Plan: | Holterweg nabij 93 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P300-VG01 |
Onderhavig plan voorziet in de bouw van twaalf vrijstaande woningen op het perceel gelegen aan de Holterweg te Deventer. De geplande woningbouw bestaat uit twaalf stadsvilla's. Nadat de anterieure overeenkomst is getekend door de initiatiefnemer en de gemeente is vervolg gegeven aan dit initiatief door het opstellen van voorliggend bestemmingsplan.
De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Colmschate e.o." bestemd als 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Volgens het bestemmingsplan "Colmschate e.o." is de realisatie van twaalf woningen in het plangebied niet mogelijk. Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Holterweg nabij 93" voorziet hierin.
Beschrijving ligging
Het plangebied ligt in het oosten van de kern Deventer in het buurtschap Colmschate. Het voorliggende bestemmingsplan betreft meerdere percelen. Het grootste kadastraal perceel is bekend als gemeente Deventer, sectie M, nummer 1481. De kleinere percelen in het westen van het plangebied zijn bekend als gemeente Deventer, sectie M en nummers 218 en 3593. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Globale ligging plangebied "Holterweg nabij 93"
Het plangebied "Holterweg nabij 93" wordt globaal begrensd door:
De begrenzing van het plangebied "Holterweg nabij 93" is op de navolgende figuur weergegeven.
Begrenzing plangebied "Holterweg nabij 93"
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Colmschate e.o.", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 20 juni 2012. Binnen de grenzen van het plangebied gelden de bestemmingen 'Bedrijf', 'Wonen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Volgens de regels als opgenomen in het bestemmingsplan is de realisatie van 12 woningen niet mogelijk in het plangebied.
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past in dit geldende bestemmingsplan, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Het nieuwe bestemmingsplan "Holterweg nabij 93" vervangt het geldende bestemmingsplan voor het deels.
Figuur: uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan Colmschate e.o.met daarin gearceerd opgenomen de bouwvlakken met de nummers 1 en 2.
Op de gronden met de bestemming bedrijf (paars) zijn toegestaan:
- bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als milieu-categorie 1 of 2;
- dienstverlenende en verzorgende bedrijven;
- detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen.
Ter plaatse van de bouwvlakken zijn bedrijfsgebouwen toegestaan. Op de figuur zijn de bouwvlakken gearceerd opgenomen met de nummers 1 en 2. In het bouwvlak met nummer 1 zijn gebouwen toegestaan met een hoogte van 25 meter hoog over het gehele bouwvlak. In het bouwvlak met nummer 2 zijn gebouwen toegestaan tot een hoogte van 11 meter waarbij een bebouwingspercentage van 40% bedraagt. Het bebouwingspercentage van 40% geldt voor een groter perceel dan het perceel binnen het plangebied. In theorie kan het bebouwingspercentage hoger liggen dan de genoemde 40%.
Op de gronden met de bestemming wonen (geel) zijn bijgebouwen, aan- en uitbouwen toegestaan. Het hoofdgebouw, de woning, is in het vlak buiten het plangebied toegestaan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden, zoals milieu-aspecten en waterhuishouding, sociale voorzieningen en sociale veiligheid. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie.
Onderhavig plangebied ligt in de zone waar een mix van bedrijven en woningen voorkomen. Dit gebied ligt tussen de spoorlijn en de Holterweg en het bedrijventerrein de Smeenkhof aan de oostzijde van het plangebied. Verderop ten oosten van het plangebied ligt landgoed 'De Bannink' en bezit belangrijke beeldkwaliteiten. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 11.815 m2 en heeft op grond van het geldende bestemmingsplan een bedrijf-, woon- en verkeersbestemming. De gronden zijn voor een klein deel verhard en de overige gronden bestaan uit grasland. Het plangebied is onbebouwd.
Het plangebied maakt deel uit van een groter gebied dat overwegend een bedrijfsbestemming heeft. Direct aan de noordzijde van het plangebied zijn vijf bedrijfswoningen gelegen. Tevens is daar gesitueerd Hoveniersbedrijf 'de Colm'. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn op een groot deel van het perceel bedrijfsgebouwen toegestaan met een hoogte van 11 meter en 25 meter.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een groot aantal verschillende functies. Er kunnen daarom verschillende deelgebieden worden onderscheiden. Ten westen van het plangebied zijn verscheidene woningen aanwezig. Dit betreft onder andere gestapelde woningen (appartementencomplexen), woningen boven winkels en vrijstaande woningen. Een klein deel van het plangebied (zuidoosten) is op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd voor wonen. Daarnaast komen enkele kleinschalige horecavoorzieningen voor. Het gaat om een snackbar en een Chinese (afhaal)restaurant. Ten zuiden van het plangebied is, gescheiden door de Holterweg, een café (met zalencentrum) en de Hervormde Kerk gevestigd.
Bedrijven zijn gevestigd aan de noordzijde van het plangebied en aan de oostzijde op het bedrijventerrein 'De Smeenkhof'. Het betreft hier met name bedrijven in de milieu categorieën 1 en 2. Zwaardere bedrijvigheid komt in de omgeving van het plangebied niet voor. Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan voor het merendeel bestemd als bedrijventerrein. Ten westen van het plangebied aan de Holterweg is een klein aantal horecavoorzieningen aanwezig.
Ten noorden van de Holterweg, ter hoogte van Holterweg 103 is een klein bosgebied aanwezig. Ook het landgoed 'De Bannink' is een kenmerkend en belangrijk onderdeel van het groen ten oosten van het plangebied. Op het landgoed zijn behoudenswaardige landschaps- en natuurwaarden aanwezig. In het plangebied bestaan de gronden in de huidige situatie grotendeels uit grasland.
Ten zuiden van het plangebied ligt de belangrijke verkeersader van Deventer naar Bathmen, de Holterweg (N344). Ter hoogte van het plangebied is de snelheid op deze weg 50 km per uur.
De spoorlijn Deventer-Almelo ligt ten noorden van het plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Holterweg nabij 93' voorziet in de realisatie van 12 vrijstaande woningen, gesitueerd op ruime kavels. Het plangebied ligt in het buurtschap Colmschate langs de Holterweg tegenover de Hervormde Kerk. Voor het bestemmingsplan is door Op Ten Noort Blijdenstein Architecten en Adviseurs een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd als bijlage 1 aan dit bestemmingsplan. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan. Op de navolgende afbeelding zijn de 12 kavels in het plangebied weergegeven.
Weergave ligging en oppervlakte kavels in het plangebied uit: 'ontwerpplan stedenbouwkundig plan van Op Ten Noort Blijdenstein Architecten en Adviseurs d.d. 12 oktober 2014'
Het plangebied aan de Holterweg ligt op het overgangsgebied van het buurtschap Colmschate en het oostelijk gelegen landgoed 'De Bannink'. De kwaliteit van deze inbreidingslocatie wordt bepaald door een passende invulling te geven aan de overgang van de stad naar het platteland. Ten zuiden van het plangebied staan de markante Hervormde Kerk en het café als een soort landmark. De inbreidingslocatie is qua volume en uitstraling daaraan ondergeschikt. Het ontwerp voorziet in een kleinschalig dorpsmilieu met een korrelgrootte die aansluit bij de omgeving. Op de navolgende afbeelding is een impressie opgenomen en een mogelijke stedenbouwkundige verkaveling voor het plangebied.
Weergave impressie stedenbouwkundig inrichtingsplan van de kavels (verkeerskundige situatie niet correct aangegeven zie afbeelding verderop in paragraaf)
Na enige varianten en studies is gekozen voor een 'introvert' stedenbouwkundig model met de woningen in een hofje. Dat wil zeggen dat de voorgevels niet gericht zijn op de Holterweg, maar op de interne ontsluitingswegen. De externe aansluiting op de Holterweg blijft bestaan op de huidige plek. De rechte doorsteek naar de bestaande woonbebouwing ten noorden van het plangebied bij het spoor met de huisnummers 93b tot 99 blijft ook behouden. Vanaf de insteekweg takken twee straatjes af in westelijke en oostelijke richting. De westelijke aftakking voorziet in een mogelijke doorsteek voor fietsers naar het station en is ook bij calamiteiten te gebruiken. Het ‘scheve kruis’ geeft vrachtwagens de mogelijkheid via insteekmanoeuvres achteruit tot de bestemming te rijden.
Aan de westzijde heeft het terrein een onregelmatigere vorm dan aan de oostzijde. De ‘korrelgrootte’ van de gebouwen aan de westzijde zijn daarom kleiner gehouden. De woningen in het westen van het plangebied hebben een oppervlakte van maximaal 12,5 m x 10 m en in het oosten hebben de woningen een oppervlakte van maximaal 15 m x 10 m. De woningen met een geïntegreerde garage (kavels 5, 6 en 12) in het oosten van het plangebied hebben een oppervlaktemaat van maximaal 17,5 m x 10 m.
Bebouwing
De hoofdgebouwen in het plangebied bestaan uit één bouwlaag met een zadeldak. Platte daken en andere kapvormen zijn niet toegestaan. De dakhellingen liggen tussen 40 en 55 graden en de woningen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 5 m en 10 m. De nokrichting van de woningen is variabel in oost-west of noord-zuid richting en nader aangeduid op het stedenbouwkundig inrichtingsplan. De bijgebouwen bestaan uit één bouwlaag en worden afgedekt met een zadeldak of plat dak. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 3 m en 6 m. Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan is een maximale goothoogte van 4,5 meter opgenomen en een maximale hoogte van 9 meter, teneinde uitsluitend woningen met één bouwlaag en een kap toe te staan. Doordat er een regeling in het bestemmingsplan zit waarbij met 10% kan worden afgeweken van bestaande maten kunnen de woningen uit het stedenbouwkundige plan worden gerealiseerd tot een hoogte van 9,90 meter.
Hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen gebouwd te worden binnen het op de situatietekening aangegeven bouwvlak. Op het bovenstaande stedenbouwkundig inrichtingsplan is het globale bouwvlak met rood en oranje aangegeven. Dit is de maximaal bebouwbare oppervlakte. Het hoofdgebouw en het bijgebouw vormen architectonisch een geheel. De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan vormt het juridische kader voor de bouwmogelijkheden van woningen en bijgebouwen.
Kavelinrichting
De erfafscheiding naar de straatzijde is verplicht en bestaat uit een laag metalen hek (staafmat), voor of in een haag van beuken of veldesdoorn. De maximale hoogte is 60 cm, in verband met de sociale veiligheid en uitzichtshoeken. De erfafscheidingen naar de buren dient te bestaan uit hagen of heesters en mogen een maximale hoogte hebben van 3 m. De groensingel aan de zuidzijde is verplicht en bestaat uit gecoat staafmat van 100 cm en daarvoor een houtsingel. Per kavel zijn twee bomen (bij aanplant minimaal maat 12/14) verplicht. Maximale groeihoogte is 10 meter, 3e grootte en mogen geen populieren en schietwilgen zijn. Eén daarvan hoort minimaal aan de straatkant te staan. De bomen mogen geen permanente schaduw op de kavel van de buren werpen.
Verkeer
De ontsluiting van de nieuwe woonlocatie vindt plaats via de bestaande aansluiting op de Holterweg. Het plangebied wordt aangewezen als 30 km zone. De weg in noord-zuid-richting is tevens de ontsluitingsweg voor de kavels achter het terrein (met de huisnummers 93b t/m 99) en is voorzien van een voetpad. Mogelijk wordt het terrein aan de noordzijde van de voormalige melkfabriek ook ontwikkeld en vindt ontsluiting van dat terrein in de toekomst plaats, via de planlocatie op de Holterweg.
De kabels en leidingenstrook ligt gedeeltelijk onder en gedeeltelijk buiten het voetpad. De weg ligt op “een oor” en watert af naar een groene molgoot en een wadi aan de oostkant. De zijwegen hebben een molgoot in het midden. De straatkolken in de molgoot wateren af op een infiltratieriool, dat uiteindelijk in de sloot uitkomt.
Parkeren
Het parkeren vindt uitsluitend plaats op eigen terrein. Op een kavel zijn twee parkeerplaatsen in het bijgebouw of inpandig en twee staplekken op de oprit gepland, totaal vier. Bij veel bezoek is er ook ruimte voor langsparkeren in de straatjes. De inrichting van het gebied wordt in eigen beheer uitgevoerd.
Wadi’s
Een wadi is in principe een bovengrondse ondiepe greppel met daaronder een infiltratiezone met een onderbouw van grind of drainzand. Bij hevige regenbuien kan de wadi bovengronds afvoeren naar de sloot aan de zuidkant. Deels heeft de wadi ook een esthetische en ruimtelijke functie: hij zorgt voor een prettige breedtemaat bij de entree van het buurtje.
In het zuidelijke deel van plangebied is een standaard-wadi met een bovenbreedte van 3,5 m voorzien. In de onderbouw van grind of drainagezand ligt een infiltratieriool dat uitmond in de sloot aan de zuidzijde van de locatie. De NAPhoogtes van het infiltratieriool moeten vanuit de uitlaat achterwaarts in het systeem berekend worden. Overigens ligt de sloot zomers droog.
In het noordelijk deel van het plangebied is geen standaard wadi, maar een groene molgoot voorzien. Deze wadi is boven 1,5 m breed, met een 60 cm diepe en 50 cm brede grindkoffer met daarin een infiltratieriool/drainbuis.
Van de straten wordt het regenwater afgevoerd op twee manieren: (a) bij het rechte stuk naar ‘De Colm’ ligt de weg ‘op een oor’ en watert af naar een wadi aan de oostkant, (b) bij de molgootprofielen ligt een infiltratieriool onder de weg. Alle straatklinkers hebben een drainprofiel. Ze hebben een voeg die met fijnsplit ingevoegd wordt.
Groen
Het groene beeld van het inbreidingslocatie wordt mede bepaald door lage hagen, twee verplichte bomen per kavel en de opgaande begroeiing in de tuinen zelf. In de openbare ruimte staat een Leisterbes bij het kruispunt en een Amberboom aan het einde van de oostelijke insteeklus. De bomen in het plangebied hebben een “landmark” functie.
Het beeldkwaliteitsplan in bijlage 1 van dit bestemmingsplan is opgenomen ter inspiratie en als richtinggevend document voor de inrichting van de kavels en ontwerp van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan wordt niet ter vaststelling aangeboden aan de raad waardoor de Welstandsnota Gemeente Deventer d.d. 1 oktober 2014 van toepassing is op het gebied. Voor het gebied zullen de criteria uit hoofdstuk 3.10 van de nota voor 'thematische bebouwing' worden toegepast.
Bebouwing
De gebouwen en materialen worden uitgevoerd in een getransformeerde boerenstijl in een modern jasje. Het is niet de bedoeling replica's te bouwen, maar een eigentijdse vorm te scheppen, die aan een landelijke sfeer doet denken. Daarom zijn er geen witte of lichte, maar bruine kleuren voor de bakstenen gekozen. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de beoogde architectuur en materiaalgebruik van de woningen in het plangebied.
Impressie beelden beoogde archotectuur en materiaalgebruik voor de woningen in het plangebied uit: 'stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan voor het terrein Cellarius/de Hullu te Deventer Colmschate d.d. 1 december 2009'
Openbare ruimte
Om een gewenst eindbeeld te creëren is het beeld gezien vanaf de Holterweg in de volgorde: een fietspad, een sloot, een laag metalen hek en daar achter een ‘houtwalletje’, 80 cm hoog met groenblijvende en bladverliezende heesters (‘type hazelaar’ hoogte 4 m). Dit geeft naar buiten een vriendelijke uitstraling en is van binnen afdoende afschermend naar de drukke Holterweg.
De gebouwen in het zuiden van het plangebied (kavels 4,9,10,11 en 12) dienen niet alleen naar de straatkant, maar ook naar de Holterweg een representatieve uitstraling te hebben. In de winter is de houtsingel transparant en komen de gebouwen namelijk in het zicht.
Het openbare gebied is bestemd als 30 km-zone. De vorm van de wegen is een ‘scheve kruis’. De bedoeling hiervan is, dat een vrachtwagen (ook vuilniswagen) in het midden kan keren en zo nodig achterwaarts in de zijstraten kan insteken voor het aanvoeren van bouwmateriaal, verhuizingen etc. Algemeen bestaat de openbare ruimte overwegend uit rijbanen in bruine klinkers (dikformat, drainerend), een groene molgoot en een wadi en een afvalophaalplaats. In de openbare ruimte staan twee bomen, een leisterbes (Sorbus intermedia ‘Brouwers’, hoogte 10 m) bij het kruispunt en een Amberboom (Liquidambar styraciflua, hoogte 15 m) aan het einde van het rechter insteekpad, daar waar voldoende kroonruimte is en de boom op 5 m kan worden opgesnoeid.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economische functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruikt gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en gemeenten hebben de vrijheid binnen deze ruimte te bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en de gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot de verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijke gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijke gebied.
Conclusie
In het onderhavige bestemmingsplan spelen geen nationale belangen, zoals genoemd in de SVIR.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zullen de onderwerpen Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking opgenomen worden in het Barro.
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Conclusie
Bij dit bestemmingsplan zijn de genoemde nationale belangen niet aan de orde. Om deze reden hoeft niet verder getoetst te worden aan de regels van het Barro.
Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:
Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is geïntroduceerd als hulpmiddel om tot een meer concrete invulling van het begrip 'goede ruimtelijke ordening' te komen.
Onderhavige ontwikkeling betreft het realiseren van 12 vrijstaande woningen. Ingevolge recente jurisprudentie over het begrip stedelijke ontwikkeling in relatie tot woningbouwlocaties is uitgesproken dat een plan tot het realiseren van 14 woningen in ieder geval een stedelijke ontwikkeling betreft. Een plan waarbij 10 woningen worden gerealiseerd is aangemerkt als niet stedelijke voorziening. Onderhavige locatie betreft onderdeel van het stedelijk gebied. Het betreft een inbreidingslocatie voor 12 woningen. Gezien de ligging en omvang is deze ontwikkeling niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling hoeft dan ook niet getoetst te worden aan artikel 3.1.6, lid 2, de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de planvorming is echter wel onderzoek gedaan naar de woningbouwbehoefte en de uitvoerbaarheid van het plan. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt dan ook kort ingegaan op de treden van de ladder zoals hiervoor benoemd.
3.2.3.1 actuele regionale behoefte
In het onderhavige plan wordt de ontwikkeling van 12 grondgebonden, vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. ondanks dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling is conform de eerste trede van de ladder getoetst of wordt voorzien in een regionale actuele behoefte aan woningen.
Bepalen van de regio - Om te kunnen beantwoorden of een plan past binnen een regionale behoefte dient eerst de marktregio te worden bepaald. Ook voor dit plan is gekeken naar de relevante marktregio. Hierbij zijn de verhuisbewegingen mede bepalend. Voor Deventer geldt dat de meeste verhuisbewegingen (zowel inkomend als uitgaand) plaatsvinden in de regio Stedendriehoek.
