direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oxersteeg 12
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P375-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het erf aan de Oxersteeg 12 betreft een voormalig agrarisch erf, gelegen in het buitengebied, ten zuidoosten van Deventer. Op het erf zijn o.a. een woonboerderij, een vrijstaand bijgebouw en een karnhuisje aanwezig, die zijn aangewezen als Rijksmonument. Met name het bijgebouw is in slechte staat. Daarnaast zijn er leegstaande, landschapsontsierende, schuren aanwezig en relatief veel erfverharding in relatie tot de groene omgeving.

De eigenaren willen het erf ontwikkelen naar een woonerf, met behoud van het karakteristieke erf met monumentale bebouwing. Hierbij worden nieuwe woonfuncties gevestigd, die financiële dragers vormen om de landschapsontsierende schuren te slopen en de monumentale bebouwing te behouden en te herstellen. De eigenaren willen daarnaast fors investeren in de landschappelijke inrichting van het erf en de directe omgeving.

Op het voormalige agrarische erf wordt 2100 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt. Ter compensatie wordt één nieuwe woning gebouwd, welke kan worden gesplitst in twee wooneenheden, met een totale inhoud van maximaal 1800 m³ (inclusief inpandig bijgebouw). De monumentale woonboerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden en het monumentale bijgebouw wordt ook in gebruik genomen als woning. Dit bijgebouw wordt gerestuareerd, en als dat niet meer mogelijk blijkt wordt deze herbouwd. De uiterlijke verschijningsvorm van de monumentale bebouwing blijft behouden. De bebouwing kan behouden blijven en hersteld worden door het geven van ruimte voor deze nieuwe (extra) functies die extra inkomsten kunnen genereren.

Ten behoeve van het voorliggende plan aan de Oxersteeg 12 is een ontwikkelingsplan, inclusief inrichtingsplan, (zie Bijlage 1 van de regels), opgesteld. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het erf aan de Oxersteeg 12 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer, in een groen landschap, ten zuidoosten van Deventer. In figuur 1 is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0001.png"

Figuur 1: Ligging erf Oxersteeg 12 en omliggende gronden, bron: Google maps.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Oxersteeg 12, met een deel van de omliggende gronden. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven, rekening houdend met het ontwikkelingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels) en rekening houdend met het agrarische bouwvlak (zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (zie paragraaf 1.3)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied, bron: Google maps. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', welke is vastgesteld op 1 maart 2017 en op 27 juli 2017 onherroepelijk is geworden. Het plangebied heeft de enkelbestemmming 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschapswaarden' en de aanduiding 'bouwvlak'. In het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'reconstuctiewetzone – verwevingsgebied'. Ter plaatse van de historische bebouwing en een groot deel van de westelijk gelegen schuur geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Ter plaatse van de grote agrarische schuren geldt geen dubbelbestemming betreffende archeologische waarden en voor het omliggende gebied, en een deel van de westelijk gelegen schuur, geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' (zie figuur 3 voor een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', plangebied Oxersteeg 12, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Het plan is om het erf nu definitief in gebruik te nemen voor woondoeleinden. Tevens worden er nieuwe woningen gerealiseerd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende agrarische bestemming. Ook kan er op basis van de huidige bestemming niet worden gebouwd ten behoeve van woondoeleinden.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Oxersteeg 12 juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij maximaal vijf wooneenheden gerealiseerd mogen worden (inclusief de bestaande).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Oxersteeg 12' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf betreft een voormalig agrarisch erf, gelegen in het buitengebied, ten zuidoosten van Deventer. Op het erf is een Rijksmonumentale woonboerderij met vrijstaand bijgebouw en karnhuisje aanwezig. Met name het bijgebouw is in slechte staat. Daarnaast zijn er leegstaande, landschapsontsierende schuren aanwezig en relatief veel erfverharding in relatie tot de groene omgeving. De planlocatie ligt op een overgang van een dekzandrug (hoger gelegen) en beekdalbodem (lager gelegen). Het erf wordt gedeeltelijk door relicten van houtwallen afgeschermd van het omliggende landschap. Aan de oostzijde ligt een houtwal die bij de bestaande toegang doorzicht biedt op het erf. Aan de noordzijde bevindt zich een groene, sober ingerichte ruimte die karakteristiek is te noemen voor (achter)erven in de omgeving. De westzijde van het erf is open, aangrenzend aan weidegronden. Aan de zuidzijde bevindt zich het voorerf met een formeler karakter. De historische boerderij (t-huis) is hoger gelegen in het landschap, in het centrum van de planlocatie, tussen de schuren van latere bouw. De boerderij is met dwars voorhuis naar het zuiden gericht. Door de korte ligging van deze boerderij aan de weg zijn de later gebouwde schuren naar het noorden komen te liggen.

Beschrijving Monumenregister: Boerderij met dwars woonhuis onder pannen schilddak. De vensters voorzien van strekken, roedenverdeling en met luiken behangen. Links een rond, met riet gedekt voormalig karnhuis. Stal onder met pannen gedekt zadeldak.

In tegenstelling tot de historische panden zijn de recentere schuren, bijgebouwen en de hoge mate van verharding van een mindere beeldkwaliteit en zijn deze als landschapsontsierend te bestempelen. Dit doet afbreuk aan de groene uitstraling van het gebied en het oorspronkelijke erf met groene omlijsting en erfbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0004.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie plangebied en direct omliggende gronden

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0005.png"

Figuur 5: Foto vooraanzicht erf, met zicht op de monumentale woonboerderij en bijgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0006.png"

Figuur 6: Foto zicht vanaf achterzijde erf

2.2 Landschapskenmerken

Het plangebied ligt op een overgang van een dekzandrug (hoger gelegen) en beekdalbodem (lager gelegen). In de omgeving is het kenmerkende reliëf van dekzandkoppen waarneembaar. Van oudsher worden de hoger gelegen gronden gebruikt voor bewoning en als akkergrond en de lager gelegen gronden dienden als weidegronden. Met diezelfde reden ligt de huidige boerderij op een hoger gelegen stuk land en de weidegronden in het westen liggen lager. Vanwege de ligging in een gebied met kleinschalige essen c.q. kampen wordt op de gehele planlocatie een hoge bruine enkeerdgrond met een diepe ontwatering en lemig fijn zand aangetroffen. Van nature zal de beuk in dit landschap zich als hoofdsoort ontwikkelen in een 'Droog Wintereiken-Beukenbos' met aanvullende bomen, struiken en opslag passend bij de natuurlijke ondergrond. Deze soorten worden naast hun natuurlijk voorkomen veelvuldig ingezet op agrarische erven in de vorm van erfbeplanting met een specifieke functie. Denk hierbij aan fruitproductie, brandhout, bliksemafleider, bouwhout of schaduwwerking.

