direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonneakker De Bathmense Landen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P381-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Deventer heeft het streven om in 2030 klimaatneutraal te zijn, waarbij alle energie duurzaam wordt opgewekt. Eén van de mogelijkheden om op een duurzame manier energie op te wekken is door het ontwikkelen van grootschalige zonneakkers.

Initiatiefnemer is voornemens in een deel van deze behoefte te voorzien door een zonneakker van circa 11 hectare, op een locatie van circa 16 hectare, ten noordwesten van de kern Bathmen - langs de spoorlijn Deventer - Almelo - te realiseren. Deze gronden zijn momenteel agrarisch in gebruik. De ontwikkeling zal in samenwerking met de lokale energiecoöperatie Noaberenergie uit Bathmen plaatsvinden.

Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Bathmen in het buitengebied van de gemeente Deventer. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Bathmen en de directe omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Zonneakker De Bathmense Landen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0150.P381-OW01);
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten en belangenafweging maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen "Buitengebied Deventer, 1e herziening", "Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten (digitaal)","Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang" en "Parapluherziening parkeereisen".

In voorliggend geval is enkel het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" relevant. De overige bestemmingsplannen hebben geen relevantie ten aanzien van het plan en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

Het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Deventer op 1 maart 2017. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen. Het plangebied is hierin met de rode belijning indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving van de bestemmingen

Gronden met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen). Op basis van de bouwregels is het alleen mogelijk om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming te bouwen.

Gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' zijn mede bestemd voor de instandhouding van primaire watergebieden. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 meter.

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarde.

De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' biedt de burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij tot ten hoogste 1,5 ha.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van een zonneakker op de beoogde locatie is niet in overeenstemming met de gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' zijn grondgebonden zonnepanelen niet toegestaan. Daarnaast is er binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergingsgebied' zijn de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde te beperkt, namelijk maximaal 1 meter hoog. Daarom moet het bestemmingsplan worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en de ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich ten noordwesten van de kern Bathmen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Het plangebied ligt bijna volledig ingeklemd tussen de spoorlijn Deventer - Almelo en de Spildijkswatergang, die uitkomt op de Schipbeek. De spoorlijn Deventer - Almelo vormt aan de zuidzijde de grens van het plangebied. Ten zuiden van de spoorlijn liggen woonpercelen behorende bij de kern Bathmen en agrarische cultuurgronden. De Spildijkswatergang vormt aan de west- en noordzijde de grens van het plangebied. Aan de andere zijde van de watergang liggen agrarische cultuurgronden, deze liggen ook ten oosten van het plangebied.

Het plangebied is onbebouwd en in gebruik en bestemd als landbouwgrond. Een weergave van de ligging en begrenzing wordt weergegeven in afbeelding 2.1. In afbeelding 2.2 zijn een aantal foto's van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Huidige situatie plangebied (Bron: provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Foto's plangebied (Bron: Natuurbank Overijssel)  

2.2 De ontwikkeling

2.2.1 Aanleiding

Duurzame energie is nu een belangrijk item en wordt in de toekomst steeds belangrijker. Forse inspanningen op het gebied van energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking zijn noodzakelijk om minder afhankelijk te zijn van fossiele grondstoffen zoals kolen, olie en gas. Om de doelstellingen van energietransitie te halen zijn naast zonnepanelen op daken ook veldopstellingen van zonnepanelen noodzakelijk. Met het goedkoper worden van zonnepanelen en verruimde mogelijkheden in wet- en regelgeving zijn grote grondgebonden zonnevelden financieel steeds beter haalbaar. De ruimte om deze te realiseren ligt (vanwege de ruimtevraag en beperkte schaduwwerking) hoofdzakelijk in het buitengebied. Zo ook de in dit bestemmingsplan besloten locatie, die aan verschillende locatiecriteria voor een zonneakker voldoet. Het terrein is voldoende groot, kan aangesloten worden op het energienet en kent weinig tot geen schaduwwerking.

2.2.2 Beschrijving zonneakker

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het realiseren van een zonneakker van circa 11 hectare op een locatie van in totaal circa 16 hectare. De overige 5 hectare zal worden gebruikt voor het vergroten van de natuurwaarde door middel van verschraling en vernatting. Daarnaast wordt in het zuidoosten van het plangebied een heuvel aangebracht waar informatie over de zonneakker gegeven gaat worden.

Het voornemen is om de zonnepanelen in een zuidopstelling te plaatsen. De panelen worden hierbij op stalen onderconstructies geplaatst. De hoogte zal maximaal 2,50 meter bedragen. De zuidopstelling zorgt ervoor dat er vanaf de spoorlijn niet onder de panelen gekeken kan worden. De minder fraaie zijde van de panelen is hierdoor vanaf openbaar gebied niet te zien.

Vanuit veiligheid moet het terrein geheel af te sluiten zijn. Dit zal gedaan worden middels een antracieten nader te bepalen hekwerk rondom de uitkijkheuvel. De west- en noordzijde wordt afgeschermd door de watergang, de zuidzijde door het spoor (met hekwerk). Enkel aan de oostzijde zal een hekwerk noodzakelijk zijn. Deze wordt naast het struweel geplaatst. Hierdoor is het hekwerk niet te zien vanuit het landschap. De beperkte aanwezigheid van het hekwerk maakt dat de ontwikkeling beter past in het agrarische gebied. Ook de ruime afstand (15 meter) van het spoor en de ooghoogte van de passanten (circa 2 meter boven maaiveld) zorgen ervoor dat de panelen geen barrière vormen.

