indien een geluidwerende voorziening (zoals beschreven in subparagraaf 4.2.2.2.2) wordt gerealiseerd ter plaatse van de betreffende aanduiding. Tevens zijn de bij de reeds vermelde functies behorende voorzieningen toegestaan.
Algemeen
De Bouwregels hebben dezelfde opbouw met achtereenvolgens één of meer van de volgende leden:
Bouwregels
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bouwregels in dit bestemmingsplan.
Deze bouwregel ligt op gronden die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor de functie wonen. Ter plaatse mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen, tenzij anders is aangeduid. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel.
Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van een bouwvlak en de voorste voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd. Voor de goothoogte, bouwhoogte, dakafdekking en dakhelling van een hoofdgebouw zijn maatvoeringseisen opgenomen, waarvan mag worden afgeweken indien dit is aangegeven.
Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van een bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ook voor de goothoogte en bouwhoogte hiervan zijn maatvoeringsvereisten opgenomen. De afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de een bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en ook voor de bouwhoogte hiervan zijn maatvoeringsvereisten opgenomen.
Bij een omgevingsvergunning kan van bovenstaande worden afgeweken worden en worden toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevel-bouwgrens mag worden gebouwd, de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel en dat het hoofdgebouw mag worden afgedekt met een andere dakvorm, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende voorwaarden.
Deze bouwregel is met name gelegen op algemeen terrein, ter plaatse van gronden die niet per definitie bedoeld zijn voor een woon- of (hoofd)verkeersfunctie.
Voor de verscheidende toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn verscheidende maatvoeringsvereisten opgenomen ten aanzien van de bouwhoogte en/of oppervlakte, waarbij voor de schoorsteen een afwijkende hoogte geldt. Opgemerkt wordt dat ten dienste van de functie volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen niet mag worden gebouwd.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en de inrichting van de betreffende gronden, indien zij een omgevingsvergunning voor de realisatie van volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen willen verlenen.
Deze bouwregels is met name gelegen op gronden die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor een (hoofd)verkeersfunctie. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn verscheidende maatvoeringsvereisten opgenomen ten aanzien van de bouwhoogte en/of oppervlakte.
Binnen het plangebied bevindt zich een gebied met mogelijke archeologische waarden. Dit gebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Gronden met de betreffende bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
De Algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel: Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Artikel 12 Algemene bouwregels: Bestaande afstanden of maten kunnen afwijken van wat het bestemmingsplan toelaat. In dit artikel is aangegeven hoe daarmee in bepaalde gevallen omgegaan kan worden.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven functies. Daarbij is aangeduid wat in ieder geval strijdig is.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10%, om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen, om de bouwgrenzen ter overschrijden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft en om toe te staan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel, zoals entreepartij of balkon, aan een op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw mag worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende voorwaarden.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Artikel 16 Overgangsrecht: Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Artikel 17 Slotregel: Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in de paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden.
De kosten van de bodemsanering zijn door de ontwikkelaar in beeld gebracht. Dit brengt geen belemmeringen met zich mee voor de financiële uitvoerbaarheid.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.
Op 15 april 2019 heeft een inloopavond plaatsgevonden, waarbij onder meer veel omwonenden aanwezig zijn geweest. Recentelijk zijn omwonenden geïnformeerd over het uitgewerkte plan middels een brief en bijeenkomst en via de projectwebsite.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.
De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan.
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het waterschap heeft op 21 juni een reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. De reactie ziet op een tweetal onderdelen; aanpassing van de waterberging (hogere bergingsnorm) en het opnemen van een overstromingsparagraaf. Tot slot heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie voor dit plan opgesteld en meegestuurd. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt en de uitgangspuntennotitie is toegevoegd aan de bijlagen (Bijlage 16).
Veiligheidsregio IJsselland
De veiligheidsregio heeft op 7 april 2022 een reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. In de reactie zijn een aantal opmerkingen adviezen genoemd, onder meer ten aanzien van bluswater,communicatie en te treffen maatregelen. De adviezen zijn verwerkt in paragraaf 4.2.6.2 en de opmerkingen ten aanzien van de kwantitatieve risicoanalyse (QRA; Bijlage 9) zijn doorgevoerd.
Prorail
Prorail heeft middels de brief van 9 juni 2022 een reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. In de reactie wordt ingegaan op het benutten van kansen voor duurzame bereikbaarheid. Hierbij merkt Prorail op dat de te hanteren parkeernorm niet bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het OV, de weginrichting heroverwogen zou moeten worden (minder klassiek wegprofiel; autogebruik ontmoedigen) en dat de bereikbaarheid tussen het station en het plangebied kan worden verbeterd door het aanleggen van aantrekkelijk en sociaal veilige loop- en fietsroutes.
De gehanteerde parkeernormen zijn overeenkomstig gemeentelijk parkeerbeleid. Het aanleggen van te weinig parkeerplaatsen zal leiden tot extra parkeerdruk en overlast in de omliggende woonstraten, wat onwenselijk is. Mede als gevolg van de inrichting van het plangebied is geen sprake van doorgaand gemotoriseerd verkeer en zijn de verkeersintensiteiten zeer beperkt. De wegen in het plan worden ingericht als erf. De weginrichting sluit goed aan bij de wens voor een duurzame en veilige inrichting ten gunste van voetgangers en fietsers. Tot slot is, gezien de korte loopafstand tot het NS Station, de duurzame bereikbaarheid van het NS Station in ruime mate gewaarborgd. De reactie lijkt dan ook niet tot aanpassing van het bestemmingsplan, met uitzondering van een toevoeging aan paragraaf 4.5 waarin de relatie tussen het plangebied en het station wordt beschreven.
Provincie Overijssel
De provincie heeft op 19 mei 2022 een reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. De provincie geeft aan dat het plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid en ziet geen aanleiding voor een verdere reactie.