Plan: | Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.D124a-VG01 |
Uitsluiting seksinrichtingen
In de algemene gebruiksbepaling in de regels is het gebruik ten behoeve van seksinrichtingen expliciet als strijdig gebruik aangemerkt. In het kader van het gemeentelijk beleid betreffende dergelijke inrichtingen wordt vestiging daarvan in het onderhavige gebied niet wenselijk geacht en daarom ook niet toegestaan.
Wijziging vestiging, uitbreiding en verplaatsing bevi
Op deze wijzigingsbevoegdheid is hiervoor bij de bestemming 'Bedrijventerrein' reeds ingegaan.
Wijziging verkleining en verwijdering bevi
In geval een tijdens de looptijd van het plan gevestigde bevi-inrichting op een later tijdstip de risicovolle activiteiten beëindigt of door technische maatregelen het veiligheidsrisico kan worden verkleind, dan kan ook de veiligheidszone worden opgeheven of verkleind. In het bestemmingsplan is daarvoor de bepaling opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi' en 'veiligheidszone - bevi te verkleinen of van de verbeelding te verwijderen.
Wijzigingsbevoegdheden
Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarmee tijdens de looptijd van het plan, desgewenst grenzen tussen bestemmingen en grenzen van aanduidingen kunnen worden verschoven. Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het plan ook in de toekomst op een goed controleerbare en doseerbare wijze flexibel worden gehouden.
Via specifieke wijzigingsbevoegdheden kunnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de Bijlage Inrichtingen wet geluidhinder tijdens de looptijd van het plan actueel worden gehouden. Tevens is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming "bedrijventerrein" gewijzigd kan worden in de bestemming "kantoor".
Procedurebepalingen
Ten aanzien van de in de regels opgenomen nadere eisen-bevoegdheid is bepaald dat daarop artikel 17 (Algemene procedureregels) van toepassing is. Deze procedureregels vloeien voort uit artikel 3.6 lid 5 Wro, waarin is bepaald dat belanghebbenden in de gelegenheid gesteld worden om hun zienswijzen omtrent voorgenomen nadere eisen naar voren te brengen.