Zie afbeelding 2.3 voor de landschappelijke inpassing van de zonneakker. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting. Het inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.3 Inpassing zonneakker (Bron: Ruimtelijk kwaliteitsplan van de Erfontwikkelaar)  
2.2.3 Beschrijving landschappelijke inpassing

De gronden aan de noordzijde (natste deel) worden, verspringend naast de watergang, vernat waardoor een natuurlijke zone ontstaat. Dit is vanuit het landschapsontwikkelingsplan Salland wenselijk mits het maar geen hoge opgaande beplanting is. Er is gekozen voor poelen aangezien deze een hogere natuurwaarde kennen. Het water wordt namelijk zo min mogelijk verrijkt met meststoffen als deze niet in verbinding is met een watergang. De poelen zullen een aantrekking hebben op insecten, amfibieën, reptielen en kleine zoogdieren. Doordat er meer permanent water ontstaat, wordt het gebied meer geschikt voor libellen en amfibieën, een kruidenrijke begroeiing van moerasplanten zoals gele lis, koninginnenkruid en riet.

Onder de zuidopstelling van zonnepanelen kan een kruidenrijk grasland ontstaan. Door de beschaduwing door zonnepanelen ontstaat er geen zonnig grasland, maar een licht beschaduwde situatie die te vergelijken is met een bosrand. Dit kan groeiplaats bieden voor zoom- en bosrandplanten zoals dagkoeksbloem, look-zonder-look, hengel, grasklokje, echte gulden-roede en grote muur.

Aan de zuid- en oostzijde wordt een rand met struweel van bijvoorbeeld sleedoorn, esdoorn of eenstijlige meidoorn geplant. Door struiken in groepjes aan te planten kan een mooie afscherming naar het oosten ontstaan. Dit levert goed leefgebied op voor struweelvogels zoals grauwe klauwier, geelgors en grasmus, das, vlinders van bosranden, amfibieën en reptielen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijke zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Duurzame energie

Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Wel sluit de ontwikkeling aan op de ambitie van het Rijk om een transitie te maken naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening (3.1.1.3). Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Een zonneakker/-park wordt op basis van jurisprudentie (uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:178) niet aangemerkt als ‘stedelijke ontwikkeling’. Het doorlopen van de ladder is hierdoor niet noodzakelijk.

3.1.2 Conclusie rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het rijksbeleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De beleidsambities worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden - duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit - waarvoor thema overstijgende kwaliteitsambities zijn geformuleerd.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Voor onderliggend initiatief wordt op de belangrijkste rode draden en kwaliteitsambities in gegaan.

Duurzaamheid

Eén van de vier kwaliteitsambities die de koers bepalen van provinciale sturing op duurzaamheid is een duurzame energiehuishouding.

De provincie ambieert in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. Ingezet wordt op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond. In 2023 moet 20% van de energiebehoefte uit hernieuwbare bronnen bestaan, de ambitie voor 2030 ligt op 30%. Dit wordt bereikt door ondernemers, bewoners en organisaties te stimuleren te investeren in het efficiënter gebruik van energie, de opwekking van hernieuwbare energie en het aanpassen van de energie-infrastructuur.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wil de provincie realiseren door nieuwe initiatieven in de fysieke leefomgeving te verbinden met de bestaande kwaliteiten van Overijssel. Dit betekent niet alleen het koesteren en beschermen van bestaande kwaliteiten, maar juist ook het versterken en vernieuwen van deze kwaliteiten door ze ontwikkelingsgericht in te zetten. Als instrument wordt de Catalogus Gebiedskenmerken, als onderdeel van de provinciale omgevingsverordening ingezet, om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. De Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft voor alle gebiedstypen in Overijssel welke kwaliteiten en kenmerken behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0006.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.8.2 (Realisatie zelfstandige opstelling zonnevelden) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan. Opgemerkt wordt dat artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid) van de Omgevingsvisie Overijssel niet van toepassing is aangezien in voorliggend geval sprake is van een tijdelijke initiatief (25 jaar).

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing aan artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De behoefte aan zonnepanelen is niet op te vangen in het bestaand bebouwd gebied. Binnen het bestaand bebouwd gebied van de gemeente Deventer zijn er geen aaneengesloten gebieden van circa 11 hectare beschikbaar. Alternatieve locaties binnen bestaand bebouwd gebied voldoen niet aan verschillende locatiecriteria die gelden voor de realisatie van zonneakker/-parken; voldoende groot, eenvoudige aansluiting op het energienet en geen schaduwwerking. Geconcludeerd wordt dat het realiseren van een zonneakker op de beoogde locatie in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. -
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ruimtelijke kwaliteit van de locatie wordt versterkt door het aanbrengen van onder andere beplanting, realisatie van waterpoelen en nieuwe natuur op/bij de zonneakker. De inpassing is uitgewerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan die als Bijlage 1 bij deze toelichting is toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het gestelde in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.8.2: Realisatie zelfstandige opstelling zonnepanelen

  • 1. In de Groene Omgeving mogen zelfstandige opstellingen van zonnepanelen uitsluitend worden toegestaan als tijdelijk (mede)gebruik van de gronden.
  • 2. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de opstelling van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen in de Groene Omgeving als de maatschappelijke meerwaarde is aangetoond én is aangetoond dat het verlies van ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
  • 3. De maatschappelijke meerwaarde als bedoeld in lid 2 dient te worden onderbouwd vanuit de volgende criteria:
    • a. de mate waarin sprake is van meervoudig ruimtegebruik;
    • b. maatregelen die getroffen worden om de impact op de omgeving te beperken en/of te compenseren;
    • c. de mate waarin wordt aangesloten op de karakteristieken van het gebied;
    • d. de bijdrage die geleverd wordt aan maatschappelijke doelen.
  • 4. In aanvulling op het gestelde onder 2 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), geldt de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.8.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied is in de toekomstige situatie ook te gebruiken voor agrarische doeleinden, enkel de mogelijkheid voor het realiseren van een tijdelijke zonneakker (25 jaar) wordt toegevoegd. Het plan kent een grote maatschappelijke meerwaarde, want door dit plan wordt voor een deel voorzien in de behoefte naar hernieuwbare/duurzame energie. Ook zijn er mogelijkheden voor extensieve begrazing. Hierdoor is er sprake van meervoudig ruimtegebruik. Daarnaast zal de ontwikkeling bijdragen aan het vergroten van de biodiversiteit en dus versterken van de ecologische waarden. Dit zal plaatsvinden door het aanleggen van natte laagten (poelen) en ruig gras onder de zonnepanelen. De poelen zullen een aantrekking hebben op insecten, amfibieën, reptielen en kleine zoogdieren. De gronden onder zonnepanelen kunnen groeiplaats bieden voor planten zoals dagkoekoeksbloem, look-zonder-look, hengel, grasklokje, echte gulden-roede en grote muur. Vanuit het landschap is het van belang dat de natte laagtes zoveel mogelijk open blijven en dat opgaande beplanting in de laagtes niet wordt gestimuleerd. Deze waarden worden met dit plan gerespecteerd. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.1.8.2 van de Omgevingsverordening.

