Plan: | Bedrijvenpark A1, herziening oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.D124c-VG01 |
De gemeenteraad van Deventer heeft op 18 november 2009 het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1' vastgesteld. Vervolgens is het bestemmingsplan op 11 januari 2012 door een uitspraak van de Raad van State grotendeels onherroepelijk geworden. De Raad van State heeft een beperkt gedeelte in het oostelijk gedeelte van het plangebied vernietigd. Deze gronden hadden een kantoorbestemming. Ter uitvoering van deze uitspraak is een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht, t.w. bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening'. Dit bestemmingsplan is op 18 juli 2012 vastgesteld en heeft betrekking op het oostelijk deel van het plangebied. Door een uitspraak van de Raad van State op 22 mei 2013 is dit bestemmingsplan integraal onherroepelijk geworden.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 11 februari 2014 het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' vastgesteld. Dit betreft een wijziging op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' en is gelegen in het noordoostelijk gedeelte van het plangebied. Dit wijzigingsplan is inmiddels onherroepelijk
Het is gewenst om de eerste partiële herziening op een aantal punten aan te passen en te actualiseren. Ten behoeve van de leesbaarheid is ervoor gekozen om het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, herziening oost' integraal in procedure te brengen. In hoofdstuk 2 zal ingegaan worden op deze specifieke aanpassingen.
Naast deze herziening is er ook een herziening voor het westelijk deel van A1 Bedrijvenpark in procedure gebracht. Dit betreft een herziening van het (moeder)bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1' en heet bestemmingsplan 'Bedrijventerrein A1, herziening west'. Deze herziening betreft alleen een aanpassing van de verbeelding, vanwege een actualisatie van de hoofdinfrastructuur. Alleen de feitelijke wijzigingen tussen de bestemmingen Bedrijventerrein en Verkeer zijn op de plankaart weergegeven.
Het plangebied ligt ten zuiden van de stad Deventer en rijksweg A1 en ten westen van de spoorlijn Deventer-Zutphen. Aan de zuidzijde ligt het dorp Epse. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Molbergsteeg (zie paars vierkant hieronder).
Zoals aangegeven betreft het voorliggende bestemmingsplan een integrale herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening'. Tevens wordt het wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie' in deze herziening opgenomen (geconsolideerd). Op onderstaand kaartje is het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' weergegeven. De oranje vlek in het noordoosten betreft de locatie van het wijzigingsplan.
Ten opzichte van de 1e partiële herziening zijn de volgende wijzigingen in de planregels doorgevoerd:
Ten opzichte van de 1e partiële herziening zijn de volgende wijzigingen op de verbeelding doorgevoerd.
Deze herziening ziet hoofdzakelijk op een aantal aanpassingen waarbij geen nationale, provinciale, dan wel waterschapsbelangen in het geding zijn. Kortheidshalve wordt daarom verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening' en de toelichting op wijzigingsplan 'Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie'. Hierin is uitvoerig ingegaan op de van toepassing zijnde beleidskaders, behoefte-onderzoeken, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie en archeologie, mobiliteit, etc.
De verhoging van de milieucategorieën rond de nieuwe hotel- en congresaccommodatie en het wegbestemmen van de retentiezone dient echter wel nader te worden onderbouwd. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan. Tevens is nieuw detailhandelsbeleid in voorbereiding. De relevante aspecten in relatie van tot A1 Bedrijventerrein worden hierna behandeld.
Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 2 juli 2014 de conceptvisie 'Detailhandelsbeleid 2014-2020' vastgesteld en voor inspraak vrijgegeven. In deze visie wordt ook ingegaan op detailhandel op bedrijventerreinen en meer specifiek het A1 Bedrijventerrein. Dit beleidsdocument zal in de loop van 2014 ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.