2.3 Historie plangebied en omgeving

Agrarische activiteiten vormen de drijvende kracht achter de ontwikkeling van het landschap in de afgelopen eeuwen. Deze ontwikkelingen zijn voor een overgroot deel gebaseerd op de natuurlijke ondergrond. Het landschap kenmerkt zich door een blokverkaveling waarin graslanden de boventoon voeren. Op kaarten uit 1850 is het erf al waarneembaar, samen met enkele andere erven, te midden van een akkercomplex. De Schipbeek ten noorden is reeds gegraven en de Dortherbeek heeft nog een kronkelend verloop. Beplanting is gekoppeld aan de lage en natte delen in het landschap en de akkers c.q. essen hebben beplanting op de topografische grenzen. Het landschap heeft hierdoor een bepaalde mate van kleinschaligheid gebaseerd op het onderliggende reliëf. De aanwezige steilranden met houtwallen aan de zuidzijde zijn cultuurhistorisch waardevol als een agrarisch relict van dit oude landbouwsysteem. Ze zijn in het huidige landschap nog goed waarneembaar. Op de kaart uit 1904 (zie figuur 7) is duidelijk het akkercomplex te zien waarop het plangebied is gelegen met een akkerlint naar het oosten via de toen genaamde Oxendijk. Dit wijst tevens op een natte omgeving waar het noodzakelijk was om een weg hoger aan te leggen. Het westelijke deel van de plangebied met omliggende gronden, is in gebruik als grasland. Uit een kaartenanalyse blijkt dat in 1922 een groot deel van de karakteristieke houtwallen in het landschap verdwenen zijn. De Dortherbeek is inmiddels gekanaliseerd en nieuwe erven ontstaan in het buitengebied waarmee de kleinschaligheid onder druk staat. Schaalvergroting in de landbouw zorgt voor het verdwijnen van houtwallen, reliëf, karakteristieke topografische grenzen en een meer open landschap. Vanaf het midden van de 20e eeuw heeft infrastructuur daarnaast en grotere impact op het landschap. De Okserdijk is een doorgaande ontsluitingsweg geworden en vanaf 1980 is de nieuwe snelweg A1 zichtbaar op kaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0007.png"

Figuur 7: Historische kaart uit 1904, met daarop aangegeven het plangebied met direct omliggende gronden

2.4 Nieuwe situatie

Planuitgangspunten

De eigenaren willen het voormalige agrarische erf ontwikkelen naar een woonerf met meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De bestaande historische bebouwing biedt kansen voor herontwikkeling. Hiermee ontstaan nieuwe woonfuncties (financiële dragers) die bijdragen aan het behoud en herstel van de bebouwing. Voor de ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten opgesteld.

  • Het nieuwe woonerf wordt een beleefbaar onderdeel van het erfensemble.
  • Sloop alle landschapsontsierende bedrijfsbebouwing.
  • Realisatie nieuwe woningbouwkavel, met een woning van maximaal 1800 m³ (inclusief inpandig bijgebouw, en met de mogelijkheid om het te realiseren volume te splitsen in twee wooneenheden).
  • Continuering historisch erf.
  • Versterken één-erf-gedachte.
  • Verwijderen deel van verharding voor een groenere uitstraling.
  • Natuurlijke inrichting met ecologische en landschappelijke meerwaarde.
  • Behouden en versterken waarde van het historische erf.
  • Monumentale hoofdboerderij en bijgebouw krijgen een woonfunctie (woonbestemming) met de mogelijkheid bij de woonboerderij tot woningsplitsing.
  • Behoud karnhuisje.
  • Realisatie enkele kleinschalige, ondergeschikte bijgebouwen bij het erfensemble.

Inrichtingsplan

Ten behoeve van het plan is een ontwikkelplan, inclusief inrichtingsplan, opgesteld. Dit ontwikkelplan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 van de regels. Het ontwikkelplan beschrijft uitgebreid de inrichting van het erf en direct omliggende gronden, en de onderbouwing ervan. In deze paragraaf wordt het inrichtingsplan beknopt toegelicht.

Historisch erf met meerwaarde

Het bestaande agrarisch erf vormt het startpunt en de inspiratiebron voor de herontwikkeling van de Oxersteeg 12. Behoud van de monumentale woonboerderij met bijgebouw en karnhuisje voor een woonfunctie is onderdeel van de basisinspanning voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Gebiedseigen ingrediënten van het agrarische cultuurlandschap vormen de leidraad van het inrichtingsplan. Hiertoe is het van belang dat de recente landschapsontsierende bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en dat delen van de erfverharding worden verwijderd ten behoeve van de groene uitstraling. Het erf wordt qua verhard oppervlak kleiner en het buitengebied daarmee groener. Hierbij ligt de focus op een open en representatieve groene ruimte aan de Oxersteeg en een meer besloten en formeel erf met groene randen aan de zuidzijde. Bij nieuwe wooneenheden op het historische erf worden twee afzonderlijke bijgebouwen gerealiseerd, om het erf vrij te houden van permanent geparkeerde auto’s. Door deze ingreep ontstaan er afzonderlijke interne privé-buitenruimtes en een landschappelijke afronding van het erf in zijn geheel. Hierdoor ontstaat een ensemble als duidelijke eenheid die zicht aanpast aan landschappelijke omstandigheden (zoals reliëf). De omliggende weidegronden krijgen een natuurlijk karakter met een mogelijkheid tot extensieve begrazing, maar het hoofddoel blijft om de karakteristieke openheid te behouden naar cultuurhistorisch voorbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0008.png"

Figuur 8: Weergave inrichtingstekening met extra maatregelen in ruimtelijke kwaliteit, voor de verhoging van de landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Landschappelijke drager houtwalwoning

De van oudsher sterke koppeling van erven aan het kleinschalige landschap met landschappelijke beplanting wordt met de nieuwe inrichting hersteld. De houtwal wordt als basisinspanning versterkt en biedt de ontwikkeling een forse groene achtergrond en de relatie met het historisch erf. Kern van de ontwikkeling is dat de nieuwe woning (met maximaal twee wooneenheden) verscholen ligt in de houtwal aan de oostzijde van het bestaande erf. Deze opzet werkt voor een volume wat een vrijstaande woning herbergt, maar ook voor twee woningen onder dezelfde kap. Wel is het dan van belang dat het nog steeds één helder volume betreft en de bijgebouwfuncties in de hoofdmassa zitten. Daarnaast is het wenselijk om de toegangen van de woningen in verschillende gevels te leggen, zodat de woning nog steeds een verschijning heeft als zou het één enkele woning zijn. De nieuwe houtwalwoning wordt een beleefbaar en zichtbaar onderdeel van het erfensemble en een continuering van rijk beplant historische erf met de éénerf-gedachte. De woning heeft kenmerken van agrarische bebouwing met een eigen buitenruimte om de impact op het groene buitengebied te minimaliseren. Hierdoor ontstaat een heldere referentie naar de schuren die hier ooit stonden enwordt versnippering van de bebouwing voorkomen. De opzet past zo naadloos in het agrarisch landschap. Uitgangspunt is een woning aan het landschap, zonder eigen siertuin. Om die reden heeft de woning aan de zonnige zuidzijde alleen een terras. Het bijgebouw is geïntegreerd in de woning en is via nieuwe erfverharding bereikbaar. Via de bestaande (ondergeschikte) toegang, door de houtwal, wordt de woning ontsloten met behoud van de zichtlijnen op het open landschap.