3.2.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige landschap.

Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven 'wonen en werken in het kleinschalige landschap' en 'agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0007.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in dit ontwikkelingsperspectief. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap

Het ontwikkelingsperspectief 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken.

Toetsing van het initiatief aan de Ontwikkelingsperspectieven

Het plan, waarbij een zonneakker wordt gerealiseerd, past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven. Het plan voorziet in de opwekking van hernieuwbare energie, te weten zonne-energie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes'. In afbeelding 3.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0008.png"  
Afbeelding 3.3 Gebiedskenmerken 'Natuurlijke laag - Beekdalen en natte laagtes' (Bron: provincie Overijssel)  

Natuurlijke laag - Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het zichtbaar en beleefbaar maken van het water door langs de watergang enkele poelen aan te leggen. Geconcludeerd wordt dan ook dat het initiatief een positieve invloed heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met de gebiedstypen 'maten- en flierenlandschap' en 'essenlandschap' In afbeelding 3.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0009.png"  
Afbeelding 3.4 Gebiedskenmerken 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: provincie Overijssel)  

Laag van het agrarisch cultuurlandschap - 'Maten- en flierenlandschap'

Het maten- en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Langs de ontwateringssloten haaks op de beek werd vaak hakhout aangeplant. Dit diende tevens als perceelsafscheiding – daar, waar de ontwateringssloot niet altijd watervoerend – was in geval van beweiding. Het maten- en flierenlandschap is veelal de contramal van het essenlandschap en het oude hoevenlandschap en was daar functioneel aan verbonden. Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten- en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap - 'Essenlandschap'

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het aanbrengen van beplanting langs twee randen van de zonneakker draagt bij aan een versterking van het historische lineaire landschap die behoort tot het maten- en flierenlandschap. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het vasthouden van het water. Hiermee is de ontwikkeling in overstemming met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de “Stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype “Informele trage netwerk”. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0010.png"  
Afbeelding 3.5 Gebiedskenmerken 'Stedelijke laag' (Bron: provincie Overijssel)  

Laag van het informele trage netwerk

Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

Bij het realiseren van het zonneakker wordt rekening gehouden met de omliggende omgevingskwaliteiten. Door het plangebied heen lopen geen wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden of vaarroutes. Met de voorliggende ontwikkeling wordt doormiddel van een uitkijkheuvel het landschap ervaarbaar gemaakt. De invulling van het plangebied is in overeenstemming met de ter plekke geldende gebiedskenmerken van de 'Stedelijke laag'.

4. De 'Laag van de beleving'

In deze laag kan ruimtelijke kwaliteit, belevenis, betekenis en identiteit worden toegevoegd door de kwaliteiten van de andere drie lagen te gebruiken. De ambitie is om de beleving, betekenis en kwaliteit van de leefomgeving te versterken. Het plangebied ligt in een gebied waar 'Donkerte' een kwaliteit is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0011.png"  
Afbeelding 3.6 Gebiedskenmerken 'Laag van beleving' (Bron: provincie Overijssel)  

Toetsing van het initiatief aan de "Laag van beleving”

De voorgenomen ontwikkeling doet nauwelijks afbreuk aan de beleving van de omgevingskwaliteit donkerte. Dit omdat de extra verlichting die de voorliggende ontwikkeling met zich meebrengt zeer gering is. Daarnaast wordt zoveel mogelijk onnodig kunstlicht worden vermeden. Hiermee sluit de ontwikkeling goed aan op de ambities uit de laag van beleving.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het van toepassing zijnde provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Wensbeeld Deventer 2030 (2009)

In de Toekomstvisie 'Wensbeeld Deventer 2030', vastgesteld op 1 juli 2009, staat beschreven waar Deventer naar toe wil in 2030. Bij het proces tot het maken van deze visie, is veel inbreng gekomen van de Deventer bevolking, bedrijven en instellingen. In de toekomstvisie Deventer 2030 kiest de gemeente voor kwaliteit boven kwantiteit. Kwaliteit in duurzaamheid, in de ruimtelijk/fysieke omgeving, in sociaal en economisch opzicht.

Het Groene Platteland

De landbouw is voor het platteland allang niet meer de enige bron van inkomsten. Naast het toerisme is er een veelheid aan andere activiteiten te vinden. Sommigen daarvan maken gebruik van de specifieke kwaliteiten van het platteland, zoals zorgboerderijen of cursuscentra. Maar ook kleine zelfstandigen in de dienstverlenende, de kennis- of creatieve sector weten het platteland te vinden.

Het Deventer buitengebied is geen museum geworden. Er is plaats voor nieuwe activiteiten en de daarvoor benodigde uitbreidingen of veranderingen, zolang die maar passend zijn in het landschap.

Toetsing van het initiatief aan de "Toekomstvisie Deventer 2030 (2009)”

De binnen dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is een andere vorm van inkomsten en maakt gebruik van de kwaliteiten van het platteland. De ontwikkeling wordt ingepast in het landschap en past daardoor binnen de toekomstvisie Wensbeeld Deventer 2030.