De behoefte (kwantitatief) - In 2013 zijn de gemeentelijke woningbouwplannen tegen het licht gehouden. Aanleiding van het gehele proces van herprogrammering is de stagnerende woningmarkt. De raad heeft in juli 2013 (nr. 2013-809206) besloten de woningbouwplannen te herprogrammeren. Dit heeft geleid tot het schrappen van de woningbouwplannen in Deventer Noordoost.
In 2014 is de Woonvisie 2008+ geëvalueerd en is de 'Herijking Woonvisie 2008+ en prestatieafspraken' door de gemeenteraad vastgesteld. Deze woonvisie is regionaal afgestemd met de omliggende gemeenten en met de gemeenten in de Regio Stedendriehoek. De Woonvisie 2008+ ging uit van een woningbouwprogramma van gemiddeld 450 woningen per jaar. Bij de herijking is dit aantal naar beneden bijgesteld tot een bandbreedte van minimaal 200 en maximaal 335 woningen netto per jaar voor de periode 2013-2022. Het realiseren van 12 woningen past, ook gezien de overige plannen in de gemeente, binnen de jaarlijkse toevoeging van maximaal 335 woningen per jaar.
In 2014 is het (vierjaarlijks) Woningmarktonderzoek onder de Deventer bevolking gehouden. Het onderzoek geeft inzicht in de woningvoorraad, vraag, aanbod en mogelijke tekorten en overschotten. Netto wordt er in de woningbouwprogrammering uitgegaan van het toevoegen van 200 tot 335 woningen per jaar.
In de totale woningbouwprogrammering zijn meerdere woningbouwprojecten opgenomen die in totaal passend zijn binnen de kwantitatieve ramingen. Het onderhavige plan past dan ook qua aantal woningen binnen de kwantitatieve behoefte vanuit de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Op basis van de prestatieafspraken met de provincie Overijssel kunnen in de periode 2010-2015 in de gemeente Deventer 2000 woningen toegevoegd worden, waarvan 1250 nieuwe woningen. Van deze 1250 nieuwe woningen zijn inmiddels reeds 666 woningen netto aan de voorraad toegevoegd en is er op basis van deze afspraken nog voldoende ruimte over. De prestatieafspraken lopen echter tot 2015 en worden, gezien de huidige ontwikkelingen, niet meer vernieuwd op de manier zoals dit in 2010 is afgesproken. Op dit moment is een onderzoek in voorbereiding waarin de woningbehoefte in Overijssel wordt onderzocht. De eerste resultaten (in concept) lijken er op te wijzen dat er in de regio Salland geen sprake is van overcapaciteit en dat er in Deventer nog voldoende ruimte is. Het ontwikkelen van 12 woningen past in deze (concept)rapportage. Met het realiseren van dit aantal woningen wordt voorzien in een eigen behoefte.
In de regio Stedendriehoek is eveneens onderzoek in voorbereiding naar de ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Hiervan zijn op dit moment nog geen cijfers beschikbaar.
De behoefte (kwalitatief) - Het woningbouwprogramma voor dit plan bestaat uit 12 vrijstaande woningen in de vrije sector.Uit de aangepaste woningbouwprogrammering van 2014 is gebleken dat met name behoefte bestaat aan middeldure en dure koopwoningen en sociale huurwoningen. In de programmering van dit plan is ingespeeld op deze behoefte door uitsluitend vrijstaande woningen te realiseren.
Gevolgen voor leegstand - De achterliggende gedachte van de ladder is het tegengaan van structurele leegstand. Het ontwikkelen van het terrein zal op gemeentelijk niveau zorgen voor doorstroom van inwoners van de gemeente. Het ligt echter niet in de verwachting dat er structurele leegstand ontstaat door het achterlaten van woningen. Het zal naar verwachting gaan om een verspreid aantal woningen die achtergelaten worden, waar het bij koopwoningen niet aannemelijk is dat deze leeg komen te staan. Indien het om huurwoningen gaat is hier, gezien de bestaande behoefte aan huurwoningen, de verwachting dat deze eveneens snel weer bewoond zullen worden.
3.2.3.2 De behoefte wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied is gelegen aan de Holterweg en omgeven door andere stedelijke voorzieningen. Het betreft een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. De in trede 1 aangetoonde behoefte kan opgevangen worden op deze locatie.
3.2.3.3 De locatie is passend ontsloten (multimodaal)
Aan de derde trede van de ladder hoeft niet getoetst te worden omdat de locatie gelegen is in bestaand stedelijk gebied. Dit maakt dat de locatie al passend ontsloten is. De locatie ligt aan de Holterweg (N344) en is met de auto zeer goed te bereiken. Aan de Holterweg ligt een hoofdfietsverbinding welke is aangemerkt als 'Sterroute', een rechtstreekse verbinding van Colmschate naar Deventer centrum. De bushaltes aan de Holterweg zijn gelegen op circa 450 meter vanaf het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat de locatie passend ontsloten is voor nagenoeg alle vormen van vervoer.
3.2.3.4 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ondanks dat toetsing aan de ladder niet strikt vereist is, heeft wel een toetsing plaatsgevonden. Gezien bovenstaande is elke trede van de ladder beargumenteerd en voldoet de ontwikkeling aan de artikel 3.1.6, lid 2 Bro, de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Deventer valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.
Conclusie
De Europese kaderrichtlijn doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming van het land tegen overstromingen, op de beschikbaarheid van voldoende schoon drinkwater en voldoende water dat bruikbaar is voor verschillende andere doeleinden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de watertoets moet worden aangetoond op welke wijze in het betreffende ruimtelijke plan rekening is gehouden met de doelstellingen van het waterbeleid.
Conclusie
Het Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wel heeft het beleid uit het Waterplan doorgewerkt in het gemeentelijke beleid, waarin het beleid nader is geconcretiseerd.
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening de belangrijkste beleidskaders als het gaat om ontwikkelingen op het grondgebied van de provincie. In de geactualiseerde Omgevingsvisie Overijssel die op 10 september 2013 in werking is getreden schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is hierbij gericht op het jaar 2030. De Omgevingsvisie heeft onder andere de status van structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en van provinciaal waterhuishoudingsplan onder de Wet op de Waterhuishouding dan wel van regionaal waterplan onder de toekomstige Waterwet.
De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van dat beleid. Andere onderdelen kunnen beter gewaarborgd worden door middel van bijvoorbeeld subsidies of samenwerkingsverbanden. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.
Conform de sturingsfilosofie van de provincie Overijssel zijn ontwikkelingen niet langer gebonden aan strikte voorschriften betreffende welke functie op welke plek moet plaatsvinden. De provincie biedt ruimte aan economische dynamiek en bevordert de ruimtelijke kwaliteit. Naast de bescherming van kwaliteiten staat de provincie voor het benutten van ontwikkeling en dynamiek voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat voor elke ontwikkeling, zowel in de stedelijke als de groene omgeving, de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de speciaal opgestelde Catalogus Gebiedskenmerken bepalend zijn.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn ook de rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen betreffende ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden.
De gemeenteraad van Deventer wordt in de verordening gevraagd om in elk bestemmingsplan te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan deze onderbouwing wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering, de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken en welk ontwikkelingsperspectief van toepassing is. Deze onderbouwing hangt nauw samen met de beoordeling en afweging over de landschappelijke inpassing.
Om deze sturingsfilosofie te waarborgen heeft de provincie in de Omgevingsverordening opgenomen dat in het bestemmingsplan dient te worden onderbouwd op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan deze onderbouwing wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale vier-lagenbenadering, de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken en welk ontwikkelingsperspectief van toepassing is. In deze paragraaf zal daarop nader worden ingegaan. Allereerst zal worden ingegaan op de principe zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER-ladder doorlopen worden. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:
Ontwikkelingsperspectieven
Naast het principe 'zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik' speelt ook landschappelijke inpassing een belangrijke rol als het gaat om behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Indien aan de gewenste ontwikkeling behoefte bestaat, is de vraag waar deze ontwikkeling het beste kan plaatsvinden.
In het provinciaal beleid is het grondgebied van de provincie opgedeeld op basis van zes ontwikkelingsperspectieven, drie ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en drie voor de stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven geven aan in welke richting het gebied zich dient te ontwikkelen en biedt een (ruimtelijk) kader voor ontwikkelingen binnen het gebied.
Ruimtelijke ordening
Wonen
Een van de doelen uit de omgevingsvisie is het realiseren of behouden van aantrekkelijke,gevarieerde en voldoende woonmilieus voor iedereen die in Overijssel wil wonen. Hierbij gaat het om een voldoende en flexibel aanbod van woonmilieus, die voorzien in de vraag. De visie zet in op differentiatie in woonmilieus die nu en in de toekomst voldoende ruimte bieden aan de huisvesting van alle doelgroepen. Dit stelt een duidelijke opgave zowel aan nieuwbouw als aan herstructurering. Hiervoor is een sterke gemeentelijke regie en regionale afstemming onmisbaar.
Bij het realiseren van de woningbouwopgave moet de ruimte zuinig en zorgvuldig benut worden. Hiervoor wordt de zogeheten SER-ladder gehanteerd. Deze houdt in dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden. Daarbij geldt dat de bovenlokale vraag naar woningen en voorzieningen (winkels, cultuur, sport) geconcentreerd dient te worden in stedelijke netwerken.
Vanwege de leefbaarheid van dorpen is het belangrijk dat gemeenten buiten de stedelijke netwerken woningen voor de lokale woningbehoefte realiseren en een basisniveau aan voorzieningen behouden.