Beplanting voor ruimtelijke kwaliteit

Naar cultuurhistorisch voorbeeld vormt de (bestaande) erfbeplanting de basis van de ontwikkeling, waarmee de één-erf-gedachte wordt versterkt. Op het bestaande erf blijft de bestaande erfbeplanting behouden en deze wordt versterkt met gebiedseigen beplanting passend op de ondergrond. Dit betreffen solitaire beuken, winterlindes en fruitbomen. De houtwal wordt daarnaast versterkt met nieuwe wintereiken, beuken en een forse mantel-zoomvegetatie. De heesterlaag (mantel) wordt aangeplant met een menging van bosplantsoen: vuilboom, lijsterbes, hulst, bergvlier, hazelaar, boswilg en wilde kamperfoelie. De kruidenlaag in de zoom zal natuurlijk ontstaan. Achterliggende gedachte voor het gebruik van gebiedseigen beplanting, passend op de ondergrond, is dat de bijdrage aan zowel de ruimtelijke als de ecologische kwaliteit op deze manier het hoogste is. Inheemse beplanting vormt enerzijds voor meer soorten een aantrekkelijkere leefomgeving dan uitheemse beplanting. Daarnaast bieden de voorgestelde variatie en gradiënten in beplanting meer verschillende potentieel geschikte leefomgevingen met een hogere biodiversiteit en visuele kwaliteit als erfbeplanting als gevolg. Solitaire inheemse bomen (1. ordegrootte >12 meter) vormen de groene ruggengraat van het erf. De inheemse hoogstam erfbomen (2. ordegrootte 6 - 12 meter) passen bij het groene erf en koppelen de nieuwe ontwikkeling aan het bestaande erf. De randen van het bestaande achtererf, met beukenhagen (1,2 - 1,5 meter hoogte), dragen bij aan de groene uitstraling en doen geen afbreuk aan de karakteristieke openheid. Groen doorlatende verharding of halverharding versterkt tevens het groene beeld van het erf. De nieuwe groene rand en beplanting op het erf trekkenhet landschap tot aan de gevels van de woningen waarbij het erf in zijn geheel opgaat in het kleinschalige landschap.

Extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe woningbouwkavel wordt extra geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Als eerste ingreep wordt er circa 2100 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt om de groene uitstraling van het erf te vergroten waar ruimte ontstaat voor voorgestelde ontwikkelingen. Dit is fors meer dan 850 m² (zoals bij toepassing van de regeling Rood voor Rood minimaal noodzakelijk is).

Aanwezige relicten van karakteristieke landschapselementen uit het oude hoevenlandschap vormen de aanleiding voor extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit. De bestaande struweelbeplanting op de steilrand wordt versterkt tot een houtwal met mantel-zoom opbouw als groene afscheiding op een topografisch waardevolle grens. Hiermee wordt het (reliëf van het) historische landschapselement beleefbaar in het landschap (zie weergave inrichtingstekening in figuur 8 en dwarsdoorsnede in figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0009.png"

Figuur 9: Weergave versterken houtwal op steilrand met mantel-zoom en bomen

Aan de westzijde van de ontwikkeling vormt een nieuwe bomenrij de afscherming van het voormalige kampje, om de kleinschaligheid van het landschap te versterken. In het verleden was de Oxersteeg tevens beplant en hiermee sluit het plangebied ook aan bij de westelijke bomenrij. Gekoppeld aan deze bomenrij wordt een lager gelegen gedeelte aan de noordwestzijde van het grasland benut voor de ontwikkeling van een poel (zie de dwarsdoorsnede in figuur 10). Dit lager gedeelte is gevormd door beken en met deze ruimtelijke ingreep is de ontstaansgeschiedenis van het gebied beleefbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0010.png"

Figuur 10: Weergave grasland met poel en bomenrij langs de weg

Beeldkwaliteitsplan

Naast een inrichtingsplan, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in het ontwikkelplan, welke is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 1 van de regels). Paragraaf 3.4.5 van de toelichting van dit bestemmingsplan, bevat een samenvatting van het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Europees- en Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en devraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en worden vier nieuwe wooneenheden gerealiseerd, waarvan twee in te behouden monumentale bebouwing. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conlusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit relevant Europees en rijksbeleid geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn.

In het voorliggende plan wordt één nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd voor een woning met inpandig bijgebouw van maximaal 1800 m3 (met de mogelijkheid om het te realiseren volume te splitsen in twee wooneenheden), met behulp van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De sociaal economische en maatschappelijke redenen zijn o.a. dat met het plan leegstaande, landschapsontsierende schuren worden gesloopt, dat het plan bijdraagt aan het behoud en de verbetering van Rijksmonumenten en dat het aanzicht op het Rijksmonumentale erf (o.a. door de sloop van landschapsontsierende bebouwing) wordt verbeterd. Het plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de gemeentelijk splitsingsregeling (welke ook in de algemene wijzigingsregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' is opgenomen) kan planologisch reeds de ruimte gegeven worden om de hoofdboerderij te splitsen in twee wooneenheden, omdat dit gebouw een Rijksmonument betreft en groter is dan 1000 m³. Tevens kan met deze gemeentelijke regeling ruimte worden gegeven om het monumentale bijgebouw te gaan gebruiken als woning.

Volgens de KGO-regeling moet worden aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Bij elke ontwikkeling hoort minimaal een basisinspanning te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;

De voorgestane ontwikkeling betreft de definitieve beëindiging van de functie van een agrarisch bedrijf op het erf aan de Oxersteeg 12. De nieuwe functie van het erf betreft een woonfunctie. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functie in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. Nieuwe woningen in het buitengebied worden als 'gebiedsvreemd' getypeerd. De nieuwe woonfunctie op het erf aan de Oxersteeg past echter wel goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend en ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als ‘mixlandschap’ (geldend ontwikkelingsperspectief). Daarnaast bepaald het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het ontwikkelplan (zie Bijlage 1) zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;

De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. Dit is op te delen in een functioneel, sociaal en esthetisch perspectief. Functioneel is het gebied rustig. Wonen en aan landbouw gelieerde functies vormen de hoofdmoot. Andere functies zijn in beperkte mate aanwezig. De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact klein, ook vergeleken met de huidige situatie. Het nieuwe woonvolume wordt teruggebouwd op de plek waar schuren worden gesloopt (welke een grotere oppervlakte beslaan). De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving, waarbij de landschapsstructuur wordt versterkt.

  • 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Het plan betreft de herbestemming van de bestaande woning en de realisatie van maximaal 4 nieuwe woningen. Dit initiatief dient een particulier belang.

