direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Colmschaterstraatweg 4b
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P365-OW02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Colmschaterstraatweg 4B in Schalkhaar is woonperceel met een woning gelegen. Initiatiefnemer wenst ten westen van deze woning, op hetzelfde perceel, een tweetal extra woningen te realiseren.

De ontwikkeling van de twee woningen op deze locatie is, vanwege het ontbreken van de hiervoor benodigde bouwvlakken, niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de herontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarom in een passend juridisch-planologisch kader, waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied is gelegen op het achtererf van de woning aan de Colmschaterstraatweg 4B in Schalkhaar, gemeente Deventer. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Diepenveen, sectie H, perceelnummer 4235. De ligging van het plangebied wordt in afbeelding 1.1 in het dorp Schalkhaar en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (bron: ArcGIS)  
1.2.2 Begrenzing

Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door woonpercelen. Aan de westzijde maakt tevens de Doornenkamp deel uit van de begrenzing.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'De Wijtenhorst en Douweler Leide', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2009. Op 1 juni 2016 is dit plan opnieuw vastgesteld in het bestemmingsplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met daarin het plangebied, middels de rode omlijning, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  
1.3.2 Beschrijving van de bestemmingen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemming en aanduiding:

  • enkelbestemming 'Wonen';
  • bouwaanduiding 'bijgebouwen'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor vergunde zorgwoningen. Tevens zijn ter plaatse de bij de bestemming behorende tuinen en erven, paden en groenvoorzieningen toegestaan. Op de gronden mogen zich uitsluitend bouwwerken bevinden die in dienst staan van de bestemming.

Het hoofdgebouw dient ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te worden gebouwd en aan de wellicht hiervoor gestelde maatvoering te voldoen. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen ter plaatste van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' te worden gesitueerd. Hiervoor gelden tevens maaatvoeringseisen.

1.3.3 Strijdigheden

Het realiseren van een tweetal woningen op de beoogde locatie op het perceel is op basis van de geldende bestemming niet toegestaan. De bouwvlakken voor deze woningen ontbreken. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de beoogde ontwikkeling gerealiseerd kan worden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor de in de plan besloten ontwikkeling behandeld. Hoofdstuk 4 gaat in op de voor het plan van belang zijnde milieuaspecten en randvoorwaarden. In Hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige situatie van het plangebied beschreven en vervolgens de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied aan de Colmschaterstraatweg 4B is gelegen in het oosten van het dorp Schalkhaar. Binnen het plangebied bevindt zich voornamelijk grasland en is een klein deel van de gronden verhard. Het plangebied wordt aan alle zijden omringd door woonpercelen en aan de westkant voor een deel door de Doornenkamp (zie afbeelding 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie van bovenaf (bron: ArcGIS)  

In afbeelding 2.2 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Huidige situatie vanuit verschillende hoeken (bron: 01 Architecten)  

Vanaf de openbare ruimte aan de oostkant van het plangebied zijn de achterzijden van de woningen aan de Colmschaterstraatweg te zien. In de huidige situatie geeft dit zicht een netjes beeld, echter is dit voor de toekomst stedenbouwkundig gezien niet gewaarborgd. Dit maakt het plangebied stedenbouwkundig gezien kwetsbaar. Tevens is ter plaatse van het plangebied, als open grasland te midden van bestaande woonbebouwing, sprake van een geringe sociale controle (zie afbeelding 2.3 en 2.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Huidige situatie vanaf het westen (bron: Google Streetview)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0006.png"  
Afbeelding 2.4 Huidige situatie vanaf het zuidwesten (bron: Google Streetview)  

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie bevinden zich op het achtererf van de bestaande woning twee vrijstaande woningen.

01 Architecten heeft voor het initiatief een sfeerimpressie opgesteld. In afbeelding 2.5 is de indicatieve toekomstige inrichting van het plangebied opgenomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de woningen ontsloten worden via de Doornenkamp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0007.png"  
Afbeelding 2.5 Toekomstige situatie van bovenaf (bron: 01 Architecten)  

Met de invulling van het plangebied met een tweetal woningen wordt, in navolging op een eerder naastgelegen gerealiseerde twee-onder-een-kapwoning, het gat aan de Doornenkamp verder opgevuld. Stedenbouwkundig gezien leidt het initiatief tot een afgeronde en logische straat. De voorgevels van de woningen worden op het openbaar gebied aan de Doornenkamp gericht, zodat tevens de sociale veiligheid wordt vergroot.

Gelijktijdig komt met het initiatief, stedenbouwkundig gezien, een einde aan de kwetsbaarheid van het gebied. De achterkant van de woningen aan de Colmschaterstraatweg bepalen niet langer het stedenbouwkundige beeld, waardoor het kwaliteitsniveau van de omgeving niet langer afhankelijk is van de bebouwing aan de Colmschaterstraatweg. Bij de invulling van het plangebied met bebouwing wordt aandacht besteed aan het behoud van het weidse uitzicht door middel van een ruime kavelindeling. Dankzij de ruime kavels kan tevens op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte die de woningen met zich meebrengen.

