Plan: | Spanjaardsdijk 52 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P328-OW01 |
Het erf aan de Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar is aan het oorspronkelijke agrarisch gebruik ontrokken. Het erf bestaat uit twee woningen en een aantal grote landschapontsierende schuren. De in totaal 1467 m2 aan landschapsontsierende schuren op het erf worden gesloopt. Aan de Paddensteeg 6 te Bathmen wordt 340 m2 aan voormalige agrarische opstallen gesloopt, waarmee de totaal aan te slopen oppervlakte 1807 m2 bedraagt. De gesloopte vierkante meters worden ingezet voor de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. Op grond van de rood voor rood regeling worden twee woningen toegevoegd aan het erf.
Daarnaast is de boerderij op grond van bestemmingsplan Buitengebied Deventer, eerste herziening aangemerkt als karakteristiek. Op grond van de regeling voor karakteristieke panden kan deze boerderij worden gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden. De spanten van de bestaande ligboxenstal worden hergebruikt en dit casco vormt de basis voor twee zelfstandige 'schuurwoningen'.
Ten behoeve van dit plan is een erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) opgesteld. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.
Door de erftransformatie onstaat een toekomstbestendig en duurzaam erf met een landschappelijke uitstraling die past bij de omliggende agrarische omgeving. Met de transformatie van het voormalige agrarische opstal is sprake van een unieke transformatie die een voorbeeld kan zijn voor andere projecten in het buitengebied.
Het erf aan de Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar is gelegen ten noordoosten van de kern Schalkhaar en ten noorden van Deventer. In figuur 1 is de ligging weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar, bron: Google maps.
Het plangebied betreft het huidige erf Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar. Het erf wordt omgeven door agrarische gronden en wordt via de zuidlkant ontsloten door een weg die aansluit op de doorgaande Spanjaardsdijk. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven.
Figuur 2: Begrenzing plangebied Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar
Voor het plangebied, zoals in figuur 2 aangegeven, geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, eesrste herziening' die op 9 maart 2016 is vastgesteld en op 12 mei 2016 in werking is getreden. Het plangebied (het erf Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar) heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Daarnaast zijn aan het erf de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2', Waarde - Archeologie 4' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' toegekend. Ook gelden de bouwaanduiding 'bouwvlak' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzonering - verwevingsgebied'.
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer', plangebied Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De voor 'Agrarisch met waarden-Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Het plan is om het erf in gebruik te nemen voor woondoeleinden. Tevens zullen er drie woningen (met bijgebouwen) worden toegevoegd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende agrarische bestemming. Ook kan er op basis van de huidige bestemming niet worden gebouwd ten behoeve van woondoeleinden.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij in totaal maximaal 5 wooneenheden toegestaan zijn (inclusief de twee bestaande).
Het bestemmingsplan 'Spanjaardsdijk 52 uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het erf aan de Spanjaardsdijk 52 ligt in een wigvormige relatief open ruimte omsloten door gebieden bekend als De Westenberg aan de noordzijde, de Zandwetering aan de zuidzijde en het Overijssels Kanaal aan de oostzijde. De zuidwestzijde, de hoek Frieswijkerweg / Spanjaardsdijk grenst aan deze wig en kent een relatief dicht bebouwingsconcentratie.
De erven in de groene wig liggen verspreid in het landschap en hebben vaak enkele bijgebouwen en schuren. Het erf aan de Spanjaardsdijk 52 bestaat uit relatief grote schuren (zie figuur 4) en wijkt daarmee af van dit algemene beeld. Hiermee wordt het kwalitatieve kleinschalige landschapsbeeld aangetast.
Figuur 4: Luchtfoto erf Spanjaardsdijk 52
Aan de oostzijde van de bungalow, huisnummer 52a, staan twee bomen die behouden blijven. Ook naast de karakterisiteke boerderij staan twee bomen die eveneens gehandhaafd worden. Deze vier bomen vormen het geraamte van de landschappelijke inpassing. Overig groen is nauwelijks aanwezig. De boerderij (huisnummer 52) aan de westzijde vormt samen met het kookhuisje in cultuurhistorisch opzicht een waardevol element op het erf. In het huidige bestemmingsplan is de woonboerderij dan ook als karakteristiek aangemerkt (zie figuur 5). Het grootste deel van het erf is bebouwd met de grote landschapsontsierende schuren (zie figuur 7).
Figuur 5: Foto van de karakteristieke woonboerderij (Bron: Inrichtingsplan Bessels architekten en ingenieurs)
Figuur 6: Foto van de tweede (bedrijfs)woning (Bron: Inrichtingsplan Bessels architekten en ingenieurs)
Figuur 7: Foto van het opstal waarvan de spanten worden hergebruikt (Bron: Inrichtingsplan Bessels architekten en ingenieurs)
Planuitgangspunten
Op het erf aan de Spanjaardsdijk 52 zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt. De grote landschapsontsierende agrarische schuren van in totaal 1467 m2 worden gesloopt (zie figuur 8). In het kader van toepassing van de Rood voor Rood regeling worden ook op het adres Paddensteeg 6 te Bathmen 340 m2 aan landschapsontsierende opstallen gesloopt. De karakteristieke woonboerderij met kookhuisje en de tweede (bedrijfs)woning op het erf Spanjaardsdijk 52 blijven behouden. Ter compensatie van het slopen van de landschapsontsierende schuren worden twee aaneengebouwde woningen gerealiseerd in de voormalige ligboxenstal, met gebruikmaking van de originele spanten. De oorspronkelijke karakteristieke boerderij wordt gesplitst in twee woningen op grond van de splitsingsregeling die hiervoor is vastgesteld in bestemmingsplan Buitengebied Deventer.