Conclusies

Op basis van de KGO-regeling is een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling noodzakelijk, met extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de geboden ontwikkelingsruimte. Met het voorliggende plan worden extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. Deze investeringen betreffen:

  • Versterken houtwal langs de Oxersteeg bij nieuwe woning;
  • Nieuwe wegbeplanting Oxersteeg;
  • Versterken cultuurhistorische waardevolle steilrand;
  • Realisatie poel in natuurlijke laagte;
  • Sloop van meer dan 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing (met ruim 2.100 m2 betreft dit meer dan het tweevoudige) als extra investering in ruimtelijke kwaliteit;
  • Hetstel en de versterking van monumentale panden.

Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen betreffende de inrichting (uit het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1)) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 12). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 11):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0011.png"

Figuur 11: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Daarnaast dient uit te worden gegaan van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4).

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er wordt enerzijds landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesaneerd, en anderzijds wordt een nieuwe woningbouwkavel (voor maximaal 2 wooneenheden) gerealiseerd op dezelfde locatie. Daarnaast krijgt monumentale bebouwing deels een nieuwe functie. Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is toekomstbestendig, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft. Dit op het gebied van het behoud en de versterking van landschaps- en natuurwaarden, maar bijvoorbeeld ook omdat monumentale bebouwing behouden blijft en versterkt wordt. Het toevoegen van de nieuwe wooneenheden op basis van beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Er zijn in en om het plangebied geen belemmeringen op basis van het relevante generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0012.png"

Figuur 12: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het plangebied aan de Oxersteeg 12 is aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 12). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies, leegstaande landschapsontsierende schuren worden gesloopt en een vervallen monumentaal bijgebouw wordt gerestaureerd (en als dat niet meer mogelijk blijkt herbouwd). De ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke elementen en het plan draagt bij aan de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0013.png"

Figuur 13: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan wordt inheemse beplanting toegepast. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het benadrukken van het verschil in hoog en laag. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd binnen de contouren van de te slopen bebouwing. Hiermee wordt een compact erf gerealiseerd. Daarnaast wordt in het omliggende gebied een steilrand versterkt met inheemse beplanting en wordt een poel gerealiseerd in een natuurlijke laagte. Dit sluit aan op de genoemde uitgangspunten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0014.png"

Figuur 14: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het erf, in samenhang met het omliggende landschap, verbeterd. Het bebouwingsvolume neemt daarbij fors af, zodat het erf beter in het landschap past. Daarnaast wordt in het omliggende gebied een steilrand versterkt met inheemse beplanting, wordt de wegbeplanting (langs de Oxersteeg) uitgebreid en wordt een poel gerealiseerd in een natuurlijke laagte. Dit sluit aan op de genoemde uitgangspunten.De inrichtingsmaatregelen zijn in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (welke is opgenomen in de regels) vastgelegd.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfontwikkelingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied aangemerkt als 'donkerte gebied'. In het voorliggende plan wordt dit gerespecteerd. Het voorliggende plan leidt niet tot een significante toename van licht.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek is vastgesteld op 18 november 2009. De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Het voorliggende relatief kleinschalige plan past binnen de Structuurvisie. Zo biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige woonerven, welke landschappelijk worden ingepast.

3.4.2 Splitsingsregeling

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn (in de algemene wijzigingsregels) regels opgenomen die planologisch meer mogelijkheden geven aan karakteristieke panden. Die aanduiding is toegekend aan panden waarbij een aanwijzing als monument niet van toepassing was. Voor monumentale panden gelden beleidsmatig dezelfde regels. Omdat de hoofdboerderij aan de Oxersteeg 12 een Rijksmonument betreft en groter is dan 1000 m³ kan deze worden gesplitst in twee wooneenheden. Tevens kan er planologisch ruimte worden gegeven om het monumentale bijgebouw te gaan gebruiken als woning. Deze regels hebben als doel het behoud en de versterking van karakteristieke waarden. Om dat mogelijk te maken kan er een extra woning in bestaande volumes worden toegekend. De uiterlijke verschijningsvorm van de monumentale bebouwing moet daarbij behouden blijven. De cultuurhistorische en monumentale waarde van de panden mag niet worden aangetast en het bouwvolume van de bebouwing mag niet worden uitgebreid.

3.4.3 Rood voor Rood-beleid

De gemeenteraad van Deventer heeft in maart 2006 kaders vastgesteld aangaande het 'Rood voor Rood-beleid'. De kaders zijn afgeleid van de provinciale kaders (Partiële streekplanherziening Rood voor Rood met gesloten beurs). Tevens is het ontwikkelingskader onderdeel van het 'Actieplan plattelandsontwikkeling' van de gemeente en is de voorloper van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Op 25 maart 2009 heeft de gemeenteraad het bovengenoemde beleid geactualiseerd naar aanleiding van de evaluatie van het 'ontwikkelingskader Wonen en Werken buitengebied Deventer'. Met het vaststellen van het evaluatierapport zijn nieuwe uitgangspunten vastgesteld, waaraan het initiatief is getoetst.

Inhoud beleid

Het landelijk gebied is continu in beweging. Ook in de agrarische sector zijn veranderingen zichtbaar. Bedrijfsgebouwen, zoals stallen, schuren en woningen komen bij het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering vrij. Het aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen neemt de komende jaren sterk toe. Dit kan leiden tot verpaupering, verval en leegstand. De ontwikkelingen bieden echter ook kansen. De blijvende boeren krijgen meer ruimte voor hun bedrjfsvoering en goed bruikbare gebouwen kunnen prima op een andere manier worden benut. Nieuwe functies worden toegevoegd aan het landelijk gebied en de vitaliteit krijgt daarmee een impuls. Om de landschappelijke kwaliteiten en de vitaliteit te behouden en te versterken is door de provincie een regeling opgesteld aangaande de mogelijkheden voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing en het principe Rood voor Rood. De kaders geven duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan, welke stappen moeten worden genomen om te komen tot een geschikte aanvraag en waar de initiatiefnemers kunnen aankloppen voor ondersteuning. Deventer heeft gekozen voor een actief faciliterende rol bij de uitvoering van de provinciale regelingen.

