direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Malbergerweg 2-2a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P376-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaren van het erf aan de Malbergerweg 2-2a te Schalkhaar zijn voornemens de agrarische activiteiten te beëindigen. De agrarische schuren, met een oppervlakte van circa 2.222 m2, worden gesloopt en het asbest wordt gesaneerd. Daarnaast wordt o.a. de erfverharding rond deze schuren verwijderd. Ter compensatie worden twee nieuwe woningbouwkavels gerealiseerd. Ook wordt de historische schuur (de voormalige woonboerderij) gerestaureerd/herbouwd en wordt hier de functie woning en berging aangegeven. De twee bestaande woningen (aaneengebouwd) en de kapschuur op het erf blijven behouden. Het gehele erf wordt landschappelijk ingericht.

Ten behoeve van het voorliggende plan aan de Malbergerweg 2-2a is een ontwikkelingsplan opgesteld. Die is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het erf aan de Malbergerweg 2-2a is gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten oosten van de N348, tussen Raalte en Schalkhaar. In figuur 1 is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0001.png"

Figuur 1: Ligging erf Malbergerweg 2-2a, bron: Google maps.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Malbergerweg 2-2a, met een deel van de omliggende gronden. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven, rekening houdend met het ontwikkelingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels) en rekening houdend met het agrarische bouwvlak (zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (zie paragraaf 1.3)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', welke is vastgesteld op 1 maart 2017 en op 27 juli 2017 onherroepelijk is geworden. Het plangebied heeft de enkelbestemmming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden', de aanduiding 'bouwvlak', de aanduiding 'intensieve veehouderij' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2'. In het plangebied geldt ook de gebiedsaanduiding 'reconstuctiewetzone – verwevingsgebied'. In een klein deel van het plangebied (noordzijde) geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', plangebied Malbergerweg 2-2a, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Het plan is om het erf nu definitief in gebruik te nemen voor woondoeleinden. Tevens worden er nieuwe woningen gerealiseerd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende agrarische bestemming. Ook kan er op basis van de huidige bestemming niet worden gebouwd ten behoeve van woondoeleinden.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Malbergerweg 2-2a juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij maximaal vijf wooneenheden gerealiseerd mogen worden (inclusief de bestaande wooneenheden).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Malbergerweg 2-2a' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Malbergerweg 2-2a is begin vorige eeuw gebouwd aan de rand van de es in een kleinschalig landschap van bospercelen, bomenrijen en golvende perceelsgrenzen. Het landschap ten noorden van de Malbergerweg wordt beleidsmatig aangemerkt als oud hoevenlandschap en het landschap ten zuiden van de weg als maten- en flierenlandschap. De samenhang tussen de twee types is groot. Erven lagen op de flanken van de es, naar de natte laagtes. Dit is terug te zien aan de Malbergerweg. De erven liggen als een krans om de es en de infrastructuur ligt als een spinragstructuur naar de omliggende gronden. Van oudsher is op de erven een indeling in 'voor' en 'achter' erf te herkennen. Dit is een functionele scheiding die in de tijd is ontstaan tussen de voorkant van het erf en de achterkant. Op het voorerf (en zijerf) speelde 'wonen' de hoofdrol. Hier is vaak nog steeds de siertuin, de moestuin en de boomgaard terug te vinden. 'Werken' speelde aan de achterkant een belangrijke rol. Hier vind je vaak de schuren, kapschuur en/of silo.

Het erf aan de Malbergerweg 2-2a bestaat uit een verzameling van gebouwen, erfbeplanting en veel bestrating. Het betreft twee woningen (aan de weg) in één volume, een kapschuur, een karakteristieke schuur (de voormalige woonboerderij) en enkele agrarische gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0004.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie plangebied en direct omliggende gronden

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0005.png"

Figuur 5: Foto vooraanzicht karakteristieke schuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0006.png"

Figuur 6: Foto's van de varkensschuren en de verharding op het erf

2.2 Nieuwe situatie

Planuitgangspunten

De eigenaren willen het voormalige agrarische erf ontwikkelen naar een woonerf met meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Voor de ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten opgesteld.

  • de agrarische activiteiten worden gestaakt;
  • de agrarische schuren, met een oppervlakte van circa 2.222 m2, worden gesloopt en het asbest wordt gesaneerd;
  • de erfverharding rond deze schuren wordt verwijderd;
  • er worden twee nieuwe woningbouwkavels op het erf gerealiseerd;
  • de karakteristieke schuur (de voormalige woonboerderij) wordt gerestaureerd/herbouwd en krijgt de functies woning en berging;
  • de twee bestaande woningen en de achterliggende kapschuur blijven behouden;
  • het gehele erf wordt landschappelijk ingericht en ingepast;
  • de nieuwe gebouwen krijgen een passende beeldkwaliteit, in de vorm van schuurwoningen die passen in het erfensemble.

Door de herbouw/restauratie van de voormalige woonboerdij behoudt het erf zijn voormalige agrarische karakter, behoudt het de duiding van zijn ouderdom en blijft de ontstaansontwikkeling afleesbaar. Door dit gebouw de functie wonen en berging te geven, is dit ook financieel uitvoerbaar.

