direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D124a-VG01

5.3 Ecologie

In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten, terwijl de Natuurbeschermingswet gericht is op de bescherming van leefgebieden.

5.3.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).
Het plangebied van het Bedrijvenpark A1 ligt op circa 600 meter van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

Onderzoek 2008
Om te kunnen beoordelen of de ontwikkeling van het bedrijvenpark gevolgen heeft voor de Uiterwaarden IJssel zijn in het verleden verscheidene onderzoeken uitgevoerd.
Uit een geluidsonderzoek uit 2008 van Oranjewoud blijkt dat de geluidbelasting ten westen van de Deventerweg afneemt, als gevolg van de verplaatsing van deze weg naar het oosten. De contouren verschuiven daarmee van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel af.

Tevens kan uit het Waterhuishoudingsplan van Arcadis uit 2008 worden afgeleid dat de realisatie van het Bedrijvenpark A1 geen invloed heeft op grondwaterstanden in de IJsseluiterwaarden. Uit een luchtkwaliteitsonderzoek uit 2008 van Tauw kan worden afgeleid dat ten opzichte van de huidige situatie de depositie van stikstof iets af zal nemen. In de huidige situatie is sprake van te hoge aanwezige waarden. Afname van deze waarden kan dus positief zijn voor de natuurwaarden in de omgeving.

Aanvullend onderzoek 2010
In het kader van de beroepsprocedure is in opdracht van de gemeente door Tauw bv in december 2010 een actualiserend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).

Uit dit onderzoek blijkt dat tussen het gebied en het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel geen ecologische relaties worden beinvloed door de ontwikkeling van het bedrijvenpark. Daarnaast worden indirecte effen op de populaties van de kwalificerende habitat- en vogelrichtlijnsoorten niet verwacht.

Tevens wordt in het onderzoek uitgesloten dat wanneer bij het heien gebruik wordt gemaakt van een heistelling die voorzien is van een mantel, geen effecten optreden op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Effecten op broedvogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (medio maart tot en met medio juli) uit te voeren.

Tot slot is in 2020 geen sprake van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel ten opzichte van de huidige situatie. Effecten van stikstofdepositie door de oprichting en exploitatie van het bedrijvenpark worden daarom niet verwacht.

Onderzoek 2011, effecten stikstofdepositie
Als reactie op de gestelde conclusies in de aanvullende onderzoeken uit 2010, heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) opmerkingen met betrekking tot conclusies aangaande de effecten van de toename van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling van het Bedrijvenpark A1. Na overleg met de provincie Gelderland is in juli 2011 door Tauw onderzoek uitgevoerd naar het aspect stikstofdepositie (zie Bijlage 3).

Uit het onderzoek naar de effecten van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel blijkt dat in vergelijking met de huidige situatie in 2020 sprake is van een afname van de totale stikstofdepositie. Er is echter wel sprake van een beperkte toename van stikstofdepositie door het bedrijventerrein als individuele bron. Significante effecten van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, door de oprichting en exploitatie van het bedrijvenpark, treden niet op.

Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 is elke ontwikkeling die al dan niet significante effecten kan hebben op een Natura 2000-gebied in beginsel vergunningplichtig. Omdat in dit geval sprake is van een geringe toename van de stikstofdepositie, in een al door stikstofdepositie overbelast gebied, is ook de realisatie van het bedrijvenpark A1 in beginsel vergunningplichtig.

Conclusie
Uit de verschillende onderzoeken die in de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat er geen significant negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel door de aanleg en het gebruik van het Bedrijvenpark A1. Omdat volgens het onderzoek uit 2011, gericht op de effecten van stikstofdepositie blijkt dat sprake is van een beperkte toename, is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en aangevraagd.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt plaats door de minister van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland.
Het plangebied ligt nabij de EHS maar maakt zelf geen onderdeel uit van de EHS. Het oostelijk deel van het Epserbos maakt deel uit van de EHS van de provincie Gelderland. Dit gedeelte grenst aan het oostelijk deel van het plangebied voor het Bedrijvenpark A1.