Toets plan aan het beleid

Het voorgenomen plan is uitgewerkt op basis van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Zie paragraaf 3.3.1. van deze toelichting voor de onderbouwing. Het voorgenomen plan sluit daarnaast wel grotendeels aan op dit ‘Rood voor Rood-beleid’ van de gemeente Deventer. Op het voormalige agrarische erf wordt meer dan 1700 m2 gesloopt. Op basis van het ‘Rood voor Rood-beleid’ mogen dan, ter compensatie van de sloop, twee nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd. De woningen mogen maximaal 750 m3 zijn, en daarnaast mogen bijgebouwen worden gerealiseerd. Het erf dient landschappelijk ingepast te worden. In het voorliggende plan wordt één woonvolume (met inpandig bijgebouw) gerealiseerd, van maximaal 1800 m3. In dit woonvolume mogen maximaal twee wooneenheden worden gerealiseerd. Ook wordt het erf landschappelijk goed ingepast.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In het LOP valt het erf in het landschapstype ‘Dekzandruggen’ (zie figuur 15). De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van dit landschap liggen voor een belangrijk deel in de sterke verwevenheid van de diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Verdichten van de dekzandrug wordt gezien als een positieve ontwikkeling. De verdichting kan gerealiseerd worden door toevoeging van landschapselementen. In combinatie met het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied, bijvoorbeeld door toestaan van woningbouw, nieuwvestiging van landgoederen of bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0016.png"

Figuur 15: Weergave kaart Landschapsontwikkelingsplan, plangebied en omgeving.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op erfniveau, waardoor deze slechts in zeer kleine mate bij kan dragen aan de realisatie van de doelstellingen uit het LOP. Het inrichtingsplan voorziet in de aanplant van streekeigenbeplanting, waarmee het erf wordt verdicht. Ook wordt bijvoorbeeld de aanwezige steilrand ten zuiden van het erf versterkt. Daarnaast wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Het voorgenomen plan past daarmee binnen het LOP.

3.4.5 Beeldkwaliteitsplan

Met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan biedt handvatten voor toekomstige bewoners in bouwstijlen en bouwsferen. Dit plan vormt een aanvulling op de Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan betreft hoofdstuk 6 van het ontwikkelingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het beeldkwaliteitsplan weergegeven.

Massa en vorm nieuwe woning

  • Woning heeft een eenvoudige hoofdvorm aansluitend bij bebouwing op het historisch erf.
  • Kap met daaronder alle bebouwing is bepalend voor de uitstraling.
  • Waarbij de kant van het erf  & de weg (Oxersteeg) sober wordt uitgevoerd.
  • De ander twee zijden, richting landschap, zijn juist vrijer qua invulling gevel en dak.
  • Het gebouw bestaat uit één robuust volume.
  • In beleving gesloten gevels aan de zijde van de houtwal.
  • Woning wordt gebouwd onder vernieuwende architectuur.

Dak en gevels nieuwe woning

  • Nieuwbouw heeft een traditioneel zadeldak.
  • Dakvlak is beeldbepalend.
  • Gevels en dak zijn georiënteerd naar het landschap.
  • Waarbij de kant van het erf  & de weg (Oxersteeg) sober wordt uitgevoerd.
  • De ander twee zijden, richting landschap, zijn juist vrijer qua invulling gevel en dak.
  • De noklijn heeft één richting (doorlopende noklijn).
  • Nokhoogte is maximaal 9 meter en is lager dan de hoogte van de (volgroeide) beplanting in de versterkte houtwal.
  • Goothoogte is lager dan de nokhoogte, lager dan de hoogte van de (volgroeide) beplanting in de houtwal en is lager of gelijk aan de vloer van de 1e verdieping.
  • Rustige vormgeving van het dak en de gevels.
  • Symmetrie in de gevels dient voorkomen te worden, tenzij de symmetrie ontstaat door een dusdanig sterk ritme dat de voordeuren in dit ritme wegvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0017.png"

Figuur 16: Schetsimpressie voorgevel (noordwest) houtwalwoning met geïntegreerd bijgebouw en opdeling kap

Bijgebouwen nieuwe woning

  • Woning met geïntegreerd bijgebouw vormt één geheel en draagt bij aan rustige uitstraling.
  • Parkeren vindt plaats op het erf in de nabijheid van het inpandige bijgebouw.

Materiaal- kleurgebruik en detaillering nieuwe woning

  • Ingetogen materialisering.
  • Toepassing van natuurlijke materialen, gedekte tinten (geen felle kleuren en glanzende oppervlakken).
  • Sobere detaillering en stijlkenmerken van bebouwing op agrarische erven in deze regio. Verwijzing naar schuren en bijgebouwen op deze erven.
  • Schoorsteen aan landschapszijde, niet aan zijde houtwal.
  • Samenhangende materialisering voor erfverharding van gebakken materiaal of halfverharding.
  • Inritten worden per woning gescheiden indien er twee woningen in het volume worden geplaatst.

Bijgebouwen historisch erf

  • Bijgebouwen zijn ondergeschikt qua schaal en positie op het erf.
  • Parkeren vindt plaats op het erf in de nabijheid van de bijgebouwen.

Materiaal- kleurgebruik en detaillering historisch erf

  • Minder oppervlakteverharding dan in de huidige situatie.
  • Ingetogen materialisering.
  • Toepassing van natuurlijke materialen, gedekte tinten (geen felle kleuren en glanzende oppervlakken). Denk ook aan kleurenpalet van houtwerk en luiken van de bestaande boerderij.
  • Sobere detaillering en stijlkenmerken van bebouwing op agrarische erven in het oude hoevenlandschap. Denk aan gebakken pannen als dakbedekking en houten of bakstenen gevels.
  • Erfafscheidingen bestaan uit beplanting en zijn geïntegreerd in het erfontwerp.
  • Samenhangende materialisering voor erfverharding van gebakken materiaal of halfverharding.
  • Nieuwe bijgebouwen sluiten qua karakter, detaillering en materialisering aan bij de bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Toetsing Wet natuurbescherming (door Eelerwoude) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De toetsing is bijgevoegd (Bijlage 1 van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Resultaten toetsing

Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en eenmalig veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling.

Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel en is ook na de ontwikkeling nog steeds voorhanden als leefgebied.

Dit is echter niet van toepassing op broedvogels. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Verder dient er bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met nesten van vogels en de algemene zorgplicht.

Daarnaast zijn kerkuil, steenuil en steenmarter aangetroffen. Voor steenmarter geldt dat het plangebied geen essentieel onderdeel uit maakt van het leefgebied. Het aanvragen van een ontheffing is daarom voor steenmarter niet noodzakelijk. Voor kerkuil en steenuil worden uilenkasten geplaatst, waardoor een verblijfplaats aanwezig blijft op het erf.

Voorwaarden vanuit de toetsing

  • In verband met vleermuizen dient voorafgaand aan de uitvoering een verlichtingsplan voorgelegd te worden aan een deskundige;
  • Er mogen geen nesten worden verstoord van broedende vogels (vooraf schouw bij sloop of buiten broedseizoen slopen) tijdens het broedseizoen;
  • Er mag niet worden gesloopt in het broedseizoen van Kerkuil en Steenuil (half maart – half augustus, dit overvleugelt het reguliere broedseizoen);
  • Er dienen nestkasten opgehangen te worden voor Kerkuil en Steenuil volgens de richtlijn van het Bij12 Kennisdocument Steenuil en Kerkuil. Dit betreffen 2 kasten per genoemde uilensoort. De nestkasten zijn inmiddels opgehangen onder toezicht van deskundigen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 3,5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Rijntakken. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

NNN

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van de NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 150 meter van begrensd NNN-gebied (het bosgebied ten zuiden vanhet erf). Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk. Gelet op de aard, en kleinschaligheid van de ontwikkeling worden ook geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN -beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Er dient rekening gehouden te worden met een aantal uitkomsten uit de quickscan. Als het westelijk gelegen, monumentale bijgebouw, wordt vervangen, dan is eerst nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van vleermuizen en de huismus. Daarnaast dienen minimaal twee nestkasten opgehangen te worden voor de kerkuil en de steenuil. Tot slot moet er op elk moment erfbeplanting aanwezig zijn.

Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar. Nader onderzoek is op dit moment niet noodzakelijk, omdat het bestaande westelijke monumentale bijgebouw in eerste instantie behouden blijft.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In 2015 is op basis van de archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer een beleidskaart vastgesteld. Hierop zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden opgedeeld in acht beleidscategorieën, met elk een eigen vrijstellingsdiepte en –grens. Een vrijstellingsgrens is de oppervlakte- of dieptemaat die maximaal verstoord mag worden zonder dat hier archeologische voorwaarden aan gesteld worden.

Het plangebied (het erf met direct omliggende gronden) heeft een oppervlakte van ca. 31.915 m2. Binnen het plangebied is sprake van vier verschillende beleidswaarden, namelijk '0', '1', '3' en '4' (zie figuur 17). Gebieden met Waarde '0' hebben in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn. Binnen het plangebied betreft dit de twee oostelijke schuren (ca. 1525 m2). De nieuw te bouwen woning en het grotere bijgebouw liggen grotendeels in deze zone met beleidswaarde '0'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0018.png"

Figuur 17: Uitsnede uit de nieuwe archeologische beleidskaart met daarop het plangebied en de (indicatief weergegeven) voorgenomen plannen

In het westelijke deel van het plangebied ligt een zone met beleidswaarde '1' (ca. 3.530 m2). Dit is het lager gelegen deel van het gebied, dat niet in een buffer van een historische boerderij ligt. In deze zone wordt de poel gerealiseerd. Voor gebieden met beleidswaarde 1' is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Hier geldt een oppervlaktevrijstellingsgrens van 10.000 m2. Daarom is er voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Vrijwel het gehele plangebied heeft de beleidswaarde '3'. Beleidswaarde 3 is toegekend aan de gebieden met een verwachting voor een hoge dichtheid aan archeologische resten op basis van fysisch geografische kenmerken. Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Centraal in het plangebied, op de plek van het erf, en in het uiterste zuidoosten ligt een zone met beleidswaarde '4' (ca. 5.555 m2). Beleidswaarde 4 is toegekend aan de gebieden met een verwachting voor een hoge dichtheid aan archeologische resten op basis van de ligging in de nabijheid van historische erven. Voor beleidswaarde 4 geldt ook een vrijstellingsdiepte van 0,5 m. In deze categorie wordt een verstoring kleiner dan 100 m² vrijgegeven en voor een verstoring tussen 100 m² en 200 m² een meldingsplicht gehanteerd. Bij een meldingsplicht wordt aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat de start van de werkzaamheden tijdig (2 weken voor de aanvang van de werkzaamheden) wordt gemeld bij de gemeentelijk archeoloog en dat er gelegenheid moet worden geboden tot een waarneming. Zo kunnen tijdens de werkzaamheden van de aannemer eventuele archeologische sporen worden gedocumenteerd. Vanaf 200 m² verstoring is archeologisch onderzoek, in eerste instantie in de vorm van een bureaustudie, verplicht.

Het nieuwe woonvolume wordt gebouwd in de zone die geen archeologische verwachting heeft. Deze werkzaamheden kunnen op deze locatie zonder archeologische voorwaarden uitgevoerd worden. Ditzelfde geldt voor de poel. Voor het gebied waarin twee bijgebouwen worden gebouwd, en voor delen waar nieuwe beplanting komt, geldt wel een hogere archeologische verwachtingswaarde.

Met deze hogere waarden is rekening gehouden door te kiezen voor een sortiment beplanting die oppervlakkig (ondiep) wortelt, zodat archeologische resten bewaard kunnen blijven.

  • Solitaire bomen rond erf en in bomenrij: beuk, veldesdoorn, fruitbomen. Dit in plaats van haagbeuk, linde en eik
  • Houtwal: ruwe berk en veldesdoorn. Dit in plaats van eik en haagbeuk

Selectieadvies en besluit

Op basis van het geldende beleid en het plan heeft de gemeente een selectieadvies- en besluit genomen (zie Bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

De locatie van de nieuw te bouwen woning kent door de diepe verstoringen geen archeologische verwachting meer. Deze werkzaamheden kunnen op deze locatie zonder archeologische voorwaarden uitgevoerd worden. De nieuwe poel wordt gegraven in de zone met beleidswaarde 1, een zone zonder dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Deze werkzaamheden kunnen op deze locatie zonder archeologische voorwaarden uitgevoerd worden. De twee nieuw te bouwen bijgebouwen ten noorden van de boerderij, liggen in een zone met beleidswaarde 4 en hebben een gezamenlijke oppervlakte van 200 m2. Met deze oppervlakte geldt hier net een onderzoeksplicht. Geadviseerd wordt om de funderingswijze van de bijgebouwen op een archeologievriendelijke manier toe te passen, bijvoorbeeld door een strokenfundering te gebruiken met een totale oppervlakte van minder dan 100 m2, of niet dieper dan 50 cm te funderen. Een andere optie is om de bijgebouwen in oppervlakte iets te verkleinen, zodat deze onder in totaal onder 200 m2 komen. Op deze wijze zijn de werkzaamheden vergunningsvrij. Wordt de volledige oppervlakte van de bijgebouwen dieper dan 50 cm ontgraven, dan is hier archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hiermee is voorlopig geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk, omdat het gehele plan m.b.t. het aspect archeologie uitvoerbaar is. Wel wordt de geldende archeologische dubbelbestemming gehandhaafd met dit voorliggende bestemmingsplan, en is bij de bijgebouwen in de toekomst (afhankelijk van de definitieve oppervlakte en de fundering) nog archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorische waarden

De woonboerderij, het bijgebouw en het karnhuisje hebben een cultuurhistorische waarde (Rijksmonument). Met name het bijgebouw is nu in zeer slechte staat en wordt met het voorliggende plan uiteindelijk gerestaureerd/herbouwd. Daarnaast sluit de nieuwe erfinrichting aan op de geldende gebiedskenmerken en wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten.

Relatie met het landschap

Het monument ligt op een natuurlijke verhoging en is daarmee beeldbepalend in de directe nabije omgeving. Door landschapsontsierende bebouwing te verwijderen wordt de relatie van het monument met onderliggende en omliggende landschap nog beter beleefbaar en herkenbaar. Het is de erfbeplanting die zicht vanuit het landschap op het monument van oudsher gedeeltelijk ontneemt. Dit wordt in ere hersteld door onder andere landschapsontsierende bebouwing te verwijderen en bomen en struweel aan te planten.

Erfstructuur

De erfstructuur van hoofd- en bijgebouw wordt met de inrichtingsmaatregelen versterkt doordat landschapsontsierende worden verwijderd. De nieuwe (bij) gebouwen worden ontwikkeld op een ondergeschikte positie aan het monument in onderlinge samenhang qua structuur en uiterlijk.

