direct naar inhoud van 3.4 Milieukwaliteitseisen
Plan: Windturbines Kloosterlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D278-VG01

3.4 Milieukwaliteitseisen

3.4.1 Beleid

In het gemeentelijke milieubeleid staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Belangrijke uitgangspunten zijn:

  • behoud van bestaande milieukwaliteiten, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen (ruimtelijke ontwikkeling en milieu);
  • een duurzame ontwikkeling en betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ondernemers staat centraal (economische ontwikkeling en milieu);
  • de betrokkenheid van de burger (maatschappelijke ontwikkeling en milieu) .

Met name de eerste twee uitgangspunten zijn van belang bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Om te oordelen of het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de bestaande milieukwaliteit en voldoet aan de wettelijke normen die zijn vastgesteld in de milieuwetgeving, zijn de volgende milieukundige aspecten beoordeeld:

3.4.2 bedrijven en milieuzonering / Wet milieubeheer

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer normaliter de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie is voor een windturbine met wiekdiameter van 50 m meter een richtafstand van 300 meter opgenomen. Binnen deze afstand zijn geen woningen van derden gelegen. Naast deze algemene richtafstand is specifiek onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke effecten van het oprichten van de twee turbines op haar omgeving, om invulling te kunnen geven aan de 'goede ruimtelijke ordening'. De resultaten uit de specifieke onderzoeken zijn beschreven in deze paragraaf.

Het oprichten en exploiteren van windturbines wordt gezien als een bedrijfsmatige activiteit welke onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer valt. In deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn regels opgenomen voor de toegestane bedrijfshinder. Deze regels staan in het Activiteitenbesluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Windturbineprojecten met 1 of 2 windturbines vallen geheel en rechtstreeks onder het Activiteitenbesluit. Een melding is dan voldoende.

Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage procedure (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Efffect Rapport (MER) te maken. Wanneer dit moet gebeuren staat in de hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit Milieueffectrapportage. Hierin wordt onderscheidt gemaakt tussen 'plan-m.e.r.-plicht' (indien plan kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project en/of passende beoordeling Natuurbeschermingswet aan de orde is), 'project-m.e.r.-plicht' (activiteit opgenomen op de C-lijst Besluit MER), of 'm.e.r.-beoordelingsplicht' (indien activiteit opgenomen is op de D-lijst van het Besluit MER).

Voor windenergieprojecten op land bestaat geen directe project-m.e.r.-plicht. Windparken (gedefinieerd als ten minste 3 windturbines) met een vermogen vanaf 15 megawatt of van 10 of meer turbines (categorie 22.2 van bijlage D uit het Besluit Milieueffectrapportage) zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig. Daarnaast bestaat er sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. op 1 april 2011 voor de activiteiten waarbij de drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht niet wordt gehaald, een zogenaamde vergewisplicht. Het is de plicht van het bevoegd gezag om te beoordelen of de activiteit zodanige gevolgen heeft dat er op grond van de Europese richtlijnen toch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor windparken (gedefinieerd als ten minste 3 windturbines) tot een vermogen van 15 megawatt en minder dan 10 turbines geldt deze vergewisplicht. Aangezien het in onderhavig plan om twee turbines gaat is er geen sprake van een windpark in de zin van het Besluit m.e.r. en is de vergewisplicht niet aan de orde. Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat het opstellen van een (project) MER voor onderhavig plan niet vereist is.