De woningen passen in de huidige structuur van de omgeving. In afbeelding 2.6 is een sfeerimpressie van de toekomstige bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0008.png"  
Afbeelding 2.6 Sfeerimpressie toekomstige bebouwing (bron: 01 Architecten)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan voor dit plan relevant rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijke zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen. Hier wordt in paragraaf 3.2.2 nader op ingegaan.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 (‘zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen’) vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In paragraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Rijksbeleid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het initiatief aan het Barro

Het plangebied ligt niet binnen een gebied waarbij sprake is nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij deze toetsing is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). Voorliggend initiatief voorziet in een tweetal woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” en dat het initiatief voldoet aan het rijksbeleid.

3.2.4 Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het rijksbeleid de herontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaak van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0009.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)  

Of – generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.3.3.1 Toetsing initiatief aan uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Toetsing van dit bestemmingsplan aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel geeft globaal het volgende beeld:

Of – generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “Of - generieke beleidskeuzes” zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening van belang.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing aan artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

In voorliggend geval is reeds sprake van een woonbestemming. Dit betreft een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied, waar mogelijkheden worden gecreëerd ten behoeve van woningbouw. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is hierbij dan ook geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.1.3.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing aan artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

De gemeente Deventer wil binnen 10 jaar 3.000 woningen toevoegen aan haar voorraad (zie paragraaf 3.4.5). De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de realisatie van een tweetal van deze woningen. Deze woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte van het dorp Schalkhaar en daarmee tevens aan de behoefte van de markt. Daarnaast zullen de woningen gerealiseerd worden met het oog op de toekomst, deze zijn geschikt voor verschillende levensfasen en tevens duurzaam wat betreft energie. De ontwikkeling past binnen de gemeentelijk woonvisie en binnen de prestatieafspraken zoals overeengekomen met de provincie Overijssel.

Geconcludeerd wordt dat dit plan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken" (zie afbeelding 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Ontwikkelingsperspectief plangebied (bron: Provincie Overijssel)  

"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"

Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits dit wordt onderbouwd en regionaal is afgestemd. Herstructurering en transformatie moeten leiden tot vitaliteit en aantrekkelijkheid en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden daarbij kansen om te anticiperen op klimaatverandering, de stedelijke ontwikkeling dient afgestemd te worden op de kenmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen tevens bijdragen aan de energietransitie.

Toetsing initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een tweetal woningen ten behoeve van de lokale behoefte. Binnen 10 jaar wenst de gemeente Deventer 3.000 woningen toe te voegen (zie paragraaf 3.4.3). Tevens worden met het initiatief de vitaliteit en de aantrekkelijkheid van de wijk versterkt. Een stuk grasland te midden van woonbebouwing wordt opgevuld met ruim opgezette woonbebouwing, wat leidt tot levendigheid maar waarbij gelijktijdig een open sfeerbeeld blijft behouden.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

Hoe – gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt ingegaan op de stedelijke laag en de laag van beleving. De natuurlijke laag is niet meer waarneembaar vanwege het feit dat het gebied gecultiveerd is. De oorspronkelijke kenmerken zijn ook redelijkerwijs niet meer te herstellen. Daarnaast is de laag van het agrarisch cultuurlandschap niet van toepassing op het plangebied.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen, maar daarbij wordt kwaliteit eigenheid en onderscheidend vermogen (mede gevormd door de historie) van de regio steeds belangrijker. Steden zijn de economische motors van Overijssel. Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Steden ontwikkelden vaak een eigen kleur en profiel; deels door gebiedskenmerken, deels door bepaalde accenten in de ontwikkeling van hun economie, maatschappij en/of voorzieningenpakket.

Het plangebied is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu' (zie afbeelding 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0011.png"  
Afbeelding 3.3: Stedelijke laag (bron: Provincie Overijssel)  

"Woonwijken 1955 - nu"

De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was. Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.

Toetsing initiatief aan Stedelijke laag

Voorliggende ontwikkeling vindt plaats in een wijk met een homogeen karakter, ruim opgezette kavels en te midden van bestaande woonbebouwing. Aangezien de locatie daarnaast binnen een stedelijke laag gelegen is, daar waar het vaker voorkomt dat nieuwbouwwijkjes niet geheel afgerond worden, sluit het initiatief goed aan bij de stedelijke laag.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de stedelijke laag.