Ontwikkelingsplan

Ten behoeve van het plan is een ontwikkelingsplan opgesteld. Dit ontwikkelplan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 van de regels. Het ontwikkelingsplan beschrijft uitgebreid de inrichting van het erf en direct omliggende gronden, en de te realiseren beeldkwaliteit. Het ontwikkelingsplan betreft een kader. Wanneer uiteindelijk omgevingsvergunningen worden aangevraagd voor de bouw van woningen en/of bijgebouwen, dienen hierbij inrichtingsplannen te worden overgelegd, die voldoen aan de kaders uit het ontwikkelplan.

Landschappelijke inrichting

De tweeledige landschapsopbouw (oud hoevenlandschap en maten- en flierenlandschap) en de historische opbouw van erven vormt de basis om het erf aan de Malbergerweg ook in twee zones te verdelen: een 'kernerf' en de 'erfrand' (zie figuur 7). Het 'kernerf' versterkt de kleinschaligheid van het oude hoevenlandschap en kent overeenkomsten met het historische 'voorerf'. De 'erfrand' kent overeenkomsten met het historische 'achtererf' De tweedeling zorgt voor een heldere verdeling van erfelementen op het erf, zoals de verdeling van bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0007.png"

Figuur 7: Verdeling erf in kernerf en erfrand

Karakteristiek is het historische erf aan de enk, het 'kernerf' (het historische voorerf). Nieuwbouw dient hier achter de historische bebouwing geplaatst te worden en het erf dient compact te zijn, met bijbehorende beplanting die ook past bij een voorerf. Er dient een duidelijk hiërarchie te zijn. De 'erfrand' kent overeenkomsten met het historische 'achtererf'. Hier wordt geen bebouwing geplaatst en is de beplanting landschappelijker.

Het type erfbeplanting sluit aan op de gebiedskenmerken (oud hoevenlandschap en maten- en flierenlandschap). Per zone, kernerf en erfrand, zijn in het ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) typische erfelementen opgesomd. Uit deze opsomming kunnen toekomstige bewoners hun erfinrichting samenstellen. Door de elementen in de juiste zone op het erf te plaatsen, wordt het streefbeeld van een compact erf wat geleidelijk over gaat in het landschap bereikt.

Er wordt gestreefd naar een minimaal aantal ontsluitingen. De zuidelijke ontsluiting (benodigd om de zuidelijke (te behouden) woning te bereiken) is en blijft ruimtelijk ondergeschikt. Dit betreft een graspad met betonspoor.

Voor het plan is een voorbeelduitwerking opgesteld. Deze voorbeelduitwerking is opgenomen in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0008.png"

Figuur 8: Voorbeelduitwerking inrichting Malbergerweg 2-2a

Beeldkwaliteitsplan

Naast de kaders voor de landschappelijke inrichting, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in het ontwikkelingsplan, welke is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 1 van de regels). Paragraaf 3.4.5 van de toelichting van dit bestemmingsplan, bevat een samenvatting van het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Europees- en Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en devraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en worden drie nieuwe wooneenheden gerealiseerd, waarvan één in te restaureren/herbouwen bebouwing. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conlusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit relevant Europees en rijksbeleid geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn.

In het voorliggende plan worden twee nieuwe woningbouwkavels gerealiseerd voor woningen van maximaal 750 m3. Bij elke woning mag tot maximaal 100 m2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Indien het volume van het bijgebouw, bij de woning wordt gevoegd, mag het totale volume een inhoud van 1.100 m3 hebben, op voorwaarde dat het bouwkundig als één gebouw is aan te merken. Daarnaast wordt de karakteristieke schuur, een voormalige woonboerderij, gerestaureerd/herbouwd en wordt deze in gebruik genomen als woning en berging.

Het plan wordt planologisch mogelijk gemaakt met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De sociaal economische en maatschappelijke redenen zijn o.a. dat met het plan leegstaande, landschapsontsierende schuren worden gesloopt, en dat met het plan een beeldbepalende karakteristieke schuur wordt gerestaureerd/herbouwd. Door de herbouw/restauratie van de voormalige woonboerdij behoudt het erf zijn voormalige agrarische karakter, behoudt het de duiding van zijn ouderdom en blijft de ontstaansontwikkeling afleesbaar. Het plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

Volgens de KGO-regeling moet worden aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Bij elke ontwikkeling hoort minimaal een basisinspanning te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;

De voorgestane ontwikkeling betreft de definitieve beëindiging van de functie van een agrarisch bedrijf, met intensieve veehouderij, op het erf aan de Malbergerweg 2-2a. De nieuwe functie van het erf betreft een woonfunctie. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functie in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. Nieuwe woningen in het buitengebied worden als 'gebiedsvreemd' getypeerd. De nieuwe woonfunctie op het erf aan de Malbergerweg 2-2a past echter wel goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend en ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (geldend ontwikkelingsperspectief). Daarnaast bepaald het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het ontwikkelplan (zie Bijlage 1) zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;

De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. Dit is op te delen in een functioneel, sociaal en esthetisch perspectief. Functioneel is het gebied rustig. Wonen en aan landbouw gelieerde functies vormen de hoofdmoot. Andere functies zijn in beperkte mate aanwezig. De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact klein, ook vergeleken met de huidige situatie. Het nieuwe woonvolumes worden teruggebouwd op de plek waar schuren worden gesloopt (welke een grotere oppervlakte beslaan). De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving, waarbij de landschapsstructuur wordt versterkt.