Erfinrichting

De nieuwe erfinrichting versterkt de herkenbaarheid en beleefbaarheid van het monument. Door een nieuwe woonfunctie te ontwikkelen binnen een groene erfinrichting wordt het monument behouden voor de toekomst.

Streekeigen verschijningsvorm

Het monument heeft een typische hoofdvorm en typische streekeigen kenmerken bij de bijgebouwen. Door deze ontwikkeling worden deze verschijningsvormen beter herkenbaar en beleefbaar. De voormalige functie van het historisch erf blijf herkenbaar en de nieuwe functies maken deze agrarische verschijningsvorm ook van binnenuit beter beleefbaar.

Herkenbaarheid

De boerderij blijf herkenbaar als hoofdvorm op het erf met een prominente plek en een representatieve inrichting die recht doet aan de voormalige woonfunctie. Daarnaast refereert de erfinrichting aan de agrarische functie van het erf als geheel.

Mate van gaafheid

Het monument wordt in ere hersteld door het op te knappen. Hierbij worden ingrepen die in het verleden afbreuk hebben gedaan aan de mate van gaafheid van het ensemble verwijderd, denk hierbij onder andere aan landschapsontsierende bebouwing en verharding.

Cultuurhistorische waarde

Het monument is lokaal cultuurhistorisch van belang als een voorbeeld van bebouwing in een ensemble met streekeigen kenmerken. Opknappen van het monument en het erf als geheel maken het monument beter herkenbaar en beleefbaar.

Monumenten-omgevingsvergunning

Voor het verbouwen van de monumentale boerderij/schuur en ingrepen daar omheen, is een monumenten-omgevingsvergunning nodig. Hiervoor dienen de bouwplannen voor deze monumentale panden vooraf beoordeeld worden.

Conclusie

De woonboerderij, het bijgebouw en het karnhuisje hebben een cultuurhistorische waarde (Rijksmonument). Deze gebouwen blijven behouden en de beleefbaarheid en herkenbaarheid van deze gebouwen worden met het plan verhoogd. Met name het bijgebouw is nu in zeer slechte staat en wordt met het voorliggende plan uiteindelijk gerestaureerd/herbouwd. De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig;
  • Milieu en gezondheid;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.


Waterschap Rijn en IJssel

Het plangebied ligt het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. Dit waterschap heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen én in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In de watertoetstabel zijn de taakgebieden van het waterschap nader uitgewerkt. Waterschap Rijn en IJssel maakt bij de beoordeling van plannen, gebruik van de watertoetstabel. In deze tabel wordt aan de hand van een aantal vragen, bepaald welke wateraspecten relevant zijn én met welke intensiteit het watertoetsproces wordt doorlopen.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Ja

Nee
 
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap  

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Op basis van de watertoetstabel wordt geconcludeerd dat in de voorgenomen ontwikkeling wordt volstaan met een verkorte watertoets.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen dit bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en het verharde oppervlak neemt af. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Wat betreft regenwater moet een bui van eens per 100 jaar op eigen terrein op gevangen kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0019.png"

Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan neemt de hoeveelheid verharding fors af. Hierdoor kan het regenwater beter infiltreren.

Afvalwater

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet op het bestaande drukrioolstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van de drukriolering en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Conclusie water

Het plan voldoet aan de provinciale regels, de gemeentelijke uitgangspunten en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeuren van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel), de aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Conclusies historisch onderzoek

Tot 2012 was de locatie in gebruik als melkveehouderij. Sindsdien staan de stallen leeg. Aan de noordzijde van de zuidelijke schuur bevonden zich twee bovengrondse dieseltanks in een lekbak. De tanks zijn na de bedrijfsbeëindiging in 2012 verwijderd. De lekbak en de overkapping zijn nog aanwezig. Deze tanklocatie is in 2012 onderzocht door KN Milieutechniek Raalte BV. Het grondwater ter plaatse van de voormalige tanks was destijds zeer licht verontreinigd met xylenen. De voormalige tanklocatie is in voldoende mate onderzocht. Aan de noordzijde van de zuidelijke schuur en aan de zuidzijde van de overkapping aan deze schuur watert hemelwater van de asbesthoudende golfplaten af op onverhard terrein. Deze druppelzones worden beschouwd als verdachte deellocaties. Op het dak van het ingestorte schuurtje ten zuiden van de woonboerderij bevonden zich asbesthoudende golfplaten. In het voormalige schuurtje zijn nog resten golfplaat van het dak aanwezig. Het kleine schuurtje is momenteel sterk begroeid met struiken. Het voormalige schuurtje wordt beschouwd als verdachte deellocatie. In de voormalige werktuigenberging in de zuidelijke schuur zijn olievlekken zichtbaar op de tegelverharding. De olievlekken op de tegels zijn waarschijnlijk veroorzaakt door het lekken van gestalde voertuigen. De voormalige werktuigenberging wordt beschouwd als verdachte deellocatie.

Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem op het overige deel van het terrein mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de verdachte deellocaties na, als onverdacht worden beschouwd. Voor de druppelzones, het ingestorte schuurtje en de voormalige werktuigenberging wordt de hypothese “verdacht” gebruikt. Geadviseerd wordt om de druppelzones en het voormalige schuurtje te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest en om de voormalige werktuigenberging te onderzoeken op de aanwezigheid van minerale olie componenten.

Voorstel verkennend bodemonderzoek

Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie, wordt geadviseerd een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Het betreft de twee druppelzones, de voormalige werktuigenberging en het ingestorte schuurtje. Op de onderzoekslocatie is sprake van 4 verdachte deellocaties (A, B, C en D). Het betreft de druppelzone aan de noordzijde van de zuidelijke schuur (A), de druppelzone aan de zuidzijde van de overkapping aan de zuidzijde van deze schuur (B), het ingestorte schuurtje ten zuiden van de woonboerderij (C) en de voormalige werktuigenberging in de schuur (D). Er worden ten behoeve van het asbestonderzoek per druppelzone 3 inspectiegaten gegraven in de toplaag met een lengte en breedte van minimaal 0.3 meter. Het opgegraven materiaal wordt uitgezeefd over 20 mm en visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. De gaten worden handmatig met een schop gegraven. Per druppelzone wordt één mengmonster van de fijne fractie samengesteld. Ter plaatse van de ingestorte schuur worden 4 inspectiegaten gegraven tot een diepte van 0.5 meter met een lengte en breedte van minimaal 0.3 meter. Het opgegraven materiaal wordt uitgezeefd over 20 mm en visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbest. De gaten worden handmatig met een schop gegraven. Er wordt één mengmonster van de fijne fractie samengesteld. De asbestmonsters dienen te worden onderzocht conform NEN5898 door een door de Raad voor Accreditatie erkend laboratorium voor vezelonderzoek. In de voormalige werktuigenberging worden 4 boringen verricht tot 1.0 meter minus maaiveld. Indien zintuiglijk geen verontreiniging wordt aangetroffen, wordt één mengmonster van de bovengrond geanalyseerd op minerale olie. Indien zintuiglijk minerale olie wordt aangetroffen in de bodem, zal één boring afgewerkt worden tot peilbuis. In dat geval zal een grondwatermonster genomen worden en geanalyseerd worden op minerale olie, aromaten (BTEX) en naftaleen. Dit verkennende onderzoek wordt uitgevoerd voordat de nieuwe woning(en) gerealiseerd worden