Figuur 8: Luchtfoto: met de rode kruizen is aangegeven welke landschapsontsierende schuren op het erf Spandjaardsdijk 52 worden gesloopt.
Figuur 9: Luchtfoto: met de rode kruizen is aangegeven welke landschapsontsierende schuren op het erf Paddensteeg 6 worden gesloopt.
In het erfinrichtingsplan (zie figuur 10) is aangegeven hoe de kavelindeling plaats zal gaan vinden met de locatie van de optionele bijgebouwen en het minimaal aan te planten groen. In dit hoofdstuk wordt het erfinrichtingsplan weergegeven, met een korte tekstuele onderbouwing. Voor de nadere onderbouwing verwezen naar het bijgevoegde erfinrichtingsplan (Bijlage 1).
Erfinrichtingsplan
Het erf heeft nu een compacte opbouw, doordat een grote schuur door middel van een tussenlid aan de boerderij is verbonden. Voor de voorgevel van de boerderij is een middelgrote schuur opgericht. Door deze opstallen te slopen ontstaat er ruimte voor een centraal erf dat aan de binnenzijde van de opstallen is gelegen.
De karakteristieke en behoudenswaardige T-boerderij behoudt de woonfunctie. Het volume laat toe dat de boerderij gesplitst wordt in twee zelfstandige woningen. Het aanzicht van de boerderij blijft door hestel van karakteristieke elementen zoveel mogelijk behouden. Het kookhuis is van cultuurhistorische waarde en moet daarom behouden blijven. Deze krijgt een functie als bergruimte. Het kookhuisje neemt een centrale plaats in op het erf en door de vrijstaande positie komt het kookhuisje maximaal tot haar recht.
Ter plekke van de noordelijke veestal worden twee schuurwoningen gerealiseerd, waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande stalen spanten. Hierdoor blijft de karakteristieke kapvorm behouden. De woningen vormen een eenheid en worden in eenzelfde materialisering (vnl. hout en glas) en kleur uitgevoerd, refererend aan het karakter van een boerenschuur.
De bestaande bungalow blijft behouden en maakt onderdeel uit van het nieuwe erf.
Figuur 10: Weergave inrichtingsplan
Bijgebouwen
Bijgebouwen kunnen een grote invloed hebben op de te behalen ruimtelijke kwaliteit. Ook moet voorkomen worden dat de sanering van gebouwen teniet wordt gedaan, doordat in de plaats een grote oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd. Om te kunnen sturen op de uitgangspunten van het plan zijn bouwblokken aangegeven waar bijgebouwen mogen worden gerealiseerd. Per woning is binnen het bouwblok, overeenkomstig de Rood voor Rood regeling, ruimte voor een bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 75 m². Het bijgebouw dient qua vorm en uitstraling te passen in de karakteristiek van het boerenerf (bijv. in de vorm van een kapschuur) met toepassing van kenmerkende materialen (bijv. zwart potdekselwerk).De bijgebouwen worden zo gestitueerd dat er sprake is van een open erf met voldoende doorzichten naar het open landschap. De vormgeving, massa en ontspannen setting draagt bij aan de kwaliteit van het erf en het omliggende landschap.
Erf
Het erf wordt afgewerkt met een halfverharding en verharding van bijvoorbeeld gebakken klinkers. Het nieuwe centrale erf krijgt een besloten karakter doordat de bongerd vanaf de openbare weg het volle zicht op het erf ontneemt. De bongerd wordt omsloten door een haag van haagbeuk. Het centrale erf wordt gemarkeerd door een vak met halfverharding met centraal een gemeenschappelijke verblijfsplek waarbij een boom of bomengroep voor schaduw zorgt.
Beplanting
De bestaande beuk aan de noordzijde van de boerderij en enkele andere beeldbepalende bomen rondom het bestaande erf worden behouden. Bij nieuwe beplanting wordt gekozen voor inheemse soorten. Naast de boerderij wordt een vak met hoogstamfruitbomen (bijv. appel) geplant omsloten door haagbeuk. Dit ter afsluiting van het erf. Het midden van het erf wordt gemarkeerd door een vak halfverharding met één of meerdere bomen. Voor het voorhuis van de boerderij worden leilinden geplant. De begrenzing van de privékavels op het erf bestaan uit geschoren hagen met een hoogte van ca. 1.20 tot 1.50 meter. Deze hagen worden geplant tot maximaal 10m. vanaf de bebouwing. Aan de westzijde van de percelen 1, 2 en 3, wordt een overgang gerealiseerd naar omliggende weilanden middels nieuw aan te planten wilgen of meidoorn. Door haar positionering biedt deze beplanting privacy op de terrassen, maar ook voldoende doorzicht, van en naar de boerderij.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige 'Rood voor Rood-ontwikkling' die geen inbreuk maakt op nationale belangen.
Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
Het onderhavige Rood voor Rood-plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.
De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de SVIR en de Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Het programma aanpak stikstof 2015-2021, is op 1 juli 2015 in werking getreden, en inmiddels partieel herzien. Voor elk Natura 2000-gebied heeft de provincie een zogenaamde PAS-gebiedsanalyse met maatregelkaarten laten opstellen. Bij de PAS-gebiedsanalyses zit een kaart waarop staat waar welke maatregelen, in en naast het natuurgebied, getroffen moeten worden. Veel maatregelen buiten het natuurgebied richten zich op het verhogen van de grondwaterstand en/of het tegengaan van bemestingseffecten.