In paragraaf 4.8 van het nieuwe beleid wordt ten aanzien van internetwinkels en/of afhaalpunten het volgende aangegeven:
"De groeiende handel via het internet betekent niet alleen dat er winkels verdwijnen, maar ook dat er 25 nieuwe winkelconcepten bijkomen. Zo bieden steeds meer webshops hun klanten de mogelijkheid om goederen te bekijken, bestellen, of op te halen in een bedrijfspand. Deze internetwinkels worden gezien als 'normale' detailhandel. Voorkomen moet worden dat zij zich verspreid gaan vestigen over het bedrijventerrein. Dergelijke webwinkels worden bij voorkeur geclusterd gevestigd op bestaande winkellocaties. Dat heeft als bijkomend voordeel dat ze ook nieuw publiek naar deze locaties trekken en dat 30 verkeersstromen beter worden geconcentreerd. Internetwinkels die geen direct contact tussen bedrijf en klant bieden (postorder en pure internetwinkels) worden niet beschouwd als detailhandel en kunnen zich in principe overal vestigen".
Formeel moeten de activiteiten van postorderbedrijven en andere vormen van internethandel (webshops), die gericht zijn op de verkoop en het eindverbruik door particulieren, aangemerkt worden als een vorm van detailhandel. De gemeente Deventer is van mening is dat dergelijke bedrijven vanwege hun ruimtelijke uitstraling thuis horen op een bedrijventerrein en daarom is het betreffende artikel gewijzigd.
Ook is in de planregels de mogelijkheid opgenomen dat "de verkoop aan particulieren is toegestaan binnen groothandelsbedrijven waarvoor elders in Deventer binnen de detailhandelsstructuur geen ruimte is of inpassing niet mogelijk is". Het moet dan gaan om groothandelsbedrijven die binnen hun bedrijfsvoering goederen leveren aan particulieren. Groothandel is "het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijfsmatige afnemers (hieronder begrepen alle ondernemingen, instellingen en andere organisaties – zowel met als zonder winstoogmerk), die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit". Als randvoorwaarde geldt dat aangetoond moet worden dat deze verkoop aan particulieren alleen is toegestaan als er elders in Deventer, binnen de detailhandelsstructuur, geen ruimte is of aanpassing niet mogelijk is. In de concept-detailhandelsvisie wordt op dit aspect niet specifiek ingegaan. In de definitieve visie zal hieraan wel aandacht besteed worden.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van een bedrijf op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. De ruimtelijke scheiding hierin bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als "gemend gebied". Het omgevingstype "gemengd gebied" wordt in de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" als volgt omschreven:
"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
In deze specifieke situatie ligt het plangebied in de nabijheid van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie en richtafstanden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype 'rustige woonwijk' |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
De herziening van het vigerend bestemmingsplan voorziet erin dat de milieucategorisering op de verbeelding beperkt wordt gewijzigd. Enerzijds betreft het de bedrijfskavels rond de nieuwe hotel- en congresaccommodatie (maximaal categorie 3.1 oplopend naar 3.2) en anderzijds de wijziging van de retentiezone in bedrijventerrein (maximaal categorie 3.2, aansluitend op de omliggende gronden).
Door deze wijziging blijft een goed woon- en leefklimaat voor woonfuncties gegarandeerd. De dichtsbijzijnde woningen liggen op een afstand meer dan 200 meter.
Inwaarts zoneren
Voor het gehele Bedrijvenpark A1 wordt de systematiek gehanteerd van inwaarts zoneren, zoals ook beschreven in de eerder genoemde VNG-uitgave. In grote lijn betekent dit het planologisch toelaten van lichtere milieucategorieën aan de randen van het bedrijventerrein nabij woonwijken en zwaardere milieucategorieën toestaan op grotere afstand midden op het bedrijventerrein. De categorieen aan de randen van het bedrijvenpark worden niet gewijzigd.
Naast bovenstaande met betrekking tot inwaarts zoneren en richtafstanden, wat invulling geeft aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening', gelden voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, (algemene) regels die voortvloeien uit deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. Die regels gelden ook als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsbevoegdheid waarmee bedrijven uit een hogere milieucategorie inpasbaar zijn, indien zij qua bedrijfsopzet en daarmee gepaard gaande milieubelasting gelijk zijn te stellen aan de bij recht bestemde milieucategorie.
Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat vanwege de beoogde wijziging van het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, voor wat betreft industrielawaai geen sprake is van een significant negatief effect ten opzichte van het in 2009 vastgestelde en in 2011 herziene bestemmingsplan.