Plan-mer

Het doel van een plan-m.e.r. is om al in de planfase het milieubelang volwaardig af te wegen ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming. Dit gebeurt bij strategische keuzen over bijvoorbeeld locaties voor woningbouw, locaties voor bedrijventerreinen en in te zetten technieken. Er moet een plan-m.e.r. worden opgesteld als in een ruimtelijk ordeningsplan, bijvoorbeeld een structuurvisie of bestemmingsplan, de mogelijkheid voor het realiseren van windenergie waarvoor een m.e.r.-beoordeling geldt wordt opgenomen. Ook de plannen waarbij de activiteiten niet de drempelwaarde van 15 MW of 10 windturbines bereiken zijn plan-m.e.r.-plichtig indien het bevoegd gezag bij de uitvoering van de vergewisplicht beoordeelt dat er wel een m.e.r.-beoordeling of een MER nodig is. Dat is voor het windplan in Deventer, zoals uit bovenstaande paragraaf blijkt niet het geval. Het ontwerp bestemmingsplan Windturbines Kloosterlanden windpark heeft geen functionele, technische of organisatorische binding met andere windparken in de omgeving. Het bestemmingsplan “Windturbines Kloosterlanden” vormt derhalve geen kader voor toekomstige projectmer-(beoordelings)plichtige besluiten. Op grond van artikel 7.2a, lid 1 van de Wet milieubeheer zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt plan-m.e.r.-plichtig. Een passende beoordeling is aan de orde als ruimtelijke plannen significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen heeft op Natura-2000 gebieden, zoals volgt uit de Natuurbeschermingswet 1998. Uit ecologisch onderzoek van Altenburg & Wymenga (zie paragraaf 3.4.8 Ecologie) blijkt, dat het windplan geen negatieve effecten geeft op de kwalificerende vogelsoorten en habitattypen van het beschermde Natura 2000-gebied IJsseluiterwaarden. In het rapport wordt geconcludeerd dat de instandhoudingsdoelen van de vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen als gevolg van het geplande windturbines niet in geding komen. Er zijn geen aanwijzingen dat er grote risico's bestaan ten aanzien van aanvaringen, barrière-werking en verstoring van het leefgebied voor de vogelsoorten. Dit betekent dat er geen passende beoordeling uitgevoerd hoeft te worden. Het bestemmingsplan is daarmee niet plan-merplichtig. De uitkomsten van het ecologisch onderzoek zijn afgestemd met de provincie Overijssel en de provincie Gelderland als bevoegd gezag Natuurbeschermingswet 1998.

Milieutoets Commissie voor de MER

Ondanks het feit dat het formeel opstellen van een MER en verplichte advisering door de Commissie voor de MER niet aan de orde is, bestaat wel de mogelijkheid de Commissie voor de MER wel om vrijwillig advies te vragen. Dit advies geeft een onafhankelijk oordeel over de diepgang en volledigheid van de uitgevoerde milieuonderzoeken en onderbouwing daarmee in het bestemmingsplan. Het gemeentebestuur heeft besloten een vrijwillig advies te vragen aan de Commissie voor de MER.

De Commissie m.e.r. heeft advies uitgebracht in de vorm van een milieutoets. Dit advies is opgenomen in bijlage 2 Milieutoets windturbines Kloosterlanden. De Commissie concludeert: Het uitgevoerde onderzoek geeft naar de mening van de Commissie voldoende inzicht in de milieueffecten. Het onderzoek naar geluid, slagschaduw, externe veiligheid en natuur is volledig en correct uitgevoerd. Wat nog mist zijn visualisaties vanaf de IJsseluiterwaarden en vanaf een grotere afstand ten zuiden van de locatie. De Commissie adviseert om de toegankelijkheid van de informatie te verbeteren. Daarnaast constateert de Commissie dat met de plaatsing van twee turbines van 3 MW slechts de helft van de ambitie van Deventer van 12 MW wordt ingevuld. Omdat de locatie Kloosterlanden vanuit milieu-optiek een reële locatie blijkt te zijn voor plaatsing van meer dan 2 turbines, geeft de Commissie in overweging om plaatsing van meer dan 2 turbines in de toekomst niet onmogelijk te maken.

Naar aanleiding van dit advies zijn actuele en extra visualisaties gemaakt en in dit ontwerpbestemmingsplan opgenomen. In de toelichting van dit ontwerp bestemmingsplan zijn n.a.v. van het advies de effectbeschrijvingen toegankelijker en consistenter verwoord en zijn verwijzingen naar verouderde rapporten aangepast.

3.4.3 Geluid

Het geluid wat een windturbine produceert is afhankelijk van de windsnelheid op ashoogte van de windturbine. Bij een lage windsnelheid draait een windturbine met een laag toerental. Bij hogere windsnelheden neemt het toerental logischerwijs toe. Dit is een gunstige eigenschap. Juist bij lage windsnelheden is de kans op geluidhinder namelijk het grootst omdat dan de referentiegeluiden het laagst zijn. Bij hogere windsnelheden wordt het turbinegeluid eerder gemaskeerd door het windgeluid rondom gebouwen en beplanting en de Rijksweg A1.