Laag van beleving

In deze laag kan ruimtelijke kwaliteit, belevenis, betekenis en identiteit worden toegevoegd door de kwaliteiten van de andere drie lagen te gebruiken. De ambitie is om de beleving, betekenis en kwaliteit van de leefomgeving te versterken. De locatie ligt in het IJssellinie inundatieveld, zoals te zien in afbeelding 3.4. Het plangebied is hier met de rode omlijning indicatief aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0012.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van beleving (bron: Provincie Overijssel)  

"IJssellinie inundatieveld"

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing initiatief aan de Laag van beleving

Uit paragraaf 4.1.2 zal blijken dat geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaatsvindt. Voorgenomen ontwikkeling vormt dan ook geen aantasting voor het IJsselline inundatieveld. De ontwikkeling werkt de ambities uit de laag van beleving niet tegen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de laag van beleving.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het provinciaal en regionaal beleid de herontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)

In het structuurplan Deventer 2025, dat is vastgesteld in 2004, zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht.

Schalkhaar - Wonen

Schalkaar heeft een centrum-dorps en landelijk woonmilieu. De woningbouw dient dan ook te passen binnen het aanwezige dorpse karakter. Het kerkelijk gebied Schalkhaar is een beschermd dorpsgezicht, waarbij het draait om een samenspel van bouwwerken en landschappelijke omgeving. Van belang zijn de kwaliteiten van het dorp, het omringende landschap en de overgangen tussen het dorp en het landschap. Ontwikkelingen in en rondom Schalkhaar dienen daarom aandacht te hebben voor de dorpse structuur, infrastructuur, woningbouw en positie van het dorpscentrum.

Aan de rand van Schalkhaar waren ten tijde van de visie (2004) meerdere locaties in beeld voor het ontwikkelen van woningen. De woningaantallen hiervoor zijn bepaald op basis van aspecten als ruimtelijke kwaliteit, volkshuisvesting en planeconomie. Met het woningbouwprogramma werd ingespeeld op de vraag vanuit het dorp (bijvoorbeeld ouderenhuisvesting), echter beperkte het programma zich niet tot deze vraag alleen.

Uitgaande van de uitbreidingsbehoefte van 250-400 woningen per jaar zou Deventer, sinds 2004, vooruit kunnen tot minimaal circa 2015 en maximaal tot en met circa 2023.

Toetsing initiatief aan Structuurplan Deventer 2025

Met het initiatief worden twee woningen toegevoegd aan Schalkhaar. Hiermee vindt versteviging van de kern plaat. Het betreft een tweetal vrijstaande koopwoningen, welke passen binnen de huidige structuur van de omgeving. Andere woningtypen, zoals sociale woningbouw of meergezinswoningen, zouden dan ook een vreemde toevoeging zijn binnen de wijk.

Het initiatief houdt rekening met het dorpse karakter en de landelijke omgeving, zoals in het ontwerp van de woningen en de indeling van ruime kavels (zie paragraaf 2.3). Tot slot beschikt de gemeente anno 2018 nog steeds over een vraag naar woningen (zie paragraaf 3.4.3), waar het initiatief aan bijdraagt.

Het initiatief is in overeenstemming met het structuurplan.

3.4.2 Ruimtelijke visie Schalkhaar (2004)

De ruimtelijke visie Schalkhaar (2004) schetst een samenhangende en integrale ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling van het dorp en directe omgeving. Hierbij is speciale aandacht voor de randen en een mogelijke uitbreiding van het dorp. Uit de visie blijkt waar kan worden gebouwd en welke gebieden juist onbebouwd dienen te blijven.

Schalkhaar - Wonen

De woonfunctie in Schalkhaar is ontwikkelingsgericht: met name op substantiële woningbouwtoevoegingen aan de rand van de kern. De toekomstige ontwikkeling van de woonfunctie vindt plaats binnen de gebieden ten noorden, ten oosten en ten zuidoosten van de kern Schalkhaar. Het aantal woningen hier wordt bepaald door de ruimte die hiervoor beschikbaar is en de mogelijkheden tot zorgvuldige inpassing in het landschap: de kwaliteit bepaalt het programma.

In de kern Schalkhaar dienen het karakter en de identiteit van het dorp te worden bewaard en versterkt. Hier gelden de voorwaarden en ontwikkelingsmogelijkheden zoals neergelegd in het bestemmingsplan voor de kern. Een geringe meerderheid van de woningen dient een centrumdorpse sfeer te krijgen en de overige woningen de sfeer van het landelijke wonen.

Daarnaast bestaat een specifieke behoefte aan ouderenhuisvesting en het ontwikkelen van bijzondere woonvormen. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de realisering van goedkope huur- en koopwoningen en de realisatie van verschillende woningtypen.

