Plan: | Sluiskwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.D134-VG01 |
Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
|
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het huidige Sluiskwartier is te typeren als zo'n functiemengingsgebied. Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder. Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de feitelijke bedrijvigheid in het gebied. Het huidige bedrijvenareaal, valt volgens de definities van de VNG onder milieucategorie 1 en 2. De reeds aanwezige bedrijven in het Sluiskwartier worden met dit plan conserverend bestemd.
Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen, een geluidzone van kracht. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde.
Indien niet aan de grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. De van toepassing zijnde voorkeursgrenswaarde en maximale hogere grenswaarde zijn afhankelijk van de geluidsbron, het type geluidsgevoelig object en de omgevingssituatie. Bij overschrijding van de maximale hogere grenswaarden dienen geluidsgevoelige ruimtes met dove gevels te worden uitgevoerd of kan op grond van de Interimwet Stad- en Milieubenadering worden besloten om maximale grenswaarden te overschrijden (een zogenaamd stap 3-besluit).
In de navolgende tabel zijn ter illustratie de geluidsnormen voor woningen binnen geluidszones van wegen weergegeven. Binnen het plangebied zijn uiteraard de normen voor binnenstedelijke situaties van toepassing. Binnen geluidszones van industrieterreinen (andere type geluidsbron) en voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen (ander type geluidsgevoelig object) gelden andere normen.
Situatie | Voorkeursgrenswaarde | Uiterste grenswaarde |
Hoogst toelaatbaar binnenniveau |
Bestaande weg |
|||
nieuwe woning in stedelijk gebied |
48 dB |
63 dB |
33 dB |
vervangende nieuwbouw in stedelijk gebied |
48 dB |
68 dB |
33 dB |
Nieuwe weg |
|||
nieuwe woning in stedelijk gebied |
48 dB |
58 dB |
33 dB |
bestaande woning (aanwezig of in aanbouw) in stedelijk gebied |
48 dB |
63 dB |
33 dB |
Wegverkeerslawaai
In het conserverend bestemmingsplan Sluiskwartier wordt niet voorzien in de bouw van nieuwe woningen. De geluidsbelastingen van de betrokken zoneplichtige wegen zijn ontleend aan de informatie zoals die in de verkeersmilieukaart (VMK) is opgenomen. Met gebruikmaking van standaardrekenmethode I zijn de geluidsniveaus (in vrije veld situatie) berekend. Voor de berekeningen is uitgegaan van een wegdekverharding van dicht asfaltbeton. In het plangebied loopt een aantal buurtstraten. De buurtstraten hebben een snelheidsregime van 30 km/u en zijn daarmee formeel niet zoneplichtig in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Om in het kader van zorgvuldige planvorming tot een goed onderbouwd besluit te komen zijn de geluidscontouren van de wegen met een snelheid van 30 km/u eveneens in beeld gebracht.
In de navolgende kaart zijn de resultaten voor de geluidsberekeningen opgenomen. Hierbij zijn de geluidsbelastingen gereduceerd met 5 dB ex artikel 110g Wgh.
Geluidsbelasting langs de wegen, planjaar 2020
Bestaande situaties
Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 ten gevolge van het geluidsaspect railverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van geluidsgezoneerde industrieterreinen of andere grote lawaaimakers. Om deze reden, en gezien het feit dat dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (i.c. nieuwe woningen, scholen, etc.) mogelijk maakt zijn op dit punt geen akoestisch relevante zaken te melden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval. Bij bodemverontreinigingen groter dan 25 m3 en grondwaterverontreinigingen groter dan 100 m3 is er sprake van een urgent saneringsgeval. Bij verontreinigingen kleiner dan deze omvang, kan het bevoegd gezag zelf een afweging maken. Daarbij dient zij uiteraard de gevoeligheid van het toekomstig functiegebruik te betrekken.
Verdachte activiteiten
Op basis van historische gegevens is bekend dat er in het plangebied “Sluiskwartier” vergunningen zijn verleend en verdachte locaties aanwezig zijn. Informatie over historische gegevens is te raadplegen via de milieuatlas van de gemeente Deventer (http://www.deventer.nl/bewoners/leefomgeving/milieu/milieuatlas-1).
Bodemonderzoeken
Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd voor bouwvergunningen, grondtransacties, milieuvergunningen en bij verdachte locaties. Binnen het gehele gebied is in 2004 een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Binnen het plangebied is sprake van drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarvan 2 urgent als gevolg van aanwezige risico's. De ernstige en urgente gevallen bevinden zich ter plaatse van de achterzijde Sluisstraat 6 (automuseum) en Pothoofd 127. De andere ernstige verontreiniging betreft de toplaag van deelgebied III. De verontreinigingsituatie is samengevat en vastgelegd in een beschikking Wet bodembescherming (gemeente Deventer, 22 september 2004, kenmerk RMW/MIL/04.17081). De beschikking is als bijlage opgenomen.
In 2008 zijn aanvullende onderzoeken gedaan ter plaatse van de deellocaties achterzijde Sluisstraat 6 en Pothoofd 127. Op basis van deze onderzoeken lijken er geen risico's als gevolg van de aanwezige verontreinigingen aanwezig te zijn. Dit is niet vastgelegd in een (aangepaste) beschikking.
Op het overige terrein zijn maximaal licht tot matig verhoogde gehalten aangetoond die geen aanleiding vormen voor verder onderzoek.
Conclusie
De algemene kwaliteit van de vaste bodem en het grondwater binnen het gebied “Sluiskwartier” vormen, mede op basis van de aanvullende onderzoeken in 2008, geen belemmering voor de huidige bestemming.
