Plan: | Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P391-OW01 |
Aan de Boerhofstraat-Dijkmanstraat, in de kern Okkenbroek (gemeente Deventer), bevindt zich een woningbouwlocatie voor vijf vrijstaande woningen (hierna: plangebied). Geconstateerd is dat de vraag naar vrijstaande woningen in Okkenbroek beperkt is en dat meer behoefte is aan twee-onder-een kapwoningen en rijwoningen. Dit heeft geleid tot een gewijzigde planopzet ter plaatse van het plangebied.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het plangebied in totaal 8 woningen te realiseren, in de vorm van 4 rijwoningen, 2 twee-onder-één-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen, waarvan één woning levensloopbestendig wordt uitgevoerd. Met het plan wordt beter aangesloten bij de huidige behoefte, ontstaan meer mogelijkheden voor starters en doorstromers en wordt een belangrijke bijdrage aan de woningdifferentiatie in Okkenbroek geleverd.
Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende Chw bestemmingsplan "Deventer, stad en dorpen", aangezien de hiervoor noodzakelijke gebruiks- en/of bouwregels ontbreken.
Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek" voorziet hierin.
Bestemmingsplan verbrede reikwijdte
In voorliggend geval is geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt momenteel nog niet, daarom is het plan nog geen daadwerkelijk omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. Dit wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte genoemd, waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken. De formele naam is Chw bestemmingsplan. De opzet van het plan sluit eveneens goed aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet. De invulling van het gebied wordt niet langer precies vastgelegd, maar er wordt zoveel mogelijk vrij gelaten. Dat uit zich in de globale opzet van de verbeelding en de regels.
Het plangebied bevindt zich op de hoek van de Boerhofstraat-Visserhof met de Dijkmanstraat, in de kern Okkenbroek (gemeente Deventer). Het gaat om het perceel kadastraal bekend als Gemeente Diepenveen, sectie F, nummer 3072 (gedeeltelijk).
In de figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied (rode ster) in de kern Okkenbroek aangegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied "Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek" (bron: PDOK) |
Het plangebied "Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek" wordt globaal begrensd:
De begrenzing van het plangebied "Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek" (rode onderbroken lijn) is in figuur 1.2 weergegeven.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied "Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek" (bron: ArcGIS) |
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan vastgelegd in het bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 26 januari 2011. Daarnaast gelden ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan ter plaatse drie parapluherzieningen ten aanzien van de standplaatsen en warenmarkten (2013), kleinschalige kinderopvang (2016) en parkeereisen (2018). Tot slot geldt ten tijde van het opstellen een voorbereidingsbesluit ten aanzien van geitenhouderijen (2018).
In voorliggend geval is ten tijde van het opstellen het bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009' het meest relevant. Binnen de grenzen van het plangebied gelden op basis van dit plan de bestemmingen 'Wonen' met vijf bouwvlakken en 'Tuin'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Volgens de planregels is het realiseren van de gewenste acht woningen binnen het plangebied niet mogelijk, aangezien de hiervoor noodzakelijke gebruiks- en/of bouwregels ontbreken.
In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009' opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood onderbroken kader.
Figuur 1.3 Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Opgemerkt wordt dat ten tijde van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen' het geldende bestemmingsplan zal zijn. De regels hierin zijn grotendeels overeenkomstig het bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009', waarbij aan de oostzijde van het plangebied nog een milieuzone met betrekking tot het intrekgebied is opgenomen (conform het provinciaal beleid, zie hiervoor ook paragraaf 3.3.4.1 van deze toelichting). Ook is onder meer de archeologische dubbelbestemming gewijzigd/geactualiseerd (zie paragraaf 4.1.1 van deze toelichting). Op basis van dit plan is het realiseren van de gewenste acht woningen binnen het plangebied eveneens niet mogelijk, aangezien de hiervoor noodzakelijke gebruiks- en/of bouwregels ontbreken.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden, zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de planopzet en juridische aspecten nader toegelicht. In dat hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en worden deze uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, worden in dit hoofdstuk de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven.