Met gemeenten zijn voor de periode 2010-2015 prestatieafspraken gemaakt. In 2015 worden deze afspraken vernieuwd voor de volgende 5 jaar periode. In de Omgevingsverordening Overijssel wordt van gemeenten gevraagd om hun bestemmingsplannen te baseren op een woonvisie of structuurvisie waarin staat hoe zij het woningbouwprogramma invullen. In december 2015 hebben provincie en regio gemeenten de Regionale Woonvisie West Overijssel vastgesteld. Deze woonvisie is het kader voor verdere afstemming van de regionale woningbehoefte in samenhang met de prestatieafspraken die per gemeente met provincie Overijssel worden gemaakt voor de periode na 2015.
Waterhuishouding
Het waterbeleid is in de Omgevingsvisie beschreven vanuit diverse waterthema's. Deze worden hierna per thema besproken.
Veiligheid
Bij veiligheid worden onderscheiden: bescherming tegen overstroming en tegen wateroverlast.
Bij de bescherming tegen overstroming gaat het om het geven van ruimte aan het hoofdafvoersysteem, om het in stand houden van veilige waterkeringen en om inrichtingsmaatregelen in laaggelegen gebieden. Concreet is dit naar gebieden uitgewerkt:
Wateroverlast
Voor wat betreft bescherming tegen wateroverlast geldt voor de regionale watersystemen concreet op gebiedsniveau:
Watercondities voor mens, landbouw, natuur en landschap
In de hieronder aangegeven gebieden wordt het waterbeheer afgestemd op het grondgebruik. Meer specifiek geldt voor watercondities het volgende:
In grote delen van de EHS spelen goede watercondities een belangrijke rol. In samenhang met de realisatie van de EHS worden hiervoor ook de nodige maatregelen genomen binnen de grenzen van de EHS.
De ecologische doelen die gesteld zijn voor de oppervlaktewaterlichamen ( KRW) mogen door ruimtelijke ontwikkelingen of nieuwe functies niet onmogelijk worden gemaakt en de aanwezige situatie mag niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (stand still vereiste).
Betrouwbare en continue drinkwatervoorziening en bescherming industriële winningen
Op 26 locaties in Overijssel wordt grondwater voor drinkwatervoorziening aan de bodem onttrokken. Deze moeten afdoende worden beschermd. Er worden beperkingen gesteld aan activiteiten en ruimtelijke functies in het zgn. grondwaterbeschermingsgebied en in mindere mate in het zgn. intrekgebied. Activiteiten en functies die de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden worden geweerd of er moeten voorzieningen worden getroffen. Het belang van het water is hier normstellend.
Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er geen sprake zijn van Koude-Warmte-Opslag (KWO) in dit diepe pakket.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en verordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de visie en verordening. De ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief en de voorwaarden van de diverse gebiedskenmerken verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het waterbeheer 2010-2015 van waterschap Groot Salland geeft aan hoe het waterschap werkt aan voldoende en schoon water en aan veilig wonen en werken tegen aanvaardbare kosten, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van het Waterbeheerplan 2010-2015 zijn: het waarborgen van de veiligheid, het beheer van het watersysteem (samenhang tussen grondwater en oppervlaktewater in relatie tot hoogteligging, bodemstructuur en grondgebruik) en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Uitvoering van het thema Ruimte voor Water en het voldoen aan de KRWdoelen staan de komende jaren centraal, dit vraagt na het beschikbaar komen van ruimte voor de inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. In de afvalwaterketen is er een functionele samenhang tussen rioleringsstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie. Gemeente en waterschap werken samen aan optimalisering en kostenbesparing
Conclusie
De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4 Waterhuishouding. Deze watertoets is uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
In de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007 van het waterschap Groot Salland wordt de visie met betrekking tot de bestaande en nieuwe gemeentelijke rioolstelsels weergegeven. Daarbij wordt rekening gehouden met allerlei rijksontwikkelingen en -inzichten.
De nota is strategisch en beleidsmatig van karakter en beperkt zich tot de hoofdlijnen van het rioleringsbeleid. Er wordt met name aangegeven hoe om te gaan met het afstromende regenwater.
De colleges van de gemeenten van de Stedendriehoek (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst, Zutphen) hebben gezamenlijk de Regionale Structuurvisie 'De Voorlanden van de Stedendriehoek' opgesteld. In december 2009 is de visie definitief vastgesteld.
De visie maakt samen met de al eerder vastgestelde Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) het ruimtelijk beleid voor de regio 'compleet'. Beide documenten vormen samen het kader voor beleid en uitvoering op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling in de zeven gemeenten.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, een gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, een sterke landbouw en het toeristische profiel. De visie biedt een regionaal kader, waarbij de programma's en projecten waar mogelijk lokaal worden gerealiseerd.
Verschillende typen kernen vragen om een verschillende aanpak, waarbij de dorpenvisies een belangrijke rol vervullen. Om jonge bevolking te binden is concentratie van gemeentelijke woningbehoeften in de grotere kernen nodig, evenals de bundeling van bovenlokale zorgvoorzieningen. Hierdoor wordt een goede verzorgingsstructuur gewaarborgd.
In de kleinere kernen wil de Stedendriehoek ruimte voor kleinschalige niet-hinderlijke bedrijvigheid beschikbaar houden. Verder moeten dorpen een woningvoorraad hebben die geschikt is voor jong en oud.
Bij de netwerken van auto, fiets en openbaar vervoer zal een aantal leefbaarheidsknelpunten moeten worden opgelost, met name langs de N786 en de N348.
De agrarische sector ontwikkelt zich in de richting van schaalvergroting en verbreding. Hiervoor ontwikkelt de regio een kwaliteitsbeleid.
Bij toerisme en recreatie wordt gedacht aan bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van cultuurtoerisme. Ook wordt ingezet op kleinschalige verblijfsaccommodaties. Voorts wil de regio een fijnmazig zwerfnetwerk tot ontwikkeling brengen in combinatie met een aantal “groene pleisterplaatsen” langs de A1.
Door in te zetten op verschillende soorten activiteiten wordt de vitaliteit van de plattelandseconomie versterkt en biedt dit kansen voor werkgelegenheid.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid. De ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief en de voorwaarden van de diverse gebiedskenmerken verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.
In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.
Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.
De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.
Specifiek gekeken naar het plangebied gaat het Structuurplan in op de as Binnenstad – Colmschate. Deze as heeft als belangrijke doelstelling het verbinden van de oude stad met de nieuwere oostelijke uitbreiding, oftewel de ringenstructuur met de lineaire uitbreiding. Langs deze as bevinden zich diverse voorzieningen, kleinschalige bedrijfsruimten en kantoorbebouwing richting het stadscentrum. Invullocaties zijn primair gericht op stedelijke voorzieningen en kleinschalige representatieve bedrijfsontwikkelingen (kantoorachtigen). De locaties langs de as binnenstad - Colmschate zijn grotendeels al in ontwikkeling.
Conclusie
Specifiek gekeken naar het plangebied in voorliggend bestemmingsplan wordt het bovenstaande beleid gevolgd. Met de inbreidingslocatie en de nieuwbouw van kwalitatief goede woningen wordt het beleid in het Structuurplan Deventer 2025 gevolgd.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015).
Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de waterschappen Groot Salland, Rijn en IJssel en Veluwe, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Er staat in welke knelpunten deze organisaties zien in de waterhuishouding en hoe ze die denken op te lossen. In het Waterplan staan de belangrijkste maatregelen die de waterorganisaties de komende jaren samen willen treffen. Ieder jaar wordt een uitvoeringsprogramma vastgesteld.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Deventer (GRP) 2010-2015 wordt het gemeentelijk beleid voor de inzameling en het transport van het huishoudelijke en bedrijfsmatige afvalwater en het overtollige hemelwater en grondwater, de uit te voeren programma's in de planperiode en de investeringen beschreven. De gemeente is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu.Vanaf 2008 heeft de gemeente er zorgplichten bijgekregen voor hemelwater en grondwater. Dit is een uitbreiding van de oude zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, Naast deze verbrede zorgplicht vraagt ook de klimaatverandering aandacht.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid. De ontwikkelingen dragen daarnaast bij aan de doelstellingen uit het gemeentelijk waterbeleid.
Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer externe veiligheid. Externe veiligheid is daarom van toepassing voor het voorliggende plan. In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
In het Milieubeleidsplan 2003-2008 staat een integrale benadering van milieu, ruimtelijke ordening, bouwen en wonen en verkeers- en vervoersbeleid centraal. Het plan is daarom gebaseerd op de drie pijlers van het gemeentelijke beleid, zoals vastgelegd in de Stadsvisie. Vanuit milieuperspectief zijn per pijler de volgende milieu-uitgangspunten opgesteld:
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer 2009 bestuurlijk vastgesteld. Deze visie bevat de kaders en beleidsrichtingen op hoofdlijnen voor een nieuw milieuprogramma. De maatschappelijke ontwikkelingen vragen om een nieuwe aanpak van ons milieubeleid. En om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit en toekomstbestendigheid van ons leefmilieu, zal Deventer zich ontwikkelen tot een vitale, duurzame en innovatieve gemeente.
Het milieubeleid raakt de woon- en leefkwaliteit van inwoners en de economische basis van het bedrijfsleven. De gemeente heeft daarom drie speerpunten benoemd waarvoor extra inzet nodig is:
Het vraagstuk rond de klimaatverandering en de eindigheid van de fossiele energievoorraad raakt ons allemaal. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is.
Vanuit ecologisch perspectief profiteert de mens van de natuurlijke omgeving met al zijn variaties. Het behouden en verbeteren van deze omgeving is een ambitie van de gemeente, waarvoor verschillende ecologieprojecten zijn ontwikkeld voor de komende jaren. Zo worden ecologische waarden in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen gerespecteerd en eventueel gecompenseerd.