Per gebied wordt nagegaan of het mogelijk is de noodzakelijke herstelmaatregelen te combineren met (aangepast) landbouwkundig gebruik. Als landbouwkundig gebruik niet meer mogelijk is (te nat en/of geen bemesting meer mogelijk) dan krijgt het gebied een andere gebruik, bijvoorbeeld een natuurfunctie.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Het voorliggende plan betreft een plan waarbij de landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Ter compensatie worden drie woningen toegevoegd en wordt het nieuwe erf landschappelijk ingepast. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavels, wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan.
Het plan voldoet aan de gemeentelijke Rood voor Rood kaders van gemeente Deventer zoals toegelicht in paragraaf 3.4.2. Hiermee past het plan ook binnen het geformuleerde het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 9). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 9):
Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om het slopen van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing en behoud van karakteristieke waarden waarbij in totaal drie woningen worden toegevoegd. Daarnaast wordt er op een locatie elders, namelijk de Paddensteeg, bebouwing gesloopt. Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte. Er zijn in en om het plangebied verder geen belemmeringen op basis van het generieke beleid. Wel ligt het perceel in een gebied welke is aangemerkt als 'Dijkringgebied'. Een dijkring is een aaneengesloten ring van waterkeringen (dijken, duinen of kunstwerken), die een gebied beschermen tegen overstromingen. Het dijkringgebied en het vereiste beschermingsniveau van elke dijkring zijn wettelijk vastgelegd in de Wet op de Waterkering en de provinciale Omgevingsverordening. Het voorliggende perceel ligt op relatief grote afstand van de IJssel en kent een goede ontsluiting. Mede ten behoeve van de ligging in 'Dijkringgebied' heeft ook afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat er bij de planontwikkeling op dit perceel, betreffende het wateraspect, geen belemmeringen gelden. Tot slot zal de gemeente Deventer de komende jaren samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen. In 2015 zijn in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Figuur 10: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsverordening Overijssel)
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie figuur 10). In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij landschapsontsierende schuren worden gesloopt en drie woningen worden toegevoegd, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Een woonerf sluit qua functie goed aan op de aanwezige functies in de omgeving van het plangebied.
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtingsgevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied ligt in het dekzandvlakte en ruggengebied (zie figuur 11).
Figuur 11: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Normerend:
Met het voorliggende plan en bijbehorende erfinrichtingsplan wordt het huidige reliëf niet verstoord (zie hiertoe ook het erfinrichtingsplan in Bijlage 1). Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Richtinggevend:
In het voorliggende plan wordt door het toepassen van passende beplanting het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd binnen de contouren van de te slopen bebouwing. Hiermee wordt een compact erf gerealiseerd.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (figuur 12).
Figuur 12: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron:
Omgevingsvisie Overijssel)
Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting. Het belangrijkste uitgangspunt is:
Normerend:
In het voorliggende plan wordt een bestaand erf geherstructureerd. Het bebouwingsvolume neemt daarbij fors af, zodat het erf beter in het landschap past. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het verschil in vegetatie dat hier van nature zou ontstaan versneld gerealiseerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. De erfinrichting is in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (welke is opgenomen in de regels) vastgelegd.
Richtinggevend:
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het erf, in samenhang met het omliggende landschap verbeterd.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het plangebied:
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfinrichtingsplan . Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk einpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.
Lust- en leisurelaag
De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De Lust- en leisurelaag heeft geen directe invloed op het plan.
Op regionaal niveau is het reconstructieplan Salland-Twente van belang. In het Reconstructieplan zijn binnen het landelijk gebied verschillende doelen gesteld. Deze doelen zijn door het rijk en de provincie benoemd. Binnen het reconstructieplan zijn deze doelen in vijf programmalijnen verwerkt, te weten:
Het Reconstructieplan kent verder drie zones, die leidend zijn voor de uit te voeren activiteiten. De zones zijn:
Het plangebied valt binnen de zone "verwevingsgebied". Een verwevingsgebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Het herbestemmen van het perceel naar een woonbestemming past binnen deze doelstelling. De woonbestemming op dit perceel beperkt geen omliggende functies, waaronder agrarische bedrijven (zie ook hoofdstuk 5). De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen het Reconstructieplan Salland-Twente.
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek is vastgesteld op 18 november 2009. De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.
Het voorliggende relatief kleinschalige plan past binnen de Structuurvisie. Zo biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschallige woonerven, welke landschappelijk worden ingepast. In de Structuurvisie is nadrukkelijk aangegeven dat voor een specifiek onderwerp als 'Rood voor Rood' aparte gebiedsuitwerkingen worden gemaakt.
De gemeenteraad van Deventer heeft in maart 2006 kaders vastgesteld aangaande het rood voor rood beleid en het beleid Hergebruik Vrijkomende agrarische bebouwing. De kaders zijn afgeleid van de provinciale kaders (Partiële streekplanherziening rood voor rood met gesloten beurs). Tevens is het ontwikkelingskader onderdeel van het 'Actieplan plattelandsontwikkeling' van de gemeente en is de voorloper van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Op 25 maart 2009 heeft de Raad het bovengenoemde beleid geactualiseerd naar aanleiding van de evaluatie 'ontwikkelingskader Wonen en Werken buitengebied Deventer'. Met het vaststellen van het evaluatierapport zijn nieuwe uitgangspunten vastgesteld, waaraan het initiatief is getoetst.