Voor deze ontwikkeling is een compleet akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Akoestisch onderzoek

Conform het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Stcrt. 19592, 23 december 2010) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de geluidbelasting voldoet aan de wettelijke normen (41 dB voor Lnight en 47 dB voor Lden) . Als uitgangspunt is genomen de realisering van twee windturbines van de Vestas V90.

Het geluidsbronvermogen van de turbine bedraagt ongeveer 101 dB(A). Omdat de bronsterkte afhankelijk is van het windaanbod worden voor de geluidsberekeningen zogenaamde jaargemiddelde bronsterkte gebruikt, afhankelijk van de te onderscheiden etmaalperiode. De aangehouden bronsterkte is 100,9 dB(A) voor de dagperiode, 101,0 dB(A) voor de avondperiode en 101,2 dB(A) voor de nachtperiode. De berekeningen zijn uitgevoerd ter plaatse van een aantal woningen in de buurt van de planlocatie op een waarneemhoogte van 5 meter boven maaiveld.

In de navolgende tabel is per toetspunt het jaargemiddelde geluidniveau Lday, Leven, Lnight en de waarde voor Lden (tijdgewogen gemiddelde van genoemde geluidniveaus) gegeven. Voor het bepalen van de waarde voor Lden wordt de waarde voor Leven vermeerderd met 5 dB en wordt de waarde voor Lnight vermeerderd met 10 dB.

Geluidsbelastingen in dB

Woning (adres) Lday Leven Lnight Lden

Deventerweg 119 38 38 38 45

Waterdijk 1a 34 34 35 41

Waterdijk 3 34 34 34 40

Dortherweg 15 31 31 32 38

Hondsroos 29 28 28 28 34

Tabel: geluidsbelastingen in dB ter plaatse van de woningen in de omgeving

Van de in het onderzoek betrokken woningen bedraagt de geluidsbelasting maximaal 38 dB (voor Lnight) en 45 dB (voor Lden) ter plaatse de woning Deventerweg 119. Deze geluidsniveaus voldoen aan de wettelijke geluidnormen van 41 dB voor Lnight en 47 dB voor Lden.

In de normstelling van het Activiteitenbesluit voor het geluid, afkomstig van windturbines, is rekening gehouden met het 'Van den Berg-effect'. Dit effect gaat over windschering en het nachtelijk windmaximum bij de beoordeling van windturbinegeluid. De geluidproductie van windturbines is afhankelijk van de windsnelheid op ashoogte. Op ashoogte kan het waaien terwijl het op leefhoogte (ter hoogte van de woningen) windstil kan zijn. Het verschijnsel dat geluid vanwege in bedrijf zijnde windturbines wordt waargenomen terwijl het op de leefhoogte windstil is wordt het 'Van den Berg-effect' genoemd.

Cumulatieve effecten

De omgeving van de windturbines staat niet bloot aan alleen de beoogde windturbine. Er is sprake van blootstelling aan meer dan één geluidbron, namelijk de Rijksweg A1, de N348 en het bedrijventerrein Kloosterlanden. Berekend is de gecumuleerde geluidbelasting om te kunnen beoordelen of door de komst de windturbine de cumuleerde geluidbelasting toeneemt. Uit het onderzoek blijkt dat door het plaatsen van de twee windturbines de akoestische omgeving niet verslechterd. Het wegverkeer blijft in dit geval maatgevend.

Laagfrequent geluid

Windturbines stralen laagfrequent geluid uit. Vaak is dit aandeel is echter laag, zodat dit nauwelijks of niet bijdraagt aan de beleving. In dit geval voldoet het onderzochte laagfrequente geluid op de toetspunten aan de zogenaamde referentiecurve. Er kan zelfs gesteld worden dat dit geluid niet hoorbaar is.

Uit de toetsing naar het aspect laagfrequent geluid kan gesteld worden dat geen hinder is te verwachten ten gevolge van dit aspect.