3.3.2 Structuurplan Deventer 2025

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht.

De ambitie van Deventer voor het landelijke gebied is het versterken van de groene kwaliteiten van Deventer en het beter beleefbaar maken hiervan. Naast de uitloop- en recreatiefunctie, vervult het landelijk gebied een belangrijke natuur- en ecologische functie. Versterking van de ecologische hoofdstructuur en realisering van de verbindingszones zijn uitgangspunten van het Deventer beleid.

Omdat de landbouw als economische drager van het landelijk gebied onder druk staat, wordt actief gezocht naar nieuwe dragers en ontwikkelingsmogelijkheden. Uitgangspunt hierbij is versterking van het kleinschalige karakter van het landschap. Natuurbeheer, ruimte voor water, verbreding van agrarische activiteiten, hergebruik van agrarische bedrijfsbebouwing voor andere functies, landgoedontwikkeling en bijzondere vormen van woningbouw kunnen-onder voorwaarden hiervoor worden ingezet.

Toetsing van het initiatief aan de "Structuurplan Deventer 2025”

Het voorliggend plan past binnen de gestelde ambities om nieuwe dragers en ontwikkelingsmogelijkheden voor het landelijk gebied te vinden. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het 'Structuurplan Deventer 2025'.

3.3.3 Visie Duurzaam Deventer (2009)

In 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer een Visie Duurzaam Deventer vastgesteld. In die visie zijn de belangrijkste keuzes opgenomen die nodig zijn om tot een resultaatgericht milieubeleid te komen. Voor de drie speerpunten van het gemeentelijke milieubeleid in de periode 2009-2014: klimaat, ecologie en afval, zijn de kaders en uitgangspunten benoemd.

Voor het klimaat is de ambitie dat de gemeente in 2030 klimaatneutraal is. Toegespitst op energie betekent dat heel Deventer is overgeschakeld op duurzame energiebronnen en per saldo geen CO2 toevoegt aan de atmosfeer. Het restje CO2-uitstoot in 2030 wordt gecompenseerd door een surplus aan duurzaam opgewekte energie in Deventer. Het opwekken van duurzame energie binnen de gemeentegrenzen eventueel in samenwerking met omliggende gemeenten, is dus cruciaal voor een klimaatneutraal Deventer. Duurzame energiebronnen zijn zon, wind, waterkracht en biomassa.

Uitvoeringsagenda Duurzaamheid (2011)

Om de bovengenoemde ambities te behalen is een uitvoeringsagenda Duurzaamheid gemaakt. De uitvoeringsagenda is een leidraad voor de raad, het college, de directie en de ambtelijke organisatie om in samenspraak met de externe partners tot realisatie van de duurzaamheidsdoelstellingen te komen. Uit een eerste evaluatie, periode 2011-2013, blijkt dat de ambitie Deventer Klimaat-/energieneutraal in 2030 nu niet binnen bereik is. Dit doordat de kwantitatieve resultaten tot op heden, het vooralsnog ontbreken van een brede maatschappelijke beweging en de verwachting dat een significante versnelling van de energietransitie in 2018 niet realistisch is.

In het evaluatierapport klimaat-/energiebeleid gemeente Deventer, 24 januari 2018, hebben de onderzoekers geconstateerd dat de ambitie van 2% CO2-reductie per jaar is bereikt. De beleidsdoelstelling van de gemeente Deventer niet voor alle partijen helder is. De visie op de invloed en benodigde rollen van de gemeente in de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid is juist, maar deze is onvoldoende uitgewerkt in een visie op governance waarin duidelijk wordt wat de gemeente kan en gaat doen om te zorgen dat de brede maatschappelijke beweging die nodig is voor het realiseren van de doelstelling, ook daadwerkelijk op gang komt. Niet aan alle randvoorwaarden, benodigd voor het realiseren van de doelstelling, is voldaan in de periode 2011-2017. Het ontbrak aan uitvoeringscapaciteit en expertise, financiële middelen, integrale verankering van energiebeleid in de gemeentelijke organisatie en commitment, richting en steun vanuit de politiek.

Toetsing van het initiatief aan de "Visie Duurzaam Deventer (2009)”

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de gemeente Deventer en levert een bijdrage aan het duurzaam opwekken van zonne-energie. Daarnaast wordt de inwoners van Bathmen aangeboden om mee te participeren in de zonneakker. Hierdoor wordt het maatschappelijk draagvlak voor de zonneakker vergroot. Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit bij de Visie Duurzaam Deventer.

3.3.4 Uitgangspunten zonneparken Deventer
3.3.4.1 Algemeen

De gemeente Deventer heeft geconstateerd dat belangstelling voor zonneparken in het buitengebied toeneemt. Daarom heeft de gemeente, vooruitlopend op het te maken energieplan, verschillende uitgangspunten opgesteld voor zonneparken in de gemeente. Om zo de ambitie van de gemeente Deventer, in 2030 energieneutraal te zijn, te kunnen halen. Hierbij dient de balans gezocht te worden tussen de bijdrage van zonneparken in de ambitie en lokaal draagvlak voor zonneparken, gecombineerd met een verantwoorde ruimtelijke afweging of/en hoe een zonnepark landschappelijk inpasbaar is.