  • 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Het plan dient een particulier belang.

Conclusies

Op basis van de KGO-regeling is een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling noodzakelijk, met extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de geboden ontwikkelingsruimte. Met het voorliggende plan worden extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. Deze investeringen betreffen:

  • de sloop van circa 2.222 m2 grotendeels landschapsontsierende agrarische bebouwing;
  • asbestsanering;
  • de ontstening van het erf;
  • investeringen in de restauratie/herbouw van de karakteristieke schuur.

Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen betreffende de inrichting (uit het opgestelde ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1)) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 9). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0009.png"

Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Daarnaast dient uit te worden gegaan van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4).

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er wordt enerzijds landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesaneerd, en anderzijds worden twee nieuwe woningbouwkavels gerealiseerd op dezelfde locatie. Tot slot wordt een nieuwe wooneenheid gerealiseerd in een te restaureren/herbouwen schuur.

Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is toekomstbestendig, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft. Dit op het gebied van het behoud en de versterking van landschaps- en natuurwaarden, maar bijvoorbeeld ook omdat karakteristieke bebouwing behouden blijft en versterkt wordt. Het toevoegen van de nieuwe wooneenheden past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Er zijn in en om het plangebied geen belemmeringen op basis van het relevante generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0010.png"

Figuur 10: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het plangebied aan de Malbergerweg 2-2a is aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 10). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies, leegstaande landschapsontsierende schuren worden gesloopt en een vervallen karakteristieke schuur wordt gerestaureerd/herbouwd. De ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke elementen en het plan draagt bij aan de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in 'beekdalen en natte laagtes', op de grens met 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0011.png"

Figuur 11: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Met het voorliggende plan wordt het waterpeil niet gewijzigd. Het watersysteem blijft intact en de waterkwaliteit wordt ook niet aangetast. Aangezien de agrarische activiteiten worden gestaakt, zal deze eerder verbeteren dan verslechteren. Er wordt een grote oppervlakte aan schuren gesloopt en veel erfverharding wordt verwijderd. Hierdoor is er meer ruimte voor een goede infiltratie van regenwater.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het 'essenlandschap', en op de grens met 'maten- flierenlandschap' (figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0012.png"

Figuur 12: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
  • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo neemt het bebouwingsvolume fors af, wat bijdraagt aan de openheid en de beleving van het huidige reliëf. Daarnaast wordt het erf landschappelijk versterkt met inheemse beplanting. Er ontstaat een compact erf wat geleidelijk over gaat in het landschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het ontwikkelingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (o.a. landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied aangemerkt als 'donkerte gebied'. In het voorliggende plan wordt dit gerespecteerd. Het voorliggende plan leidt niet tot een significante toename van licht.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek is vastgesteld op 18 november 2009. De regio Stedendriehoek legt in deze Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel.

Het voorliggende relatief kleinschalige plan past binnen de Structuurvisie. Zo biedt de Structuurvisie ruimte voor kleinschalige woonerven, welke landschappelijk worden ingepast.

3.4.2 Splitsingsregeling

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn (in de algemene wijzigingsregels) regels opgenomen die planologisch meer mogelijkheden geven aan karakteristieke panden. Deze regels hebben als doel het behoud en de versterking van karakteristieke waarden. Om dat mogelijk te maken kan er een extra woning in bestaande volumes worden toegekend. De uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing moet daarbij behouden blijven. De cultuurhistorische en monumentale waarde van de panden mag niet worden aangetast en het bouwvolume van de bebouwing mag niet worden uitgebreid.

Aan de Malbergerweg 2-2a staat een karakteristieke schuur. Dit betreft een voormalige woonboerderij die vervallen is. De schuur is niet specifiek als 'karakteristiek' aangeduid in het geldende bestemmingsplan. Met het voorliggende plan wordt de schuur herbouwd/gerestaureerd en krijgt de schuur een woonfunctie (met berging). Doordat er een woonfunctie aan wordt gekoppeld is de restauratie/herbouw financieel uitvoerbaar. Door de uitvoering van de restauratie/herbouw worden de karakteristieke waarden van de voormalige woonboerderij hersteld. Dit sluit aan op de regelgeving zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan

3.4.3 Rood voor Rood-beleid

De gemeenteraad van Deventer heeft in maart 2006 kaders vastgesteld aangaande het 'Rood voor Rood-beleid'. De kaders zijn afgeleid van de provinciale kaders (Partiële streekplanherziening Rood voor Rood met gesloten beurs). Tevens is het ontwikkelingskader onderdeel van het 'Actieplan plattelandsontwikkeling' van de gemeente en is de voorloper van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Op 25 maart 2009 heeft de gemeenteraad het bovengenoemde beleid geactualiseerd naar aanleiding van de evaluatie van het 'ontwikkelingskader Wonen en Werken buitengebied Deventer'. Met het vaststellen van het evaluatierapport zijn nieuwe uitgangspunten vastgesteld, waaraan het initiatief is getoetst.