Het plangebied ligt, zoals vermeld, in de vitale kern Okkenbroek en nabij het buitengebied van de gemeente Deventer. Het plangebied omvat circa 2.225 m² grasland, dat aan meerdere zijden wordt omringd door bestaand woongebied. Van bebouwing of opgaand groen is ter plaatse van het plangebied geen sprake.
In figuur 2.1 is een luchtfoto met het plangebied (rode onderbroken omlijning) opgenomen. Vervolgens is in figuur 2.2 een aantal foto's ter plaatse van het plangebied opgenomen.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Provincie Overijssel, winter 2018) |
Figuur 2.2 Foto's ter plaatse van het plangebied (bron: Natuurbank Overijssel) |
Ter plaatse van het plangebied kunnen op basis van het geldende bestemmingsplan momenteel vijf vrijstaande woningen worden gerealiseerd. In de kern Okkenbroek is ruimte voor groei, echter is geconstanteerd dat de vraag naar vrijstaande woningen in Okkenbroek slechts beperkt is en dat met name behoefte is aan twee-onder-een kapwoningen en rijwoningen.
Het doel van de gemeente Deventer is daarom geweest om de gronden binnen het plangebied te verkopen aan de partij met volgens de gemeente ‘het beste plan’ voor Okkenbroek. Voorliggend voornemen is hiervoor uiteindelijk geselecteerd, met name vanwege het feit dat het plan verschillende woningtypen omvat die een kwalitatieve aanvulling zijn op de bestaande woningvoorraad in het dorp en passend zijn binnen de dorpse setting en omgeving.
Het gaat in totaal om de realisatie van 4 rijwoningen, 2 twee-onder-één-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen, waarvan één woning levensloopbestendig wordt uitgevoerd (noordwesten). De twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen dragen bij aan de gewenste woningbouwdifferentiatie in Okkenbroek en brengen tevens mogelijkheden met zich mee ten aanzien van starters en doorstromers die graag in Okkenbroek willen blijven of komen wonen.
Als gevolg van het voornemen krijgt de leefbaarheid in de kern een aanzienlijke impuls en kan het bestaande woongebied worden afgerond.
In figuur 2.3 is een impressie van de acht gewenste woningen opgenomen.
Figuur 2.3 Impressie gewenste bebouwing binnen het plangebied (bron: PALAZZO) |
De woningen worden gasloos uitgevoerd. Daarnaast worden binnen het plangebied 8 parkeerplaatsen (bij de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen) en ter plaatse van openbaar gebied, direct rondom het plangebied aan de Boerhofstraat en Dijkmanstraat, 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Met deze 18 parkeerplaatsen kan worden voldaan aan de parkeervoorwaarden, zoals opgenomen in de regels (zie ook paragraaf 4.5 van deze toelichting).
De stedenbouwkundige structuur van de gewenste bebouwing sluit aan bij de bebouwing binnen het bestaande woongebied.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Toetsing van het voornemen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen dit Rijksbeleid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Toetsing van het voornemen
Het voornemen is in overeenstemming met de regels binnen het Barro en is niet gelegen in een beperkingsgebied.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Toetsing van het voornemen
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
In voorliggend geval is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).
Binnen voorliggend voornemen wordt per saldo voorzien in (acht gewenste woningen - vijf reeds toegestane woningen =) drie extra grondgebonden woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Ondanks dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt kort ingegaan op de voor de ladder overige relevante aspecten.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt hoofdzakelijk overeen met de kern Okkenbroek zelf. De woningen zijn in principe bedoeld om in de lokale behoefte van de kern Okkenbroek en eventueel de directe omgeving te voorzien.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Kwantitatieve behoefte: Uit paragaraaf 3.3.5 en 3.4.6 van deze toelichting zal blijken dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte aan voorliggend voornemen.
Kwalitatieve behoefte: Binnen de ontwikkeling worden de woningtypen waaraan behoefte is op een hiervoor zeer geschikte locatie (woongebied) gerealiseerd (zie ook paragraaf 3.3.5 en 3.4.6 van deze toelichting).