3.3.4.2 Uitgangspunten bij zonneparken

Het kader voor de uitgangspunten voor zonneakker/-parken in het buitengebied van de gemeente Deventer is dat bij elke afweging of ergens een zonnepark kan komen er een integrale afweging van de belangen van klimaat, mens, dier en landschap gemaakt wordt. Want een zonnepark heeft in de gemeente Deventer niet alleen waarde voor duurzame energieopwekking, maar ook een ruimtelijke, ecologische en maatschappelijke meerwaarde. Een initiatief heeft dan ook lokaal draagvlak waarbij de omgeving kan meeprofiteren van de opbrengsten van het zonnepark. Dit levert de volgende uitgangspunten op, welke nader zijn uitgewerkt in Bijlage 2:

  • 1. Aansluiten op de karakteristieken van het gebied
  • 2. Aansluiten op de omgeving
  • 3. Maak randen met kwaliteit
  • 4. Eenvoudige hekwerken en poorten
  • 5. Logische opstelling panelen
  • 6. Eenvoudige transformator- en bijgebouwen
  • 7. Bijdrage aan natuur en biodiversiteit
  • 8. Bijdrage aan een klimaatbestendig Deventer
  • 9. Circulaire economie
  • 10. Creëer meerwaarde voor de omgeving
  • 11. Participatie en draagvlak
3.3.4.3 Toetsing aan de uitgangspunten bij zonneparken

Bij de voorliggende ontwikkeling van de zonneakker is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor de zonneakker (zie paragraaf 2.2). In het landschappelijk inpassingsplan is aangesloten bij de karakteristieke van het plangebied en de omgeving. Zo is ervoor een zuidopstelling van de zonnepanelen gekozen om het zicht van de panelen te beperken. De minder fraaie zijde van de panelen is hierdoor vanaf openbaar gebied niet te zien. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten één, twee en vijf.

In aansluiting op de uitgangspunten drie, zeven en acht worden de gronden aan de noordzijde, verspringend naast de watergang, vernat waardoor een natuurlijke zone ontstaat. Langs de randen van de zuid- en oostzijde wordt een rand met struweel van bijvoorbeeld sleedoorn, esdoorn of eenstijlige meidoorn geplant. Hiermee wordt bijgedragen aan de natuur en biodiversiteit in het plangebied. Onder de zonnepanelen is ervoor gekozen om kruidenrijk grasland in te zaaien om zo een groene inrichting te krijgen en de hoeveelheid verharding in het plangebied zoveel mogelijk te beperken.

Vanuit veiligheid moet het terrein geheel af te sluiten zijn. Dit zal gedaan worden middels een antracieten hekwerk rondom de uitkijkheuvel. De west- en noordzijde wordt afgeschermd door de watergang, de zuidzijde door het spoor (met hekwerk). Enkel aan de oostzijde zal een hekwerk noodzakelijk zijn. Deze wordt naast het struweel geplaatst. Hierdoor is het hekwerk niet te zien vanuit het landschap. De transformatorhuisjes betreffen een standaard ontwerp wat functioneel is ingericht voor de zonneakker. Bij de afbraak van de zonneakker is het uitgangspunt dat de zonnepanelen hergebruikt kunnen worden. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten vier, zes en negen.

De initiatiefnemer heeft een inloopavond gehouden voor omwonende en belangstellende (zie paragraaf 6.3.2). Na aanleiding van de inloopavond is op basis van de ingebrachte ideeën en suggesties van omwonende en belangstellende aanpassingen gedaan. Daarnaast is de uitkijkheuvel voor een ieder bereikbaar om te kunnen genieten van het uitzicht en van het landschap waardoor meerwaarde voor de omgeving wordt gecreëerd. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten tien en elf.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan voldoet aan de opgestelde uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

Het archeologiebeleid van de gemeente Deventer is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer 1e herziening'. Op grond van dit bestemmingsplan is een deel van het plangebied voorzien met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op basis van deze bestemming zijn de bestemde gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Wanneer een initiatiefnemer wil bouwen op gronden met deze dubbelbestemming is deze verplicht om bij de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit bouw een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze verplichting geldt echter alleen als de bodemingreep groter is dan 500 m2 en dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld. Als de bodemingreep groter is dan 200 m2, kleiner is dan 500 m2, en dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld kan het bevoegd gezag aan de vergunning een voorschrift verbinden die initiatiefnemer verplicht om gelegenheid te bieden tot een archeologische waarneming door het bevoegd gezag tijden de uitvoering van de werkzaamheden.

Wanneer een initiatiefnemer werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wil uitvoeren op gronden met deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning noodzakelijk als de bodemingreep groter is dan 200 m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld. Deze vergunning kan slechts worden verleend indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden. Dit kan alleen worden aangetoond door een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Dit is echter niet van toepassing als de bodemingreep groter is dan 200 m2 en kleiner is dan 500 m2, mits aan de vergunning het voorschrift wordt verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

4.1.1.3 Inventarisatie bodemingreep

In de Bijlage 3 Onderzoeken intentiefase PV Park Bathmense Landen staan de berekeningen voor het aantal vierkante meters waarover bodemingreep plaatsvinden nader uitgewerkt.

Sleuven

Voor de benodigde leidingen ten behoeven van de aansluiting van de zonnepanelen op het elektriciteitsnet zullen in het veld verschillende sleuven gegraven dienen te worden. Er wordt uitgegaan van één lange sleuf over de hele lengte van het veld en per twee velden een sleuf dwars daarop over de breedte van het veld. De afmetingen van het park zijn 900 x 200 m. Een sleuf is in deze berekening 0,3 m breed en zal ongeveer 0,8 m diep zijn. In totaal komt de bodemingreep op 352,5 m2 waarvan 157,5 m2 in het Archeologie 3 gebied valt.

Door de sleuf over de lengte van het park (900 m) slim te kiezen, en ook de dwarssleuven op slimme posities te plaatsen, blijft de bodemverstoring beperkt. Op het moment dat deze precies door de het gebied zonder archeologische dubbelbestemming, in het midden van het parkgebied, wordt gegraven wordt daarmee de voor archeologie relevante verstoring beperkt tot het minimum.

Transformatoren

Voor het aansluiten van het park op het elektriciteitsnet zijn twee 6 MW aansluitstations en meerdere transformatoren nodig. Deze kunnen strategisch in het park geplaatst worden zodat de bodemingreep voor de benodigde fundering geen bodemverstoring in het Waarde – Archeologie 3 gebied geeft. De totale bodemverstoring komt daarmee op 0 m2.