Inhoud beleid
Het landelijk gebied is continu in beweging. Ook in de agrarische sector zijn veranderingen zichtbaar. Bedrijfsgebouwen, zoals stallen, schuren en woningen komen bij het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering vrij. Het aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen neemt de komende jaren sterk toe. Dit kan leiden tot verpaupering, verval en leegstand. De ontwikkelingen bieden echter ook kansen. De blijvende boeren krijgen meer ruimte voor hun bedrjfsvoering en goed bruikbare gebouwen kunnen prima op een andere manier worden benut. Nieuwe functies worden toegevoegd aan het landelijk gebied en de vitaliteit krijgt daarmee een impuls. Om de landschappelijke kwaliteiten en de vitaliteit te behouden en te versterken is door de provincie een regeling opgesteld aangaande de mogelijkheden voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing en het principe Rood voor Rood. De kaders geven duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan, welke stappen moeten worden genomen om te komen tot een geschikte aanvraag en waar de initiatiefnemers kunnen aankloppen voor ondersteuning. Deventer heeft gekozen voor een actief faciliterende rol bij de uitvoering van de provinciale regelingen. De gemeente toetst de aanvragen en neemt ook een adviserende en begeleidende rol op zich. Het ontwikkelingskader is van toepassing op onderhavig plan dat de realisatie van twee 'Rood voor Rood-woningbouwkavels' mogelijk maakt. Op 25 maart 2009 heeft de Raad het beleid geactualiseerd naar aanleiding van de evaluatie 'ontwikkelingskader Wonen en Werken buitengebied Deventer'.
Het voorgenomen plan past binnen het vastgestelde 'Rood voor Rood-beleid'.
Door de erftransformatie onstaat een toekomstbestendig en duurzaam erf met een landschappelijke uitstraling die past bij de omliggende agrarische omgeving. Met de transformatie van het voormalige agrarische opstal is sprake van een unieke transformatie die een voorbeeld kan zijn voor andere projecten in het buitengebied.
Ten behoeve van twee woningbouwkavels, moet er minimaal 1700 m2 aan landschapontsierende schuren worden gesloopt. In het voorliggende geval wordt in totaal 1807 m2 aan landschapontsierende schuren gesloopt. Op het perceel Spanjaardsdijk 52 wordt 1467 m2 gesloopt. Op het perceel Paddensteeg 6 te Bathmen wordt 340 m2 aan opstallen gesloopt. Op grond van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Deventer, 1e herziening, kan aan de Paddensteeg 6 geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de eis van tenminste 1700 m2 aan te slopen landschapsontsierende bebouwing. De kavels hebben ieder een oppervlakte van maximala 1000 m2 en worden op het voormalige agrarische bouwperceel gerealiseerd. Met het landschaps- en inrichtinsgplan dat is opgenomen in bijlage Bijlage 1 wordt invulling gegeven aan de landschappelijke inpasing die nodig is bij dergelijke projecten. Het Rood voor Rood-project wordt met gesloten beurs uitgevoerd. Alle meerwaarde die ontstaat als gevolg van het toevoegen vand e woningen wordt geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Verder is het initiatief getoetst aan de uitgangspunten van de door de raad vastgesteld evaluatie d.d. 25 maart 2009:
Geen onderscheid maken in agrariërs en niet-agrariërs: leidt in alle gevallen tot slopen van ontsierende en ongebruikte gebouwen.
In onderhavige sitiatie is sprake van een voormalig agrarisch bedrijf met een agrarische bestemming. Op het perceel Paddensteeg 6 is een woonbestemming. de Landschapsontsierende bebouwing is gekegen buiten het bouwvlak.
De omvang van de compensatiekavel is van belang voor de mate van investeringsmogelijkheden in ruimtelijke kwaliteit en het eventueel vullen van het gemeentelijke kwaliteitsfonds. De gemeentelijke ondergrens bedraagt minimaal 800 m².
In onderhavige situatie worden kavels van 1000 m2 gerealiseerd.
Schuren kleiner dan 100 m² komen alleen in aanmerking voor meetelling als zij onderdeel zijn van een groter totaal op dat erf.
Er is in dit geval geen sprake van sloop van opstallen kleiner dan 100 m2.
De compensatiewoning komt in principe komt op de plek van de gesloopte schuren. Als dit landschappelijk, ruimtelijk, milieutechnisch of anderszins niet wenselijk is, dan kan worden afgeweken naar een andere plek op dezelfde kavel of elders in het gebied, geconcentreerd in of aansluitend aan een kern of buurtschap. Bij het zoeken van een nieuwe locatie moet worden aangesloten bij de gebiedskenmerken uit het LOP. Resultaat; landschappelijk meest logische plek en basis voor optimale ruimtelijke kwaliteit. De LOP visie, welstandnota en overig relevant beleid als basis nemen om ruimte te bieden aan gevallen die niet op de kavel kunnen worden teruggeplaatst.
De twee aaneengebouwde woningen komen ter plaatse van het voormalige agrarische opstal aan de Spanjaardsdijk 52. Het bestaande casco van het opstal worden gebruikt ten behoeve van de transformatie naar de schuurwoningen.
In een LOG is nieuwbouw van een woning niet toegestaan.
