direct naar inhoud van 5.1 Milieueffectrapportage 2008
Plan: Bedrijvenpark A1
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D124-OH01

5.1 Milieueffectrapportage 2008


Beoordelingsplicht
Het bruto oppervlak van het Bedrijvenpark A1 bedraagt circa 136 ha. Vanwege deze omvang is het voornemen m.e.r. beoordelingsplichtig. Het m.e.r.- beoordelingsplichtige besluit betreft de vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1. Op voorhand, zonder eerst te beoordelen of het voornemen m.e.r.-plichtig is, heeft de gemeente Deventer besloten de m.e.r.-procedure te doorlopen. Reden hiervoor is de keuze voor een zorgvuldig planproces, dat recht doet aan de kwaliteit van het gebied en de omwonenden.

Het milieueffectrapport (MER), dat in het kader van de m.e.r.-procedure wordt opgesteld, dient voor de gemeente Deventer als hulpmiddel bij de besluitvorming over het Bedrijvenpark A1. Het MER heeft tot doel het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen in de belangenafweging.


Doorlopen procedure
Het voorgaande MER
Voorafgaand aan het meest recente MER Bedrijvenpark A1 2008 is zowel in 2003 als in 2005 een MER voor het Bedrijvenpark A1 in procedure gebracht. Hieronder volgt een toelichting.

MER Bedrijvenpark A1 (2002)
Het eerste MER (Oranjewoud, september 2002) voor het Bedrijvenpark A1 heeft in juni en in september 2003, tezamen met het voorontwerp bestemmingsplan, ter inzage gelegen. Naar aanleiding van dit MER en het voorontwerp bestemmingsplan heeft de gemeente veel inspraakreacties van omwonenden en belanghebbenden ontvangen. De Commissie m.e.r. bracht op 5 januari 2004 een negatief toetsingsadvies uit en verzocht om een aanvulling op het MER.

Aanpassing stedenbouwkundig plan (2004-2005)
Vanwege de inspraakreacties, het advies van de Commissie m.e.r. en overleg met derden naar aanleiding van het MER uit 2002 is het stedenbouwkundig ontwerp herijkt. Het eerder opgestelde MER heeft hierdoor een sturende rol gespeeld in de verdere planontwikkeling van het Bedrijvenpark A1 en in de totstandkoming van voorliggend nieuwe MER.

  • Gestart is met de inpassing en het ontwerp van de bufferzone en de ecologische verbindingszone (model Kamsalamander).
  • Het stedenbouwkundige ontwerp is vervolgens aangepast voor de ontsluiting, de inpassing van de 'natte' ecologische verbindingszone 'Dortherbeek' en het opnemen van voorzieningen voor de waterhuishouding.
  • De voorheen voorziene verplaatsing van het voetbalstadion van Go Ahead Eagles naar het Bedrijvenpark A1 is komen te vervallen.


MER Bedrijvenpark A1 (2005)
Op basis van het aangepaste stedenbouwkundig ontwerp (2005) is een nieuw MER opgesteld (ARCADIS, maart 2005). Dit nieuwe MER heeft, samen met het ontwerp bestemmingsplan, begin 2005 ter inzage gelegen. De Commissie m.e.r. heeft dit MER in de zomer van 2005 getoetst waarna in het verlengde hiervan overleg met de Commissie m.e.r. heeft plaatsgevonden. Uit deze toetsing kwam naar voren dat het MER op een aantal onderwerpen, vooral ten aanzien van de waterhuishouding, het zoekgebied voor de waterberging en de oostelijke lob in het MMA, aanvulling behoefde.

De zienswijze van het waterschap Rijn en IJssel op het ontwerp bestemmingsplan uit 2005 maakte het noodzakelijk om de Dortherbeek in de kantorendriehoek te verplaatsen. Dit is nodig om de Dortherbeek voldoende ruimte te geven als laaglandbeek.

In overleg met Rijkswaterstaat is het ontwerp van de oostelijke aansluiting aangepast om beter in te spelen op toekomstige capaciteitsvergrotingen van de rijksweg A1. Hiertoe is de oostelijke ontsluiting vormgegeven als een rechte tunnel in plaats van een gebogen tunnel.