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied (BSG), het betreft een gebied waar planologisch gezien reeds stedelijke functies zijn toegestaan binnen de bebouwde kom van de kern Okkenbroek.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag binnen de kern Okkenbroek en de directe omgeving.
Het plan past binnen het beleid voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Om ons land nu maar ook in de toekomst te beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde te houden is de Deltawet ingesteld.
In de Deltawet staan alle afspraken over het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma wordt jaarlijks opgesteld en moet Nederland beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en bijdragen aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.
In het Deltaprogramma zijn in 2015 vijf deltabeslissingen opgenomen die de basis voor het waterbeleid vormen. Het gaat over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In het Deltaprogramma voor 2018 is een nieuw Deltaplan opgenomen: Ruimtelijke adaptatie.
Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie
In 2014 is de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie vastgesteld. Het gaat om het ontwikkelen van de klimaatbestendige stad, die is gebaseerd op het kader dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Bij (her)ontwikkelen dient een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook hittebestendig is. Gebouwen moeten naast energiezuinig ook voldoende koel blijven tijdens hittegolven door passende bouwkundige voorzieningen.
Toetsing van het voornemen
In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het voornemen ten aanzien van het geldende beleid voor het aspect water.
Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de Deltawet.
Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:
Wateroverlast
Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.
Hittestress
Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.
Droogte
Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De effectiefste maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.
Overstromingsrisico
Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het echter van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.
Toetsing van het voornemen
In paragraaf 3.4.4 en paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met het Deltaplan Ruimtelijke adaptie.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op Rijksniveau.
In deze paragraaf wordt onder meer het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie 2018/2019 van de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en de bijbehorende Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze in werking getreden.
Daarnaast wordt kort ingegaan op het ter plaatse geldende beleid ten aanzien van het aspect wonen.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 3.1 geeft dit schematisch weer.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling.
In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:
Op deze artikelen wordt in de volgende tekst nader ingegaan.
Artikel 2.1.2: Principe van concentratie
1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing
Met de woningbouwontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte (zie paragraaf 3.3.5 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.2.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing
Het plangebied is reeds voorzien van een woon- en tuinbestemming. Er is dan ook sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand bebouwd gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is in het kader van voorliggend plan dan ook geen sprake.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.3.
Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
Toetsing
Door het ter plaatse van het plangebied mogelijk maken van een meer gevarieerder woningaanbod wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale en regionale woningbehoefte en heeft het gebied ook op de lange termijn een toegevoegde waarde. Het voornemen verhoogt daarnaast de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit binnen de kern Okkenbroek, doordat de bestaande woonwijk hiermee stedenbouwkundig wordt afgerond. Tot slot wordt voorzien in duurzame gasloze woningen.
De beoogde woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.4.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit
1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:
5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing
In het vervolg van deze toelichting wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Zo wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 2.1.5.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing
Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.3.5 en paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden
Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
Artikel 2.13.4: Niet-risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.
De van belang zijnde begrippen in het kader van art. 2.13 zijn hierna opgenomen:
Toetsing
Het plangebied is deels (oosten) gelegen in intrekgebied, maar niet in het grondwaterbeschermingsgebied.
Gelet op de Omgevingsverordening moet het voornemen een harmoniërende functie of een nieuwe niet-risicovolle functie die voldoet aan het stand-stillprincipe zijn. In voorliggend geval worden binnen bestaand woongebied drie extra woningen worden toegevoegd. Woningen zijn niet risicovol en brengen in beginsel geen verslechtering van de grondwaterkwaliteit met zich mee, waardoor zij voldoen aan het stand-stillprincipe.
Gesteld wordt dat het voornemen niet strijdig is met de beleidsuitgangspunten ten aanzien van intrekgebieden.
Artikel 4.6.4: Vergunningplicht reservering Salland Diep
Toetsing
In voorliggend geval is geen sprake van onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld. Er is op basis hiervan ten behoeve van het voornemen geen vergunning noodzakelijk.
Gesteld wordt dat het voornemen niet strijdig is met de beleidsuitgangspunten ten aanzien van de boringsvrije zone.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In figuur 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode onderbroken omlijning.
