Plan: | Colmschate e.o. |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.D117-OH01 |
Het westen van het bestemmingsplangebied bestaat grotendeels uit infrastructuur (wegen en spoorlijnen) en braakliggend terrein. In het midden van het bestemmingsplangebied liggen sport- en recreatiecentrum De Scheg en Winkelcentrum de Flora, deze gebieden zijn bebouwd en ingericht met parkeerplaatsen. Het oosten van het bestemmingsplangebied is minder intensief bebouwd. Hier ligt de oude kern van het dorp Colmschate, sportcomplex de Achterhoek en bedrijvenpark de Smeenkhof. Het gebied is gedeeltelijk bebouwd, maar bestaat ook uit tuinen, grasgrond en sportvelden.
Het natuurlijk landschap rond de stad Deventer bestaat grotendeels uit jong dekzand. Het jonge dekzand is door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd (ca. 120.000-10.000 jaar geleden). De dekzandruggen waren goed geschikt voor akkerbouw en vaak waren ze al vanaf de prehistorie door mensen in gebruik.
Tot het aanleggen van de dijken vanaf de 14de eeuw stonden grote delen van het jonge dekzandlandschap onder invloed van de IJssel. De IJssel was een meanderende rivier, waarvan de hoofdgeul zich insneed in oudere lagen en zich bij het insnijden geleidelijk verplaatste. Hierdoor ontstond een brede stroomgordel met restgeulen. In perioden van hoog water trad de IJssel regelmatig buiten haar oevers en buiten de stroomgordel. Oude restgeulen zijn ver landinwaarts te vinden. Zo is de Douwelerkolk, die ten noordwesten van het bestemmingsplangebied ligt, mogelijk een oude meander of doorbraakgeul van de IJssel.
Het bestemmingsplangebied ligt voor een deel op de oost-west georiƫnteerde grote dekzandrug van Colmschate, die zicht uitstrekt vanaf de Snipperling tot ongeveer de Rodijk. De gebieden ten noorden van de Holterweg en de spoorlijn bestaan uit relatief lager gelegen gebieden tussen de hogere dekzandruggen.
Dit beeld wordt weerspiegeld in de bodemkaart: het hoger gelegen deel van het bestemmingsplangebied bestaat met name uit enkeerdgrond. Deze gronden ontstaan op landbouwgronden waar mest werd opgebracht en in de loop der jaren een dik plaggendek ontstond.
Het oostelijke deel van het bestemmingsplangebied kent veldpodzolen en laarpodzolen. Veldpodzolen liggen meestal iets lager dan enkeerdgronden, op locaties die later ontgonnen worden. Laarpodzolgronden ontstaan op landbouwgronden waar mest op werd gebracht en een plaggendek ontstaat. Het plaggendek in laarpodzolgronden is minder dik dan bij enkeerdgronden. In de uiterste zuidoosthoek van het bestemmingsplangebied ligt een klein gebied met leemarme haarpodzolgronden. Deze ontstaan op hoge dekzandruggen te midden van lage gronden.
De lagere delen in het oosten van het bestemmingsplangebied bestaan uit beekeerdgronden. Dit wijst op natte omstandigheden in relatief lager gelegen gebieden.
De aspecten grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie vormen geen belemmering voor onderhavig plan en worden hierdoor niet aangetast of bedreigd, aangezien onderhavig plan hoofdzakelijk een beheergericht karakter heeft, waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden vastgelegd.