Inhoud beleid

Het landelijk gebied is continu in beweging. Ook in de agrarische sector zijn veranderingen zichtbaar. Bedrijfsgebouwen, zoals stallen, schuren en woningen komen bij het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering vrij. Het aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen neemt de komende jaren sterk toe. Dit kan leiden tot verpaupering, verval en leegstand. De ontwikkelingen bieden echter ook kansen. De blijvende boeren krijgen meer ruimte voor hun bedrjfsvoering en goed bruikbare gebouwen kunnen prima op een andere manier worden benut. Nieuwe functies worden toegevoegd aan het landelijk gebied en de vitaliteit krijgt daarmee een impuls. Om de landschappelijke kwaliteiten en de vitaliteit te behouden en te versterken is door de provincie een regeling opgesteld aangaande de mogelijkheden voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing en het principe Rood voor Rood. De kaders geven duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan, welke stappen moeten worden genomen om te komen tot een geschikte aanvraag en waar de initiatiefnemers kunnen aankloppen voor ondersteuning. Deventer heeft gekozen voor een actief faciliterende rol bij de uitvoering van de provinciale regelingen.

Toets plan aan het beleid

Het voorgenomen plan is uitgewerkt op basis van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'. Zie paragraaf 3.3.1. van deze toelichting voor de onderbouwing. Het voorgenomen plan sluit daarnaast wel grotendeels aan op dit ‘Rood voor Rood-beleid’ van de gemeente Deventer. Op het voormalige agrarische erf wordt meer dan circa 2.222 m2 gesloopt. Op basis van het ‘Rood voor Rood-beleid’ mogen dan, ter compensatie van de sloop, twee nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd. De woningen mogen maximaal 750 m3 zijn, en daarnaast mogen bijgebouwen worden gerealiseerd. Het erf dient landschappelijk ingepast te worden. In het voorliggende plan worden twee woningen gerealiseerd, van maximaal 750 m3. Bij de woningen mag maximaal 100 m2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Onder voorwaarden mogen de nieuw te realiseren woningen een inhoud van 1.100 m3 hebben, o.a. als afgezien wordt van vrijstaande bijgebouwen bij de betreffende woning. Ook wordt het erf landschappelijk goed ingepast. Dit sluit aan op het 'Rood voor Rood-beleid' van de gemeente Deventer. Daarnaast wordt echter nog een karakteristieke schuur herbouwd/gerestaureerd en krijgt deze schuur een woonfunctie (met berging).

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In het LOP valt het erf in het landschapstype ‘weteringenlandschap’ (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0013.png"

Figuur 13: Weergave kaart Landschapsontwikkelingsplan, plangebied en omgeving.

Voor het weteringen-landschap gelden de volgende landschappelijke karakteristieken:

  • Wetering als structuurdrager
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen.
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op erfniveau, waardoor deze slechts in zeer kleine mate bij kan dragen aan de realisatie van de doelstellingen uit het LOP. Het bebouwingsvolume op het erf neemt fors af, wat bijdraagt aan de openheid en de beleving van het huidige reliëf. Daarnaast wordt het erf landschappelijk versterkt met inheemse beplanting. Er ontstaat een compact erf wat geleidelijk over gaat in het landschap. Het voorgenomen plan past daarmee binnen het LOP.

3.4.5 Beeldkwaliteitsplan

Met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan biedt handvatten voor toekomstige bewoners in bouwstijlen en bouwsferen. Dit plan vormt een aanvulling op de Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan betreft hoofdstuk 3 van het ontwikkelingsplan, zoals is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het beeldkwaliteitsplan weergegeven.

De karakteristieke schuur aan de Malbergerweg 2-2a wordt gerestaureerd/herbouwd en de bestaande woningen en de kapschuur blijven behouden. Er worden maximaal twee nieuwe woningen met bijgebouwen gebouwd. Deze woningen kunnen overal in het kernerf gebouwd worden (zie figuur 6 voor een afbakening van het kernerf), mits aan de volgende uitgangspunten voldaan wordt:

  • Karakteristiek van het erf
    • 1. optimaal benutten karakteristieke bebouwing door middel van functiewijziging;
    • 2. orthogonale structuur aanhouden bij plaatsing gebouwen;
    • 3. vanaf de weg verspringende rooilijn.
  • Hiërarchie in bebouwing
    • 1. Historische bebouwing voor op het erf, nieuwbouw er achter;
    • 2. hoofdhuis (bestaande woning) heeft meeste detaillering.
  • Gevels en dak
    • 1. nieuwbouw heeft een traditioneel zadeldak;
    • 2. dakvlak is beeldbepalend;
    • 3. Rustige vormgeving van het dak en de gevels (weinig diversiteit in materiaal of kleur en structuur van gevel);
    • 4. Aan weg gerichte zijde bij nieuwbouw heeft geen dakkapellen, serres en uitbouwen en weinig zichtbare ramen;
    • 5. Lage goot- en nokhoogte.
  • Volume en vorm
    • 1. bebouwing is familie van elkaar, maar niet gelijk aan elkaar;
    • 2. nieuwe bebouwing is eenvoudig van vorm;
    • 3. kap met daaronder alle bebouwing is bepalend voor de uitstraling;
    • 4. de nieuwe gebouwen bestaan uit één hoofdmassa;
    • 5. nieuwe woningen worden gebouwd onder vernieuwende architectuur.
  • Materiaal- en kleurgebruik
    • 1. minder oppervlakteverharding dan in de huidige situatie;
    • 2. ingetogen materialisering;
    • 3. toepassing van natuurlijke materialen, gedekte tinten (geen felle kleuren en glanzende oppervlakken);
    • 4. sobere detaillering en stijlkenmerken van bebouwing op agrarische erven in deze regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0014.png"

Figuur 14: Referentiebeeld schuurwoning, zonder siertuin, terras aan open landschap (Beeld:

woning te Delden, ontwerp Schippers Douwes)

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Quickscan flora en fauna (door Otte Groen Advies) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is bijgevoegd (Bijlage 1 van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Resultaten toetsing soorten

Flora

  • Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde of bedreigde plantsoorten of resten hiervan op het plangebied aangetroffen, het voorkomen van strikter beschermde plantsoorten zijn derhalve uit te sluiten;
  • Voor het kappen van bomen moet een kapvergunning/omgevingsvergunning worden aangevraagd bij de gemeente Deventer.

Fauna

  • Het perceel is geschikt voor de huismuis, rat en mol. Deze soorten zijn niet beschermd in de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht;
  • Het perceel is geschikt voor soorten als huisspitsmuis, egel, konijn en haas. Deze soorten zijn opgenomen in de lijst nationaal beschermde soorten, Wet natuurbescherming. In het kader van de ruimtelijke inrichting geeft de provincie Overijssel vrijstelling voor deze soorten. Eveneens zijn voor deze soorten de algemene zorgplicht van toepassing;
  • Mogelijk gebruiken kleine marterachtigen de omgeving van de bebouwing als foerageergebied, nesten verblijfplaatsen. Mits er buiten de gevoelige periode wordt gewerkt (maart- september) wordt met de amovatie van de bebouwing geen negatieve effecten verwacht;
  • Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen biedt de woonboerderij en varkensstallen in potentie geschikte mogelijkheden als verblijfplaats voor vleermuizen. Nader onderzoek is nodig op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van deze soort. Mogelijk met een ontheffing als resultante;
  • Het valt niet te verwachten dat de geplande sloopwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op eventueel aanwezige vlieg- en foerageerroutes van vleermuizen;
  • Huismussen: wat betreft deze soort moet nader onderzoek worden uitgevoerd op aanwezigheid van nestplaatsen. Mogelijk met een ontheffing als resultante;
  • Nest- verblijf- en rustplaatsen van uilen worden niet verwacht;
  • Met de amovatie en renovatie van de bebouwing worden geen negatieve effecten op amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden verwacht. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk;
  • Goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet, ruimtelijke ontwikkeling van de vereniging stadswerk moet worden toegepast tijdens de werkzaamheden. Hierin wordt beschreven hoe om te gaan met o.a. de algemene zorgplicht. Wel moet er een kanttekening worden geplaatst, als basis van de gedragscode ligt de Flora- en faunawet. De gedragscode is nog niet aangepast op de (per 1 januari 2017) geldende, Wet natuurbescherming.

Aanbevelingen soorten

Vleermuizen

  • Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen bestaat uit meerdere bezoeken in de periode half mei/half juli en half augustus/ eind september en een controle op winterverblijfplaats in de spouwmuur van de varkensstal, waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie Overijssel moet worden aangevraagd.

Huismussen

  • Voer twee gerichte veldbezoeken uit in de periode 1 april tot en met 15 mei met een tussenliggende periode van minimaal 10 dagen waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie moet worden aangevraagd.

Vogels

  • Om schade aan broedsels te voorkomen wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te werken. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor. Het is mogelijk om tijdens het broedseizoen te werken wanneer maatregelen zijn genomen om broedgevallen te voorkomen of wanneer een inspectie uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn.

Overig

  • Zorg dat de werkzaamheden binnen het plangebied plaatsvinden. Mocht er tijdens de uitvoer van het werk onverhoopt bijzonderheden worden aangetroffen, raadplaag een inzake deskundige;

Nader onderzoek soorten

Huismussen

Met betrekking tot de soort huismussen is nader onderzoek uitgevoerd. Dit nadere onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting.