Conclusie

Cumulatie van de geluidniveaus, veroorzaakt door de windturbines, met de geluidbronnen verkeerslawaai en industrielawaai levert op dat ter plaatse van de beoordelingspunten het verkeerslawaai maatgevend is. Het geluid ten gevolge van de windturbines zal niet in significante mate bijdragen aan het geluidniveau ter plaatse.

Op grond van de resultaten van het onderzoek is de conclusie getrokken dat na uitvoering van het plan het woon- en leefklimaat in voldoende mate beschermd is. De geluidsnormen uit de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit vormen geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

3.4.4 Bodemkwaliteit

Op basis van het historisch bodembestand blijkt dat op de geplande locaties geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. De locaties zijn niet verdacht voor een verontreiniging.

In 2001 is een bodemonderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de vrijkomende grond bij verbreding van de bermen van de A1. De meest oostelijk geplande windturbine valt binnen het onderzoeksgebied. Uit het genoemde bodemonderzoek blijkt dat de vrijkomende grond voor de verbreding van de bermen licht verhoogde gehalten aan zink en minerale olie bevat. Echter deze gehalten vormen geen belemmering voor de plaatsing van windturbines.

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmering is voor de geplande plaatsing van de windturbines.

3.4.5 Luchtkwaliteit

De windturbines voorkomen de uitstoot van 4.500 - 6.800 ton CO2 per jaar (afhankelijk van windturbinetype), waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de nationale en mondiale klimaatdoelstellingen. De windturbine draagt tevens bij aan het bereiken van de doelen van de EU Richtlijn Luchtkwaliteit en het nationale Besluit Luchtkwaliteit. Naast de vermeden uitstoot van het broeikasgas CO2 wordt namelijk de uitstoot van fijn stof en verzurende stoffen als NOx en SO2 voorkomen (zie ook 2.1 Voordelen van opwekking windenergie).

Lokaal gezien blijkt uit onderzoek dat (Interactie tussen windturbines en emissies van Fibroned: effecten op de luchtkwaliteit, KEMA, 2008) concentraties uit nabijgelegen bestaande schoorstenen eerder de grond bereiken. Uit het onderzoek blijkt dat de concentraties wel significant verhoogd kunnen worden indien de bestaande schoorsteen bovenwinds of benedenwinds van de turbine staat. In die situaties wordt de rookpluim in het zog van de windturbine ingevangen en onmiddellijk of over korte afstand verspreid over de volle breedte van het zog. Daardoor is het stijgvermogen verdwenen en bereikt de pluim (veel) eerder de grond. In het onderzoek was hier sprake van bij een afstand van 100 en 364 meter tussen de windturbine en de bestaande schoorsteen. Bij grotere afstanden is de rookpluim voldoende verspreid.

In de directe nabijheid bevinden zich geen grote bestaande schoorstenen waarvan de pluim i.c.m. de windturbines een negatief effect op de lokale luchtkwaliteit tot gevolg heeft.

3.4.6 Externe veiligheid

Vanwege de kans op falen kunnen windturbines een risico opleveren voor de omgeving. Dit aspect wordt aangeduid met de term externe veiligheid. Voor de toetsing van de externe veiligheid is een zogenaamde kwantitatieve risico analyse uitgevoerd (QRA). Dit onderzoeksrapport bevindt zich in bijlage 4 QRA windturbines Kloosterlanden.

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's, verbonden aan in dit geval de plaatsing van windturbines. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.
Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.
Verder kent de regelgeving op het gebied van externe veiligheidsrisico's de begrippen kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten, en geprojecteerd (beperkt) kwetsbare objecten.
Om de verblijfplaats van mensen te toetsen in relatie tot de normstelling worden bouwwerken, hierbij objecten genoemd, ingedeeld in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Grofweg komt het onderscheid erop neer dat in kwetsbare objecten doorgaans grotere aantallen mensen aanwezig zijn en / of met een lage zelfredzaamheid zoals kinderen. In beperkt kwetsbare objecten zijn doorgaans minder mensen aanwezig en die mensen beschikken over een goede zelfredzaamheid.
Kwetsbare objecten mogen niet binnen een 10-6 PR contour aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare objecten mogen in niet binnen een 10-5 contour aanwezig zijn. Het begrip geprojecteerd betekent in deze dat het bestemmingsplan de vestiging van het object toelaat. Het is dan nog niet fysiek gerealiseerd.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid
Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied dat dit bestemmingsplan bestrijkt is 1 abitieniveau vastgelegd. Het betreft het ambitieniveau "Ruimte voor ontwikkeling" Deze gebieden zijn op de kaart "Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid" van de Omgevingsvisie externe veiligheid weergegeven. Zie hiervoor de afbeelding verderop in de tekst. Het ambitieniveau is opgenomen in onderstaande tabel:

  Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico   Toename groepsrisico  
Ruimte voor wonen   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Niet acceptabel   Niet wenselijk.
Resteffect meewegen.  
Ruimte voor ontwikkeling   Niet acceptabel   Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp  
Ruimte voor bedrijven   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden (gewichtige redenen)   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp   Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp  


Uit: Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer, 4 juli 2007 Juridisch planologische borging

De risicobronnen, de windturbines in dit geval, zijn positief bestemd in dit bestemmingsplan. De risicobronnen zijn als een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Bij de risicobronnen behoren PR 10-6 contouren. De windturbine mag uitsluitend zo functioneren dat deze buiten de aangegeven zone niet een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar. Deze contour kent een straal van 143 meter rondom de windturbine. In onderstaand kaartbeeld staan deze contouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D278-VG01_0003.png"

Ligging risicocontouren

De contouren zijn op een indirecte wijze verankerd in het bestemmingsplan. Deze manier van verankering is gericht op uitsluiting van risico's door de mate van bescherming van de omgeving vast te leggen. De onderliggende bestemmingen hebben een beschermde status, waardoor het risico wordt uitgesloten. In de regels is dan ook opgenomen dat binnen de genoemde zone geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten, zoals gedefinieerd in artikel 1 "Begrippen" van dit bestemmingsplan, mogen worden gevestigd. Op deze wijze wordt het ontstaan van situaties die in strijd zijn met het BEVI (Besluit externe veiligheid inrichtingen) voorkomen.

Hieronder worden per risico de conclusies uit het QRA weergegeven.

Bebouwing

Op het kaartbeeld hierboven zijn de risicocontouren van de windturbines aangegeven. Binnen de 10-5 en 10-6 contouren laat het bestemmingsplan respectievelijk geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toe. Bij de westelijke windturbine staat binnen de 10-6 contour een loods van Rijkswaterstaat en bevindt zich de gasleiding van de Gasunie, welke niet wordt aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. De loods van Rijkswaterstaat heeft de bestemming ‘Verkeer’. Van grote aantallen bezoekers en lange verblijftijden, dus van een kwetsbaar object, is geen sprake.

Wegen

De windturbines staan gepland op ruim 50 meter afstand tot de Rijksweg A1. Er bestaan hiermee geen ontoelaatbare risico's voor passanten.

Hogedrukgasleidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.D278-VG01_0004.png"

High impact zone rondom de windturbines

Direct langs de N348 bevindt zich een ondergrondse hogedruk gasleiding van de Gasunie, zie de kaart hierboven. Buiten de ‘high impact zone’ is geen substantiële negatieve invloed van een windturbine te verwachten. Deze ‘high impact zone’ heeft een diameter van ashoogte + 1/3 wieklengte. Uitgaande van een tiphoogte van 135 meter en een wieklengte van 45 meter heeft de ‘high impact zone’ een maximale straal van 105 meter. In bovenstaande kaart is deze high impactzone (geel) en de gasleiding (rode stippellijn) ingetekend.

De windturbines staan ruim buiten deze ‘high impact zone’ geprojecteerd (ca. 140 meter). Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtlijn van de Gasunie en is verder kwantitatief onderzoek niet nodig.

Transport gevaarlijke stoffen

Berekend is dat de toevoeging van windturbines geen significante invloed heeft op de hoogte van het externe veiligheidsrisico van het vervoer gevaarlijke stoffen over de A1.