Figuur 3.2 Ontwikkelperspectief plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.
Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval worden ter plaatse van een woningbouwlocatie extra woningen toegevoegd. Het voornemen draagt bij aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid van de kern Okkenbroek, doordat de diversiteit aan woningtypen wordt versterkt.
Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' zich niet verzet tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande woningbouwlocatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied (kern Okkenbroek). Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.
De “Stedelijke laag“
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Woonwijken 1955 - nu'. Figuur 3.3 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is globaal met de rode onderbroken omlijning aangegeven.
Figuur 3.3 Stedelijke laag plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
‘Informele trage netwerk'
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien. Van oudsher verbonden deze routes vaak de kernen met het ommeland en met elkaar. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit. Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
‘Woonwijken 1955 – nu’
Deze woonwijken zijn uitbreidingswijken op basis van een gezamenlijk plan en grotere bouwstromen. Functies zoals wonen, werken, voorzieningencentra zijn uiteengelegd en wijken kennen eenheidsbuurten. Hier en daar zijn, voornamelijk aan de randen, gebieden die hiervan afwijken. In deze wijken bevinden zich duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Daarbij is vooral aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen of beplantingsstructuren) opgenomen. De bouwperiode is te zien aan de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Er ligt een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer, de kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet aan de kwaliteitseisen en er is een gebrek aan onderhoud van de openbare ruimte. Herstructurering is hier een belangrijke opgave.
Toetsing
Voorliggend voornemen heeft enkel betrekking op een bestaande woningbouwlocatie. Deze kleinschalige ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen ten aanzien van het informele trage netwerk.
Het plan zorgt voor een stedenbouwkundige afronding van deze woonbuurt en draagt bij aan de woningbouwdifferentiatie in Okkenbroek. Qua maatvoering en vormgeving wordt aangesloten bij de kenmerken van omliggende woningen, wel zal te zien zijn tot welke bouwperiode de bebouwing behoord.
Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
De “Laag van beleving“
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'. Figuur 3.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van beleving”. Het plangebied is met de rode onderbroken omlijning indicatief aangegeven.
Figuur 3.4 Laag van beleving plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing
In hoeverre ter plaatse van de kern Okkenbroek daadwerkelijk sprake is van de kwaliteit valt te betwijfelen, aangezien verlichting in woon- en werkgebieden binnen een kern noodzakelijk is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid. In geval van het voornemen zal het gebruik van kunstlicht waar mogelijk worden beperkt, danwel op effectieve wijze (gericht) worden toegepast.
Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen niet in strijd is met het provinciaal beleid.
De gemeenten in de regio 'West-Overijssel' stemmen nieuwbouwplannen met elkaar af. Deze regio bestaat uit elf gemeenten, namelijk: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Deze gemeenten en de provincie Overijssel hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op het gebied van wonen voor de regio.
De regionale afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefte-raming plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar onder meer type woningen, prijsklassen en doelgroepen wordt vervolgens op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.
In 2015 hebben de gemeenten en provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot woonafspraken op 5 thema's, namelijk: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D) bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.
Binnen de kaders van bestaand beleid en besluiten staan betrokken partijen voor een goede ruimtelijke ordening en gaan partijen samen op zoek naar innovatieve oplossingen en mogelijkheden om ook in de toekomst aan de huisvestingsopgave te kunnen voldoen. Begin 2017 zijn de kwantitatieve afspraken geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in de RWP (Regionale Woonprogrammering) West-Overijssel (2017).
Voor Deventer geldt dat het aantal inwoners en huishoudens de afgelopen jaren sterk groeit. Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 75% van de woningvraag de komende tien jaar. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit. Er is dan ook ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door middel van een woningmarktanalyse in 2017 en zet in op het matchen van vraag en aanbod. Kwalitatief programmeren is het uitgangspunt voor nieuwe plannen, waarbij het voorzien in een vraag en het leveren van meerwaarde voor de Deventer samenleving centraal staan.