Voor huismus geldt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de te slopen/herbouwen panden worden gebruikt als verblijfplaats. Zowel bij de quickscan in 2018 als bij het onlangs uitgevoerde veldbezoek in 2019 zijn alleen dieren die binding toonden met de woning waargenomen. Voor het behoud van de verblijfplaatsen in de woning en voor het verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen kunnen de volgende maatregelen worden getroffen.

  • Beplanting om de woning zo veel mogelijk behouden tijdens de werkzaamheden.
  • Zorgen dat er ook na de ontwikkeling voldoende beplanting aanwezig is.
  • In de nieuwe woningen verblijfplaatsen voor huismus realiseren door middel van bijvoorbeeld huismuskasten of vogelvides.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Er zijn inmiddels twee kasten voor de huismus opgehangen (zie Bijlage 4). Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op dit aspect.

Vleermuizen

Met betrekking tot de soort vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. Dit nadere onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.

Conclusie is dat uitsluitend gewone dwergvleermuis is waargenomen. Voor gewone dwergvleermuis geldt dat de te slopen/herbouwen panden ongeschikt zijn als verblijfplaats. Hooguit kan een solitair dier er een enkele keer gebruik van maken. Uit voorzorg kunnen er een aantal maatregelen worden genomen:

  • Plaatsen van alternatieve verblijfplaatsen: Voorafgaand aan de sloop (liefst zo snel mogelijk) ophangen van 4 platte vleermuiskasten van houtbeton.
  • Tijdens de sloop extra alert zijn op vleermuizen op de plaats waar de keutels zijn gevonden.
  • Werken in de periode dat vleermuizen het minst gevoelig of afwezig zijn; najaar of winter. Als er in het voorjaar of de zomer wordt gesloopt dan onder begeleiding van een ecoloog.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Er zijn inmiddels vier vleermuiskasten opgehangen (zie Bijlage 4). Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op dit aspect.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

NNN

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van de NNN. Het plangebied ligt op ongeveer 300 meter van begrensd NNN-gebied. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk. Gelet op de aard, en kleinschaligheid van de ontwikkeling worden ook geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN -beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect natuurwaarden.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Archeologische waarden en regels binnen plangebied

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' gedeeltelijk de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze indeling is gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deventer. Het betreft met name de voorzijde van het erf (zie de uitsnede van de verbeelding, zoals weergegeven in figuur 3). Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m², en dieper dan 0,5 m, geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m², en dieper dan 0,5 m, dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Beoordeling en conclusie

Vanuit het aspect archeologie zijn er op voorhand geen bezwaren tegen het plan. Voor zover bekend zijn er geen beschermde vindplaatsen in het gebied. Wel is er sprake van bescherming van het gebied door middel van de archeologische dubbelbestemming aan de voorzijde van het erf, maar dat hoeft geen belemmering te zijn voor het voorliggende plan.

De ingrepen ten behoeve van nieuwbouw zijn relatief klein. Dit betreffen enkele volumes (woningen met bijgebouwen) die aanmerkelijk kleiner zijn dan 1000 m2. Op de plek waar de grote landschapsontsierende schuren worden gesloopt, geldt geen dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 2'. Van archeologisch onderzoek is op voorhand dan ook geen sprake. Ook werkzaamheden ten behoeve van de landschappelijke herinrichting van het erf kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief. Door ingrepen dieper dan 0,5 m zoveel mogelijk te beperken of te concentreren op het deel van het erf zonder dubbelbestemming archeologie kan waarschijnlijk worden voorkomen dat de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek worden overschreden.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Vanuit cultuurhistorie zijn er op voorhand geen bezwaren om planologische medewerking te verlenen aan het plan. De voormalige woonboerderij heeft cultuurhistorische waarde. Deze is nu in zeer slechte staat, en wordt met het voorliggende plan gerestaureerd/herbouwd. Door de herbouw/restauratie van de boerderij behoudt het erf zijn voormalige agrarische karakter, behoudt het de duiding van zijn ouderdom en blijft de ontstaansontwikkeling afleesbaar.

Om de cultuurhistorische waarde van de voormalige woonboerderij zoveel mogelijk te behouden, zijn de volgende criteria van belang:

  • Relatie met het landschap: De ligging van het object in het landschap met het accent op de relatie tussen de gebouwen en het landschap.
  • Erfstructuur: De ligging van de hoofd- en bijgebouwen en de onderlinge samenhang van de bebouwing op het erf. Door de nieuwe woningen achter de rooilijn van de boerderij te leggen blijft de boerderij het belangrijkste gebouw op het erf.
  • Erfinrichting: De nieuwe erfinrichting moet aansluiten op de geldende gebiedskenmerken. Bij nieuwe aanplant moet gebruik gemaakt te worden van inheemse soorten;
  • Streekeigen verschijningsvorm: Typische hoofdvorm en detaillering die kenmerkend is voor het gebied.