Veel afval dat vrijkomt is eigenlijk geen afval, maar grondstof voor nieuwe producten. In het nieuwe milieubeleid worden voorstellen gedaan om de hoeveelheid restafval terug te brengen en hergebruik van afvalstromen te bevorderen. Van bedrijven en organisaties wordt verwacht dat zij de wijze van produceren, hun producten en diensten meer en meer baseren op het cradle-to-cradle principe. Voor zover van toepassing zullen ook gebiedsontwikkelingen volgens dit principe plaatsvinden.
Bij een grotendeels beheersgericht bestemmingsplan als het onderhavige spelen de hierboven genoemde speerpunten een minder grote rol. Het is ook niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degenen die in het plangebied ontwikkelingen gaan uitvoeren.
Conclusie
Bij dit inbreidingsplan spelen de hierboven genoemde speerpunten een minder grote rol. Het is ook niet mogelijk om bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik in een bestemmingsplan af te dwingen. Wel kunnen de hier genoemde speerpunten als aandachtspunt meegegeven worden aan degene die in het plangebied ontwikkelingen gaat uitvoeren.
In maart 2009 is de Woonvisie 2008+ vastgesteld door de gemeenteraad. De visie op wonen bestaat uit vier uitgangspunten:
Deze vier uitgangspunten vormen de basis voor verdere uitwerking van het woonbeleid.
De visie met het daarin genoemde gemeentelijk woningbouwprogramma is regionaal afgestemd met de omliggende gemeenten en met de gemeenten in de Regio Stedendriehoek.
De Woonvisie 2008+ ging uit van een netto toename van de woningvoorraad met gemiddeld 450 per jaar. In 2014 is bij de herijking van de Woonvisie het programma bijgesteld tot een bandbreedte van minimaal 200 en maximaal 335 woningen netto per jaar voor de periode 2013 t/m 2022.
Conclusie
In de Woonvisie is het beleid omschreven per wijk of buurt. In het plangebied ligt in Colmschate. Voor de wijk Colmschate wordt aangegeven dat het beleid en het woningbouwprogramma wordt voortgezet. Er wordt geen nieuw beleid voorgesteld. De voorgenomen ontwikkeling ligt in lijn met het beleid, zoals opgenomen in de Woonvisie 2008+ en de herijkking van dit beleid.
Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.
De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".
De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt aan te realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan is sprake van een woonbestemmingen die gebruik maakt van de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
De herziening van de Woningwet, die op 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft onder meer als doel het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Sinds 1 juli 2004 is het niet meer mogelijk, zonder vooraf bekend gemaakte criteria, welstandseisen aan bouwplannen te stellen. De gemeente Deventer heeft deze criteria vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Deventer.
De Welstandsnota is eind 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het beeldkwaliteitsplan in bijlage 1 van dit bestemmingsplan is opgenomen ter inspiratie en als richtinggevend document voor de inrichting van kavel en ontwerp van de woningen. Het beeldkwaliteitsplan wordt niet ter vaststelling aangeboden aan de raad waardoor de Welstandsnota Gemeente Deventer d.d. 1 oktober 2014 van toepassing is op het gebied. Voor het gebied zullen de criteria uit hoofdstuk 3.10 van de Welstandnota voor 'thematische bebouwing' worden toegepast.
Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied grotendeels een lage verwachting. In de noordwestelijke hoek van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Om deze reden is in opdracht van het bevoegd gezag (Gemeente Deventer) door Archeologie Deventer een bureaustudie uitgevoerd. Dit onderzoek was noodzakelijk om vast te stellen of de voorgenomen bodemingrepen eventueel in de bodem aanwezige archeologische resten zouden kunnen verstoren.
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, op basis waarvan is geadviseerd om op het terrein controleboringen uit te voeren om de intactheid van de bodem te controleren. Voor de geomorfologische, bodemkundige en archeologische context wordt verwezen naar de bureaustudie die is bijgevoegd als bijlage 3 aan dit bestemmingsplan.
afbeelding: de geplande woning aan de noord-westzijde van het plangebied ten opzichte van de archeologische verwachting en de uitgevoerde boringen.
Naar aanleiding van het bureauonderzoek zijn in november 2013 controleboringen uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in een briefrapport en is bijgevoegd als bijlage 4 aan voorliggende bestemmingsplan. In de navolgende alinea's zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.
Het noordwestelijke deel van het terrein van de geplande nieuwbouw zijn in totaal 7 boringen gezet. De boringen zijn zoveel mogelijk verspreid over het plangebied geplaatst. De boringen zijn gezet met een edelmanboor met een diameter van 7 cm, tot een maximale diepte van 100 cm. Het opgeboorde materiaal is in het veld visueel gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (houtskool, aardewerk enz.). Er zijn geen monsters genomen. De locaties van de boringen zijn met behulp van GPS ingemeten.
Het plangebied bevindt zich op de zuidelijke flank van een lage dekzandrug. Het hoogteverschil tussen het oostelijke en het westelijke deel van het plangebied bedraagt ongeveer 30 cm. Aanwijzingen voor gebruik in de prehistorie of vroege middeleeuwen, zoals een akkerlaag, zijn niet aangetroffen. De aanwezigheid van sporen uit deze perioden kan echter op basis van dit beperkte booronderzoek niet worden uitgesloten, maar lijkt gezien het relatief vochtige bodemtype niet waarschijnlijk. De bovenste 40-50 cm van het profiel bestaat uit een dun plaggendek, dat vanaf de late middeleeuwen en nieuwe tijd op het land is opgebracht. Dit plaggendek is in alle zeven boringen intact. Het plaggendek zorgt voor een conserverende werking voor eventueel aanwezige archeologische sporen.
In het plangebied is een plaggendek aanwezig, de ondergrond bestaat uit een laagdekzandduin. De natuurlijke bodemvorming in het plangebied voorafgaand aan het opwerpen van het plaggendek bestond uit een veldpodzol. Binnen het plangebied zijn geen verstoringen aangetroffen in de bodemopbouw. Hoewel de bodemopbouw in het onderzoeksgebied intact is, duidt de aanwezigheid van een veldpodzol in combinatie met regelmatig optredende gleyverschijnselen op een relatief vochtige bodem. Omdat tevens geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor een prehistorische gebruiksfase van het terrein (bijvoorbeeld in de vorm van een akkerlaag) wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de prehistorie en middeleeuwen laag ingeschat. De beperkte dikte van het plaggendek wijst erop dat het terrein pas relatief laat in cultuur gebracht is.
Conclusie
Het plangebied heeft voor een klein deel een hoge archeologische verwachting. Hoewel de bodemopbouw in het onderzochte deel van het plangebied intact is, geven de resultaten van het booronderzoek aanleiding om de archeologische verwachting van dit deel naar beneden bij te stellen. Het relatief vochtige bodemtype en de aanwezigheid van gleyverschijnselen suggereren een kleine kans op de aanwezigheid van archeologische sporen. In de huidige plannen staat in het deel van het plangebied met een hoge verwachting een woning gepland met een oppervlakte van ca. 180 m². Uit de relatief beperkte oppervlakte van deze ingreep (minder dan 200 m²) en de naar beneden bijgestelde verwachting voor dit deel van het terrein volgt het advies om de werkzaamheden vrij te geven en dus geen vervolgonderzoek voor te schrijven. Ook hoeft gezien de resultaten van het onderzoek geen bestemming Waarde – Archeologisch verwachtingsgebied te worden opgenomen.
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren aanwezig. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De VNG publicatie geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied').
Gebiedstypering
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige bedrijvigheid. Ook woongebieden nabij hoofdinfrastructuur zijn aan te merken als functiemenginggebied. Gezien de ligging nabij de provincialeweg (Holterweg), het spoor Deventer-Almelo en diverse bedrijven, maakt dat het plangebied is te typeren als zo'n functiemengingsgebied. De richtafstanden tot omliggende bedrijven kunnen volgens de VNG systematiek binnen functiemenginggebieden met één stap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In de nabijheid liggen verder een cafe met zalencentrum, snackbar, chinees restaurant, keukenhandel en een bedrijf dat zonnepanelen levert. Daarnaast heeft het gebied ten oosten van het plangebied een gemengde doeleinden bestemming waar categorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan. Omdat de planlocatie is gelegen binnen richtafstanden is voor de planontwikkeling nader onderzoek uitgevoerd welke is beschreven in een memo van DHV d.d. 7 april 2011 welke is opgenomen in bijlage 5. Daarnaast is er akoestisch onderzoek uitgevoerd naar verkeer- en spoorweglawaai welke is opgenomen in bijlage 2 en wordt nader beschreven in de volgende paragraaf.
Hoveniersbedrijf
Het plangebied ligt binnen de richtafstand, zoals bedoeld in de VNG-handreiking bedrijven en milieuzonering van Hoveniersbedrijf de Colm aan de Holterweg 95a te Deventer.
De richtafstand voor het hoveniersbedrijf bedraagt 50 meter (plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven) vanwege het aspect geluid. De opslag van vuurwerk bedraagt maximaal 10 ton. De bijbehorende (gecorrigeerde) richtafstand is 30 meter (consumentenvuurwerk, verpakt) vanwege het aspect gevaar. Op grond van het bestemmingsplan is op het terrein van het hoveniersbedrijf (en op de overige in de directe omgeving van het plangebied gelegen terreinen) geen hogere milieucategorie toegelaten dan de feitelijk aanwezige bedrijven. De richtafstanden voor het bedrijf als gevolg van de ligging in het gemengde gebied bedragen respectievelijk 30 en 10 meter.