Aanpassing stedenbouwkundig plan (2005-2008)
De inspraakreactie van het waterschap Rijn en IJssel op het MER uit 2005 over de inpassing van de Dortherbeek en het overleg met Rijkswaterstaat over de vormgeving van de oostelijke aansluiting, hebben de gemeente Deventer doen besluiten om het stedenbouwkundig ontwerp te herijken:

  • In de kantorendriehoek aan de oostzijde van het plangebied is de ligging van de Dortherbeek verplaatst naar een tracé langs rijksweg A1 en het spoor Deventer-Zutphen. De huidige beek wordt ingericht als retentievoorziening.
  • Aan de oostzijde is, in overleg met Rijkswaterstaat, de oostelijke ontsluiting aangepast.
  • De begrenzing van het Bedrijvenpark is, als gevolg van de gewijzigde vormgeving van de oostelijke ontsluiting, ter hoogte van de aangepaste oostelijke ontsluiting aangepast. Als gevolg hiervan is ook de ligging van de plangrens in het ontwerp bestemmingsplan gewijzigd.


Nieuwe MER
Vanwege de aanpassingen in het stedenbouwkundig ontwerp in 2008, het verwerken van de opmerkingen van de Commissie m.e.r. uit 2005, de vernieuwde onderzoeken voor geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid, de leesbaarheid en de communicatie naar de belanghebbenden, is gekozen om integraal een nieuwe MER op te stellen en in procedure te brengen. De wijze waarop de integrale aanpassing zou moeten plaatsvinden, is besproken met de Commissie m.e.r. Voor de integrale aanpassing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Het MER moet een helder verhaal zijn en een eenduidig en navolgbaar beeld geven van het doorlopen proces en de inhoudelijke onderbouwing van de inrichting van het bedrijvenpark.
  • Het MER moet actuele informatie bevatten, gekoppeld aan het aangepaste stedenbouwkundige plan en het daarop gebaseerde ontwerpbestemmingsplan.
  • Het MER dient ter ondersteuning van een zorgvuldig besluitvormingsproces, ook met het oog op draagvlak in de omgeving.


Het MER Bedrijvenpark A1 2008 (Arcadis, 2008) is bedoeld om aan deze voorgaande aandachtspunten invulling te geven en betreft een zelfstandig leesbaar MER. De basis voor het MER wordt gevormd door de voorgaande MER'en uit 2002 en 2005, de bijbehorende richtlijnen uit 2004, de inspraakreacties, het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. op het MER uit 2002 (5 januari 2004) en het advies van de Commissie m.e.r. naar aan leiding van de toetsing van het MER uit 2005 (28 juni 2005). Het nieuwe MER Bedrijvenpark A1 2008 wordt hiervoor in de plaats gesteld en dient tevens als input voor het opstellen van dit bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan, dat gericht is op het ontwikkelen van het nieuwe ontwerp van het voorkeursalternatief, wordt rekening gehouden met alle gevolgen die de aanleg van het bedrijventerrein voor het milieu zal hebben. Zonodig kunnen daarin voorwaarden, regels of beperkingen worden opgenomen ter bescherming van het milieu.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D124-OH01_0018.jpg"
Afbeelding 5.1: Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA)


Het Meest Milieuvriendelijke alternatief
Het in hoofdstuk 4 beschreven plan is in de MER 2008 als voorkeursalternatief opgenomen. Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven is de nevendoelstelling van het bedrijvenpark de ontwikkeling van een duurzaam bedrijvenpark. Om hieraan invulling te geven zijn diverse uitgangspunten geformuleerd. Op basis hiervan is een voorkeursalternatief ontwikkeld dat tevens de basis vormt voor het meest milieuvriendelijk alternatief (MMA). Ten behoeve van het MMA is, op basis van de effectbeschrijving van het voorkeursalternatief per inrichting-/milieuaspect bekeken waar nog optimalisaties zijn aan te brengen in het ontwerp. In de toelichting hierna is aangegeven welke MMA-maatregelen alsnog in het plan worden opgenomen.