Toetsing initiatief aan Ruimtelijke visie Schalkhaar (2004)

Het initiatief voorziet in de realisatie van twee vrijstaande koopwoningen aan de oostelijke rand van de kern Schalkhaar. Ter plaatse van het plangebied is sprake van open grasland, waar stedenbouwkundig gezien woningen zouden passen. Dit draagt bij aan versteviging van de kern Schalkhaar. Aangezien de omgeving voornamelijk bestaat uit vrijstaande woningen, worden de woningen vrijstaand en op een groot kavel gerealiseerd (zie paragraaf 2.3). Binnen de huidige structuur van de omgeving zijn andere typen woningen, zoals sociale woningbouw of meergezinswoningen, een vreemde toevoeging. Tot slot worden de woningen ontwikkeld in landelijke stijl, wat bijdraagt aan een zorgvuldige inpassing.

Het initiatief is in overeenstemming met de ruimtelijke visie.

3.4.3 Woonvisie 'Meer dan geWOON' (2018)

De Woonvisie 2018 ‘Meer dan geWOON’ is op 7 februari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad en bepaalt de koers voor de komende jaren. Woningen dienen aan te sluiten bij de wens van bewoners en wijken, dorpen en duurzame woningen dienen in de toekomst te voorzien in de behoefte.

Met (nieuwe) bijzondere woonmilieus en aantrekkelijke, duurzame en levensloopbestendige woningen, voor de verschillende inkomens binnen de gemeente, wordt Deventer als woongemeente versterkt. Binnen 10 jaar dienen daarom 3.000 woningen te worden toegevoegd. Tevens is de leefbaarheid in woonbuurten een belangrijke opgave de komende jaren.

Schalkhaar - Wonen

De gemeente wenst dat alle inwoners prettig in hun wijk of dorp kunnen wonen. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde bevolkingssamenstelling en een gevarieerd woningaanbod. Tevens dienen herkenbaarheid en identiteit van de buurt vergroot te worden, om de sociale binding te versterken.

Er wordt verwacht dat inwoners zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en naar vermogen meedoen in de samenleving, aangezien dat is wat zij zelf willen. Zorg en begeleiding worden naar de bewoner toe gebracht, zodat deze zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan wonen, en er wordt voor meerdere levensfasen gebouwd. Dit kan met de juiste woning en in de juiste woonomgeving, met een schone, opgeruimde, veilige en toegankelijke inrichting van woonbuurten en de openbare ruimte.

Ontwikkelingen dienen daarom bij te dragen aan de leefbaarheid in de samenleving. De gemeente nodigt dan ook uit tot bewonersinitiatieven, gericht op het versterken van de sociale cohesie, langer zelfstandig wonen en leefbaarheid.

Toetsing initiatief aan Woonvisie 'Meer dan geWOON' (2018)

Het initiatief, de toevoeging van een tweetal vrijstaande woningen op een open stuk grasland binnen een bestaande wijk, heeft onder andere een positief effect op de herkenbaarheid, identiteit en sociale cohesie van de buurt. Hiermee komt een einde aan een open stuk grasland, met positieve gevolgen voor de sociale veiligheid en levendigheid in de wijk. Daarnaast sluit het initiatief aan bij het doel van de gemeente Deventer, namelijk de toevoeging van 3.000 woningen.

Het initiatief is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

In de beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis wordt duidelijkheid geboden over de mogelijkheid om een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis kunnen een positieve uitstraling hebben op de levendigheid van de woonomgeving. Echter, leidt dit in enkele gevallen tot ongewenste situaties, bijvoorbeeld tot een ongewenste verkeersaantrekkende werking of overlast. Deze beleidsnota dient ter voorkoming van zulk soort situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • 1. het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • 2. er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • 3. de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • 4. er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • 5. uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • 6. er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een bed & breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing initiatief aan Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis

De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op de bestaande woonbestemming ter plaatse, waarin de reeds beschreven beleidsnota is verwerkt.

Het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota.

3.4.5 Visie Duurzaam Deventer (2009)

In 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer een Visie Duurzaam Deventer vastgesteld. In die visie zijn de belangrijkste keuzes opgenomen die nodig zijn om tot een resultaatgericht milieubeleid te komen. Voor de drie speerpunten van het gemeentelijke milieubeleid in de periode 2009-2014: klimaat, ecologie en afval, zijn de kaders en uitgangspunten benoemd.

Voor het klimaat is de ambitie dat de gemeente in 2030 klimaatneutraal is. Dat betekent onder meer dat in 2018 de bestaande woningen 50 % energiezuiniger moeten zijn dan in 2009 het geval is. Verder dient het gebruik van de fiets nog meer gestimuleerd te worden, dient het openbaar vervoer klimaatneutraal te functioneren en wordt er een gemeentelijk energiebedrijf opgericht dat gericht is op de winning van duurzame energie.

Toetsing initiatief aan Visie Duurzaam Deventer

De voorgenomen ontwikkeling betreft het nieuwbouwen van een tweetal vrijstaande woningen. Hierbij worden de meest recente bouwbesluit-eisen met betrekking tot energiezuinigheid toegepast en daarnaast wordt onderzocht of extra duurzaamheidsmaatregelingen wenselijk en mogelijk zijn. Er wordt daarmee bijgedragen aan de ambitie van de gemeente.