Vergunde situatie
Voor het naastgelegen hoveniersbedrijf is op 1 november 2010 een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor een hoveniersbedrijf met eigen kweekplanten en de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Met een milieumelding d.d. 2012 is de opslagcapaciteit voor vuurwerk vergroot van 250 kg naar 500 kg. Er loopt op dit moment een nieuwe aanvraag over een detailaanpassing met betrekking tot de vuurwerkopslag, maar dit heeft geen effecten buiten de inrichting.
Op basis van de indicatieve geluidberekening die is uitgevoerd op grond van de vergunde situatie van het Hoveniersbedrijf wordt voor de meest nabij gelegen woning aan de Holterweg 95 voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor een rustige woonwijk (in casu is sprake van een gemengd gebied). Het maximale geluidsniveau LA max voldoet aan de maximale richtwaarden van 70dB(A).
Conclusie geluid
Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor geluid, als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving. Gezien de ligging tussen de spoorlijn en de Holterweg en de huidige functiemening is er feitelijk sprake van een gemengd gebied. Voor een gemengd gebied bedraagt het toelaatbaar geluidniveau 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit komt overeen met het standaard richtwaarde waar bedrijven aan moeten voldoen voor de milieuvergunning of melding. In de huidige situatie zijn er geluidgevoelige bestemmingen op kortere afstand van de bedrijfsbestemming dan het plangebied. Deze woningen zijn maatgevend voor de geluidbelasting. Als gevolg hiervan wordt de bedrijfsvoering niet belemmerd door de nieuwe woonbestemmingen.
Verkoop van vuurwerk
Het bedrijf verkoopt gedurende enkele dagen van het jaar vuurwerk. Op grond van het Vuurwerkbesluit geldt een 'vrijwaringsgebied'. In een dergelijk gebied mogen geen woningen (kwetsbare objecten) aanwezig zijn. Het vrijwaringsgebied valt geheel binnen het eigen terrein van het hoveniersbedrijf. Het bedrijf voldoet aan de eisen uit het Vuurwerkbesluit. De huidige bedrijfsactiviteiten, alsmede de activiteiten met betrekking tot de verkoop van vuurwerk worden niet belemmerd door de ontwikkeling van de planlocatie.
Toekomstige bedrijfsontwikkelingen
Langs de noordgrens van de planlocatie waar woningen zijn voorzien grenst een bedrijfsbestemming. Langs die randen zijn op de bedrijfsbestemming bedrijfswoningen gesitueerd. Gezien de ligging van de bedrijfswoningen is het vrijwel onmogelijk om langs de randen van de bedrijfsbestemming nieuwe bedrijfsactiviteiten te ontwikkelen. Alleen op het parkeerterrein tegenover het hoveniersbedrijf kunnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Ook kunnen daar bedrijfsgebouwen worden gebouwd met bedrijfsactiviteiten van maximaal milieucategorie 1 en 2. Gezien ligging van de bedrijfswoningen die geen relatie hebben tot het bedrijf van reclamant moet reclamant bij eventuele ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten ook al rekening houden met die bedrijfswoningen. Deze woningen zijn bestemd als bedrijfswoning, maar feitelijk in gebruik als burgerwoningen. Bij gewenste bedrijfsactiviteiten op het parkeerterrein aan de voorzijde zijn naar verwachting milieumaatregelen nodig en uitvoerbaar waardoor ook de woningen op de planlocatie geen hinder ondervinden van de bedrijfsactiviteiten.
Voor de overige omliggende bedrijven blijkt dat voldaan kan worden aan de richtafstanden volgens de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009.
Naast bovenstaande richtafstanden die invulling moeten geven aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening', gelden voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, (algemene) regels die voortvloeien uit deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten. Die regels gelden als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van twaalf vrijstaande woningen in het plangebied. In de huidige situatie heeft het gebied een bedrijfsbestemming, een woonbestemming en een verkeersbestemming. Voor nieuwe situaties met geluidgevoelige bestemmingen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd indien het plangebied in een geluidzone ligt op grond van de Wet geluidhinder.
Onderzoek
De locatie ligt in de geluidzone van de Holterweg en de spoorzone Deventer-Almelo. Door Royal HaskoningDHV is in december 2013 een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten aanzien van spoorweg en verkeerslawaai. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2 aan dit bestemmingsplan.
Wet geluidhinder (Wgh)
De Wgh richt zich op geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. Het gaat daarbij om de woon- en leefomgeving. Daarom zijn de normen gericht op de gevelbelasting. Dit is de geluidbelasting aan de buitenkant van de woning. De normen voor de geluidisolatie van de woning zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Deze normen zijn aan de orde bij aanvraag van de bouwvergunning. De locatie ligt in de geluidzone van de spoorlijn Deventer – Enschede. Tevens ligt het gebied in de zone van de Holterweg. getoetst moet worden wat het effect is van de berekende geluidbelasting op het woon- en leefklimaat. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Een geluidzone betekent, bij nieuwe planologische ontwikkelingen, dat er getoetst moet worden aan de (Wgh). De Wgh werkt met een:
Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeerslawaai en het spoorweglawaai wordt overschreden, maar ruimschoots aan de maximale waarde kan worden voldaan.
wegverkeerslawaai; Holterweg
Zonder aanvullende afschermende maatregelen is op zes woningen (kavel 3, 4, 9 t/m 12) sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB. De hoogste geluidbelasting bedraagt 56 dB. Hiermee wordt de maximale grenswaarde van 63 dB niet overschreden. Deze zes woningen hebben een geluidluwe (zij)gevel. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid voor het verlenen van een hogere grenswaarde. Met het ophogen van de wal langs de Holterweg zijn de effecten beperkt tot de begane grond. Hiermee zal echter het aantal woningen waarvoor een hogere waarde moet worden vastgesteld niet wijzigen.
Spoorweg Deventer / Almelo
Van de 12 woningen in het bouwplan vallen er 4 binnen de zone van de spoorweg. Zonder aanvullende afschermende maatregelen is op deze 4 woningen (kavel 5 t/m 8) sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 55 dB. De hoogste geluidbelasting bedraagt 62 dB. Hiermee wordt de maximale grenswaarde van 68 dB niet overschreden. Deze vier woningen hebben een geluidluwe (zij)gevel. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid voor het verlenen van een hogere grenswaarde. Met het aanleggen van een geluidscherm zijn de effecten beperkt tot de begane grond. Hiermee zal echter het aantal woningen waarvoor een hogere waarde moet worden vastgesteld niet wijzigen.
Voor de woningen wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan binnen de systematiek van de Wet geluidhinder een hogere waarde (ontheffing op de geluidbelasting) worden verleend door de gemeente. De voorwaarde voor het verkrijgen van een ontheffing is dat maatregelen die de geluidbelasting moeten verlagen niet doelmatig zijn. Een andere reden voor het verkrijgen van ontheffing is wanneer bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Bij de beschouwing van mogelijke maatregelen is alleen gekeken naar overdrachtsmaatregelen aangezien eventuele maatregelen aan de bron door Prorail dienen te worden uitgevoerd; dit buiten de bevoegheid van de gemeente. In dit onderhavige geval wordt voor wegverkeers- en spoorweglawaai voor nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom voldaan aan de voorwaarde dat “door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing wordt opgevuld”. Op basis hiervan kan een verzoek tot vaststellen van een hogere waarde worden gedaan. Met het vaststellen van de hogere waarden dient te worden afgewogen of er aanvullende afscherming getroffen wordt.
Conclusie
Voor zowel het spoorweglawaai als het wegverkeerslawaai zijn hogere grenswaarde procedures noodzakelijk. In de hogere grenswaarde procedure wordt een afweging gemaakt of er geluidreducerende maatregelen aan de orde zijn. Met het vaststellen van een hogere grenswaarde zijn de woonbestemmingen mogelijk op grond van de Wet geluidhinder.
Algemeen
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie: wonen. In dit kader is door DHV in mei 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 8 aan dit bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende alinea's samengevat.
Onderzoek
Op basis van het bodeminformatiesysteem blijkt dat op de locatie geen voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten zijn uitgevoerd.
Op de locatie is in mei 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door DHV. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door erkende monsternemers/laboratoria. De belangrijkste resultaten zijn:
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging en bouwactiviteiten op de onderzoekslocatie. Indien grond van de locatie wordt afgevoerd volstaat het onderhavige onderzoek niet en dient formeel een onderzoek conform Besluit Bodemkwaliteit te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.
Onderzoek
Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'nibm-tool' mag verondersteld worden dat de ontwikkeling daarom niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen.
Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de 12 nieuwe woningen geen overschrijding zal veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen opgenomen in de regelgeving op dit gebied in de vorm van het plaatsgebonden risico, dat is de kans van één op de miljoen jaar op overlijden ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde plaats, en de zogenaamde “oriënterende waarde” van het groepsrisico, de kans op overlijden van een groep mensen ten gevolge van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij geldt, hoe groter de groep, hoe kleiner de kans mag zijn dat dit ongeval kan plaatsvinden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Voor dit plan is er sprake van één relevante risicobron. Aan de noordzijde van het plangebied ligt het spoor Deventer - Almelo. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het toetsingskader voor de daaruit voortvloeiende risico's is thans de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire bepaalt dat binnen een zone van 200 meter vanaf het spoor het 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) en groepsrisico (GR) wordt onderzocht bij ruimtelijke planvorming. In het rapport "Ontwikkeling stadsvilla's op terrein Cellarius/de Hullu Deventer-Colmschate” van december 2013, is het plangebied in relatie tot het spoor onderzocht, uitgaande van de prognoses vastgelegd in het “Basisnet spoor” dat in 2014 in werking treedt. Het onderzoek is als bijlage 9 bij dit bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende alinea's samengevat.