MMA-maatregel 1: Intensief ruimtegebruik (voor kavels groter dan 5000 m² een minimum bebouwingspercentage van 60%)

Bij het ontwerp van het voorkeursalternatief is uitgegaan van intensief ruimtegebruik. Het minimum bebouwingspercentage dat is gehanteerd is 50 %. Er wordt een maximaal bebouwingspercentage van 75 % gehanteerd om op termijn niet in de problemen te komen met parkeren. Daarnaast worden bedrijven gestimuleerd om hun bedrijfsvoering in de hoogte te organiseren dan wel op het dak te parkeren. Voor het MMA is bekeken of er uitgegaan kan worden van een nog hoger minimum bebouwingspercentage, bijvoorbeeld van 60 %. Dergelijke eisen betekenen dat bedrijven minder grond nodig hebben voor hun activiteit en dat er meer bedrijven op het beschikbare terrein gevestigd kunnen worden. Daardoor is er minder snel een nieuw bedrijventerrein nodig.

Aan de hand van situatiestudies is vastgesteld dat er al een forse inspanning voor nodig is om het minimum bebouwingspercentage van 50% te halen. Voor kleinere gebouwen/kavels is het onmogelijk om een hoger percentage te realiseren. Er is dan onvoldoende ruimte op de kavels beschikbaar voor het manoeuvreren van vrachtauto's, voor een opstelplaats voor bevoorradende vrachtauto´s en het parkeren van de werknemers. Voor grotere kavels (vanaf 5000 m²) zou een minimum bebouwingspercentage van 60% nopen tot inventieve oplossingen voor bouwen of parkeren. Door de MMA-maatregel worden de grotere bedrijven gedwongen om creatief naar het bedrijfsproces te kijken en maatregelen te nemen om het ruimtebeslag te beperken. Vaak zullen deze maatregelen geld kosten. Dit kan ten koste gaan van de concurrentiepositie van het Bedrijvenpark A1. Een minimum bebouwingspercentage van 60% is immers redelijk uniek. Daarnaast bestaat er het risico dat als bedrijven gedwongen worden een groter deel van de kavel te bebouwen er activiteiten naar de openbare weg worden geschoven (parkeren, manoeuvreren grote vrachtwagens, e.d.). Om deze reden ziet de gemeente af van de MMA-maatregel. De ruimtebesparing als gevolg van deze maatregel is moeilijk te kwantificeren. Mogelijk levert de maatregel een aantal hectaren extra uitgeefbaar op. Wel zal de gemeente in het uitgiftegesprek bedrijven blijven verleiden tot het zo intensief mogelijk benutten van de bedrijfskavel (zonder dat, dat leidt tot afwenteling op de openbare weg).

MMA-maatregel 2 en 3: Bodem, water, landschap, cultuurhistorie en archeologie

  • a. volledige sanering van de vuilstort aan de Olthoflaan;
  • b. niet uitgeven/bebouwen oostelijke lob;
  • c. optimalisatie waterberging in plangebied en oostelijke lob.


a. Bodem - volledige sanering vuilstort
In het plangebied is een vuilstort aanwezig. In het voorkeursalternatief is er vanuit gegaan dat deze functioneel wordt gesaneerd conform de eisen van de Wet bodembescherming. Dat wil zeggen dat er een leeflaag wordt aangebracht waardoor contact met het stortmateriaal wordt voorkomen. In het MMA zal deze vuilstort volledig worden gesaneerd. Dit betekent dat er wordt uitgegaan van volledige verwijdering van de verontreiniging.