In onderhavige sitatie is geen sprake van een LOG -gebied
Voor een aanvrager die meedoet aan de Rood voor Rood-regeling geldt dat alle bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt, tenzij ze karakteristiek zijn. Voor de nieuwe functie en voor de compositie op een erf kan het soms beter zijn één of meerdere bedrijfsgebouwen te laten staan, ook als dit gebouw(en) vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet waardevol is/zijn. De toetsing van deze aspecten vindt plaats aan het LOP, de welstandsnota en de cultuurhistorische inventarisatie.
De twee aaneengebouwde woningen komen ter plaatse van het voormalige agrarische opstal aan de Spanjaardsdijk 52. Alle overige opstallen exclusief het karakteristieke bakhuisje worden gesloopt.
Geen grotere woningen dan 750 m³ toestaan, tenzij landgoedconstructie (en dito spelregels). Als dit vooraf helder genoeg wordt gecommuniceerd zal dat voor een architect ruimte bieden voor een goed ontwerp.
De inhoud van de woningen zal naar verwachting de inhoudsmaat van 750 m2 overschrijden. Omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaand casco van een voormalig agrarisch opstal wordt dat niet als belemmering beschouwd voor toepassing van de Rood voor Rood regeling.
De mogelijkheid om in plaats van één of meer woningen, onder dezelfde voorwaarden huisvesting voor bedrijfsmatige activiteiten te realiseren spreekt het college niet aan bij Rood voor Rood. Tot nog toe hebben deze situaties zich niet voorgedaan. Onderzocht moet worden of de VAB-regeling mogelijkheden biedt. Bedrijfsmatige activiteiten in nieuwbouw zijn niet toegestaan in het buitengebied. Deze bedrijven moeten zich anders vestigen op een regulier bedrijventerrein.
Er is in onderhavige stuautie geen sprake van realisatie van bedrijfsactiviteiten.
Deze regel ontbreekt momenteel in het gemeentelijke ontwikkelingskader. We passen hier provinciaal beleid toe: ondergrens van 850 m² waarbij combinaties tussen verschillende aanvragen mogelijk is. Op beide locaties dient alles gesloopt te worden om daarmee als volwaardige Rood voor Rood-locaties te fungeren. De overige vierkante meters die bij een stapeling ontstaan zijn niet vrij te verhandelen. Het provinciale beleid staat ook toe dat in gemeente A wordt gesloopt en in gemeente B nieuwbouw plaatsvindt. Gemeentegrensoverschrijdende combinaties alleen bij uitzondering mogelijk maken als ook ten minste 70% van het te slopen oppervlak in de gemeente Deventer ligt.
Omdat op de locatie Spanjaardsdijk 52 onvoldoende vierkante meters landschapsontsierende bebouwing kan worden gesloopt voor toepassing van de regeling, hebben initiatiefnemers op een andere locatie vierkante meters gezocht. Op het perceel Paddensteeg 6 te Bathmen worden alle landschapsontsierende opstallen gesloopt. Wat overblijft is een woning met een bijgebouw gesitueerd op een compact erf.
Figuur 13: Luchtfoto waarop met de rode kruizen is aangegeven welke landschapsontsierende schuren op het erf Paddensteeg 6 worden gesloopt.
Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.
Het plangebied is gelegen in een 'weteringlandschap' in de nabijheid van een escomplex (zie figuur 14). Het uitgangspunt is hier met name gericht op het versterken van de openheid van de laagtes.
Figuur 14: Weergave kaart Landschapsontwikkelingsplan, plangebied en omgeving.
Op het huidige erf is grootschalige, landschapontsierende bebouwing aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt, waarbij de karakteristieke woonboerderij en de tweede woning behouden blijven. Ook de twee schuurwoningen refereren aan het oude agrarische bedrijf. Het nieuwe erf is compact met minder bebouwing. Het nieuwe erf wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Door selectief om te gaan met passende beplanting in dit gebied wordt de openheid in de omgeving en op het erf behouden. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag. Het voorliggende plan past daarmee binnen de van toepassing zijnde uitgangspunten zoals weergegeven in het Landschapsontwikkelingsplan.
In 2015 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico niet acceptabel is. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer externe veiligheid. Externe veiligheid is daarom van toepassing voor het voorliggende plan. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is getoetst aan bovenstaande gemeentelijke uitgansgpunten en is hier mee in lijn.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de EHS. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de flora- en faunawet.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van bureauonderzoek en een terreinonderzoek (Natuurbank Overijssel d.d. 13 november 2015) is er getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in de bijlagen (Bijlage 2 Flora en Fauna onderzoek). Op basis van het onderzoek is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora- en faunawet en overige relevante wetgeving. In de gebouwen nestelen zowel vogelsoorten waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn als vogelsoorten waarvan ook de rust- en nestplaats jaarrond beschermd zijn, zoals Steen- en Kerkuil.Er is een ecologische beoordeling uitgevoerd dat voor een belangrijk deel is gebaseerd op één dagbezoek op 22 september 2015 en aanvullend bron- en literatuur onderzoek. De conclusies uit dit onderzoek (zie bijlage) zijn de volgende.
Broedvogels
Er zijn aanwijzingen gevonden dat vogels in de gebouwen nestelen. Er zijn oude nesten in de bebouwing gevonden van Merel en Houtduif en er zijn concrete aanwijzingen dat Steenuilen een nestplaats bezetten in de noordelijke loopstal. In de werktuigenberging zijn sporen gevonden die erop duiden dat de kerkuil een verblijfplaats in de werktuigenberging heeft. Onbekend is of het een incidentele verblijfplaats van een solitaire vogel gaat of dat er een paar in de schuur nestelt.