Groepsrisico
Zoals uit de resultaten voor het groepsrisico (GR) blijkt is er geen verschil tussen de uitkomsten met en zonder de nieuwe ontwikkeling. Het groepsrisico langs het traject richting Bathmen is als gevolg van de nieuwe vervoersaantallen uit de Basisnettabellen Spoor erg klein. Door diverse afspraken met de vervoerders zijn de vervoersaantallen vanuit en richting Deventer sterk afgenomen. Ook over de samenstelling van de treinen zijn afspraken gemaakt, waardoor de kans op een BLEVE sterk is gereduceerd. Het groepsrisico zeer laag is, 0,006 maal de oriënterende waarde. Tevens verandert het groepsrisico niet door de realisatie van het plan. Strikt wettelijk gezien is de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico niet aan de orde. Het groepsrisico wordt voornamelijk gevormd door een relatief groot aantal aanwezigen in de Scheg.
Plaatsgebonden risico
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs doorgaande routes van spoorwegen die deel uitmaken van het Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Voor het Basisnet Spoor gelden namelijk de (veiligheids)afstanden die in de Circulaire RNVGS zijn opgenomen. Voor het traject nabij de ontwikkeling geldt geen veiligheidszone buiten de spoorlijn (ofwel een veiligheidsafstand van 0 meter). Het plaatsgebonden risico vormt hiermee op voorhand geen belemmering voor de vaststelling van plannen langs dit traject.
Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid
Op 4 juli 2007 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is het ambitieniveau “Ruimte voor ontwikkeling” vastgelegd. Dit gebied is op de kaart “Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid” van de Omgevingsvisie externe veiligheid met de kleur blauw weergegeven.
Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten |
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Ruimte voor ontwikkeling (transportzone) |
Niet acceptabel | Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren |
Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp | Acceptabel onder voorwaarden optimaal planontwerp |
Voor dit bestemmingsplan wordt ruimschoots aan het ambitieniveau voldaan.
Advies Veiligheidsregio IJsselland
Over dit plan is per brief van 15 oktober 2013 een advies uitgebracht door de Veiligheidsregio IJsselland. Gezien de korte afstand tot het spoor zijn de mogelijkheden van de hulpdiensten beperkt. De veiligheidsregio adviseert de bewoners door middel van risicocommunicatie te informeren over de handelingsperspectieven bij een eventueel incident.
De veiligheidsregio adviseert het plangebied van meerdere kanten te ontsluiten en de doodlopende wegen te ontsluiten. In een aanvullend advies wordt een uitzondering gemaakt voor de korte ontsluiting in de westelijke richting. Door middel van een planregel is geborgd dat de kavels die grenzen aan de Holterweg niet volledig dichtgebouwd kan worden. Dit creëert een ontvluchtingsmogelijkheid via tuinen.
De veiligheidsregio adviseert om de woningen te voorzien van een centrale afsluiting van ventilatiekanalen zodat de woning geschikt is als schuilplek bij lekkage van toxisch gas.
Bereikbaarheid
De locatie is uitsluitend bereikbaar via de Holterweg. In de toekomst wordt de westelijk gelegen weg in het plan aangesloten op een nog te realiseren plan dat het plangebied uit een andere windrichting benaderbaar maakt. Mogelijk vindt ontsluiting in de toekomst ook plaats via de noordelijke centrale ontsluiting. Door toekomstige ontsluitingen is de wijk minder eenzijdig ontsloten waardoor het plan beter bereikbaar wordt indien de wijk bovenwinds moet worden benaderd.
Bestrijdbaarheid spoorongeval met gevaarlijke stoffen nabij het plan
Indien zich een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor zou voordien is er onvoldoende bluswater voorhanden. Dit is echter niet uitsluitend voor dit plan van toepassing, maar geldt voor vrijwel alle locaties langs spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De rijksoverheid maakt de bewuste keus om gevaarlijke stoffen door woongebieden te transporteren. Die keuze vindt zijn basis in de uiterst kleine kansen dat een dergelijk ongeval zich voordoet. Die kleine kans wordt in de voor dit plan uitgevoerde risicoberekeningen ondersteund. Het groepsrisico is zoals eerder vermeld voor dit plangebied zeer laag. Door afspraken over het zoveel mogelijk BLEVE-vrij rijden, geborgd in het Basisnet spoor is het vervoer van gevaarlijke stoffen veiliger geworden. Ook de vervoersaantallen zijn sterk afgenomen in het Basisnet spoor. De afspraken treden in 2014 in werking. Daarbij wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen op termijn veiliger door het besluit van de landelijke overheid om het Europese treinbeveiligingssysteem ERTMS op het Nederlandse spoorwegnet in te voeren wat de ongevalskansen verder verlaagd.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied zijn de sirenes voor het waarschuwen bij calamiteiten goed hoorbaar. De ontsluiting van het plangebied is van de risicobron af gericht. Binnen het plangebied kan na realisatie van een aangrenzend plan ook in westelijke richting gevlucht worden. Het plangebied is echter beperkt van omvang. De afstand naar de Holterweg is kort. Vanaf daar kan in meerdere richtingen gevlucht worden.
Eindafweging
Het groepsrisico is zeer laag en wijzigt niet door toevoeging van het plangebied aan de aanwezige woonbebouwing. Er zijn vluchtmogelijkheden van de risicobron af. Binnen het plangebied kan niet optimaal in alle richtingen gevlucht worden. Ten zuiden van het plangebied is een groenzone opgenomen die niet bebouwd kan worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de perceelsgrenzen aan de Holterweg door bebouwing afgesloten worden. Het plangebied is beperkt van omvang. De Holterweg die goede ontvluchtingsmogelijkheden biedt ligt op korte afstand. De bewoners zullen geïnformeerd moeten worden over de beste handelswijze bij een calamiteit op het spoor.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet). Net buiten het plangebied is aan de noordzijde de Zandwetering gelegen.
Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het overwegend bebouwde karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn. Uitzondering hierop vormen mogelijk de aanwezigheid van vleermuizen en de dier- en plantensoorten die voorkomen in groene deelgebieden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de initiatiefnemer verplicht om vooraf te toetsen of de voorgenomen activiteit in strijd is met de natuurwetgeving in Nederland. De natuurwetgeving is onderverdeeld in gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Omgevingsplan) en soortbescherming (Wet Flora en fauna). Het doel van het ecologisch onderzoek is om te bepalen wat de effecten zijn van de geplande ontwikkelingen op beschermde natuurwaarden en welke procedure gevolgd moet worden.
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer vier kilometer van het Natura 2000 gebied Uiterwaarden IJssel. De bouw van twaalf stadsvilla's op die afstand in een al geürbaniseerde omgeving heeft geen invloed op de doelstellingen van het genoemde Natura 2000 gebied. Verder ligt het plangebied op ongeveer 750 meter afstand van het Netwerk Natuur Overijssel (tot voor kort Ecologische Hoofdstructuur geheten) “Landgoed De Bannink”. Ook hier geldt dat de bouw van de villa's geen invloed heeft op de doelstellingen van het Netwerk Natuur.
Om de voornemens voor de bouw van twaalf stadsvilla's aan de Wet Flora en fauna te kunnen toetsen is een natuurtoets gedaan (DHV 2011). Uit deze toets komt naar voren dat er in het plangebied geen beschermde planten aanwezig zijn. Het plangebied wordt mogelijk, en dan nog marginaal, als foerageer en/of vliegroute gebruikt. Bomen die eventueel als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen blijven in de planopzet gehandhaafd. Ten gunste van vleermuizen kunnen er tijdens de bouw speciale maatregelen getroffen worden. Van de andere soortgroepen zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Broedvogels mogen niet verstoord worden. Werkzaamheden zullen daarom buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden tenzij speciale maatregelen getroffen worden om verstoring te voorkomen.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheids denken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.
De gemeente is op dit moment bezig het duurzaamheidsbeleid te herzien, ook ten aanzien van gebiedsontwikkeling en daarmee duurzaam bouwen. Het instrument BREAAM zal geïntroduceerd worden. Echter bij de ontwikkeling van de locatie Cellarius is al in een vroeg stadium gesproken over duurzaamheid en is hierbij gerefereerd aan de toen geldende ambities 2006 en GPR. Het nieuwe (strengere) ambitieniveau, is nog niet formeel bestuurlijk vastgesteld. Besproken is derhalve dat nog gerekend kan worden met GPR. De berekeningen zijn uitgevoerd m.b.v. een referentiewoning o.b.v. schetsen van de initiatiefnemer. De uiteindelijke verschijningsvorm staat nu nog niet vast, maar uiteindelijk kan bij de aanvraag omgevingsvergunning (onderdeel bouw) bekeken worden hoe de uiteindelijke EPC zich verhoudt tot de referentiewoning in de energievisie.
Er bevinden zich in en nabij het plangebied diverwe kabels en leidingen. Tevens is een hogedrukriool aanwezig. Bij de inrichting van het plan en de civieltechnische werkzaamehden wordt rekening gehouden met deze kabels en leidingen.
Zoals in § 3.2.5 is aangegeven is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
Door DHV is in juni 2011 een watertoetsdocument opgesteld. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 7 aan dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende alinea's samengevat.