Het landgoed Oxerhof is onderdeel van de EHS van de provincie Overijssel. De hier aanwezige bosgebieden vallen onder de categorie 'bestaand bos- en natuurgebied'. De omliggende graslanden vallen binnen het zoekgebied voor beheersgebieden. Hier kunnen eigenaren op basis vrijwilligheid beheersovereenkomsten afsluiten voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland.

Onderzoek 2008
In de 2008 heeft Arcadis een natuurtoets voor het Bedrijvenpark A1 uitgevoerd. In dit onderzoek is onderzocht of er sprake is van verstoring van de nabijgelegen EHS.

Als gevolg van de aanleg van de oostelijke ontsluiting verdwijnt ca. 1,5 ha aan EHS aan de oostzijde van het plangebied. Daarnaast is in dit gebied sprake van enige afname van de kwaliteit van de EHS als gevolg van verstoring door licht en geluid. Uit het geluidsonderzoek Bedrijvenpark A1 van Oranjewoud uit 2008 volgt dat de geluidscontouren opschuiven richting het EHS-gebied. De verschuiving van de contouren leidt tot afname in kwaliteit van het gebied, maar omdat de geluidsbelasting in de huidige situatie al hoog is, verandert er relatief weinig (gebaseerd op relatieve broedvogeldichtheid). Er treedt daarom slechts een beperkte toename op van verstoring van belangrijke leefgebieden van verstoringsgevoelige soorten (met name broedvogels en das).

Uitstraling van verlichting naar de omgeving heeft voor bepaalde dieren negatieve effecten. Onder andere door de toepassing van speciale armaturen kan de invloed hiervan naar de EHS beperkt blijven. De aanleg van beplante aarden wallen bij de bufferzone en de oostelijke ontsluiting zorgen voor een beperking van de lichteffecten. Ook het negatieve effect van geluid kan hiermee worden beperkt.

Met de provincie Overijssel is overeenstemming over, dat het feitelijk verdwijnen van een stukje EHS en de (beperkte) vermindering van de kwaliteit van een deel van de EHS ruimschoots wordt gecompenseerd door de aanleg van de bufferzone.

Ecologische verbindingszones
In en nabij het plangebied komen twee ecologische verbindingszones voor: de Dortherbeek en de Schipbeek, waarvan de Dortherbeek een specifieke ecologische doelstelling (SED) voor een laaglandbeek kent. Voor beide beken zijn als doelsoorten aangemerkt: Waterspitsmuis, vlinders, amfibieën en libellen. De provinciale ecologische verbindingszone langs de Dortherbeek (model laaglandbeek) wordt in het kader van ontwikkeling van het Bedrijvenpark A1 apart vormgegeven.

De ecologische verbindingszone model kamsalamander wordt deels aangelegd in het kader van de aanleg van de bufferzone. In het Addendum op de Bestuursovereenkomst van september 1999 is afgesproken, dat de gemeente Gorssel (huidige gemeente Lochem) de aanleg van de zone op Lochems grondgebied voor haar rekening neemt. In het Inrichtingsplan bufferzone (Vista, 2005) is een inrichtingsvoorstel opgenomen voor de ecologische verbindingszone vanaf de onderdoorgang onder het spoor tot de onderdoorgang bij de N348.

Conclusie
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat op de EHS in de omgeving van het plangebied geen significante negatieve effecten zullen optreden. Op basis van de quickscan kan geconcludeerd worden dat voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet nodig is.

5.3.2 Soortbescherming

De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer een bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Inventarisatie flora en fauna 2004 en 2008
In 2004 heeft een complete inventarisatie plaatsgevonden naar de beschermde soorten in het plangebied. De inventarisatie is aangevuld met informatie van bewoners en natuurorganisaties. In 2008 zijn aanvullende inventarisaties naar vleermuizen en dassen uitgevoerd in het bos bij de oostelijke ontsluiting. Ook is gekeken naar indicaties voor de aanwezigheid van holtebroedende vogels. De resultaten van de onderzoeken zijn opgenomen in het rapport van Arcadis 'Natuurtoets Bedrijvenpark A1' van 16 oktober 2008 (zie Bijlage 4). Onderstaand volgt een beknopt overzicht van de aanwezige natuurwaarden. Voor de volledige gegevens wordt verwezen naar het rapport.