Alle broedvogels zijn gedurende hun broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Als broedseizoen wordt gehanteerd: periode van nestbouw, periode van broed op de eieren en de periode dat de jongen op het nest gevoerd worden. Voor verstoring tijdens het broedseizoen van een vogel wordt geen ontheffing verleend.
Indien op een locatie geen broedende/ nestelende vogels aanwezig zijn, mag het aanwezige geschikte broedbiotoop ook tijdens het broedseizoen verwijderd worden. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar en in het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste van de aanwezige soorten kan de periode tussen half februari en half juli worden aangehouden als broedseizoen.
Jaarrond beschermde nesten kerk- en steenuil
De nesten van de kerk- en de steenuil zijn jaarrond beschermd. Om er voor te zorgen dat de uilen op een andere locatie op het erf hun nest kunnen voortzetten, worden de volgende maatregelen voorgesteld:
1. kerkuil
Geadviseerd wordt om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk minimaal 6 maanden voor aanvang van de sloop van de werktuigenberging en loopstal minimaal twee kerkuilenkasten te plaatsen in het te behouden bakhuisje. Hierdoor blijft een geschikte rust- en nestplaats voor Kerkuilen op het erf behouden. Geadviseerd wordt om een Kerkuilendeskundige te betrekken bij de uitvoering van deze werkzaamheden. Kerkuilen kunnen in muizenrijke jaren gedurende het gehele jaar bezette nesten hebben. Doorgaans hebben Kerkuilen bezette nesten in de periode maart-augustus. Geadviseerd wordt om de werktuigenberging buiten deze periode te slopen. Om de Kerkuilen duurzaam te behouden op het erf wordt geadviseerd om minimaal twee Kerkuilenverblijven te construeren in de nieuw te bouwen woningen op de locatie van de noordelijke loopstal. Omdat nestelende Kerkuilen herrie kunnen maken, moet dit goed doordacht uitgevoerd worden om geen onhoudbare situatie te krijgen bij bewoning van het gebouw.
2. steenuil
Geadviseerd wordt om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 6 maanden voor aanvang van de sloop van de loopstal minimaal twee Steenuilenkasten te plaatsen op het erf of in de directe omgeving van het erf (knotwilgen). Hierdoor blijft het functionele leefgebied van de Steenuilen behouden. Geadviseerd wordt om een Steenuilendeskundige te betrekken bij de uitvoering van deze werkzaamheden. Als kast dienen steenmartervrije-nestkasten benut te worden.
Overige soortgroepen
Voor de overige soortgroepen is het in deze situatie vanuit de Flora- en faunawet niet aan de orde vervolgstappen te nemen.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er van uit ecologisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan aan de Spanjaardsdijk 52 te Schalkhaar, mits de benodigde mitigerende maatregelen met betrekking tot het steen- en kerkuil, zoals beschreven in Quickscan natuurwaardenonderzoek Spanjaardsdijk 52 van de Natuurbank van 13 november 2015, worden uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt ook niet in een gebied dat beschermd is onder de Natuurbeschermingswet. Ook is het niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.
Enkele kilometers ten westen van het plangebied liggen gronden welke tot de EHS behoren. Op onderstaande kaart wordt de ligging van de EHS in de omgeving van het plangebied weergeven.
Figuur 15: Ligging van de EHS nabij het plangebied. Het plangebied is met de cirkel aangeduid.
Gezien de aard van de beoogde ontwikkelingen (het slopen van bebouwing en plegen van vervangende nieuwbouw in agrarisch gebied) zijn geen negatieve effecten te verwachten op instandhoudingsdoelen van het genoemde en andere natuurgebieden die zijn beschermd onder de Natuurbeschermingswet. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Natuurbeschermingswet is in deze situatie dan ook niet nodig.
Buiten de bescherming van de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur bevinden zich ook natuurgebieden beschermd middels provinciaal beleid, veelal beschreven in Omgevingsplannen of Streekplannen. In dit provinciale beleid is de bescherming van bijvoorbeeld ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied uitgewerkt.
Volgens de Atlas van Overijssel ligt het plangebied niet in of in de nabijheid van zowel weidevogelbeheer- als ganzengebied. Geconcludeerd wordt dat er als gevolg van de beoogde plannen geen aantasting plaatsvindt van door de provincie als zodanig aangegeven gebieden met belangrijke natuurwaarden buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie niet nodig.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in de bijlagen (Bijlage 3 Archeologisch beleidsadvies).
In het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Deventer) is per gebied aangegeven of er archeologische waarden worden verwacht. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 4' (zie de arcering met de 'plusjes' in fuguur 3). Dit geldt niet voor de plekken waar de twee grootste schuren zijn gesitueerd. Hier is de grond reeds fors geroerd. Bij het onderhavige plan vinden de bouwactiviteiten inpandig plaats en op een locatie waar de grond reeds is geroerd. Voor de twee verwachtingswaarden geldt het volgende:
Waarde - Archeologie 2
Hier mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 4
Hier mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Met het voorgenomen plan worden geen cultuurhistorische waarden aangetast, maar worden deze juist versterkt. De woonboerderij en bijbehorend kookhuisje zijn cultuurhistorisch waardevol en de boerderij en kookhuis worden gerenoveerd. De landschapontsierende bebouwing wordt gesloop, waardoor er een nieuw compact erf ontstaat. In de bijlagen is het cultuurhistorisch onderzoek opgenomen Bijlage 4 Cultuurhistorische waardebepaling
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogt en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer. Uit het provinciale beleid (de Omgevingsvisie) blijkt dat het plangebied in 'Dijkringgebied' ligt. Aan dit aspect is in paragraaf 3.3.1 aandacht besteed.