Palen (aanname 50% evenredig van plangebied)

De zonnepanelen worden gemonteerd op een stalen frame dat rust op geramde palen. Ter indicatie van het oppervlak dat door de palen wordt verstoord is een afstand van 3 m (hart op hart) tussen de palen aangehouden, een paaldiameter van 7 cm en twee palen per steun. Vervolgens is uitgegaan van een gemiddelde lengte van de paneelrijen per veld en is voor ieder veld het aantal palen en het bijbehorende oppervlak bepaald. Waar nodig is naar boven afgerond. Hierbij wordt opgemerkt dat voor in de toekomst bij het demonteren van de palen deze ook weer rechtstandig uitgetrokken kunnen worden.

Met een berekende hoeveelheid palen van 9.058 komt het oppervlak van de totale verstoring door palen op 34,9 m2. Daarvan zal ongeveer 50% in het Waarde – Archeologie 3 gebied vallen en de andere helft er buiten. Dat brengt de totale verstoring door het plaatsen van palen op 17,4 m2.

Poelen

Voor de landschappelijke inpassing worden aan de buitenrand, nabij de Spildijkswaterleiding, vier poelen aangelegd. Het totale oppervlak van deze poelen bedraagt 2.890 m2. Deze worden volledig buiten het Waarde – Archeologie 3 gerealiseerd. Daarmee komt de voor archeologie relevante verstoring op 0 m2.

4.1.1.4 Conclusie

De totale bodemverstoring dieper dan 0,5 m als gevolg van het plaatsen van de panelen, transformatoren, leidingwerk en landschappelijke inpassing komt op 3.297,4 m2. Daarvan valt 174,9 m2 in het Waarde – Archeologie 3 gebied. Dat is minder dan de 500 m2 rapportagevrijstellingsvoet zoals genoemd in artikel 31 en zelfs minder dan de genoemde 200 m2 grens waarbij eventueel aanvullende voorwaarden tijdens de bouw gesteld zouden kunnen worden. Gegeven bovenstaande lijkt verder archeologisch onderzoek op dit moment niet aan de orde.

Tenslotte is door de gemeente Deventer voor de realisatie van het zonneakker een archeologisch advies opgesteld. In Bijlage 4 Advies Archeologie gemeente Deventer is het gemeentelijk advies opgenomen. De gemeente geeft aan dat bij de toekomstige afbraak van het veld met zonnepanelen de aangebrachte palen rechtstandig uitgetrokken dienen te worden. Om zo de verstoring beperkt te houden tot de oppervlakte van de paal. Wanneer grootschaliger grondwerkzaamheden nodig zijn kan een veel groter deel van de bodem verstoord raken. In dat geval zou voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek nodig zijn omdat archeologisch onderzoek achteraf door het intensieve palengrid van 3 x 3 m geen werkbare optie is.

Van dit onderzoek kan alleen worden afgezien wanneer in de omgevingsvergunning wordt vastgelegd dat palen moeten worden gehanteerd die alleen hun eigen oppervlakte verstoren en die na hun gebruiksperiode rechtstandig moeten worden getrokken.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- en gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daarnaast bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen de thema's bedrijven en milieuzonering, geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, ecologie, besluit milieueffectrapportage en duurzaamheid.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Inleiding

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Dit bestemmingsplan bevat op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.2.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'gemengd gebied'. Dit vanwege het feit dat de spoorlijn Deventer - Almelo direct naast het plangebied ligt.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.2.1.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Een zonneakker betreft geen milieugevoelige functie en is niet opgenomen in de VNG-uitgave. De zonnepanelen produceren geen relevant geluid. Alleen de omvormers en transformatorstations kunnen zorgen voor een zoemend geluid. Indien de zonneakker wordt gezien als een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van lager dan 10 MVA (Mega Volt Ampere), geldt een minimale afstand tot woningen van 10 meter (gemengd gebied). Gelet op de ligging naast de spoorlijn Deventer - Almelo - die tussen de woningen en het plangebied ligt - en de afstand tot de dichtstbijzijnde woning (circa 30 meter van het plangebied) zal de zonneakker geen verandering veroorzaken op de geluidsbelasting bij de omliggende woningen. Er is geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.2.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

Een zonneakker vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Een zonneakker is een type A- inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Op voorhand kan worden geconstateerd dat deze inrichting geen relevante geluidbelasting veroorzaakt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1.

Als gevolg van de ontwikkeling is tevens geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. De zonneakker wordt incidenteel bezocht, uitsluitend ten behoeve van beheer en onderhoud.

Ook is een zonneakker geen geluidgevoelig object. Het plan voorziet dan ook niet in het toevoegen van een geluidsgevoelig object, waardoor onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet nodig is.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.3.2 Situatie plangebied

Het uitvoeren van onderzoek naar de bodemkwaliteit doet zich voor in situaties waarin personen langdurig verblijven of aanwezig zijn. In voorliggend geval worden overwegend bouwwerken, geen gebouwen zijnde gerealiseerd waar zonnepanelen op bevestigd worden. Daarnaast worden kleine gebouwen (trafostations e.d.) gerealiseerd, echter wordt hierin niet langdurig door personen verbleven.

Verder wordt opgemerkt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen risicovolle activiteit voor de bodem betreft. Het instellen van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.2.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet milieubeheer zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.2.4.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project en de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.2.4.1, kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. In de aanlegfase vinden er alleen maar verkeersbewegingen plaats en in de gebruiksfase wordt de zonneakker incidenteel bezocht, uitsluitend in het kader van beheer en onderhoud. Er is dan ook geen sprake van significante verkeersaantrekkende werking. Vermindering van de luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de zonneakker.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.2.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (met blauwe stippellijn aangegeven) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P381-OW01_0012.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Riscokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat de spoorlijn Deventer-Almelo de zuidgrens van het plangebied vormt en dat deze spoorlijn onderdeel uitmaakt van het Basisnet spoor. Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe kwetsbare objecten toe. Dit betekent dat een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

4.2.5.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op een afstand van circa 6,5 kilometer van het plangebied. Door BJZ.nu is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in Bijlage 5. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op minimaal 130 meter van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en de activiteit heeft geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaarden voor de locatie uitgevoerd. De conclusies van het onderzoek worden hierna weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied en bezetten er geen (winter)rust- of voortplantingslocatie. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels op de akker. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

De functie van het plangebied als foerageergebied is niet beschermd voor de in het plangebied voorkomende amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt het foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.

