Plan: | Holterweg nabij 18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P276-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van vijf woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen is het noodzakelijk dat diverse milieukundige aspecten geschikt zijn voor de woonfunctie. Het gaat hierbij om de volgende milieukundige aspecten:
Tussen woningen en bedrijven en andere ruimtelijke functies die hinder kunnen veroorzaken dient een zekere afstand te worden bewaard teneinde de kans op hinder voor de bewoners tot een minimum te beperken en ervoor te zorgen dat de bedoelde bedrijven en overige ruimtelijke functies in hun ontwikkeling niet te veel belemmerd worden. Voor de bepaling van deze afstanden wordt veelal de normen uit de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gehanteerd.
Het plangebied wordt aan drie zijden omgeven door bestaande woonbebouwing. vanuit milieuwet- en regelgeving gelden vanaf de nieuwe woningen (gevoelige objecten) geen afstanden in acht moeten worden genomen tot de omliggende woningen.
Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van vijf vrijstaande woningen in het plangebied. In de huidige situatie heeft het gebied een bedrijfsbestemming. Voor nieuwe situaties met geluidgevoelige bestemmingen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd indien het plangebied in een geluidzone ligt op grond van de Wet geluidhinder.
De locatie ligt in de geluidzone van de Holterweg en het Industrieterrein Bergweide, Kloosterlanden, Veenoord. De zone industrielawaai is alleen van toepassing voor bedrijven gelegen op industrieterrein Bergweide, Kloosterlanden, Veenoord. Er is een geluidzone aanwezig omdat op dit terrein de vestiging van 'grote lawaaimakers' mogelijk is.
Een geluidzone betekent dat, bij nieuwe planologische ontwikkelingen, er getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh werkt met een voorkeursgrenswaarde, een eventuele hogere grenswaarde en een maximale grenswaarde.
Voorkeursgrenswaarde: Is de geluidbelasting lager of gelijk aan de voorkeursgrenswaarde dan zijn er verder geen (geluid) belemmeringen.
Hogere grenswaarde: Wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden dan is een besluit van Burgemeester en Wethouders noodzakelijk om de te verwachten geluidbelasting op de woningen toe te staan. Daar moeten dan geldige redenen voor zijn.
Grenswaarde: In de Wgh is per brontype (weg, spoor of industrielawaai) een grenswaarde opgenomen die niet overschreden mag worden.
Geluid afkomstig van wegen, het spoor en het industrieterrein wordt afzonderlijk getoetst in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast wordt de totale, gecumuleerde, geluidbelasting beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De volgende normen zijn van toepassing:
Wegverkeerslawaai*
Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
Grenswaarde: 63 dB
*Voor een aantal gebieden in de gemeente Deventer geldt een algemene ontheffing tot 53 dB. Dit is van toepassing op dit plangebied.
Railverkeerslawaai
Voorkeursgrenswaarde: 55 dB
Grenswaarde: 68 dB
Industrielawaai*
Voorkeursgrenswaarde: 50 dB(A)
Grenswaarde: 55 dB(A)
*het gaat om het opgetelde geluid van alle bedrijven tezamen
Resultaten en toetsing
Voor het plan is een akoestisch onderzoek opgesteld, Sain milieuadvies, projectnummer 2012-3007, d.d. 10-02-2012.
Wegverkeerslawaai
De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 53 dB als gevolg van wegverkeer op de Holterweg. Het betreft 1 bouwblok. Er is geen hogere grenswaarde nodig omdat voldaan wordt aan de algemene ontheffing van 53 dB.
De 30 km/uur wegen in de omgeving veroorzaken maximaal 37 dB op de gevels van de geprojecteerde bouwvlakken.
Railverkeerslawaai
De gecumuleerde geluidsbelasting (Lden) op de bouwblokken ten gevolge van het spoorwegverkeer op de trajecten 132 en 140 bedraagt maximaal 55 dB (inclusief 1,5 dB ophoging voor de toekomst). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Industrielawaai
Op drie van de vijf geprojecteerde bouwblokken wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden met maximaal 2 dB(A). Dit betekent dat een hogere grenswaarde noodzakelijk is. Om medewerking te kunnen verlenen aan een hogere grenswaarde moet aan één van de ontheffingcriteria worden voldaan. De ontheffingscriteria zijn:
" De woningen vullen een open plaats tussen aanwezige bebouwing in;
" De woningen worden gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing;
" Elke woning heeft ten minste één geluidsluwe gevel, ten aanzien van industrielawaai.
Conclusies
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie: wonen.
Op een deel van de locatie was een bouwbedrijf gevestigd. Voor de uitvoering van het bodemonderzoek is een zorgvuldig vooronderzoek/historisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het bodemonderzoek. Binnen de onderzoekslocatie hebben de volgende voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten plaatsgevonden:
Bodemonderzoek
Op de locatie Holterweg 16 zijn een tweetal bodemonderzoeken (1995 en 2002) uitgevoerd. Bij de bodemonderzoeken zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden en vormen geen aanleiding voor nader onderzoek en/of maatregelen.