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning op het oostelijk deel van het erf zal ook hier een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. Het terreindeel ter plaatse van de toekomstige woningen wordt als onverdacht beschouwd. Het bodemonderzoek kan uitgevoerd worden na de sloop van de ligboxenstal en de schuur ten zuiden hiervan. Ter borging van de nog uit te voeren bodemonderzoeken is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Inleiding

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek

De nieuwe woonbestemming, waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd, aan de Oxersteeg 12 is geluidsgevoelig. De nieuwe woonbestemming is middels een onderzoek getoetst aan de Wet geluidhinder (zie Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan). In het onderzoek zijn de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge vanwegverkeerslawaai van de Oxersteeg, de Oxersteeg/Schrijversweg en de Rijksweg A1. Vanwege de Oxersteeg en de Oxersteeg/Schrijversweg bedraagt de geluidsbelasting respectievelijk ten hoogste 42 en 40 dB inclusief 2 dB correctie conform artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Rijksweg A1 bedraagt ten hoogste 52 dB inclusief 2 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting overschrijdt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB niet. De gecumuleerde geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bedraagt bij de woningen ten hoogste 55 dB exclusief correctie artikel 110g Wgh. Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau. Burgemeester en wethouders zullen van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting slechts voorwaardelijk gebruik maken. De te slopen grote schuur op het erf zal worden vervangen door een grote woning. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidsbeleid. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB, daarom zijn de aanvullende voorwaarden die worden gesteld aan de indeling van de woning in deze situatie niet van toepassing. Gelet op het voorgaande zal het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen. Samen met het ontwerp bestemmingsplan, wordt een ontwerpbesluit m.b.t. hogere grenswaarden ter inzage gelegd.

Daarnaast zijn er in de omgeving van de locatie enkele bedrijven gelegen. Er is beoordeeld in hoeverre het plan beperkend kan zijn voor deze bedrijven. Zie hiertoe paragraaf 5.7.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Oxersteeg 12 betreft het de toevoeging van maximaal vier woningen. Vier woningen dragen volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie figuur 18).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P375-OW01_0020.png"

Figuur 18: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

De Rijksweg A1 is wel aangewezen als provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen. Deze weg ligt echter op circa 400 meter van het plangebied, welke daarmee ruim buiten de risicocontour ligt. De PR-6 contour is hier 0 meter. Ook geldt er een plasbrandaandachtsgebied langs de A1, welke reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste baan van de snelweg. Binnen het plasbrandaandachtsgebied moet brandwerend gebouwd worden. Het plangebied ligt echter ruim buiten deze contour, waardoor dit hier niet aan de orde is.

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het buitengebied is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Het onderhavige plan voldoet aan dit ambitieniveau.

5.6 Wet geurhinder een veehouderij

Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het bouwblok van het dichtsbij gelegen agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij) ligt op meer dan 55 meter van de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw (het historische bijgebouw) waar de functie 'wonen' in wordt gerealiseerd. Overige veehouderijen liggen op voldoende afstand en hun milieuruimte wordt bepaald door gevoelige objecten die dichterbij die veehouderijen zijn gelegen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

Aan de noordkant van het historische erf aan de Oxersteeg 12 ligt een agrarisch erf. Dit betreft geen intensieve veehouderij. Het bouwblok van dit agrarische erf ligt op meer dan 55 meter van de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw (het historische bijgebouw) waar de functie wonen in wordt gerealiseerd. Dit is binnen een afstand van 100 meter, maar buiten de minimale afstand die voortkomt uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt een autoparkeer- en stallingsbedrijf. De grens van het bouwvlak van dit bedrijf ligt op circa 50 meter van de gevel van de nieuw te realiserenwoning aan de Oxersteeg 12. Vanuit de bedrijven en milieuzonering geldt een grootste afstand van 30 meter (geluid) m.b.t. autoparkeerterreinen. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Tot slot ligt op crica 250 meter van het plangebied een intensieve veehouderij (aan de westzijde van het plangebied). Deze afstand is redelijkerwijs voldoende. Volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG geldt een richtafstand van 200 meter tussen een intensieve veehouderij en een woning. Ook liggen er diverse andere woonerven veel dichter bij dit agrarische bedrijf, waarmee de voorliggende ontwikkeling dit agrarische bedrijf niet belemmert.

Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat, op basis van bedrijven en milieuzonering, hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Voor het voorliggende plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij maximaal vier wooneenheden worden gerealiseerd. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief.

Conclusie

De vormvrij m.e.r. -beoordeling laat zien dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen MER noodzakelijk;

5.9 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitef gestaakt, en worden maximaal vier nieuwe wooneenheden gerealiseerd. De wooneenheden brengen niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch bedrijf. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inritten. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.

5.10 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden

Dit artikel gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van agrarische bedrijven. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen agrarisch bouwvlakken. Dit artikel bevat een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden om onder voorwaarden van de bouwregels af te kunnen wijken.

Artikel 4 Wonen

Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak, en uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken, burgerwoningen zijn toegestaan van maximaal 750 m3. Dit betreft in totaal 5 wooneenheden. Het nieuwe bouwvolume, met inpandig bijgebouw, mag maximaal 1800 m3 zijn. Dit gebouw mag worden gesplitst in twee wooneenheden. De monumentale hoofdboerderij aan de Oxersteeg 12 kan gesplitst worden in twee wooneenheden en het monumentale bijgebouw kan in gebruik worden genomen als woning.

Binnen de bestemming wonen zijn erf en tuin tevens toegestaan. Ook in dit artikel is een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Tot slot is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting borgt de uitvoering van het inrichtingsplan. Er is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekt dat nader bodemonderzoek plaatsvindt ter plaatse van de te slopen schuren

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3 en artikel 6 Waarde - Archeologie 4

Deze artikelen geven aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

3. Algemene regels

Artikel 7 t/m 12 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 8 bevat de Algemene bouwregels en artikel 9 de Algemene gebruiksregels. Artikel 10 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 11 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens. Artikel 12 bevat de wijzigingsregels.

Ten slotte bevat artikel 13 enkele Overige regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 14 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

PM

Waterschap Rijn en IJssel

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft geconcludeerd dat het plan waterhuishoudkundig positief is. Wel heeft het waterschap verzocht om aan artikel 4.1 lid b toe te voegen 'water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding'. Deze regel is toegevoegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De resultaten van deze ter inzagelegging worden t.z.t. in deze paragraaf weergegeven.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.