Flora
De volgende door de Flora- en Faunawet beschermde plantensoorten zijn in het plangebied aangetroffen: Akkerklokje, Grasklokje, Rapunzelklokje, Zwanebloem. Daarnaast vermeldt FLORON de aanwezigheid van de, Gewone Dotterbloem, Aardaker, Gewone vogelmelk (vermoedelijk) en de Kleine maagdenpalm in en om het plangebied. Jeneverbes komt voor in het Epserbos.

Vleermuizen
In het plangebied zijn zeven verschillende soorten vleermuizen aangetroffen: de Gewone Dwergvleermuis, de Laatvlieger, de Rosse Vleermuis, de Ruige Dwergvleermuis, de Baardvleermuis, de Grootoorvleermuis en de Watervleermuis.

Voor vleermuizen is het gebied van de geprojecteerde bufferzone het meest belangrijke deel van het plangebied. In en om de bufferzone bevinden zich de kolonies en de opgaande begroeiing vormt geschikte vliegroutes. De afwisseling van opgaande begroeiing en open gebied biedt verschillende soorten een aantrekkelijk jachtgebied. Naast de bufferzone is de Dortherbeek erg belangrijk voor vleermuizen. Dit lijnvormige element wordt gebruikt als jachtgebied en vliegroute. In het bos naast de oostelijke ontsluiting worden grote concentraties vleermuizen aangetroffen langs de aanwezige zandpaden, laanstructuren en aan de noordzijde van de bosrand. Ook langs de beplanting van de spoorbaan foerageren vleermuizen. In het bos naast de oostelijke ontsluiting zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld in boomholten. De aanwezigheid van kraamkolonies valt hier niet helemaal uit te sluiten.

Zoogdieren
In het plangebied zijn de volgende beschermde zoogdieren aangetroffen: de egel, de eekhoorn, de haas, het konijn, de mol, de ree, de veldmuis, de bosmuis, de spitsmuis (spec.) en de das.

Gezien de in het gebied voorkomende biotopen is het aannemelijk of mogelijk dat de volgende beschermde soorten in en rondom het gebied voorkomen: bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, rosse woelmuis, aardmuis, woelrat, dwergmuis, wezel, hermelijn, bunzing, steenmarter en vos.

Door het afwisselende landschap met opgaande begroeiing, weiden, bebouwing en solitaire bomen is de bufferzone voor de meeste zoogdieren het belangrijkste deel van het plangebied. Buiten het plangebied is het bos ten oosten van de oostelijke ontsluiting belangrijk voor zoogdieren.
De Dortherbeek is aangewezen als ecologische verbindingszone voor o.a. de (zeldzame) waterspitsmuis. In de huidige situatie is de Dortherbeek weinig geschikt voor deze soort, zodat het aannemelijk is dat deze soort nu niet in het plangebied voorkomt.

Vogels
In het plangebied is een groot aantal broedvogels waargenomen. Voor de volledige lijst wordt verwezen naar het rapport Natuurtoets Bedrijvenpark A1.

De zuidelijk gelegen bufferzone heeft de hoogste soortenrijkdom binnen het plangebied. Dit gebied is met name van belang voor algemene struweelbroeders als tjiftjaf, heggemus en koolmees. Ook de begroeiing rondom de Dortherbeek is van belang voor struweelbroeders, zoals roodborst, zanglijster en tjiftjaf. Vogelsoorten, zoals gele kwikstaart, kievit en veldleeuwerik komen voornamelijk voor in het open gedeelte van het plangebied. De omgeving rondom de oostelijke ontsluiting is van belang voor soorten van bos.

Amfibieën en reptielen
In de zuidelijke zone van het plangebied komen Groene Kikkersoorten voor. Daarnaast zijn de Poelkikker, de Bruine Kikker, de Gewone Pad, Kleine watersalamander en de Ringslang aangetroffen.

Vissen
De Dortherbeek is onderzocht op aanwezigheid van beschermde vissoorten. Aangetroffen zijn het Bermpje, de Kleine Modderkruiper en het Vetje. Daarnaast zijn verschillende algemene vissoorten aangetroffen.