3.4.7 Interne veiligheid

Windturbines moeten ook voldoen aan de eisen omtrent interne veiligheid. Bij interne veiligheid gaat het om voorzieningen in en aan de windturbine zelf, die de kans op onveilige situaties zo klein mogelijk te maken. Meerdere onderdelen worden getoetst in het kader van de omgevingsvergunningverlening, zoals constructie en brandveiligheid. Een aspect is wordt in het kader van dit bestemmingsplan benoemd.

IJsafwerping

Uit het QRA blijkt dat de windturbines op zijn minst met ijsdetectie hoeven te worden uitgerust. Na de ijsdetectie zullen de windturbines parallel aan de Rijksweg A1 gedraaid worden zodat de kans dat er ijs op de Rijksweg A1 terecht komt geminimaliseerd wordt. De gronden direct onder de windturbine zijn niet ingericht als openbaar en toegankelijk gebied, zodat zich hier nauwelijks mensen bevinden. Er zijn geen onacceptabele risico's ten aanzien van ijsafwerping.

3.4.8 Ecologie

In 2010 en 2012 heeft Altenburg & Wymenga een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor de oprichting van windturbines langs de Rijksweg A1. Het bijbehorende rapport beschrijft het onderzoek, de resultaten daarvan en de beoordeling ten aanzien van de wet- en regelgeving. Hieronder volgt een samenvatting van het onderzoek met daarbij de belangrijkste conclusies. Het volledige onderzoeksrapport bevindt zich in bijlage 5 Ecologisch onderzoek windturbines Kloosterlanden.

Beschermde gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied "Uiterwaarden IJssel', dat op ongeveer 600 meter westelijk van het plangebied ligt. Onderzocht is of de oprichting van twee windturbines effect heeft op de instandhoudingdoelen voor de aangewezen soorten en habitattypen in dit nabijgelegen Natura 2000-gebied. Uit de wettelijke verplichte voortoets (op basis van de Natuurbeschermingswet) blijkt dat de oprichting van twee windturbines geen conclict heeft met de Natuurbeschermingswet. Er is dan ook geen vervolgonderzoek en geen vergunningsaanvraag noodzakelijk.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Een ecologische verbindingszone ligt nabij. Dit is de Dortherbeek, welke een verbinding vormt tussen de EHS-gebieden ten zuidoosten van Deventer en de Schipbeek. Het onderzoek toont aan dat het niet waarschijnlijk is dat de plaatsing van de twee turbines een negatieve invloed heeft op de nabijgelegen ecologische verbindingszone. De ontwikkeling veroorzaakt geen conflict met de provinciale regelgeving ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur.

Het plangebied ligt niet in of nabij aangewezen ganzenfoerageergebieden. In de omgeving is in Overijssel geen aangewezen ganzenfoerageergebied vastgesteld. Het dichtsbijzijnde aangewezen gebied ligt in de provincie Gelderland op ongeveer 5 kilometer afstand van Deventer. Onderzoek wijst uit dat de provinciale regelgeving niet relevant is voor de beoordeling van de geplande windturbines.

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de Provincie aangewezen Weidevogelgebied. Het dichtstbijzijnde aangewezen gebied ligt ten zuidoosten van het plangebied, namelijk ten zuiden van de A1 en ten oosten van de spoorlijn Deventer-Zutphen. In de provincie Gelderland liggen geen Weidevogelgebieden. De provinciale regelgeving betreffende Weidevogelgebieden is om deze redenen niet relevant voor de beoordeling van de beoogde windturbines.

Beschermde soorten

Het plangebied bestaat uit intensief gebruikt grasland, grasland met eiken en relatief kleine bospercelen met vooral essen en enkele wilgen.

Planten

Tijdens veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. De realisatie van de windturbines heeft geen negatieve effecten op beschermde plantensoorten en is er ten aanzien van beschermde plantensoorten geen knelpunt met de Flora- en Faunawet.

Vissen

Ten aanzien van de aangetroffen beschermde vissoorten Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad treedt geen conflict op met de Flora- en Faunawet, mits wordt gewerkt volgens een door een EL&I relevante goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is moet initiatiefnemer vooraf aan de werkzaamheden in het kader van de watercompensatie ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet aanvragen.