Het initiatief is in overeenstemming met de reeds beschreven visie.

3.4.6 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)

De herziening van de Woningwet, die op 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft onder meer als doel het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Sinds 1 juli 2004 is het niet meer mogelijk, zonder vooraf bekend gemaakte criteria, welstandseisen aan bouwplannen te stellen. De gemeente Deventer heeft deze criteria vastgelegd in de Welstandsnota gemeente Deventer.

De Welstandsnota is eind 2011 door de gemeenteraad vastgesteld en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het onderhavige plangebied is gelegen in het gebied 'lintbebouwing'. In dorpen als Schalkhaar is bij kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan, welke zich verder naar buiten uitbreidde in lintvorm. Veel van deze linten zijn later opgenomen in nieuwe wijken.

De lintbebouwing wordt herkend aan open kleine gebieden tussen en voor bebouwing, de panden zijn vrijstaand en pandsgewijs vormgegeven en de woningen zijn traditioneel vormgegeven, vaak met een mansardekap. Naarmate de woningen dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen zullen zij een steeds landelijker en soberder karakter hebben, te herkennen aan de asymmetrische indeling van gevels, traditioneel materiaalgebruik (steen/hout) en sober kleurgebruik. Binnen lintbebouwing is ruimte voor verschillen en eigen smaak, mits aan een aantal voorwaarden om het specifieke beeld te behouden of te versterken wordt voldaan gericht op het ‘traditionele’ karakter.

Ter plaatse van de linbebouwing gelden een aantal criteria. Zo dient en bouwplan qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aante sluiten op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en rekening te houden met verwachte ontwikkelingen in de omgeving, welke vastgelegd zijn in een vastgesteld bestemmingsplan.

Daarnaast dienen bij verbouwingen van ondergeschikte aard de stijlkenmerken overgenomen te worden van het oorspronkelijke gebouw. Deze kenmerken komen tot uiting in hoogte-breedteverhoudingen, maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen en kleurgebruik.

Tot slot is het niet toegestaan om beeldschermen aan de gevel of in de gevel te plaatsen.

Toetsing initiatief aan Welstandsnota

Op dit moment zijn nog indicatieve ontwerpen van de nieuwe bebouwing bekend. De woningen zullen passen binnen de huidige structuur van de omgeving en zo geplaatst worden dat het open karakter blijft bestaan en de voorgevels naar de weg zijn gericht (zie paragraaf 2.3). Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het ontwerp getoetst aan de criteria opgenomen in de Welstandsnota, zodat het ontwerp hiermee in overeenstemming is.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. …Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp. Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd.

Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. De gemeenteraad heeft de beleidsvrijheid om de beleidsgrenzen te bepalen. Voorwaarde is dat deze grenzen voldoende zijn onderbouwd. Het archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing, zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015. Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid (Interne Rapportages Archeologie Deventer 74), Deventer. Archeologisch onderzoek kan leiden tot aanpassing van de beleidswaarden van een gebied. De beleidskaart wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, op basis van de selectiebesluiten van het bevoegd gezag. De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd.

Het plangebied heeft op basis van de verwachtingskaart een lage verwachting. De verwachting voor archeologische resten uit alle perioden is laag. De mogelijke resten zijn afgedekt door een dikke conserverende laag van minstens 50 cm of zijn vlak onder het maaiveld te vinden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan kent het plangebied, vanwege de lage verwachting, slechts op een klein deel een archeologische bestemming. Dit betreft de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3', welke is bedoeld voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen is voor ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 200 m² en met werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld op deze gronden een archeologisch rapport benodigd. In voorliggend initiatief is hiervan geen sprake.

4.1.1.3 Conclusie

Het plangebied beschikt over een lage verwachtingswaarde. Verwacht wordt dan ook dat voorliggend initiatief geen nadelige gevolgen heeft voor archeologische waarden binnen het plangebied.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- en gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daarnaast zijn in het plangebied en in directe omgeving geen overige cultuurhistorische waarden aanwezig. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen de thema's bedrijven en milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, besluit milieueffectrapportage en duurzaamheid.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis worden gezien door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In voorliggende situatie is feitelijk sprake van de toevoeging van een tweetal woningen binnen een omgeving met voornamelijk woningen. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. De richtafstanden behorende bij de te onderscheiden omgevingstypen worden in de navolgende tabel inzichtelijk gemaakt.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.2.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of wanneer de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Voorliggend bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor de realisatie van twee woningen. Hierbij is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

In de wijder omgeving zijn op minimaal 87 meter van de beoogde woningen aan de Colmschaterstraatweg 6A en 8, maatschappelijke voorzieningen gelegen. Deze beschikken op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' over ten hoogste de milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Daarnaast is aan de Kolkmansweg 6A, op circa 100 meter afstand van de beoogde woningen, een bedrijfsbestemming gelegen waar een groen en bosbouwbedrijf gevestigd mag zijn. Deze bestemming beschikt op basis van de VNG over de milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter geldt.