Vlinders en libellen
Tijdens de inventarisatie zijn geen beschermde soorten waargenomen. Uit gegevens van de lokale natuurorganisaties blijkt de bandheidelibel de Dortherbeek als voortplantingsbiotoop te gebruiken. Daarnaast werden verschillende algemene soorten libellen aangetroffen.

Actualiserend flora- en faunaonderzoek 2010
In het kader van de beroepsprocedure is door Ecogroen advies in februari 2011 een actualiserend onderzoek uitgevoerd naar de flora en fauna in het noordoostelijke deel van het bedrijvenpark. Het actualiserend onderzoek is met name gericht op de Ringslag, Poelkikker en Rugstreeppad. Daarnaast is ook de aanwezigheid van jaarrond beschermde broedvogels geïnventariseerd.

Uit de actualisatie blijkt dat nabij de Dortherbeek enkele volwassen Ringslagen zijn waargenomen. De Dortherbeek vormt echter geen geschikte voortplantingsplek, de verwachting is dat de Dortherbeek vooral als foerageergebied en zomerbiotoop wordt gebruikt.
In het onderzoeksgebied zijn de Poelkikker en Rugstreeppad ondanks intensief onderzoek niet aangetroffen. Het onderzoeksgebied maakt naar verwachting geen deel uit van het leefgebied van beide soorten.
Tijdens het veldonderzoek zijn in het onderzoeksgebied geen nesten aangetroffen van jaarrond beschermde broedvogels. Ondanks het ontbreken van jaarrond beschermde nestlocaties in het onderzoeksgebied kunnen soorten met een omvangrijk territorium, zoals Buizerd, wel van het gebied gebruik maken om er te foerageren. Het onderzoeksgebied vormt echter geen essentieel leefgebied, aangezien een veelvoud aan vergelijkbaar alternatief resteert.

Effecten op de flora en fauna
In de verschillende onderzoeken is uitgebreid ingegaan op de effecten van de werkzaamheden in het kader van de planontwikkeling op (beschermde) soorten. Het betreft hier zowel positieve als negatieve effecten:

Positieve effecten:

  • De kolonies, vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen kunnen in stand gehouden en versterkt worden in de bufferzone en langs de Dortherbeek (mits uitstraling van licht naar de bufferzone, de Dortherbeek en het bos bij de oostelijke ontsluiting wordt voorkomen).
  • Er ontstaan geschikte biotopen voor bijzondere diersoorten als Waterspitsmuis, Ringslang, Kamsalamander en beekgebonden vissoorten.
  • De kwaliteit van biotopen voor bos- en struweelvogels, uilen, zoogdieren en amfibieën neemt sterk toe.
  • De variatie van begroeiingtypen, biotopen en soorten in het gebied neemt toe.


Negatieve effecten:

  • Zorgvuldigheid bij de uitvoering, zodat zo min mogelijk flora en fauna wordt verstoord. In de natuurtoets is hiervoor een ecologisch protocol ontwikkeld.
  • Verwijderen van vegetatie en bouwrijp maken buiten het broedseizoen.
  • Eventueel tijdelijk wegvangen en verplaatsen van bepaalde soortgroepen, zoals amfibieën en reptielen.


Ontheffing van de Flora- en Faunawet
Voor een aantal beschermde soorten zijn de negatieve effecten strijdig met de algemene verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet. Voor deze soorten wordt beroep gedaan op de mogelijkheden voor de vrijstelling en ontheffing in de Flora- en Faunawet. De aanvraag voor ontheffing van de Flora- en Faunawet is op 21 juni 2011 verleend.

Voor het Akkerklokje, Grasklokje, mol, haas, konijn, veldmuis en egel geldt een algemene vrijstelling. Wel is op deze soorten de zorgplicht van toepassing. Aan deze plicht kan worden voldaan door te werken volgens het ecologisch protocol.

Voor alle soorten, waarvoor gebruik gemaakt wordt van de ontheffing danwel vrijstelling van de Flora- en Faunawet is de gunstige instandhouding van de soort niet in het geding, terwijl ook voldaan kan worden aan de vereiste criteria 'geen andere bevredigende oplossing' en 'dwingende reden van groot openbaar belang'.