De stort is circa 2 ha groot. Het stortmateriaal bestaat grotendeels uit vormzand. Daarnaast bevindt zich voornamelijk huisvuil in de stort. Uitgangspunt in het voorkeursmodel is, dat middels een afdeklaag van 1 m schone grond het stortmateriaal zodanig wordt geïsoleerd, dat de locatie, onder voorwaarden, bruikbaar is als bedrijfsterrein. Door een zorgvuldige herschikking van het stortmateriaal en de afdeklaag en de herschikking zorgvuldig af te stemmen op het toekomstige aanlegpeil, blijft de hoeveelheid aan af te voeren stortmateriaal en de daarmee verbandhoudende saneringskosten tot een minimum beperkt. Met de kopers van de kavels zullen zo nodig afspraken worden gemaakt over eventuele gebruiksbeperkingen. Integrale sanering houdt in dat al het stortmateriaal wordt ontgraven en wordt afgevoerd.

Naar schatting is hiermee een bedrag gemoeid van circa € 2 mln. Om financiële redenen ziet de gemeente dan ook af van dit onderdeel van het MMA.

b. Landschap, cultuurhistorie en archeologie
Voor het aspect landschap, cultuurhistorie en archeologie geldt dat er negatieve effecten zullen optreden. Bij de ontwikkeling van het ruimtelijk ontwerp is echter zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige waarden in het gebied. Door de bufferzone tussen Epse en het bedrijventerrein worden de besloten kenmerken van het landschap versterkt en worden landschappelijke effecten vanuit Epse gemitigeerd.

Ten behoeve van het MMA is beschouwd of en waar optimalisatie is aan te brengen. In het MMA is de oostelijke lob van het plangebied aan het uitgeefbare terrein onttrokken. Hierdoor komt de Olthofkavel vrij te liggen en wordt de es waarop deze kavel (met boerderij) is gelegen in stand gehouden. Daarnaast biedt dit wellicht kansen voor waterberging.

Door het laten vervallen van de meest oostelijke lob van het plan vervalt circa 5 ha uitgeefbaar terrein. De gebouwen van de Olthofboerderij komen beter in het zicht te liggen en de omliggende es met stijlrandjes naar de Dortherbeek blijft gespaard. De in de grond liggende archeologische waarden worden niet verstoord en de ecologische verbindingszone model kamsalamander krijgt meer ruimte. De zuidoosthoek van het plangebied is het gebied met de meeste natuurwaarden.

Bij het vervallen verslechtert het plansaldo met enige miljoenen euro. Daarnaast neemt het oppervlak uitgeefbaar terrein af met circa 10% met als gevolg, dat een volgend nieuw bedrijventerrein eerder aan snee komt. De gemeente ziet om financiële redenen af van dit onderdeel van het MMA, maar ook omdat de gemeente van mening is dat, als een stuk landelijk gebied wordt getransformeerd naar een stedelijke functie, het gebied zo intensief mogelijk benut moet worden. Volgens de natuurtoets betekent de realisatie van het plan een aanzienlijke verbetering voor de natuur. Er is dan ook geen reden nog meer natuurwaarden toe te voegen in de zuidoosthoek. Zie tevens hierna met betrekking tot het punt van waterberging.

c. Waterberging (optimalisaties in plangebied en berging in oostelijke lob)
In het voorkeursalternatief treedt een vermindering van de bergingscapaciteit op. Het tekort wordt ten oosten van het plangebied gecompenseerd, waardoor het effect op de oppervlaktehuishouding per saldo "0" is. De compensatieopgave van waterberging buiten het plangebied bedraagt afgerond 100.000 m³. Ten behoeve van het MMA is bekeken in hoeverre er toch nog optimalisatie aan te brengen is in de oppervlakte waterberging in het plangebied.

Uit een eerste analyse is gebleken dat er in de lagere delen van het plangebied, het westelijk deel van het plangebied en in de kantorendriehoek, geen ruimte is om extra waterberging aan te brengen. De beschikbare ruimte is reeds optimaal benut in het ruimtelijk ontwerp van het voorkeursalternatief. Het overige deel van het plangebied ligt hoog, waardoor dit deel niet geschikt wordt geacht om de verminderde berging te realiseren.