Aan alle reeds vermelde richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving zijn met name woningen gelegen, waarvan de nieuwe woonfuncties geen hinder ondervinden. Daarnaast bevinden de overige meest nabij gelegen milieubelastende bestemmingen zich op voldoende afstand van de nieuwe functies, zoals reeds beschreven bij de externe werking .

4.2.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied is gelegen in 'Stedelijk gebied'.

De meeste wegen in de directe nabijheid van het plangebied, zoals de Oude Rielerweg, de Colmschaterstraatweg, de Doornenkamp, de Voorhorsterweg en de van der Wijcklaan, hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en beschikken daarom niet over een geluidszone. De verkeersintensiteit op de nabij gelegen wegen is laag. De wegen worden voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Verwacht wordt daarom dat de geluidsbelasting LDEN van deze wegen op de nieuwe woningen zal voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. 

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone van de Oerdijk. Hier mag maximaal 50 km/uur worden gereden en zijn 2 rijstroken aanwezig. De geluidszone van deze weg is 200 meter op basis van art. 74 van de Wet geluidhinder.  De afstand tussen het plangebied en deze weg bedraagt circa 85 meter. Tussen het plangebied en de Oerdijk bevindt zich bestaande woonbebouwing waardoor de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied wordt verminderd. Daarnaast is de reeds vermelde afstand gemeten vanaf de uiterste situatie van het plangebied en worden de woningen op grotere afstand, dieper in het plangebied, gerealiseerd. Verwacht wordt dan ook dat de geluidsbelasting LDEN van deze wegen op de woningen eveneens zal voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. 

Voor de te realiseren woningen wordt ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

Railverkeerslawaai en/of industrielawaai

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen en/of een gezoneerd industrieterrein aanwezig. In paragraaf 4.2.1 is reeds ingegaan op de effecten van individuele bedrijven op het plangebied.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

4.2.3.2 Situatie plangebied

Voor de herontwikkeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportages wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

Verkennend bodemonderzoek

Hypothese

Volgens de onderzoeksnorm NEN 5740 dient met betrekking tot de aanwezigheid van eventuele bodemverontreiniging vooraf een onderzoekshypothese te worden opgesteld. Met de hypothese kan vooraf worden bepaald of een locatie als “verdacht” of “onverdacht” kan worden aangemerkt. De onderzoekslocatie is als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Er zijn in totaal 8 boringen verricht, verdeeld over het plangebied.

Conclusies en aanbevelingen

Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming). Bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten op zichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde. Ondergrondmengmonster MM2 (boring 1+2) bevat eveneens geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten op zichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten op zichte van de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (> 0.5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging: het grondwater bevat een verhoogd gehalte barium ten op zichte van de streefwaarde. De tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) wordt niet overschreden zodat geen formele aanleiding bestaat tot het instellen van een nader onderzoek.

Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties. Volledige duidelijkheid omtrent de bodemkwaliteitsklasse van vrijkomende grond wordt pas verkregen op basis van een partijkeuring conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Opgemerkt dient te worden dat de vertaalslag van verkennend bodemonderzoek naar hergebruik van grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit, veelal, niet mogelijk is. In de meeste gevallen zijn aanvullende gegevens noodzakelijk, het bevoegd gezag (de gemeente waarin de grond wordt toegepast) kan hier uitsluitsel over geven. Indien het noodzakelijk is dat grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemk

Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.2.3.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.2.4.2 Situatie plangebied

In vergelijking met de categorieën als genoemd in het reeds gestelde 'Besluit gevoelige bestemmingen' is voorliggend plan aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De toevoeging van een tweetal woningen zal een (zeer) geringe stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. Hierdoor zal nauwelijks sprake zijn van een toename van stikstof en koolstofmonoxide.

Geconcludeerd kan worden dat het plan een verwaarloosbaar effect heeft op de luchtkwaliteit. Tot slot wordt opgemerkt dat woningen niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.2.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied, ter plaatse van de rode ster, en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0013.png"  
Afbeelding 4.1: Risico omgeving plangebied (bron: risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat zich op circa 300 meter afstand van het plangebied een aardgasleiding bevindt. De leiding beschikt over een uitwendige diameter van 159 mm en kent een maximale werkdruk van 40 bar. Hiervoor geldt een minimale afstand van 70 meter, waardoor de leiding geen belemmering voor het initiatief vormt.