Nieuwe ontwikkelingen
Bij nieuwe ontwikkelingen/bestemmingen is minimaal een historisch onderzoek nodig. Indien een locatie van functie wijzigt en ter plaatse een voor bodemverontreiniging verdachte activiteit is uitgevoerd, is een bodemonderzoek conform de NEN-5740 nodig. Uit het onderzoek blijkt of de locatie geschikt is voor het toekomstige gebruik of aanvullende bodemwerkzaamheden (onderzoek en/of sanering) nodig zijn. Bij een nieuwe ontwikkeling/bestemming ter plaatse van de aanwezige ernstige verontreinigingen is een saneringsplan nodig. In dit plan wordt aangegeven hoe de locatie geschikt wordt gemaakt voor de toekomstige ontwikkeling/bestemming.
Voorafgaand aan nieuwbouw kan in het kader van het Bouwbesluit nodig zijn om een onderzoek conform de NEN-5740 uit te voeren.
Wettelijk kader luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriele regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' , de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen.
Langs de wegen in Nederland vinden geen overschrijdingen plaats van de richtwaarden en grenswaarden van de zware metalen (lood, arseen, cadmium en nikkel) en ozon. Om deze reden zijn deze stoffen niet opgenomen in de rekenmodellen.
Te beschouwen grenswaarden met betrekking tot luchtkwaliteit
Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.
Voor de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk de volgende normen van toepassing:
Onderzoek en resultaten
Om te kunnen vaststellen of wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet luchtkwaliteit is de Verkeersmilieukaart (VMK) geraadpleegd. Met dit rekeninstrument worden de effecten van het gemotoriseerd verkeer op de geluids- en luchtkwaliteit langs de wegen vastgesteld.
De luchtkwaliteit is berekend op basis van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2011 en 2020, de emissieparameters en achtergrondprognoses zoals opgenomen in het CAR II-model. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden zoals die nu en vanaf 2010 gelden.
De berekeningen naar de concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) zijn uitgevoerd op 10 meter uit de wegas. In onderstaande afbeeldingen zijn de concentraties - verdeeld in verschillende klassen - opgenomen.
Naar aanleiding van de rekenresultaten kan voor het bestemmingsplan Sluiskwartier het volgende worden opgemerkt.
Resultaten stikstofdioxide (NO2)
Uit de rekenresultaten blijkt dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 niet wordt overschreden. Daarnaast blijkt dat de jaargemiddelde concentratie in de onderzochte prognosejaren beneden de grenswaarde van 40 µg/m3 blijft.
Resultaten fijn stof(PM10)
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat langs alle onderzochte wegen de grenswaarde voor het jaargemiddelde van de concentratie van 40 µg/m3 wordt overschreden. Het aantal dagen dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het uurgemiddelde van 50 µg/m3 blijft ruim beneden de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
Conclusie
In het kader van het actualiseren van het bestemmingsplan Sluiskwartier heeft voor het aspect luchtkwaliteit een onderzoek plaatsgevonden. Hierbij is onderzoek gedaan naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De concentraties van voornoemde stoffen in het conserverend bestemmingsplan Sluiskwartier blijven ruim beneden de grenswaarden zoals die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit wordt voldaan aan de normen.
Rivier de IJssel, vervoersas met gevaarlijke stoffen
Over de rivier de IJssel vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. De IJssel maakt deel uit van een vervoersnetwerk voor gevaarlijke stoffen over water, beschreven in het definitief ontwerp Basisnet water.
Voor het Basisnet water zijn risicoberekeningen opgesteld. Daaruit blijkt dat voor de binnenvaart tot 2030 met alle denkbare ontwikkelingen er geen PR 10-6 contour op de oever terecht komt en dat nergens de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt overschreden.
In het definitief ontwerp basisnet water zijn enkele begrippen geïntroduceerd waaraan getoetst moet worden. Dit zijn de begrippen waterlijn en het plasbrandaandachtsgebied.
De waterlijn wordt gedefinieerd als de grenslijn die wordt bepaald door de waterstand die meestal aanwezig is of die met enige regelmaat optreedt. Voor de IJssel met de sterk wisselende waterstanden is dit de waterstand die maximaal 50 dagen per jaar wordt overschreden. Deze waterlijn geldt als begrenzing van de maximale ruimte die de PR 10-6 contour mag innemen. Vanaf die waterlijn wordt een plasbrandaandachtsgebied gedefinieerd. In geval van de IJssel wordt daarbovenop het winterbed van de rivier als plasbrandaandachtsgebied gedefinieerd.
De ruimte binnen de waterlijnen gelden als groeiruimte voor de PR 10-6 ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over water. Binnen die waterlijnen mogen geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gevestigd.
Binnen het plangebied bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de waterlijn en er wordt ook niet in vestiging van die objecten voorzien.
Een plasbrand op de IJssel is moeilijk te bestrijden. Bestrijding van een dergelijke brand vindt plaats met blusschuim. Op een snelstromende IJssel waarbij de brandende vloeistof zich breeduit kan verspreiden is met blusschuim nauwelijks bestrijdbaar. Ook de bereikbaarheid is moeilijk door de snelle verplaatsing en de slechte bereikbaarheid van de IJsseloevers. Bestrijding zal plaatsvinden daar waar de plasbrand de oever bereikt.
Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving zijn een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, maar ligt daar wel dichtbij. Aan de overkant van de IJssel bevindt zich een Vogelrichtlijngebied. Het gebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).
Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland. Het is onbekend welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. De groenstructuren worden naar verwachting gebruikt door vogels en kleine zoogdieren. In de kademuren langs de IJssel kunnen zich waardevolle muurplanten bevinden. Gezien het stedelijke karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden verder redelijk beperkt zijn.
Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient dan ook een inventarisatie van beschermde dier- en plantensoorten plaats te vinden, om duidelijkheid te verkrijgen in het voorkomen van de beschermde soorten.