In de huidige situatie is het terrein voor een groot deel onverhard. Door de ontwikkelingen zal de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen. Uit geohydrologisch onderzoek blijk dat de bodem bestaat uit zeer fijn tot matig grof zand bestaat. De deklaag is matig humeus en matig ziltig is en bestaat uit zeer fijn zand. Uit doorlatendheidsmetingen en schattingen van de doorlatenheid in het plangebied blijkt dat de deklaag matig tot goed doorlatend is met doorlatendheden van 0,3 tot 1,0 m/dag. Het zandpakket onder de deklaag is goed doorlatend met doorlatendheden van 1,3 tot 2,5 m/dag. De GHG ligt op 5,6 m +NAP (minimaal 0,9 m-mv). Het terrein hoeft daarom niet opgehoogd te worden om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren.
Hemelwater wordt geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. Hemelwater van de percelen wordt op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd. De wegen in openbaar gebied voeren hemelwater middels een ITriool af naar de wadi die centraal gelegen is in het plangebied. Deze wadi stort over in een zaksloot ten zuiden van het plangebied.
In het plangebied neemt het verhard oppervlak in openbaar gebied toe met 5.100 m² (2.250 m² in openbaar gebied en 2.850 m² op de 12 percelen). De gemeente hanteert als uitgangspunt dat 10 mm hemelwater geborgen moet worden op eigen terrein. Dit betekent dat op particulier terrein 29 m³ hemelwater geborgen en geïnfiltreerd moet worden (circa 2,5 m³ per perceel). Uitgaande van een bergingseis van 62 mm en 10 mm berging op eigen terrein, moet er 148 m³ berging (0,052 x 2.850) worden gerealiseerd in openbaar gebied voor het afstromende hemelwater van de percelen.
Voor de toename van verhard oppervlak in openbaar gebied moet 140 m³ berging worden gerealiseerd (0,062 x 2.250). In totaal moet dus 288 m³ berging (148+140) worden gerealiseerd in openbaar gebied. In het IT-stelsel, de wadi en door verbreding van de zaksloot wordt in totaal 135 m³ waterberging gerealiseerd (de zaksloot staat niet in verbinding met het watersysteem van waterschap Groot Salland). Uitgaande van 5.100 m² verharding en 135 m³ berging zal er bij meer dan 26 mm neerslag water op straat.
Deze situatie komt minder dan eens per 2 jaar voor (eens per 2 jaar valt 20 mm in 1 uur, bui 08 leidraad riolering). De resterende 153 m³ zal op straat komen te staan. Hierdoor zal eens per 100 jaar, 7 cm water op straat komen te staan (bij een gelijk aanlegniveau binnen het plangebied). Door het verschil van 0,3 m tussen vloerpeil en wegpeil zal dit niet leiden tot wateroverlast. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde eisen vanuit de gemeente Deventer.
Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met de afstroming van hemelwater naar omliggend gebied. Door bijvoorbeeld verkeersdrempels aan te leggen kan het water oppervlakkig gestuurd worden en kan afstroming naar omliggende gebieden worden voorkomen.
Daarnaast moet een gedeelte van de tuinen lager aangelegd te worden dan wegpeil, zodat hemelwater ook in de tuinen kan infiltreren. Een deel van de particuliere percelen (deel van de tuinen) moeten lager worden aangelegd dan het straatpeil om zo extra waterbergingscapaciteit te creëren.
Verder is het noodzakelijk dat een goed communicatietraject wordt verbonden aan de problematiek van waterberging op straat. Toekomstige bewoners dienen door initiatiefnemer van het plan op de hoogte te wordne gebracht dat bij water op straat situaties mogelijk zijn.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Verkeer
De ontsluiting van de nieuwe woonlocatie vindt primair plaats via de bestaande aansluiting op de Holterweg. Het plangebied wordt aangewezen als 30 km zone. De weg in noord-zuid-richting is tevens de ontsluitingsweg voor de kavels achter het terrein (met de huisnummers 93b t/m 99) en is voorzien van een voetpad. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats middels een bestaande aansluiting op de Holterweg. Er vinden aanpassingen plaast aan de oprit en de bijbehorende fietsstrook zodat de veiligheid van het bestaande fietspad wordt gegarandeerd.
De ontsluiting van de noordzijde van het terrein is zodanig ingericht dat onsluiting op het terrein aan de noordzijde mogelijk is. Op dit moment zijn er geen vastomlijnde plannen voor mogelijke ontwikkeling van het terrein. De verkeersbestemming is zodanig opgenomen dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor doorstroom van verkeer.
Parkeren
Het parkeren vindt uitsluitend plaats op eigen terrein. Op een kavel zijn twee parkeerplaatsen in het bijgebouw of inpandig en twee staplekken op de oprit gepland, totaal vier. Bij veel bezoek is er ook ruimte voor langsparkeren in de straatjes. De parkeervoorzieningen zijn per woning op het eigen terrein voorzien en bedraagt twee parkeerplaatsen per kavel. De inrichting van het gebied wordt in eigen beheer uitgevoerd.
Wettelijke basis voor het stellen van parkeereisen: van Bouwverordening naar bestemmingsplan
De juridische basis voor het stellen van parkeereisen is opgenomen in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Deventer. Om een nadere uitleg te geven hoe om te gaan met de parkeerbepalingen uit de Bouwverordening, is de Beleidsregel Parkeernormen Deventer 2013 door het college vastgesteld. Deze beleidsregel dient als richtinggevend kader voor:
Sinds 29 november 2014 is deze situatie veranderd, doordat de Reparatiewet BZK in werking is getreden. Voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, betekent dit dat parkeernormen in de planregels opgenomen moeten worden. Deze wetswijziging heeft tot gevolg dat de Beleidsregel Parkeernormen Deventer 2013 opnieuw zijn vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.
Het plangebied bevat een aantal kenmerken zoals hier bovenstaand is weergegeven. De stedenbouwkundige inrichting voorziet in een evenwichtige relatie tussen openbaar-privë en voldoende parkeervoorziening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.
De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van oa. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Woning
Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen en begeleid zelfstandig wonen.
Algemeen
De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
Enkelbestemmingen
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.
Groen: Artikel 3
Het in het plangebied voorkomende (openbaar) groen dat behoort tot de groenhoofdstructuur is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen zijn begrepen. Om snel in te kunnen spelen op de behoefte om dergelijke voorzieningen te realiseren zijn ze bij recht binnen deze bestemming toegestaan. Hierbij geldt een maximale hoogte van 4 m en maximale oppervlakte per bouwwerk van 15 m2. Tevens is via een afwijking de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes. Tenslotte mogen parkeerplaatsen worden gerealiseerd, mits via een omgevingsvergunning is afgeweken van de gebruiksregels.
Verkeer - Verblijfsgebied: Artikel 4
De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden zijn als zodanig bestemd. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen doorgaande c.q. ontsluitende wegen en woonstraten. De eerste categorie kent de bestemming Verkeer en de tweede categorie de bestemming Verkeer - Verkeer en verblijfsgebied. Binnen de bestemming Verkeer vallen naast de hoofdwegen ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, kunstwerken en water. Binnen de bestemming Verkeer - Verkeer en verblijfsgebied vallen naast de woonstraten ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen (waaronder pleinen), kunstwerken en water. Net als in de bestemming Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan, waaronder (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Tevens is via een afwijking van de bouwregels de mogelijkheid opgenomen dat ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals trafohuisje, abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes.
De grondgebonden woningen in het plangebied behoren tot de bestemming Wonen.
Voor het gehele plangebied zijn dezelfde bouwregels opgenomen.
De planregels bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
Tevens is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken ten behoeve van het vestigen van een zorgwoning. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaad onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Artikel 6: Anti-dubbeltelregel
Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Artikel 7: Algemene bouwregels
Het is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.
Artikel 8: Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.
Tevens is in dit artikel de algemene bepaling opgenomen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
Artikel 9: Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.
Artikel 10: Algemene wijzigingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan waarbinnen het merendeel van de bebouwing reeds aanwezig is. Middels dit bestemmingsplan zal slechts een beperkte nieuwe ontwikkelingsruimte ontstaan voor de reeds aanwezige functies. Hetgeen aan uitbreiding nog mogelijk is, is onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan en blijft binnen het gestelde in 6.2.1 Bro.
Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Holterweg nabij 93 geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.
Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een functieverandering, het is geen grootschalige nieuwe ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van 16 april tot en met 17 mei 2015 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van het plan zijn vier zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het concept - ontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg waterschap
Voor het plan is een watertoets uitgevoerd. Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Groot Salland op de hoogte gebracht van het plan. Het Waterschap Groot Salland heeft op 21 augustus 2014 aangegeven in te kunnen stemmen met het voorliggende ontwerp-bestemminsgplan op voorwaarde dat toekomstige bewoners op de hoogte worden gebracht van eventuele wateroverlast op straat. Dit moet door initiatiefnemer worden opgepakt. Naar aanleiding van het ontwerp-bestemmingsplan heeft het waterschap op 16 april 2015 laten weten geen opmerkingen te hebben naar aanleiding van het plan.
Vooroverleg provincie
Onderhavig bestemmingsplan valt binnen de provinciale vooroverleglijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Dit betreft een lijst waarbij voor aangewezen categorieën is bepaald dat het wettelijk voorgeschreven vooroverleg met de provincie achterwege kan blijven. De ontwikkeling valt binnen het stedelijke gebied. Op 13 april 2015 heeft provincie Overijssel aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan.
Vooroverleg Rijk
Omtrent het vooroverleg met het rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn. In dergelijke gevallen is vooroverleg met het rijk niet nodig. Hierover heeft de VROM-inspectie een brief gestuurd naar alle gemeenten (d.d 18 mei 2010).