Waterschap Groot Salland
Het waterschap Groot Salland heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in samenwerking met de andere waterschappen in Rijn-Oost (de Reest en Wieden, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel). In het waterbeheerplan staan de korte en de lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water nadrukkelijk is meegenomen. Door de watertoets wordt er al meteen vroegtijdig nagedacht over de rol van water binnen een ontwikkeling. Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen sprake is van een waterschapsbelang. Vanuit het waterschap zijn geen belemmeringen.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Het oprichten van woningen is niet vergunningsplichtig in de zin van de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen kan qua geurwetgeving gemeld worden dat ingevolge artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij, voor nieuwe woningen die in het kader van VAB/RvR regeling worden opgericht een minimale afstand van 50 m buiten de bebouwde kom in acht genomen moet worden ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Binnen 50 m van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. De nieuwe woning vormt vanuit geuroptiek geen extra belemmering van vergunde rechten van omliggende bedrijven.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, conform de richtlijnen NEN 5740 (zie Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek) en Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek.
Voorgaand bodemonderzoek
Op de locatie is in 2003 een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van voormalige tanks. Ter plaatse van de tanks zijn geen verontreiniging aangetroffen.
Bodeminformatie
Op de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Het onderzoek voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, hoofdstuk kwalibo (erkende monsternemer / erkende analyses). De belangrijkste resultaten van deze onderzoeken hebben betrekking op een stortlocatie die voor 1987 is ontstaan:
Voor het overige geldt:
Omdat de bestemming ter plaaste van de stortplaats niet wijzigt, is dit niet van invloed op de ruimtelijke procedure. Wel is de gehele locatie op basis van bodemonderzoek asbestverdacht en daarom is nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbest conform de NEN5707 noodzakelijk. Op basis van de verrichte asbestinventarisatie blijkt dat in de gebouwen en op de locatie asbesthoudende materialen aanwezig zijn. Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen op het maaiveld. Ook de zintuiglijke waarnemingen (veel puin) wijzen op mogelijke aanwezigheid van asbest. Dit betekent dat de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest.
Voorafgaand aan de wijziging van de bestemming is het nodig een saneringsplan in te dienen (met als doel een beschikking op het saneringsplan) of het aantoonbaar maken van de financiële haalbaarheid van de geplande wijziging. Dit betekent dat het nodig is inzichtelijk te maken wat de kosten voor nader onderzoek en sanering zijn en te onderbouwen dat deze kosten gedekt zijn.
Conclusie ruimtelijke procedure
Voorafgaand aan de omgevinsgvergunning voor de acitviteit bouw dient inzichtelijk te zijn gemaakt dat de locatie gesaneerd is. Voor wat betreft de ruimtelijke procedure is het plan uitvoerbaar.
Inleiding
Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Wettelijk kader
De nieuwe woonbestemming is geluidsgevoelig. De nieuwe woonbestemming is getoetst aan de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB, de maximale grenswaarde bedraagt 53 dB (art. 83 Wgh). Op grond van de verkeersmilieukaart is vastgesteld dat de geluidbelasting als gevolg van omliggende wegen de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden (incl. 5 dB aftrek op grond van artikel 110g Besluit geluidhinder).
Daarnaast zijn er in de omgeving van de locatie agrarisch bedrijven gelegen. Er is beoordeeld in hoeverre het plan beperkend kan zijn voor deze bedrijven. De afstand tussen de agrarisch bedrijven en bestaande woningen is korter dan tot aan de nieuw geplande compensatiewoningen. De bestaande woningen zijn dus maatgevend voor de geluidruimte van de agrarische bedrijven. In zoverre zal de nieuwe woonbestemming niet beperkend zijn voor omliggende agrarisch bedrijven.
Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen bezwaren voor de nieuwe woonbestemming.
Inleiding
In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het 'Besluit luchtkwaliteit 2005', de Regeling Saldering luchtkwaliteit, het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit zijn hiermee vervangen. Langs de wegen in Nederland vinden geen overschrijdingen plaats van de richtwaarden en grenswaarden van de zware metalen (lood, arseen, cadmium en nikkel) en ozon. Om deze reden zijn deze stoffen niet opgenomen in de rekenmodellen.
Te beschouwen grenswaarden met betrekking tot luchtkwaliteit
Voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 ug/m3 (microgram per kubieke meter). Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 ug/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 ug/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Voor de toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk de volgende normen van toepassing:
Bestaande situaties
In geval sprake is van het conserveren van de bestaande plansituatie, is actualisatie van de luchtgegevens niet noodzakelijk.
Nieuwe ontwikkelingen
Bij planvorming voor nieuwe ontwikkelingen dient te worden onderzocht of deze ontwikkelingen nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit kunnen hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld aandacht worden gegeven aan het verschil in verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkelingen/activiteiten.
Onderzoek
Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.
Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond de 'nibm-tool' bestaat het vermoeden dat de ontwikkeling daarom niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen.
Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat de extra woningen geen overschrijding zullen veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.
