direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw bestemmingsplan snippergroen 2023
Status: ontwerp
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw044-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Chw bestemmingsplan snippergroen 2023  met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw044-OW01 van de gemeente Deventer;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 beroep of bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toegelaten functie;

1.13 Bevi inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijbehorende voorzieningen

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen;

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 groothandel

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegelaten functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegelaten functie het belangrijkst is;

1.28 onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.31 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.32 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • c. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  • d. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;
1.33 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.34 risicobron

een plaats of situatie waar risico’s kunnen ontstaan.

1.35 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater een seksautomatenhal of prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

1.37 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.39 weg

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.40 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.41 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.43 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de diepte van een aan- of uitbouw:

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 de dakhelling:

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels

Artikel 3 Bedrijf - categorie 1 afwijking

3.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijf - categorie 1 afwijking is toegelaten:

  • a. bedrijven van milieucategorie 1 (zoals opgenomen in Bijlage 1) en kleinschalige kantoorvestigingen, uitsluitend indien een omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in 20.2.1;

met de daarbij behorende voorzieningen.

niet toegelaten zijn:

  • a. detailhandelsbedrijven, tenzij middels een specifieke functie anders is aangegeven;
  • b. Bevi inrichtingen, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie Risicobron;
3.2 Afwijken van de toegelaten functies
3.2.1 Bevoegdheid
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat gebouwen tevens mogen worden gebruikt voor bedrijven van milieucategorie 1 en kleinschalige kantoorvestigingen.

3.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • b. indien tevens de functie Wonen van toepassing is, mag de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) per vestiging maximaal 150 m² bedragen;
  • c. de gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van de bedrijfs- en kantoorvestigingen bedraagt ten hoogste 4.000 m², waarvan de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van de zelfstandige kantoorvestigingen tezamen niet meer dan 1.000 m² bedraagt;
  • d. het maximum aantal vestigingen is veertig;
  • e. vestigingen mogen niet aan elkaar grenzen;
  • f. het gebruik mag de uitstraling van de woonomgeving niet aantasten;
  • g. bedrijfs- en kantoorvestigingen zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond en 1e verdieping;
  • h. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • i. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  • j. er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden;
  • k. er mag geen seksinrichting worden opgericht.

Artikel 4 Bedrijf - verblijf en stalling

4.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijf - verblijf en stallingis toegelaten:

  • a. mobiele verblijfsvoorzieningen en stalling voor kermis- en andere soortgelijke attracties;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 5 Bedrijventerrein - categorie 2

5.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijventerrein - categorie 2 is toegelaten:

  • a. bedrijven van milieu-categorie 1 of 2 (zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten) waaronder mede wordt begrepen:
    • 1. kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven:
      • bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 30% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, met een maximum van 1500 m²,
      • bij bedrijven waar de bestaande brutovloeroppervlakte meer bedraagt dan 1500 m², tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte;

met de daarbij behorende voorzieningen.

niet toegelaten zijn:

  • a. detailhandelsbedrijven, tenzij middels een specifieke functie anders is aangegeven;
  • b. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • c. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voor het aspect "geur" een afstandsmaat van meer dan 100 m is aangegeven;
  • d. inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
  • e. Bevi inrichtingen, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie Risicobron;
  • f. kwetsbare objecten met de daarbij behorende voorzieningen;
  • g. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
  • h. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder g, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.
5.2 Afwijken van de toegelaten functies
5.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 ten behoeve van het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor andere bedrijven.

5.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als:

  • a. het bedrijven betreft die, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de plaats ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zijn toegestaan krachtens artikel 5.1;
  • b. de geluidbelasting vanwege het desbetreffende andere bedrijf niet groter is dan de geluidbelasting vanwege het bedrijf dat is gevestigd op de plaats ten aanzien waarvan de afwijking wordt toegestaan.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de functie Groen is toegelaten:

  • a. een park en/of plantsoen;
  • b. overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • c. voet- en rijwielpaden, verhardingen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • f. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • g. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. kunstobjecten;
  • l. parkeervoorzieningen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 6.2.1;
  • m. volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 6.2.1;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal', uitsluitend het beheer, herstel en de instandhouding van de houtwal;
  • o. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'monumentaal hekwerk', behoud van het bestaande monumentaal hekwerk.