4.2.6.4 Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving. Daarnaast is geen sprake van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het Natuurnetwerk Nederland.

4.2.7 Besluit milieueffectrapportage
4.2.7.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is er na een bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit meer nodig, dan is er sprake van een bestemmingsplan in kolom 4 (besluit).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd.

4.2.7.2 Verantwoording vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een zonneakker van circa 11 hectare op een locatie van 16 hectare. Realisatie van projecten met zonne-energie worden niet in het Besluit milieu-effectrapportage (besluit m.e.r.) genoemd.

In ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770, oordeeld de Afdeling dat een zonnepark geen landinrichtingsproject (ex D-9), geen stedelijk ontwikkelingsproject (ex D-11.2) en evenmin een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water (ex D-22.1) is. De mer-richtlijn (in het bijzonder bijlage I, onder 2, en bijlage II, onder 3), alsmede D-22.1 van het Besluit mer, richten zich op industriële (verbrandings)installaties waarbij een brandstof wordt ingezet en op thermische centrales. Bij zonneparken wordt geen brandstof ingezet. Daarnaast is er geen sprake van opwekking van thermische energie, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie.

Gelet op de uitspraak van 14 augustus 2019 wordt geconcludeerd dat het uitvoeren van een m.e.r- beoordeling of het doorlopen van een m.e.r-procedure niet aan de orde is.

4.2.8 Duurzaamheid
4.2.8.1 Algemeen

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan acht beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming van bestaande woningbouw en verduurzaming van bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zal de gemeente Deventer deze graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

4.2.8.2 Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

4.2.8.3 Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed.

4.2.8.4 Situatie plangebied

Dit in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling betreft een zonneakker. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling van de gemeente Deventer voor wat betreft klimaatneutraliteit. Voor een toetsing aan de Visie Duurzaam Deventer wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3.

4.2.8.5 Conclusie

Het aspect duurzaamheid levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Leidingen en kabels

Uit de toelichting en verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid
4.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.4.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.4.1.4 Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn & IJssel heeft in 2015 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2016-2021. Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
4.4.2 Waterparagraaf
4.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2.2 Watertoetsproces

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat bij een ruimtelijke overweging moet worden beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-waterkwaliteit   Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwateroverlast   Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Is in het plangebied sprake van kwel?
Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee
Nee  
1

1
1
1  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het projectgebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het plangebied ligt in een primair watergebied. Primaire watergebieden zijn laaggelegen gebieden in de buurt van steden en dorpen die bij hevige neerslag ruimte bieden voor waterberging. In de primaire watergebieden is het belang van het water kaderstellend. Hier is geen ruimte voor initiatieven die de wateropvangfunctie belemmeren. Dit betekent niet dat ontwikkelingen uitgesloten zijn: nieuwe bebouwing bijvoorbeeld is toegestaan, mits het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Nieuwe kapitaalintensieve functies worden zoveel mogelijk geweerd in verband met de kans op schade.

Een zonneakker tast de waterbergende functie van het gebied niet aan, maar er dient in de aanleg van het park wel rekening gehouden te worden met een grotere kans op wateroverlast. In de bouwhoogte van de panelen en benodigde voorzieningen dient hiermee rekening gehouden te worden. In het overleg met de initiatiefnemer en het waterschap is als uitgangspunt een hoogte van 70 cm boven maaiveld afgesproken voor de zonnepanelen.

Bij de beoogde ontwikkeling worden zonnepanelen geplaatst op een metalen frame. Het regenwater dat op de panelen valt, stroomt af richting de bodem (tussen de zonnepanelen is voldoende ruimte aanwezig zodat het regenwater verspreid op het maaiveld kan vallen), waar het water infiltreert. Het regenwater zal dan ook niet versneld afstromen richting het oppervlaktewater. Het zonneakker wordt door de vrije afstroming van het regenwater richting de onderliggende bodem niet gezien als toename in verharding. Watercompensatie is voor dit plan dan ook niet vereist.

De zonneakker wordt niet aangesloten op het rioleringsstelsel. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de belasting van het rioleringssysteem. Het regenwater stroomt direct af richting de bodem waar dit water infiltreert. Het oppervlak van de zonnepanelen is niet verontreinigd. Door het afstromende regenwater vindt dan ook geen verontreiniging van bodem en water plaats.

Langs het plangebied liggen wel twee watergangen: Spildijkswatergang en Afwatering van de Bathmense Landen. De Spildijkswatergang heeft aan beide zijden een onderhoudsstrook van 4 meter. De Bathmense leiding heeft geen onderhoudsstrook in het plangebied. De onderhoudsstroken behoren tot de beschermingszone op basis van de keur van het waterschap. Wanneer werkzaamheden binnen deze zone plaatsvinden dient een vergunning te worden aangevraagd.