Met deze criteria is rekening gehouden in het ontwikkelingsplan (zie Bijlage 1 van de regels), welke de te behalen inrichting en beeldkwaliteit beschrijft. Zo is voorgeschreven dat de nieuwe woningen achter de rooilijn van de boerderij worden gesitueerd (dit is ook op de verbeelding van het bestemmingsplan geborgd) en de te realiseren beplanting moet gebiedseigen zijn.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig;
  • Milieu en gezondheid;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Voor het plangebied is het Waterbeheersplan 2016 – 2021 van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De initiatiefnemer heeft het plan met het waterschap Drents Overijsselse Delta afgestemd, o.a. door het invullen van de digitale watertoets. Het waterschap heeft vervolgens aangegeven dat, na bestudering van de informatie bij het voorgenomen plan en het maken van een afweging, het plan in aanmerking komt voor de 'korte procedure', in plaats van de 'normale procedure'. Dit betekent dat het opnemen van de standaard waterparagraaf voldoende is, en het waterschap instemt met het plan.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Wat betreft regenwater moet een bui van eens per 100 jaar op eigen terrein op gevangen kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0015.png"

Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. In het voorliggende plan neemt de hoeveelheid verharding fors af. Hierdoor kan het regenwater beter infiltreren.

Afvalwater

Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet op het bestaande drukrioolstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van de drukriolering en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Indien noodzakelijk wordt gekozen voor een IBA.

Conclusie water

Het plan voldoet aan de provinciale regels, de gemeentelijke uitgangspunten en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeuren van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel). De aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Conclusies historisch onderzoek

Tot voor kort was de locatie Malbergerweg 2-2a in gebruik als varkenshouderij. Momenteel staan de varkensstallen leeg. Tot de jaren ’30 van de vorige eeuw betrof de locatie landbouwgrond. Uit de milieutekening blijkt dat aan de noordoostzijde van de stal met kapschuur een bovengrondse dieseltank heeft gestaan. De voormalige tanklocatie is in 2005 onderzocht door Terra Agribusiness en is niet verontreinigd. Tegenwoordig bevindt zich aan de westzijde onder deze overkapping een dieseltank. De huidige locatie van deze tank wordt als verdachte deellocatie beschouwd. Op enkele van de gebouwen bevinden zicht asbesthoudende golfplaten. Het hemelwater dat op deze platen terecht komt, watert af via dakgoten of op verhard terrein. Er is geen sprake van asbestverdachte druppelzones. Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom, op de bovengrondse dieseltank na, als onverdacht worden beschouwd. Voor de huidige locatie van de bovengrondse dieseltank wordt de hypothese “verdacht” gebruikt. Deze locatie moet worden onderzocht op de aanwezigheid van minerale olie componenten.

Conclusie m.b.t. bestemmingsplanprocedure

Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie, is geadviseerd een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Het betreft de locatie van de bovengrondse dieseltank aan de westzijde van de stal met kapschuur. Er is op de onderzoekslocatie sprake van 1 verdachte deellocatie. Het betreft de bovengrondse dieseltank. Rondom de dieseltank worden 3 boringen verricht tot 1.0 meter minus maaiveld. Voor het meten van het grondwaterpeil en het nemen van grondwatermonsters wordt één diepe boring overeenkomstig NEN 5766 afgewerkt tot peilbuis. Indien zintuiglijk geen verontreiniging wordt aangetroffen, wordt geadviseerd om één mengmonster van de bovengrond te laten analyseteren op minerale olie en om één grondwatermonster te laten analyseren op minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) en naftaleen.

Het verkennende bodemonderzoek bij de bovengrondse dieseltank is vervolgens uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 6. Bij het onderzoek is gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn tot matig grof in de ondergrond, zwak siltig zand. Ter plekke van de dieseltank is zintuiglijk geen minerale olie waargenomen in de grond of in het grondwater (geen oliegeur, geen olie/water-reactie). Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.50 meter min maaiveld. Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, aangezien er geen verontreinigingen zijn vastgesteld bij de dieseltank. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). De dieseltank op het erf heeft geen negatieve invloed gehad op de bodem

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de twee woningen op het oostelijk deel van het erf zal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. Het terreindeel ter plaatse van de toekomstige woningen wordt als onverdacht beschouwd. Het bodemonderzoek kan uitgevoerd worden na de sloop van de varkensstallen en wanneer er meer duidelijkheid is over de nieuwbouwplannen.

5.3 Geluid

Inleiding

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek en conclusies

De nieuwe woonbestemming, waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd, aan de Malbergerweg 2-2a is geluidsgevoelig. De Malbergerweg betreft een verkeersluwe weg (het betreft een doodlopende weg) en de dichtsbijzijnde nieuwe woonbebouwing (en de te restaureren/herbouwen schuur waar een woonfunctie in wordt gevestigd) ligt ook op meer dan 15 meter van deze weg (er dient achter de rooilijn te worden gebouwd, zoals weergegeven in afbeelding 3). De provinciale weg N348 ligt op circa 300 meter afstand van het plangebied. Deze weg heeft 2 rijstroken. Hier geldt een geluidszone van 250 meter, waaraan wordt voldaan.