met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Afwijken van de gebruiksregels
6.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 6.1 onder l en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  • b. artikel 6.1 onder m en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.
6.2.2 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De in artikel 6.2.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
    • 1. indien de noodzaak hiervan is aangetoond;
    • 2. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de groenstructuur.
  • b. De in artikel 6.2.1 onder b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 6. de parkeersituatie;
    • 7. de sociale veiligheid.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde weg' uitsluitend een onverharde weg toegestaan;
  • c. behoud van het bestaande tracé en profilering van de historische landwegen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'
  • d. voet- en fietspaden, verhardingen;
  • e. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;
  • f. parkeervoorzieningen.
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f is ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' parkeren op maaiveld niet toegestaan;
  • h. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • i. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • j. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • k. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie;
  • m. geluidwerende voorzieningen;
  • n. kunstwerken;
  • o. kunstobjecten;
  • p. standplaatsen en warenmarkten;
  • q. terrassen;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de functie Wonen is toegelaten:

  • a. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    • 1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 18.3 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 18.4;
  • b. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 8.2.1;

met dien verstande dat:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels
8.2.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.

8.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de parkeersituatie;
  • g. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Bouwregels

Artikel 9 Bouwregel-16

9.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-16' gelden de volgende regels:

9.1.1 Algemeen
  • a. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangeduid;
  • b. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw mag:
    • 1. Op bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, niet meer dan 75 m2 bedragen;
    • 2. Op bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m2 tot 1000 m2, niet meer dan 100 m2 bedragen;
    • 3. Op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2, niet meer dan 150 m2 bedragen.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot de bestaande doorgangshoogte niet worden gebouwd, met dien verstande dat een draagconstructie ten behoeve van het hoofdgebouw wel is toegestaan;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bestaande gebouwen toegestaan' zijn uitsluitend bestaande gebouwen toegestaan.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone stal' mag bebouwing uitsluitend worden opgericht met een maximale oppervlakte van 160 m2, een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 5 m.
9.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen en de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangeduid;
  • d. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met ten minste 2 hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding minimale en maximale dakhelling (graden) anders is aangeduid;
  • e. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw plat worden afgedekt indien ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de aangeduide goothoogte gelijk is aan de aangeduide bouwhoogte.
  • f. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw worden afgedekt met een afwijkende dakvorm, mits deze dakvorm gelijk is aan de ter plaatse bestaande dakvorm.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' mag de inhoud van hoofgebouwen, inclusief aan-, uit- en aangebouwde bijgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaand' mogen de goothoogte, de bouwhoogte en de dakhelling niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande maten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte' mogen de goot- en de bouwhoogte over 70% van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 m;
9.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  • c. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' mogen geen aan-, uit- of bijgebouwen worden gerealiseerd ten behoeve van geluidgevoelige functies;
  • d. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m, of 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • h. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
    • 1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2, 0 m bedragen;
    • 2. op bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 300 m2 niet minder dan 1 m bedragen
9.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer mag dan 2 m bedragen.
  • d. In afwijking van het bepaalde in artikel 9.1.4 onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' overkappingen, pergola's of daarmee vergelijkbare constructies worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • e. In afwijking van het bepaalde in de leden a, b en c is ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm toegestaan met een bouwhoogte die niet minder mag bedragen dan 2,80 m.
9.2 Afwijken van de bouwregels
9.2.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.1.3 onder a en toestaan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel zoals entreepartij of balkon buiten het bouwvlak en/of de aanduiding 'bijgebouwen' mag worden gebouwd, mits:
    • 1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m of 0,5 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning, bedraagt;
    • 3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
    • 4. de breedte niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 5. de afstand tot de openbare ruimte niet minder dan 2,5 m bedraagt.
  • b. artikel 9.1.4 onder a en toestaan dat een overkapping en/of carport mag worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
  • c. artikel 9.1.3 onder h en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  • d. artikel 9.1.2 onder c en toestaan dat de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel;
  • e. artikel 9.1.2 onder d en toestaan dat het hoofdgebouw wordt afgedekt met een andere dakvorm.
  • f. artikel 9.1.2. onder b en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd.
  • g. artikel 9.1.2 onder c en toestaan dat binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 2' de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot maximaal 7,5 m met dien verstande dat:
    • 1. dat geldt voor ten hoogste 50% van het bebouwd oppervlak;
    • 2. de verhoogde bouwhoogte wordt gerealiseerd op ten minste 2 meter achter de naar de weg gekeerd gevel.
  • h. artikel 9.1.3 onder a en toestaan dat binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 1' een vrijstaand bijgebouw wordt gerealiseerd met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 2,25 m bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    • 3. het bijgebouw uitsluitend binnen 4,5 m van de naar westzijde gelegen begrenzing van de gronden mag worden gebouwd.
9.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de parkeersituatie;
  • g. de sociale veiligheid.
  • h. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 10 Bouwregel-29