4.4.2.3 Ingewonnen advies waterschap Rijn en IJssel

Bij het waterschap Rijn en IJssel is advies ingewonnen in het kader van de Watertoets over verschillende aandachtspunten die bij de realisatie van het Zonneakker Bathmense Landen zouden kunnen spelen. Met het Waterschap, zijn de volgende zaken besproken en afgesproken:

  • 1. Het waterschap voorziet geen problemen voor de waterbergingsfunctie door de komst van het Zonneakker. Verder heeft het waterschap ook geen opgave voor het vergroten van de waterbergingsfunctie of andere water/natuur verbetering binnen het plangebied;
  • 2. De aanleg van twee poelen die elk verbonden zijn met de spildijkswaterleiding d.m.v. twee duikers biedt ecologisch het voordeel van verlaagde overs en heeft niet de hinder voor het maaibeleid/onderhoudsregime van het waterschap. Dit geniet de voorkeur;
  • 3. In plaats van prefab uitstroomconstructies van de duikers is het de wens van het waterschap dat duikers richting de watergang rondom (ca. 0,5 meter rondom de buis) in het beton worden gezet;
  • 4. Hekwerk aan de watergang dient voorzien te zijn van een poort met sleutel van het waterschap. Dit is vergunningsplichtig;
  • 5. Benodigde vergunningen (duikers, hekwerk etc) hebben een maximale doorlooptijd van 8 weken. Hier worden geen problemen voorzien;
  • 6. Het vastleggen van de beschermingszones van de watergang op de plankaart hoeft niet;
  • 7. De onderhoudspaden worden door het waterschap meegemaaid. Welke begroeiing daar op staat is voor het waterschap niet zozeer van belang.
4.4.2.4 Conclusie

Op basis van de watertoets is er op dit moment geen reden voor verdere actie/onderzoek voordat de bestemmingswijziging kan plaatsvinden. Voordat het park gerealiseerd wordt zal een vergunning aangevraagd dienen te worden voor duikers naar twee poelen en een toegangshek voor het onderhoud aan de watergang.

4.5 Verkeer en parkeren

Het ontsluiten van de zonneakker zal plaatsvinden via de Bathmense Landen en vervolgens de Koekendijk. De zonneakker kent een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Er vinden verkeersbewegingen plaats die uitsluitend samenhangen met het beheer en onderhoud van het zonneakker. Het planvoornemen zal hierdoor niet leiden tot een significante wijziging ten opzichte van de huidige situatie. De Bathmense Landen heeft voldoende capaciteit om de afwikkeling van het zeer beperkte verkeer als gevolg van de ontwikkeling te kunnen verwerken. Het parkeren zal binnen het plangebied plaatsvinden. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit plan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt in 5.2 de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van o.a. het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
5.3.3.1 Algemeen

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling etc.);
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan zijn;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van de opgenomen bouw- en gebruiksregels.

Enkelbestemmingen

Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (Artikel 3)

De geldende agrarische bestemming is overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit is gedaan om de agrarische mogelijkheden te behouden.

Gronden met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor het behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen).

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten behoeve van een zonneakker worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - transformatorhuis' zijn transformatorhuisjes toegestaan ten behoeve van de zonneakker met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Geen gebouwen zijnde zijn tevens toegestaan, waarbij zonnepanelen uitsluitend mogen worden geplaatst met een maximum hoogte van 2,5 meter. Camera’s, afrasteringen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn tevens toegestaan, met inachtneming van de aangegeven bouwhoogten.

Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken of gebouwen toegestaan ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven alleen erf- of terreinafscheidingen en veekeringen met een maximale bouwhoogte van 1 m zijn toegestaan.

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 4)

Gronden met de bestemming 'Archeologie 3' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Waarde - Waterbergingsgebied (Artikel 5)

Gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' zijn mede bestemd voor de instandhouding van primaire watergebieden. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afwijkingen, overschrijding bouwgrenzen en voldoende parkeergelegenheid.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

In dit artikel wordt bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in 6.3 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan of omgevingsvergunning geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten worden verhaald op basis van de legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Er is een realisatieovereenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente waarin onder andere de realisatiekosten en eventuele planschade zijn verzekerd. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Vooroverleg
6.3.1.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit plan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

6.3.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan zal in het kader van wettelijk vooroverleg aan de provincie worden voorgelegd.

6.3.1.3 Waterschap

Het bestemmingsplan zal in het kader van wettelijk vooroverleg aan het waterschap worden voorgelegd.

6.3.1.4 Advies Omgevingsdienst IJsselland

Door de omgevingsdienst IJsselland is ten behoeve van het voorliggend plan een advies opgesteld. In de Bijlage 7 Advies Omgevingsdienst IJsselland is het advies opgenomen. Uit het advies blijkt dat er geen milieubelemmeringen zijn ten aanzien van realisatie van het plan.

6.3.2 Inloopavond omwonenden en belangstellende

Door de initiatiefnemer is op 11 juli 2018 een inloopinformatiemoment gehouden voor omwonende en belangstellende. Op verschillende manieren zijn de belangstellende op deze avond geïnformeerd. Zo was er ook een ideeënbus waar mensen suggesties en verzoeken konden indienen.

In totaal waren er circa 100 belangstellenden. Op de avond zelf zijn geen tekenen van bezwaren opgemerkt wel zijn er aantal tips en verzoeken gedaan door mensen die op enige afstand er op uit zouden kijken. Daarop is het ruimtelijke kwaliteitsplan iets aangepast. Het gaat hier om de zuidzijde langs het spoor, om daar begroeiing te laten plaatsen in plaatse van zomereiken, evenals ook aan de oostzijde.

Verder is er een verzoek gedaan om de uitkijkheuvel niet helemaal voor aan op het perceel te plaatsen, maar ongeveer 100 meter richting het westen. Dit in verband met uitkijk op woningen die aan de andere kant van de spoorlijn staan. Een alternatief is dat de uitkijkheuvel wat minder hoog zal worden aangelegd. In het voorgaande plan was het idee om de uitkijkheuvel drie meter hoog te maken. Na overleg is besloten om de uitkijkheuvel te verlagen naar 2,5 meter hoog van af het maaiveld.

Tenslotte is door LTO aangegeven dat de locatie niet verkeerd gekozen was mede doordat het perceel lang (tien jaar) te koop heeft gestaan.

6.3.3 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.