Daarnaast blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.2.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Wettelijk kader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.2.6.2 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa vijf kilometer van de Natura 2000-gebieden. In afbeeldin 4.2 is dit weergegeven, het plangebied bevindt zich ter hoogte van de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0014.png"  
Afbeelding 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: provincie Overijssel)  

Het plangebied is op circa één kilometer afstand van de NNN-gebieden gelegen. Dit is zichtbaar in afbeelding 4.3, waar het plangebied ter hoogte van de rode ster is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P365-OW02_0015.png"  
Afbeelding 4.3 Ligging plangebied ten opzichte van NNN (Bron: provincie Overijssel)  

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen direct negatief effect op deze Natura 2000-gebieden en/of NNN-gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming 

Het plangebied betreft strak onderhouden grasland met een lage ecologische waarde. Nader onderzoek met betrekking tot soortenbescherming wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De gemeente Deventer beschikt over de 'Werkwijze Ecologie'. Hierin wordt beschreven dat bij renovatie en/of nieuwbouw van de woningcorporaties standaard kunstmatige nestelgelegenheid voor de huismus en de gierzwaluw wordt toegepast, indien de nieuwbouw zich daarvoor leent. Particulieren kunnen hier op vrijwillige basis voor kiezen. Dit draagt bij aan de ambitie uit paragraaf 4.2.7 bij deze toelichting, namelijk aan het creëren van nieuwe nestplaatsen. Bij een vergunningaanvraag kan gekeken worden of hieraan wordt bijdragen.

4.2.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van ecologie.

4.2.7 Duurzaamheid
4.2.7.1 Wettelijk kader

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan acht beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling , partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering .

De uitvoeringsagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG - publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om de volgende aspecten:

  • Bouwrijpmaken: er wordt zoveel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt en het toekomstig peil wordt in samenhang bepaald met het waterhuishoudkundig plan, de drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden omtrent het bouwrijp maken. Hierbij dient bij de uitwerking van het bestek rekening te worden gehouden met het aanvoeren van zo weinig mogelijk grond en zand aangevoerd te worden, ter beperking van de milieubelasting als gevolg van het transport.
  • Flexibiliteit en levensloopbestendig bouwen: wat betreft woningbouwsystematiek dient te zijn ingespeeld op flexibel en duurzaam bouwen, in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces. Zo kennen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen. De blijvende flexibiliteit optimaliseert de levensloopbestendigheid van de woningen en de criteria daarvan dienen te worden ingezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.
  • Energie: energiekosten spelen een belangrijkere rol voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Het inzicht krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed is noodzakelijk, bijvoorbeeld door een BREAAM quickscan. Hiermee kunnen ook de meest efficiënte duurzaamheidsmaatregelenin beeld gebracht worden. Onder andere het gebruik maken van zonne-energie en collectieve warmtelevering, het ontwerpen van compacte (woon)gebouwen en het toepassen van vernieuwbaar materiaal kunnen energieneutraliteit te bewerkstelligen.

Met betrekking tot natuur zijn tot slot ook diverse zaken van belang. Bij Deventer hoort, in ecologisch opzicht, een grote populatie gierzwaluwen. Deze soort kan goed voor de stad behouden worden indien voldoende nestelgelegenheid voorhanden is. De ambitie is om het creëren van nieuwe nestplaatsen zoveel mogelijk standaard voor te schrijven. Bij restauraties en nieuwbouw wordt hier al regelmatig rekening meegehouden.

4.2.7.2 Situatie plangebied

Zoals aangegeven in de conclusie van paragraaf 3.4.5 worden de meest recente bouwbesluit-eisen met betrekking tot energiezuinigheid toegepast en daarnaast wordt onderzocht of extra duurzaamheidsmaatregelingen wenselijk en mogelijk zijn. Er wordt in dit opzicht dan ook bijgedragen aan de ambitie van de gemeente. Met het oog op de ambitie voor het creëren van nieuwe nestplaatsen kan bij een vergunningaanvraag gekeken worden of aan deze ambitie wordt bijdragen (zie ook paragraaf 4.2.6.2 bij deze toelichting).

4.2.7.3 Conclusie

Het aspect duurzaamheid levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Leidingen en kabels

Het plangebied is niet gelegen binnen een straalpad. Er liggen in het plangebied geen rioolpersleidingen, waterleidingen en hoogspanningsverbindingen die een regeling in het bestemmingsplan behoeven.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2 Situatie plangebied

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit is de korte procedure gebleken (zie bijlage 2 voor het gehele resultaat).

Binnen het bestemmingsplan worden slechts 2 wooneenheden gerealiseerd. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor en kent geen (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter: de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand en het maaiveld. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek.