Ten zuiden van het plangebied loopt een hoogspanningslijn. Zie hiervoor figuur 16. Op 3 oktober 2005 heeft het ministerie van destijds VROM schriftelijk de gemeenten geadviseerd over het te voeren beleid met betrekking tot gezondheidsrisico's afkomstig van hoogspanningslijnen. Het advies luidt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (o tot 15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (ìT). In het advies wordt door VROM met nieuwe situatie, i.r.t. verblijftijd en mate van blootstelling, bedoeld het oprichten van woningen, scholen, kinderdagverblijven e.d. Langdurig is gedurende minimaal 1 jaar met een verblijftijd van minimaal 14-18 uur per dag. Er wordt bij gemeentelijke planvorming rekening gehouden met dit VROM-advies. De gemeente Deventer heeft recent de ligging van de magneetvelden in beeld laten brengen volgens RIVM rekenprotocollen (Petersburg Consultants rapport GE140700-R01 MP versie 1.2, d.d. 27 maart 2015). Hieronder is een uitsnede met berekende magneetvelden opgenomen. Hieruit blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een magneetveld met een jaargemiddelde hoger dan 0,4 microtesla (ìT). Gezondheidsrisico's vanwege de hoogspanningslijnen hoeven daarom niet verder onderzocht te worden.
Figuur 16: Hoogspanningslijn ten zuiden van het plangebied
Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat langs het perceel een buisleiding ligt (zie afbeelding 17).
Figuur 17: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)
Bij een ruimtelijk plan moet op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen de hoogte van het groepsrisico en de verandering van dit groepsrisico door het plan bekend zijn. Om hier inzicht in te krijgen is een beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s als gevolg van de buisleidingen uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in Bijlage 7 Rapportage berekening CAROLA buisleiding.
Risicobronnen nabij het plangebied
Nabij het plangebied bevindt zich twee relevante risicobronnen. Het betreft twee hogedrukaardgasbuisleidingen langs de Spanjaardsdijk.
Regelgeving
De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.
Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.
Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor de hogedrukaardgasbuisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid
In 2015 is de omgevingsvisie externe veiligheid Deventer door de raad vastgesteld. Volgens de geformuleerde ambities in dit beleid dient het groepsrisico voor dit plangebied onder de oriënterende waarde van het groepsrisico te blijven. Verder dient bij toename van het groepsrisico een optimaal planontwerp gehanteerd te worden.
Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico
Aardgasbuisleiding
Het plan ligt binnen het invloedsgebied van twee hogedrukaargasbuisleidingen. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze leidingen is in relatie tot dit plan onderzocht in het rapport “Beoordeling van de externe veiligheidsrisico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen ten behoeve van de realisatie van een plan aan de Spanjaardsdijk 52-52a te Schalkhaar met rapportnummer P2016.059-1 d.d. 3 maart 2016. Uit dit rapport blijkt dat het groepsrisico van de buisleiding A561 ongewijzigd blijft en lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De buisleiding N-557-36 veroorzaakt geen groepsrisico. In deze situatie is een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico van toepassing. De leidingen bezitten tevens geen PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
Regionaal brandweeradvies
De uitkomsten van het gevraagde advies van de regionale brandweer worden bij vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen.
Bereikbaarheid
De hogedrukaardgasbuisleiding zijn voor de hulpdiensten vanuit verschillende windrichtingen goed bereikbaar. De leiding loopt parallel aan de Spanjaardsdijk wat de leiding vanuit verschillende windrichtingen benaderbaar maakt.
Bestrijdbaarheid
Bij een fakkelbrand van een hogedrukaardgasbuisleiding kan de bron niet direct bestreden worden. De aandacht ligt op het voorkomen van uitbreiding van secundaire branden. De brand van de bron wordt bestreden door het leidingdeel in te blokken en uit laten branden.
Zelfredzaamheid
Bij ontvluchten via de Spanjaardsdijk moet altijd het leidingtracé gepasseerd worden. Aan de achterzijde van het perceel is een verbindingsweg tussen verschillende boerderijen waardoor van de risicobron af kan worden gevlucht.
Eindafweging verantwoordingsplicht groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico blijft onveranderd door het plan en blijft lager dan 0,1 maal de oriënterende waarde. De leidingen bezitten geen PR 10-6 contour. De uitkomsten van het gevraagde advies van de regionale brandweer wordt bij vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen en dan wordt een finale eindafweging gemaakt.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. ligt, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten moeten daarom ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Beoordeling m.e.r-plicht
In lijst C van het Besluit m.e.r. staan de activiteiten en besluiten genoemd die m.e.r.-plichtig zijn. De ontwikkeling van een bibliotheek staat niet in lijst C opgenoemd. De ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-plichtig.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Lijst D
In de drempelwaarden lijst D is opgenomen (onder D11.2) dat bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer. Voorliggend bestemmingsplan maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk ver beneden de drempelwaarde zoals genoemd onder het Besluit m.e.r..
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt buiten beschermde Natura 2000-gebieden en buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt volgens de provinciale omgevingsverordening niet binnen een boringsvrije zone. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument is gelegen.
Conclusie
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.- beoordeling uit te voeren.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadkantoor. Ook wordt er gewerkt aan een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.
De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG - publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.
Bouwrijpmaken
Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen
Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.
Energie
Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:
Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Wij willen de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.
Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid en http://www.deventer.nl/leven/milieu-duurzaamheid.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer'.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen:
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4
Artikel 7 Waterstaat - Intrekgebied
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 10 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 16 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 17 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
In oorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Onderhavig plan (Rood voor Rood-projecten) staat op de vooroverleglijst ruimtelijke plannen van de provincie Overijssel d.d. 15 maart 2011. Dit houdt in dat er geen vooroverleg met de provincie noodzakelijk is.
Waterschap Groot Salland
Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Groot Salland. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De resultaten van deze terinzagelegging worden t.z.t. in deze paragraaf weergegeven.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.