Op de geluidskaart van Nederland (Atlas Leefomgeving) is aangegeven dat de geluidsbelasting binnen het plangebied, in de zone waar de nieuwe woningen gebouwd mogen worden, 45-50 dB bedraagt. Het plangebied ligt daarmee wel op de grens van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In de Wet geluidshinder wordt in artikel 83 vermeld dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB bedraagt. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er dan ook geen directe belemmeringen om nieuwe geluidsgevoelige objecten op het erf te vestigen.

In de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' is onderbouwd dat het voorliggende plan ook voldoet aan de richtlijnen zoals opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Dit betreffen ook richtlijnen m.b.t. geluid. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Malbergerweg 2-2a betreft het de toevoeging van maximaal drie woningen. Drie woningen dragen volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).

5.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie figuur 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P376-VG01_0016.png"

Figuur 15: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart provincie Overijssel)

Op 4 juli 2007 is door de Raad de 'Omgevingsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het buitengebied is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Het onderhavige plan voldoet aan dit ambitieniveau.

5.6 Wet geurhinder een veehouderij

Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het bouwblok van het dichtsbij gelegen agrarische bedrijf ligt op meer dan 200 meter van de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw waar de functie 'wonen' in wordt gerealiseerd. Ook overige veehouderijen liggen op voldoende afstand en hun milieuruimte wordt bepaald door gevoelige objecten die dichterbij die veehouderijen zijn gelegen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

De twee dichtstbijzijnde erven in de directe omgeving van het plangebied betreffen woonerven. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving ligt op meer dan 200 meter afstand van het erf aan de Malbergerweg 2-2a. Dit betreft geen intensieve veehouderij. De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij ligt op ruim 360 meter. Deze afstanden zijn redelijkerwijs ruim voldoende. Ook liggen er diverse andere woonerven veel dichter bij deze agrarische bedrijven. Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat er hier, op basis van een milieuzonering die voldoet aan de richtlijnen zoals opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij maximaal drie nieuwe wooneenheden worden gerealiseerd. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief.

Conclusie

Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;

5.9 Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, zal de gemeente die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo is een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkeld waarmee de potentie voor o.a. koude/warmte-opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor koude-warmte opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG-publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met bijvoorbeeld een BREAAM quick scan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als het zoveel mogelijk gebruikmaken van passieve zonne-energie (oriëntatie), het gebruik overwegen van actieve zonne-energie, compacte (woning-)ontwerpen en toepassing van duurzame, vernieuwbare materialen. Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces. Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid en http://www.deventer.nl/leven/milieu-duurzaamheid. De initiatiefnemer zal in ieder geval op de te behouden kapschuur zonnepanelen leggen.

5.10 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitef gestaakt, en worden maximaal drie nieuwe wooneenheden gerealiseerd. De wooneenheden brengen niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch bedrijf. Er worden geen extra inritten toegevoegd. In de toekomstige situatie zijn er twee inritten verhard en goed zichtbaar. In de huidige situatie zijn dit nog drie inritten. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - landschapswaarden

Dit artikel gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van agrarische bedrijven. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen agrarisch bouwvlakken. Dit artikel bevat een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden om onder voorwaarden van de bouwregels af te kunnen wijken.

Artikel 4 Wonen

Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak, en uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken, burgerwoningen zijn toegestaan van maximaal 750 m3. Dit betreft in totaal 5 wooneenheden. Dit betreffen de twee bestaande woningen, die aaneengesloten zijn en moeten blijven. Het betreft tevens een woning (met berging) in de karakteristieke schuur (te restaureren/herbouwen) en twee nieuwe woningen. Indien het volume van het bijgebouw, bij de woning wordt gevoegd, mag het totale volume een inhoud van 1.100 m3 hebben, op de voorwaarde dat het bouwkundig als één gebouw is aan te merken. Binnen de bestemming wonen zijn erf en tuin tevens toegestaan. Ook in dit artikel is een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Tot slot is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting regelt dat er bij de indiening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning binnen de bestemming 'Wonen', een inrichtingsplan overlegd moet worden behorende bij de gronden van die woning, die voldoet aan de principes zoals opgenomen in het ontwikkelingsplan.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

Dit artikel geeft aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

3. Algemene regels

Artikel 6 t/m 11 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 6 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 7 bevat de Algemene bouwregels en artikel 8 de Algemene gebruiksregels. Artikel 9 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 10 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens. Artikel 11 bevat de wijzigingsregels.

Ten slotte bevat artikel 12 enkele Overige regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 13 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het plan voor de Malbergerweg 2-2a is, voor vooroverleg, afgestemd met de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat het plan past binnen provinciaal beleid.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het plan is afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft aangegeven dat, na bestudering van de informatie bij het voorgenomen plan en het maken van een afweging, het plan in aanmerking komt voor de 'korte procedure', in plaats van de 'normale procedure'. Dit betekent dat het opnemen van de standaard waterparagraaf voldoende is, en het waterschap instemt met het plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 april 2019 tot en met 22 mei 2019 voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.