In juli 2008 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest (kenmerk ER080636). Bij het onderzoek is rekening gehouden met de (voormalige) tanklocaties en timmerwerkplaats. De belangrijkste resultaten van dit bodemonderzoek zijn:
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek zijn zwakke tot sterke bijmengingen van puin in de bodem aangetroffen. De bodem is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van asbest. Zintuiglijk is geen asbest aangetroffen. Onder de loods (voorzien van betonvloer) zijn tijdens het onderzoek sterke puinbijmeningen in de bodem aangetroffen. Ter plaatse van de loods zijn tijdens het onderzoek geen inspectieputjes of proefsleuven gegraven. Wanneer de loods gesloopt wordt, dient men alert te zijn op het mogelijk voorkomen van asbest in de bodem. Wanneer zintuiglijk asbest wordt aangetroffen dient een nader onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem conform den NEN 5707 of NEN 5897 uitgevoerd te worden. De op 1-7-2008 uitgevoerde asbest-inventarisatie door Gebouweninspectie Nederland heeft alleen betrekking gehad op bovengrondse asbest in en om gebouwen.
Ruimtelijke procedure en bouwaanvraag
Op de locatie zijn in het verleden een aantal voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten uitgevoerd. Hier is bij het onderzoek in 2008 aandacht aan besteed. De locatie is op basis van het uitgevoerde onderzoek niet verdacht voor de aanwezigheid van een geval van ernstige verontreiniging. De locatie is geschikt voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin). Bij de sloop dient men alert te zijn op asbest in de bodem.
Op 15 november 2007 is de wijzigingswet van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) werktitel 'Wet luchtkwaliteit' (Stb. 2007, 414), in werking getreden (Stb. 2007, 434). Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens de Regeling en het Besluit niet in betekenende mate is vastgesteld dat woningbouwplannen voor minder dan 500 woningen 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening toch iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan. In de verkeersmilieukaart is een maximale toename van 30 motorvoertuigen per etmaal toegevoegd t.p.v. de Holterweg, voor het beoogde gebruik (standaardnorm voor 1 woning is 6 mvt./etmaal). Ook met deze toevoeging wordt de normstelling niet overschreden. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.
Externe veiligheid algemeen
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).
Voor inrichtingen (bedrijven) is het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid in artikel 1 omschreven als “de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof betrokken is”.
Voor transport is de “Wet vervoer gevaarlijke stoffen” van belang. Daarnaast is een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Totdat de wettelijke verankering van de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft plaatsgevonden dient de externe veiligheid van de toekomstige woningen tevens te worden getoetst aan de hand van de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (Ministeries van VROM, V & W, BZ & K, 2005).
Beoordeling externe veiligheid plangebied
Wat betreft het aspect externe veiligheid is er binnen het grondgebied van Deventer sprake van drie typen risicobronnen die zijn gereguleerd door verschillende regelgeving. Gezien de ligging van het plangebied zijn bedrijven, objecten of transportleidingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en/of Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) vallen niet aan de orde.
In relatie tot transportassen voor gevaarlijke stoffen, gereguleerd door de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen, kan aangeven worden dat de op te richten woningen volgens het meest recente plan, op meer dan 200 meter van het spoor Deventer-Almelo en Deventer-Zutphen zijn gelegen. Hiermee ligt het plangebied niet binnen het invloedgebied voor het groepsrisico. Externe veiligheid voor dit plan verder geen aandachtspunt.
Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en Faunawet relevant. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te allen tijde getoetst te worden aan de Flora- en faunawet.
In augustus en september 2008 is een flora en fauna-onderzoek uitgevoerd (Modderman Flora en fauna, Groningen, augustus/september 2008 en op 7 oktober 2010 aangevuld inzake vleermuizen en steenmarter door bureau Blijeveld). Op basis van een per 2012 van kracht geworden vernieuwd vleermuizenprotocol, waarin staat aangegeven dat ecologische onderzoek 2 jaar geldig zijn, kan gesteld worden dat het onderzoek nog actueel is.
Het onderzoek is op de juiste wijze en in de juiste tijdsperiode uitgevoerd. In de te slopen bebouwing zijn geen vaste verblijfplaatsen van deze soorten aangetroffen. Gezien het mobiele karakter van vleermuizen is vleermuizenonderzoek juridisch gezien slechts voor een periode van 2 jaar rechtsgeldig. Om die reden is voorafgaande aan sloop van de panden een aanvullende controle noodzakelijk.
Op geen van de onderzoeksdata zijn waarnemingen gedaan van Steenmarter. Ook zijn zowel binnen als buiten het gebouw geen sporen gevonden zoals prooiresten, afdrukken, uitwerpselen en dergelijke. Op grond van het onderzoek is geconcludeerd dat zich in het te slopen gebouwen geen verblijfplaatsen van vleermuizen of Steenmarter bevinden. Hieruit volgt dat er vanuit de Flora- en faunawet bezien geen belemmeringen zijn voor de sloop.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2009-2014 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadkantoor. Ook wordt er gewerkt aan een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.
Bouwrijpmaken
Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen
Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.
Energie
Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie)
materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen). Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Wij willen de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.
Conclusies
Duurzaamheid: Middels energievisie (b.v. BREAAM) kan worden bepaald hoe duurzaam de beoogde woningen worden.