De gemeenten stemmen over het algemeen woningbouwplannen vanaf 25 woningen af met de andere (planrelevante) gemeenten. Opgemerkt wordt dat voor woningbouwplannen binnen de gemeenten Deventer en Zwolle geldt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen moeten worden afgestemd.
Toetsing
Binnen voorliggend voornemen worden drie extra woningen mogelijk gemaakt ter plaatse van een bestaande woningbouwlocatie in de kern Okkenbroek (gemeente Deventer). Hiermee wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente. Er is sprake van kwalitatief programmeren, aangezien wordt voorzien in een vraag en een meerwaarde geleverd wordt voor de samenleving (zie ook paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).
Voorliggend voornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling: het aantal gewenste woningen blijft ruimschoots onder het aantal woningen waarbij met de andere gemeenten afstemming moet worden gezocht. Daarnaast wordt, gezien de bestaande onderprogrammering in de gemeente, geconcludeerd dat het in dit plan besloten woningaantal zonder problemen past binnen de regionale woningbouwprogrammering.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale woonbeleid.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale en (boven)regionale beleid.
In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.
Voor de kern Okkenbroek wordt specifiek het volgende vermeld:
Okkenbroek (300 inwoners) is een klein woondorp dat rust en groen biedt. Het dorp bestaat voornamelijk uit een hoofdstraat met aan weerszijden huizen en een kleine nieuwbouwwijk, ten zuiden van de Oerdijk. Verder staan er vooral boerderijen in het landelijke gebied rondom het dorp. Het heeft een jonge historie: ruim honderd jaar geleden was hier nog bos, heide en weilanden in de lager gelegen natte gronden. Met de bouw van de kerk begin 20e eeuw werd de eerste, echte aanzet gegeven tot de verdere ontwikkelingen van wat toen nog ‘t Hooge Velt heette maar later de naam Okkenbroek kreeg. De kerk en de smederij vormen de kern waaromheen het dorp Okkenbroek ontstond. De Oerdijk vormde de weg waarlangs het dorp zich vormde.
In het Kulturhus bevindt zich een bibliotheek, een gemeentelijk informatiepunt, een kapper, een ontmoetingsruimte en een expositiemogelijkheid. Er zijn ook tien zorgwoningen en vier appartementen voor mensen met een verstandelijke beperking. Verder zijn in het dorp een basisschool en een kerk gevestigd.
Veel Okkenbroekers werken buiten het dorp en hebben daar ook hun sociale netwerk. Daarnaast zijn er inwoners die betrokken zijn bij het dorp, de netwerken en de activiteiten. Okkenbroekers doen veel vrijwilligerswerk. Zo’n 70% van de bewoners doet vrijwilligerswerk en draagt zo bij aan het welzijn van en in het dorp.
De sterke eigen identiteit van Okkenbroek, het historische gegroeide landelijke en dorpse karakter wil de gemeente koesteren en versterken. De historische dorpskern en de oude bebouwingslinten zijn belangrijke onderdelen van die identiteit. De openbare ruimte in de dorpskern heeft een kenmerkend contrast tussen de stenige straten en de aaneengesloten reeks van grotere groene ruimtes. Kenmerkend voor de dorpskern en de linten zijn de gevarieerde, compacte en individuele bebouwing.
Het landschap rondom en de groenstructuren binnen Okkenbroek vindt de gemeente van grote waarde. Zij ziet toekomstige veranderingen daarom vooral binnen de kern. Er is in Okkenbroek relatief veel maatschappelijk vastgoed, met onder andere het Dorpshuis, het Noaberhuus en de school. Dit staat onder druk door teruglopende voorzieningen. Tot slot tasten ook in Okkenbroek de groeiende landbouwmachines de veiligheid voor fietsers aan.
Voor de kern Okkenbroek zijn samengevat de ambities en ontwikkelingsrichtingen uit figuur 3.5 van toepassing.
Figuur 3.5 Ambities en ontwikkelingsrichtingen Okkenbroek (Bron: Gemeente Deventer) |
In voorliggend geval is van belang dat de gemeente binnen de kern met name wenst in te zetten op:
Daarnaast is er op het gebied van wonen een toename van de functie mogelijk.