10.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-29' gelden de volgende regels:

10.1.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. op een afstand van ten minste 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen
    • 2. op een afstand van ten minste 3 m tot één zijdelingse perceelsgrens van de bij de in betreffende bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag niet worden gebouwd ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gebouwen uitgesloten'.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 75% mag bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet minder en niet meer bedragen dan is aangeduid;
10.1.2 Bedrijf - verblijf en stalling

Ter plaatse van de functie 'Bedrijf - verblijf en stalling' gelden voor de mobiele verblijfsvoorzieningen de volgende regels:

  • a. de inhoud van een mobiele verblijfsvoorziening mag buitenwerks gemeten niet meer dan 250m³ bedragen;
  • b. de hoogte van een mobiele verblijfsvoorziening mag vanaf peil tot het hoogste punt niet meer dan 5 m bedragen.
10.1.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van licht- en andere masten en technische installaties mogen niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelsafscheidingen mogen niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
10.2 Nadere eisen

 

10.2.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  • a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens als bedoeld in artikel 10.1.1 onder a, punt 2.
  • b. de situering en uitvoering van bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde, binnen het gebied met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebied Schonenvaardersstraat';
  • c. de situering van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

10.2.2 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De nadere eisen als bedoeld in artikel 10.2.1 onder a mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is in het belang van:
    • 1. een goede ruimtelijke inpassing;
    • 2. de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving;
    • 3. de toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel, en/of
    • 4. de veiligheid.
  • b. De nadere eisen als bedoeld in artikel 10.2.1 onder b mogen slechts worden gesteld met betrekking tot het treffen van maatregelen ter beheersing van mogelijke gevaren bij vorming van gassen afkomstig van de ter plaatse aanwezige voormalige stortplaats;
  • c. De nadere eisen als bedoeld in artikel 10.2.1 onder c mogen slechts worden gesteld ten einde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een cultuurhistorisch en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 10.1.1 onder a, punt 2 en worden toegestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag worden verkleind tot 0 m.
  • b. artikel 10.1.1 onder c en worden toegestaan dat de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen met maximaal 5 m mag worden verhoogd;
  • c. artikel 10.1.1 onder d en worden toegestaan dat de voorgevel over een kortere lengte dan de in dat sublid bedoelde bouwgrens of achter die bouwgrens mag worden gebouwd;
  • d. artikel 10.1.3 en worden toegestaan dat de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 5 m mag worden verhoogd.

10.3.2 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 onder a kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. de toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel;
    • 5. de (sociale) veiligheid;
    • 6. de parkeersituatie;
    • 7. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 onder b, c en/of d kan slechts worden verleend, indien de noodzaak voor de bedrijfsvoering redelijkerwijs is aangetoond en de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet wezenlijk worden aangetast. Tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.4.1 Sloopverbod

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 van de Bouwverordening, is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen.