Daarnaast is aanvullend onderzoek verricht of in de oostelijke lob nog mogelijkheden zijn van extra bergingsruimte (Waterhuishoudingsplan, februari 2008, hoofdstuk 8). De oostelijke lob, een hoger gelegen gebied, wordt in het MMA niet bebouwd waardoor extra waterberging mogelijk kan zijn. In de oostelijke lob zijn twee mogelijkheden om water te bergen:

  • 1. De huidige maaiveldhoogten handhaven (zoals nu is meegenomen in het MMA). Vooral in het noordelijk deel van de lob is waterberging mogelijk. Hier kan water worden geborgen tussen maaiveldniveau (vanaf 6,0 m+NAP) en het inundatieniveau (6,5 m+NAP). Er is circa 9.200 m³ waterberging beschikbaar.
  • 2. De gehele oostelijke lob afgraven voor waterberging.


Met GIS -berekeningen is bepaald dat in de oostelijke lob circa 30.000 m³ waterberging kan worden gevonden als het gehele maaiveld wordt afgegraven tot 6,0 m+NAP6.

De effecten van het afgraven van de oostelijk lob voor het aspect bodem en water zullen negatiever zijn ten opzichte van het handhaven van de huidige maaiveldhoogten. Dit omdat de ontgraving tot verandering van de grondwaterstanden zal leiden en een drainerende werking heeft. Voor het aspect natuur geldt dat door de waterplas de relatie met de bufferzone verandert.

Naast het eventueel afgraven van de oostelijke lob worden geen andere maatregelen gezien om de compensatieopgave te verminderen omdat in het stedenbouwkundig ontwerp de beschikbare ruimte optimaal wordt benut en de mogelijke waterberging reeds is meegenomen. Uit bovenstaande volgt derhalve dat de potentiële extra bergingsruimte in de oostelijke lob 30.000-9.200=20.800 m³ bedraagt. De compensatieopgave van waterberging buiten het plangebied bedraagt bij het afgraven van de oostelijke lob minimaal 100.000-20.800=79.200 m³. Omdat de hogere delen in het plangebied, zoals de oostelijke lob, niet geschikt worden geacht om de verminderde berging te realiseren (zie navolgend tekstkader 'Waterberging in het MMA') wordt het afgraven van de oostelijke lob niet als wenselijk beschouwd. Daarnaast blijft er altijd sprake van een compensatieopgave buiten het plangebied, waarvoor in overleg met het waterschap Rijn en IJssel een geschikt gebied ten oosten van het plangebied is gevonden. In het MMA wordt daarom uitgegaan het handhaven van de huidige maaiveldhoogten.

Er wordt afgezien van het overnemen van het MMA. De maatregel heeft een relatief beperkt kwantitatief voordeel op de waterberging. Echter ook dan dient er in ieder geval bergingsruimte buiten het plangebied te worden gezocht. Daardoor heeft deze maatregel weinig toegevoegde waarde.

Maatregel 4 en 5: Natuur (a faunadoorsteek `hals' oostelijke lob, b. faunapassage onder het spoor ter hoogte van de bufferzone)

Voor het aspect natuur geldt dat er in het plangebied zodanige natuurontwikkelingen zijn gepland, dat het bedrijvenpark per saldo tot meer positieve dan negatieve effecten leidt. Er treedt weliswaar enige ruimtebeslag op de ecologische hoofdstructuur op (als gevolg van de oostelijke ontsluiting), maar dit ruimtebeslag wordt ruimschoots gecompenseerd in de bufferzone.

Het negatieve effect dat mogelijk op treedt, is lichthinder voor fauna. In het voorkeursalternatief wordt echter al uitgegaan van aangepaste verlichting met speciale armaturen, waardoor de uitstraling naar de bufferzone en de Dortherbeek zoveel mogelijk vermeden wordt. In het MMA zijn in dit kader daarom geen aanvullende (mitigerende) maatregelen voorzien.