Om wateroverlast en schade in de woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast en bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe, dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Het landelijk beleid, dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, geniet de voorkeur. Het waterschap wenst dat het hemelwater, daar waar mogelijk, in de bodem wordt geïnfiltreerd, oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als dit niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie sowieso niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit vanhet afgekoppelde hemelwater te garanderen

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer

Het perceel is gelegen aan de Colmschaterstraatweg, maar de twee te realiseren woningen worden ontsloten op de Doornenkampweg. De Doornenkampweg is in voldoende mate ingericht om de geringe toename van verkeersbewegingen die de te realiseren woningen met zich meebrengen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken. De toenemende bewegingen gaan op in het bestaande verkeersbeeld.

Er zal sprake zijn van een overzichtelijke ontsluiting, waarbij problemen met doorstroming of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.

4.5.2 Parkeren

Bij de nieuwbouw van bouwwerken zijn de gemeentelijke parkeernormen uit 'Beleidsregel Parkeernormen Deventer 2013'van toepassing . Voorliggend bestemmingsplan betreft de toevoeging van een tweetal woningen in het gebied 'Rest bebouwde kom'.

Per vrijstaande koopwoning dient 2,1 parkeerplaats te worden toegevoegd en dient eveneens rekening te worden gehouden met 0,3 parkeerplaats voor eventuele bezoekers. Er dienen daarom 3 parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. Hiervoor is voldoende ruimte op het perceel, waardoor het aspect parkeren geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief.

4.6 Sociale veiligheid

Bij sociale veiligheid gaat het erom dat de omstandigheden in de openbare buitenruimte, met name wegen, langzaam verkeersroutes, paden en groenvoorzieningen, zodanig zijn, dat mensen zich daar veilig voelen en dat zoveel mogelijk ook daadwerkelijk zijn.

In de huidige situatie is ten oosten van de Doornenkampweg, te midden van de woonwijk, een onbebouwd stuk grasland gelegen. Dit onbebouwde deel draagt niet bij aan de sociale veiligheid en sociale controle.

Met de toevoeging van een tweetal woningen op het kale en ('s nachts) donkere stuk land binnen een woonwijk wordt een situatie gecreëerd waardoor de sociale controle en sociale veiligheid toeneemt. Het voorliggende bestemmingsplan draagt daarmee bij aan de sociale veiligheid in de omgeving.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;

Enkelbestemming 'Wonen' Artikel 3

De regels van de bestemming 'Wonen' uit het moederplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen' zijn overgenomen. Ter plaatse zijn twee bouwvlakken ten behoeve van de twee woningen uit voorliggend initiatief toegevoegd.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform de gestelde voorwaarden. Tevens zijn de gronden bestemd voor zorgwoningen, indien de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning is verleend. De gronden zijn daarnaast mede bestemd voor bijbehorende tuinen en erven, paden en groenvoorzieningen.

Hoofdgebouwen dienen ter plaatse van een aangeduid bouwvlak te worden gebouwd en dienen te voldoen aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Daarnaast dienen aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen eveneens gesitueerd te worden ter plaatse van een aangeduid bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ook dienen deze te voldoen aan de hiervoor gestelde voorwaarden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' Artikel 4

De regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3 ' uit het moederplan 'Digitalisering analoge bestemmingsplannen' is eveneens overgenomen. Deze geldt voor een klein gedeelte van het plangebied. Op gronden met de zedubbelbestemming zijn werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden toegestaan. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld.

Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring van meer 200 m² en dieper dan 0,5 dient een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen eventueel voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7)

Deze regels voorzien in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 8)

Deze regels zijn opgenomen om het bestemmingsplan te kunnen wijzigen, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.4 Handhaving

Zonder handhaving ontbreekt het nut van het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan. Wanneer een bestemmingsplan wordt opgesteld dient daarom rekening te worden gehouden met de mate waarin regels kunnen worden gehandhaafd. De volgende vier factoren zijn hierbij het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan:

  • 1. Kenbaarheid: degenen die het opgestelde plan dienen te handhaven dienen dit te kennen daarom kent de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten.
  • 2. Draagvlak: wenselijk is dat degenen die het plangebied gebruiken het plan ondersteunen.
  • 3. Realisme en inzichtelijkheid: de regels dienen inzichtelijk, realistisch en tevens controleerbaar te zijn;
  • 4. Actief handhaven: adequate maatregelen dienen te worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, vooral wanneer sprake is van negatieve gevolgen voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening regelt dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzocht dient te worden. Allereerst wordt de 'economische uitvoerbaarheid' van dit bestemmingsplan beschreven en vervolgens komt de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' aan bod.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt onder meer opgenomen dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Resultaten inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp-bestemmingsplan.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

De provincie Overijssel

In het kader van vooroverleg is het plan naar de provincie Overijssel verzonden.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta op de hoogte gebracht van het plan. Er is geen sprake van een waterbelang en het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta gaat dan ook akkoord met het plan.