Toetsing
Binnen voorliggend voornemen worden de gewenste acht woningen mogelijk gemaakt binnen de kern Okkenbroek. Dit zijn planologisch gezien drie extra woningen. Het toevoegen van deze woningen is binnen de kern beleidsmatig mogelijk. Het voornemen legt geen extra druk op de ruimte, aangezien het plangebied een bestaande woningbouwlocatie betreft. Hierdoor blijven het landschap en de groene structuren in de omgeving behouden.
Binnen het voornemen wordt daarnaast onder meer aandacht besteed aan het aspect water (zie paragraaf 4.4 van deze toelichting). Ook wordt rekening gehouden met de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zo worden bijvoorbeeld alle woningen duurzaam en gasloos gerealiseerd, en tot slot wordt de bebouwing qua stedenbouwkundige structuren afgestemd op de bestaande bebouwing in de omgeving, waardoor de kenmerkende identiteit en het karakter van de kern behouden blijven.
Als gevolg van het voornemen worden de diversiteit en leefbaarheid binnen de kern versterkt, hetgeen een positieve invloed heeft op behoud van de voorzieningen en een gemengde samenleving. Ook draagt het voornemen hierdoor bij aan een veilig en gezond leven in de kern.
Het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Toetsing
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid .
Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:
Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:
Toetsing
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een aantal leidingen. Het plangebied ligt met circa 540 meter afstand binnen het invloedsgebied van de leidingen. Op grond van artikel 12 van het BEVB moet daarom het groepsrisico worden verantwoord.
In paragraaf 4.2.6 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen de reeds vermelde gemeentelijke omgevingsvisie.
Duurzaamheid
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.
De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zal de gemeente die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht.
Bouwrijpmaken
Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen
Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. Eén van de woningen wordt geheel levensloopbestendig uitgevoerd.
Circulair bouwen
Onder circulair bouwen wordt verstaan dat:
Energie
Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen.Het Deventer energiebeleid streeft naar energieneutrale woningen. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:
In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, faciliteert de gemeente die graag. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.
Natuurinclusief bouwen
Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit. In bestemmingsplannen wordt dit door een planregel geborgd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden, waarbij een minimum puntenaantal gehaald behoort te worden. In voorliggend geval zijn dit 15 punten.
Klimaatadaptatie
Hittestress als risico voor de gezondheid is vooral een punt tijdens het slapen. Geadviseerd wordt om bij de indeling van de woningen ervoor te kiezen dat de slaapkamers zo min mogelijk zoninval krijgen. Mogelijkheden daarvoor zijn een dakoverstek en/of oriëntatie van de ramen op het noorden of oosten.
Toetsing
Binnen het voornemen wordt op verscheidene manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. In voorliggend geval wordt onder meer een bestaande woningbouwlocatie benut (omliggende infrastructuur is reeds aanwezig).
Daarnaast is bij de realisatie van de gewenste woningen sprake van het toepassen van duurzame en onderhoudsvriendelijke materialen. De gewenste woningen worden voorzien van een lucht-water warmtepomp, hetgeen zorgt voor een laag energieverbruik. Met deze installatie kan zowel worden verwarmd als gekoeld. De woningen worden daarnaast van verse lucht voorzien door een CO² gestuurd mechanisch ventilatiesysteem met warmte terugwinning. Dit garandeert schone lucht en bespaart tevens energie.
Ook worden de woningen gebouwd conform de eisen gesteld aan het bouwbesluit, met onder andere een energieprestatie (EPC) van 0,4 (met 3 zonnepanelen). Echter wordt toekomstige bewoners ook de mogelijkheid geboden om te kiezen voor een energie neutrale woning met een EPC van 0 (met minimaal 10 zonnepanelen) of een zogenaamde Nul Op Meter woning met een EPC van minder dan 0 (bij circa 18 zonnepanelen een EPC van -0,2).