Ten behoeve van het aspect landschap, cultuurhistorie en archeologie wordt in het MMA de oostelijke lob onttrokken aan het uitgeefbare terrein. Voor het functioneren van de ecologische verbindingszone in de bufferzone is de aanwezigheid van bedrijvigheid in deze oostelijke lob geen bezwaar zolang er sprake is van een groene dooradering van het gebied. In het voorkeursalternatief is hiervan sprake. Indien de oostelijke lob niet onttrokken wordt, is er voor het aspect natuur verdere optimalisatie mogelijk door "in de hals van de oostelijke lob" een groene passage aan te brengen die een verbinding vormt tussen de oostelijke ontsluiting van het bedrijvenpark (de tunnel) en het gebied aan de zuidoostzijde van het plangebied. Aan de westzijde van het plangebied is in het voorkeursalternatief reeds een faunapassage onder de N348 voorzien (buiten het plangebied).

Voor het MMA-maatregel ad 4 (faunapassage onder het spoor) is in 2007 onderzocht (ARCADIS, februari 2007) of aan de oostzijde van het plangebied een extra faunapassage onder het spoor noodzakelijk en functioneel is. Uit deze analyse is gebleken een extra faunapassage ten zuiden van de Dortherbeek niet functioneel en bovendien zeer kostbaar is.

De bestaande onderdoorgang onder het spoor aan de oostzijde van het plangebied bestaat uit een ruime brug die bij (relatief) lage waterstanden aan beide zijden passeerbaar is voor de meeste diersoorten. Bij hogere waterstanden is dit niet het geval. De verbindingszone langs de Dortherbeek moet gaan functioneren volgens de modellen Kamsalamander en Laaglandbeek. Dit betekent dat er bij kruisingen met infrastructuur geen fysieke barrières mogen bestaan voor alle bij de modellen behorende soorten. Ook zijn er soorten die niet tot de doelsoorten behoren maar die waarschijnlijk wel gebruik gaan maken van de verbindingszones, bijvoorbeeld kleine zoogdieren en eventueel de das. De spoorlijn vormt voor deze soorten echter geen absolute barrière, zodat maatregelen niet nodig zijn. De afstand tot de bestaande faunapassage bij het spoor bedraagt circa 300 m, deze afstand is goed overbrugbaar (de optimale afstand tussen passages is 400 à 500 m). Ook bevindt zich in de huidige situatie al een dassenpassage ten zuiden van het plangebied. In het MMA is daarom geen extra faunapassage opgenomen.

De bestaande doorgang onder het spoor kan wel relatief eenvoudig worden aangepast zodat deze ook als faunapassage voor de overige doelsoorten zoals voor de das kan worden gebruikt. Deze optimalisatie, in de vorm van het plaatsen van droge stroken in de bestaande doorgang, maakt om deze reden onderdeel uit van het MMA.

Wat betreft de MMA ad 5 (faunadoorsteek `hals oostelijke ontsluiting naar de Olthofkavel) gaat het om het inpassen van een groenzone van circa 10 m breed en ongeveer 40 m lang en de aanleg van twee faunapassages onder de weg, waardoor de verbinding tussen de oostelijke ontsluiting en de bufferzone voor de doelsoort van het model kamsalamander aanzienlijk wordt bekort.

De gemeente ziet af van dit onderdeel van het MMA, omdat de inrichting van het gebied net ten westen van het spoor een voldoende waarborg vormt voor het goed functioneren van de ecologische verbindingszone model kamsalamander. Een eenvoudige en veel goedkopere geleidevoorziening kan ervoor zorgen dat de dieren richting bufferzone worden geleid en niet op het bedrijventerrein terecht komen. Het feit dat de dieren een langere afstand naar de bufferzone moeten afleggen maakt geen verschil, het betreft immers leefgebied.

Resumerend
De basis voor het MMA voor het Bedrijvenpark A1 wordt gevormd door het voorkeursalternatief. Aan dit voorkeursalternatief is in het MMA de volgende maatregel toegevoegd:

Optimaliseren bestaande faunapassage onder het spoor, door plaatsen van droge stroken in bestaande doorgang en tevens een geleidevoorziening aan de noordoostzijde van de oostelijke lob.

Toetsingsadvies Commissie Mer
De Commissie mer heeft op 24 februari 2009 een definitief toetsingsadvies uitgebracht. De Commissie mer is van mening dat de essentiële informatie in het mer aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven bij het besluit over het bestemmingsplan.