Er is sprake van een conflict met de Flora- en faunawet indien de zwaar beschermde Bittervoorn (die op enkele plaatsen in de Schipbeek voorkomt) het slachtoffer zou worden van de voorgenomen maatregelen om een bypass van de Schipbeek door het populierenbos aan te leggen. Met behulp van de resultaten van het vissenonderzoek zal de plaats bepaald worden waar er gegraven kan worden zonder de Bittervoorn of zijn leefgebied aan te tasten.

Vleermuizen

Het plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door kleine aantallen vleermuizen (Gewone- en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis). Het plangebied vervult geen functie die van belang is voor het in stand houden van de vaste rust- en verblijfplaats. De plannen leiden daarom niet tot aantasting van de staat van instandhouding van de betreffende soorten.

Vogelsoorten

Er zijn in 2012 geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vogelsoorten aanwezig die onder de jaarronde bescherming van de Flora- en faunawet aangetroffen. Derhalve is ten aanzien van deze soorten geen sprake van een conflict met de Flora- en faunawet.

Wanneer maatregelen worden getroffen om verstoring van broedende vogels te voorkomen treedt ten aanzien van deze soortgroep geen conflict met de Flora- en Faunawet op.

Obstakelverlichting

Het is wenselijk dat windturbines worden voorzien van obstakelverlichting. Dit zijn flitsende en/of vaste witte en/of rode lichten die bovenaan of enige tientallen meters lager aan de windturbinemast worden bevestigd. Het is mogelijk dat deze lichtbronnen invloed hebben op vleermuizen en hoogvliegende exemplaren vermijdgedrag zullen vertonen. Het is niet bekend of dankzij deze lichtverstoring de kans wordt verkleind dat vleermuizen in aanraking komen met de draaiende rotors, waardoor sprake zou kunnen zijn van een vorm van mitigatie. Gezien het aangetoonde kleine aantal hoogvliegende vleermuizen is het niet waarschijnlijk dat deze obstakelverlichting een belangrijk negatief effect heeft op hoogvliegende vleermuissoorten. Door de relatief grote hoogte waarop de obstakelverlichting wordt bevestigd, is het niet te verwachten dat laagvliegende (foeragerende) soorten negatief zullen worden beïnvloed.

3.4.9 Slagschaduw

Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende wieken. Als slagschaduw op het raam van een woning valt kan dat als hinderlijk worden ervaren. In het Activiteitenbesluit worden richtlijnen gegeven over de aanvaardbaarheid van slagschaduwhinder. In juni 2012 heeft Bosch en van Rijn een onderzoek gedaan naar de slagschaduweffecten van de windturbines. Het complete onderzoeksrapport bevindt zich in bijlage 6 Slagschaduwonderzoek Windturbines Kloosterlanden.

In de 'Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een turbine moet zijn voorzien vaneen een stilstandvoorziening. Deze zorgt ervoor dat bij overlast ten gevolge van schaduw de windturbine wordt uitgeschakeld. De voorziening wordt per schaduwgevoelige woning op de turbine aangebracht en vooraf afgeregeld, aangezien het gaat om specifieke momenten die van te voren bepaald kunnen worden afhankelijk van de zonnestand. Daarnaast wordt gemeten of er daadwerkelijk voldoende zon (en dus slagschaduw) is op die momenten.

Ook kunnen mensen last hebben van hinderlijke schitteringen dat wordt bij moderne turbine typen tegengegaan met een antireflecterende laag.

Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat er zich geen woningen binnen de slagschaduwcontour (5:40-norm) bevinden. Er hoeft dan geen gebruik gemaakt te worden van een stilstandvoorziening op de windturbines.

3.4.10 Straalpaden

Een straalpad is een vorm van telecommunicatie met behulp van straalzenders waarbij radio- en/of televisiezenders in smalle stralenbundels uitzenden. Rondom deze straalpaden ligt een beschermingzone, die moeten voorkomen dat de genoemde telecommunicatie verstoord wordt.

Er liggen in het plangebied geen straalpaden. De dichtstbijzijnde straalpaden zijn gelegen ten westen van het plangebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen ten gevolge van de ligging van de straalpaden.