Dassenburcht
In 2009 zijn in aanvulling op de verschillende natuuronderzoeken door gemeente, en nadien in opdracht van ProRail door Stichting Das&Boom, veldonderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van een dassenburcht aan de oostkant van het bedrijvenpark. Er bleek een niet permanent bewoonde burcht aanwezig in de overgang van de spoorsloot en het werkpad langs het spoor. De burcht liep door tot onder het westelijk spoor. Dit zou voor de langere of korte termijn de veiligheid van het treinverkeer in gevaar kunnen brengen. De burcht kon niet worden gehandhaafd, mede gelet op de reeds door ProRail vastgestelde geringe verzakking en aangebrachte stutvoorzieningen, is op basis van gesprekken met de Dienst Landelijk Gebied en een door ProRail bij het toenmalig ministerie van LNV aangevraagde en verleende ontheffing in het najaar van 2009 opgeheven.

De aangetroffen burcht in de spoordijk bleek niet de hoofdburcht te zijn maar een bijburcht. Het Oxerbos 800 meter ten oosten van het Bedrijvenpark A1 bevat twee hoofdburchten van de Das. Het gebied waar het bedrijvenpark is gepland maakt onderdeel uit van het foerageergebied en tevens komen er een bijburcht en twee tijdelijke holen voor. Met de ontwikkeling van het Bedrijvenpark A1 verdwijnt een deel van het foerageergebied van de Das. Als gevolg van het gedeeltelijke verlies van foerageergebied en in een later stadium tijdelijke holen worden er geen negatieve effecten verwacht op populatieniveau. Het plangebied is geen optimaal leefgebied voor een grote dassenpopulatie. In het plangebied wordt de gunstige staat van instandhouding dan ook niet bedreigd.

Met de aanleg van de groene bufferzone ten zuiden van het bedrijvenpark wordt het leefgebied gecompenseerd en geoptimaliseerd. Om bij de inrichting van de bufferzone aan te sluiten op de gewenste habitat voor de Das is hiervoor een activiteitenplan opgesteld (zie Bijlage 5). In het activiteitenplan is onderzocht hoeveel hectare aan leefgebied gecompenseerd moet worden en hoe de bufferzone optimaal ingericht kan worden als gebied voor de Das. Daarnaast wordt in het activiteitenplan ook stilgestaan bij de maatregelen die tijdens de werkzaamheden getroffen kunnen worden om de schadelijke effecten zoveel mogelijk te beperken. Eén van de maatregelen is het realiseren van een dassentunnel onder de N348. Daarmee is voor de das de IJsseluiterwaarden bereikbaar en wordt het foerageergebied van de das vergroot.

Onderzoek 1e partiële herziening
Adviesbureau Tauw bv heeft in beeld gebracht wat de procedure-inhoudelijke gevolgen van de bestemmingsplanherziening voor de natuurwaarden zijn, notitie Wijziging bestemmingsplan bedrijvenpark A1 - Gevolgen voor natuur, N. Jeurink, 9 september 2011.

De wijziging heeft tot gevolg dat het activiteitenplan dat deel uitmaakt van de ontheffing Flora- en faunawet, voor zover betrekking hebbend op het handhaven van de bestaande Dortherbeek, niet in overeenstemming is met de inrichtingsplannen voor het bedrijvenpark, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan. Echter de natuurwaarden zullen naar verwachting door de aanpassingen toenemen in plaats van afnemen. Argumenten hiervoor zijn dat de nieuwe beekloop natuurvriendelijk wordt ingericht en beduidend langer is dan de bestaande loop en dat de bestaande loop voor fauna van water en oevers geen optimale inrichting heeft. Ook in een situatie waarin een veel groter deel van de bestaande watergang wordt gedempt zal de natuurwaarde in de nieuwe situatie per saldo nog toenemen. Er kan derhalve worden volstaan met het doen van een melding aan Dienst Regelingen.

In het herziene bestemmingsplan wordt de interne wegenstructuur enigszins aangepast. Om de kans op aanrijdingen van vooral amfibieën te beperken wordt een fysieke barrière (raster of lage houten wand) aangebracht tussen de ontsluitingsweg en de groenzone langs de verlegde Dortherbeek.