direct naar inhoud van 13.9 Milieuhinder agrarische bedrijvigheid
Plan: Buitengebied Deventer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D125-VG02

13.9 Milieuhinder agrarische bedrijvigheid

In 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij aangenomen door de Tweede Kamer.

In deze wet zijn regels neergelegd betreffende de ammoniakemissie voor veehouderijen met bijbehorende dierenverblijven. Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij worden specifiek de voor verzuring gevoelige gebieden, die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, beschermd.

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden.

De nieuwe wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. Het is mogelijk dat de gemeente een geurverordening vaststelt om van de wettelijke geurnormen af te wijken.

In de Wet geurhinder en veehouderij is een geurgevoelig object een gebouw dat bestemd is voor permanent wonen of verblijf (ongeacht of dat door dezelfde personen wordt gebruikt of door verschillende, zoals bij recreatiewoningen).

Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Tabel 13.4 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij

    concentratie-
gebied  
niet-
concentratie-
gebied  
afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³   min. 50 m  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object    
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³   min. 25 m  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object    

Landbouwbedrijven

Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.

Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 13.5 Minimale afstanden landbouwbedrijven

  inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden   inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden  
min. afstand tot objecten cat. I en II   100 m   50 m  
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V   50 m   25 m  

Dit besluit vervalt naar verwachting medio 2011 en zal opgaan in het zogenaamde Activiteitenbesluit. Van de voorgenomen wijziging van het Activiteitenbesluit is op 31 december 2010 een voorpublicatie verschenen. Met deze wijziging zal qua geur aansluiting gezocht worden bij de Wet geurhinder en veehouderij. De in de tekst aangehaald geurindeling, zoals aangegeven in tabel 13.5 op basis van 'oude' geurrichtlijnen, komt dan te vervallen.

Om deze reden is in dit bestemmingsplan aansluiting gezocht bij de normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. Binnen de bebouwde kom moet 100 m worden aangehouden. Buiten de bebouwde kom 50 m voor geurgevoelige objecten.

Agrarische bestemmingen waarvan uit toetsing door de gemeente is gebleken dat sprake is van een bedrijfsomvang van minder dan 10 Nederlandse grootte-eenheden (Nge) hebben een woonbestemming gekregen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' (sw-vbb). Deze 'nieuwe' woonbestemmingen worden ingevolge artikel 14, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij, in het kader van de VAB-regeling, qua geurbescherming gelijkgesteld aan een agrarische bedrijfswoning.

Voor nieuwe geurgevoelige bestemmingen (nieuwe woningen), dient minimaal een afstand van 50 m buiten de bebouwde kom in acht genomen te worden ten opzichte van agrarische bedrijven van derden.

Onderzoek en conclusie 

In de bestemmingsregeling zijn afstandseisen en voorwaarden opgenomen ten behoeve van de afstemming tussen agrarische bedrijven en omliggende gevoelige functies (zoals woningen). Op die manier wordt voorkomen dat:

  • agrarische bedrijven door het bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • ter plaatse van gevoelige functies onaanvaardbare milieuhinder ontstaat.

Gemeentelijk geurbeleid

Ten aanzien van het opstellen van gemeentelijk geurbeleid is in opdracht van de provincie Overijssel door Alterra Wageningen een 'Quick Scan geurbelasting provincie Overijssel' uitgevoerd. Het onderzoek is bedoeld om antwoorden te kunnen geven of het opstellen van een gebiedsvisie en afwijken van de landelijke geurnormen gewenst is. De hoofdconclusies uit het  Alterra-onderzoek zijn:

  • onderbouwing van afwijkende normen is lastig;
  • er is volgens de wettelijke normen nog voldoende ontwikkelruimte voor de intensieve veehouderij;
  • er zijn geen redenen om op grote schaal aangepast geurbeleid te gaan voeren;
  • aanscherpen van de normen zal het aantal knelpunten met betrekking tot hindersituaties niet kunnen oplossen;
  • in specifieke situaties kan aanscherpen van normen extra bescherming van woningen opleveren; op basis van een geurverspreidingsberekening middels V-Stacks-vergunning en klachtenregistratie uit het verleden, is hier geen reden toe.

Voor het planMER-traject voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn tevens geuremissiemodellen opgezet op basis van vergunde dieraantallen. Ook dit onderzoek geeft niet direct aanleiding te veronderstellen dat aangepast geurbeleid noodzakelijk is.

Gelet op de uitkomst van deze onderzoeken, er weinig geurklachten bekend zijn, de landbouwbedrijven nog ontwikkelruimte hebben en het eenzijdig aanpassen van normen voor enkel gemeentelijke ontwikkelingen niet opportuun is, is door de gemeente geen geurverordening opgesteld.

Onderzoek en conclusie

In de bestemmingsregeling zijn afstandseisen en voorwaarden opgenomen ten behoeve van de afstemming tussen agrarische bedrijven en omliggende gevoelige functies (zoals woningen) door als criterium op te nemen dat nieuwe ontwikkelingen milieuhygiënisch inpasbaar moeten zijn. Op die manier wordt voorkomen dat:

  • agrarische bedrijven door het bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • ter plaatse van gevoelige functies onaanvaardbare milieuhinder ontstaat.