Gevolgen voor lucht
Voor het vigerend bestemmingsplan is een luchtonderzoek uitgevoerd (Tauw 2008). In dat luchtonderzoek heeft toetsing plaatsgevonden aan de eisen die daarvoor zijn gesteld in de Wet milieubeheer (onderdeel luchtkwaliteitseisen, hierna 'Wet luchtkwaliteit' genoemd).
Voor het vaststellen van de luchtkwaliteit is onderscheid gemaakt tussen twee type bronnen:
Er vinden geen wijzigingen in de verkeersintensiteiten plaats, waardoor geen aanleiding bestaat voor nieuw onderzoek.
Met betrekking tot de vestiging van bedrijven op het Bedrijvenpark A1 geldt dat zij allen moeten voldoen aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in Nederland. Bedrijven die zich nieuw vestigen moeten aantonen dat de bijdrage aan het achtergrondniveau in de omgeving van het bedrijf niet leidt tot een overschrijding van de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Als dit wel het geval is moeten nadere maatregelen worden voorgeschreven.
Wat betreft de luchtkwaliteit in relatie tot het N2000-gebied is aan de hand van het luchtonderzoek voor het vigerend bestemmingsplan nagegaan of sprake is van een toename van de stikstof deposities in het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. Daarbij is vastgesteld dat geen effecten van stikstofdepositie door de oprichting en exploitatie van het bedrijvenpark worden verwacht. Het luchtonderzoek van Tauw in 2008 gaat uit van de meest representatieve omschrijving 'overige industrie' bestaande uit de CBS subcategorieën bouwmaterialenindustrie, voeding- en genotsmiddelenindustrie en overige industrie (niet zijnde chemie, basismetaal en energie). Dit betreft bedrijven met een milieucategorie hoger dan 3.2. Daarbij is bij het luchtonderzoek een worst case benadering aangenomen. Verder wordt met herziening vestiging van MER-beoordelingsplichtige bedrijven uitgesloten. Dit tezamen geeft geen aanleiding tot aanvullend onderzoek naar de gevolgen van de categorieverhoging naar 3.1 en 3.2 in relatie tot het N2000-gebied (IJssel- uiterwaarden).
Externe veiligheid
Actualisatie van de beschikbare onderzoeken is niet noodzakelijk, deze bevatten worst case aannames, zijn gebaseerd op de nieuwste vervoersprognoses en nieuwste inzichten. Ook in de herziening zal vestiging van bevi-bedrijven worden uitgesloten; zoals nu uitsluitend toestaan via planwijziging.
Natuuronderzoek
Er is geen aanleiding voor nieuw of aanvullend ecologisch onderzoek; zie tevens het aspect lucht. De herziening leidt niet tot nieuwe ingrepen in het gebied. Wat betreft Natura-2000-toets (invloed op IJssel uiterwaard) wordt verwezen naar het aspect lucht.
De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Relevant beleid Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Wijziging Waterhuishoudingsplan 2012
Met betrekking tot het inrichtingsplan voor het A1 Bedrijvenpark is er een wijziging gekomen in de retentie in het middengebied van fase Oost. In het vorige inrichtingsplan was hier een zone gepland met een watergang en retentie waarop het HWA riool van het bedrijvenpark kon lozen. Deze retentie stond in verbinding met de overige retentiegebieden. De zone was echter zodanig ingetekend dat deze een efficiënte verkaveling van het plangebied in de weg stond. Besloten is dan ook om de retentie in het middengebied niet meer als vast op het inrichtingsplan en in het bestemmingsplan op te nemen, maar als een indicatieve inrichting. Deze kan eventueel gewijzigd worden indien dit nodig is voor om een goede verkaveling te maken.
Op basis van de herziene inrichtingsplannen is bepaald welke berging er in het plangebied gerealiseerd kan worden. De verdeling van de waterbergingen is weergegeven in de figuren 6.25 en 6.26 zoals opgenomen in Bijlage 1 Oplegnotitie Waterhuishoudingsplan 2012 WIJZIGEN!. Er is binnen het plangebied meer retentie te realiseren dan noodzakelijk op basis van het Waterhuishoudingsplan 2012. Dit heeft 2 oorzaken. Allereerst is de inrichting van de bufferzone geoptimaliseerd, mede door de (grond) watersituatie tijdens uitvoering. Hier is uiteindelijk 13.440 m3 extra berging gerealiseerd. Daarnaast gaf het Waterhuishoudingsplan 2012 de indruk dat de berging in het middengebied (10.600 m3) ook meegenomen was in de totaalberekening. Dit blijkt niet zo te zijn.