10.4.2 Uitzondering sloopverbod

Het sloopverbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  • b. waarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
  • c. die in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat een significante negatieve invloed op de als 'karakteristiek' aangeduide bebouwing niet aannemelijk is;
  • d. waarvoor is aangetoond dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist gezien de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie; een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het pand in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie; voorts dient gelijktijdig een omgevingsvergunning te zijn aangevraagd voor het oprichten van vervangende bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' die aantoonbaar in overeenstemming is met een cultuurhistorisch en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
  • e. met betrekking tot het gestelde onder c. en/of d. winnen burgemeester en wethouders onafhankelijk cultuurhistorisch advies in alvorens omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen te beslissen.
  • f. met betrekking tot het gestelde onder e. kunnen burgemeester en wethouders de verplichting opleggen tot het stellen van financiële zekerheid met betrekking tot de uitvoering van de omgevingsvergunning voor het oprichten van vervangende bebouwing (bankgarantie).

10.5 Wijzigen van de bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door op de gronden bedoeld in lid 10.1 en bouwhoogte tot maximaal 60 meter toe te staan, mits

  • a. per geval de permanente noodzaak voor de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf is aangetoond;
  • b. de bouwlocatie aan een weg of aan het water is gesitueerd;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • h. de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 11.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
11.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 11.1 , en
  • b. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

11.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 11.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
11.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

11.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 3

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 12.1 ,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

12.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 12.1, en
  • b. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

12.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.

12.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

12.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 12.3.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 4

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 13.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

13.2.2 Koppelen voorschriften archeologisch rapport

Indien uit het in lid 13.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

13.2.3 Visuele waarneming (oppervlakte tussen 100 en 200 m2)

Indien de ingreep meer dan 100 m2 maar minder dan 200 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 13.1,
  • b. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

13.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 13.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
13.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 maar kleiner dan 200 m2.
13.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 13.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

13.3.5 Koppelen voorschriften
  • a. Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
  • b. Indien uit het in artikel 13.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen

Artikel 14 geluidzone - industrie

14.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden, naast de andere voor die gronden toegelaten functies, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai en mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

14.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie is de bouw van geluidgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder uitsluitend toegestaan indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 15 vrijwaringszone - dijk

15.1 Aanduidingsomschrijving

Gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor: voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk of het waterstaatswerk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

15.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige op deze locatie geldende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, mag op de gronden zoals bedoeld in lid 15.1 niet worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere toegelaten functie(s), mits:

  • 1. het belang van het waterstaatswerk van overwegend belang in voldoende mate is gewaarborgd;
  • 2. advies is gevraagd aan de beheerder van de dijk of het waterstaatswerk.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 15.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • 1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • 4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • 5. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.

15.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 15.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • 1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • 2. werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  • 3. werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vereist was.

15.4.3 Toepassingsvoorwaarden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.4 zijn slechts toelaatbaar:

  • 1. indien het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk of het waterstaatswerk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • 2. nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de dijk of het waterstaatswerk.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Bestaande afstanden en maten
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.
17.2 Bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen
  • a. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen of bestemde woningen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Bestaand gebruik stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen
  • a. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebruikt mogen worden ten behoeve van de aansluitende functies, mag dit gebruik voortgezet worden.
  • b. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen of bestemde woningen rechtens gebruikt mogen worden, mag dit gebruik voortgezet worden.

18.2 Strijdig gebruik
  • c. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s);
  • d. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof,
    • 3. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
    • 4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
18.3 Beroep of bedrijf aan huis

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • b. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  • d. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • e. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • f. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    • 1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegelaten);
    • 2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    • 3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  • g. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  • h. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.
18.4 Kleinschalige kinderopvang
18.4.1 Gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  • b. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
18.4.2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in lid 18.4.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  • a. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  • b. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  • c. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  • d. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  • e. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).
18.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
18.5.1 Gebruiksregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • c. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

18.5.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 18.5.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
18.5.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Algemene afwijkingsregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de functie- en/of bouwregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de functie- en/of bouwregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

20.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  • a. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de cultuurhistorische en monumentale waarden van het beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in ;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de parkeersituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 21.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 21.1.1 met maximaal 10%.

21.1.3 Uitzondering

Artikel 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
21.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.2.2 Verbod verandering gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.2.4 Uitzondering

Artikel 21.2.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het Chw bestemmingsplan snippergroen 2023'