Bovenstaande houdt in dat er voor de benodigde berging er geen noodzaak is om de retentie in het middengebied (locatie E) in stand te houden mocht dit nodig zijn voor een optimale verkaveling. Wel heeft deze berging een functie in het totale watersysteem i.c.m. de overstorten van het HWA riool. Dit watersysteem zal wel moeten blijven functioneren mocht deze retentie vervallen.
Watertoetsproces
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Ja Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Ja Ja Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Ja Nee Ja |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Ja | 1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Ja Nee |
1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Op basis van de watertoetstabel is geconcludeerd dat er waterbelangen in of nabij het plangebied spelen. Derhalve dient nader advies van het waterschap ingewonnen te worden.
Op 6 augustus 2014 heeft het waterschap aangegeven dat zij kan instemmen met de in Bijlage 1 Oplegnotitie Waterhuishoudingsplan 2012 WIJZIGEN! opgenomen berekeningen en conclusie. Hiermee is het Waterschap akkoord met de voorgenomen wijziging van de groenstrook in de bestemming bedrijventerrein.
Overstromingsrisicoparagraaf
Het plangebied ligt binnen de dijkring 51: Gorssel. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het plan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten meer rekening gehouden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken. De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden. De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen. Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.
Deze bestemmingsplanherziening betreft geen grootschalige ontwikkeling. Het effect van deze ontwikkeling, die wel een toename in de verharding tot gevolg heeft, op het overstromingsrisico is dan ook minimaal.
Deze herziening bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De digitale verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding is de bestemming aangegeven. Aan deze bestemming zijn bouwregels en planregels over het gebruik gekoppeld die zijn opgenomen in de planregels. De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan deze herziening ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van deze partiele herziening.
Voor een uitleg met betrekking tot de planopzet en juridisch aspecten wordt verwezen naar het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, 1e partiele herziening en het wijzigingsplan Bedrijvenpark A1, hotel- en congresaccommodatie.
Voor het bedrijvenpark A1 is een exploitatieplan (inclusief jaarlijkse herzieningen) opgesteld. Reden hiervoor is dat de grond deels in eigendom van derden is en er niet met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten over het verhalen van de kosten en de eisen die de gemeente stelt aan het ontwikkelen van het bedrijventerrein.
In het exploitatieplan is onder andere aangegeven wat de kosten voor het ontwikkelen van het gebied zijn en hoe deze kosten worden gedekt. In het geval van Bedrijvenpark A1 is dit vooral door verkoop van grond en het verhalen van kosten op de grondeigenaren. Daarnaast zijn er subsidies, waaronder de bijdrage Spoorse Doorsnijdingen, en gemeentelijke bijdragen. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar. De onderbouwing hiervan is opgenomen in het exploitatieplan.
In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een
beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Inspraak
Deze herziening is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Het plan is overeenkomstig het vastgesteld ruimtelijk beleid. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan.
Vooroverleg
Het zogenaamde "moederplan", bestemmingsplan Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening, is in het kader van het verplichte vooroverleg conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening onder andere voorgelegd aan provincie Overijssel en Waterschap Rijn en IJssel. Genoemde instanties konden instemmen met het moederplan. Daarbij valt deze actualisatie en “reparatie” binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel en kan nieuw vooroverleg achterwege blijven.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen door het invullen van de watertoetstabel. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling en het heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Rijn en IJssel is op 6 augustus 2014 akkoord gegaan met het plan. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.
Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. Op 1 januari 2012 is de VROM-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft geen adviserende en coördinerende rol met betrekking tot de advisering op voorontwerp ruimtelijke plannen. Dit heeft als gevolg dat gemeenten na 1 januari 2012 geen gecoördineerd rijksadvies op een voorontwerpplan meer ontvangen. De VROM-Inspectie reageert vanaf januari inhoudelijk niet meer op nieuw toegezonden plannen.