De toe te passen energieconcepten zijn tevens toekomstbestendig, aangezien het casco in de toekomst naar verwachting nog steeds zal voldoen aan Gebruik duurzame energie. Ook zijn de woningen flexibel in te delen, waarbij gekozen kan worden voor een indeling met zo min mogelijk zoninval, en zijn deze tevens rolstoelvriendelijk ontworpen.
In het kader van natuurinclusief bouwen worden maatregelen getroffen, waardoor de nieuwe situatie de biodiversiteit verbetert ten opzichte van de oude situatie. In voorliggend geval is in eerste instantie het voornemen om 8 nestelgelegenheden voor mussen (3 punten), 3 ingebouwde neststenen voor huismussen en gierzwaluwen (9 punten), een nestkast voor vleermuizen (2 punten) en een nestplaats voor de spreeuw (1 punt) te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan het minimumaantal aan punten waaraan in voorliggend geval moet worden voldaan, op basis van een voorwaardelijke verplichting in de regels (zie het puntensysteem in bijlage 2 van de regels).
In paragraaf 4.2.8 wordt eveneens ingegaan op het aspect duurzaamheid.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.
In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Toetsing
In paragraaf 4.2.7 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.
In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:
Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.
Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Het plangebied ligt in het dorp Okkenbroek. In dorpen is de gewenste gemengde bevolkingssamenstelling vaak al van nature aanwezig. Toch is er niet in alle kernen passende woonruimte voor elke doelgroep beschikbaar. Juist in de kleinere kernen is de goedkope voorraad gering. Daarbij komt dat de ontwikkelruimte beperkt is. Met name voor de starter op de woningmarkt en voor ouderen, is betaalbaar en geschikt woningaanbod beperkt en weinig divers. Het is zaak om met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente biedt ruimte door het benutten van inbreidingslocaties, hergebruik van bestaande panden en transformatie van panden en erven in het buitengebied.
Toetsing
Binnen voorliggend voornemen worden de gewenste acht woninge mogelijk gemaakt op een hiervoor geschikte locatie binnen de kern Okkenbroek. Planologisch gezien worden hiervoor drie extra woningen toegevoegd. Met het voornemen kan beperkt worden bijgedragen aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft.
Het gaat binnen het voornemen om het toevoegen van diverse woningtypen, deze zijn geschikt voor verschillende doelgroepen. Hierbij wordt hoofdzakelijk gericht op starters, doorstromers en ouderen die momenteel binnen de kern een tekort aan geschikte woningen ervaren. Naast dat wordt bijgedragen aan de behoefte en een completer aanbod wordt, vanwege de verschillende woningtypen, tevens bijgedragen aan een gemengde samenleving. Als gevolg hiervan, en als gevolg van de stedenbouwkundige structuur van de nieuwe bebouwing, worden eveneens de leefbaarheid en vitaliteit binnen het dorp versterkt. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en toekomstbestendigheid, bijvoorbeeld door, zoals reeds vermeld, aan te sluiten op de huidige en te verwachten woonbehoefte en door onder meer gasloze woningen te realiseren.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.
De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".
De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:
Toetsing
Als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan wordt de groenstructuur niet ingrijpend gewijzigd: de drie extra woningen worden immers binnen een bestaande woningbouwlocatie toegevoegd. Dit tast de groenstructuur niet aan. Daarnaast bevindt het plangebied zich in een kleine groene kern aan de rand van het buitengebied, in de directe omgeving is dan ook voldoende groen aanwezig.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in lijn is met het Groenbeleidsplan.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Toetsing
Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van een woonbestemming die gebruik maakt van de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
In deze nota ligt het plangebied (rode onderbroken omlijning) in gebied dat is aangeduid als "Thematische bebouwing' en 'Lintbebouwing' (zie figuur 3.6).
Figuur 3.6 Plangebied binnen welstandskaart (Bron: Gemeente Deventer) |
'Thematische bebouwing'
De thematische bebouwing betreft zowel de uitbreidingswijken van de jaren ’80 tot heden, als de stedelijke inbreidingen. Er wordt naar alle voorgaande perioden ‘teruggegrepen’, waardoor er geen sprake is van bepaalde typische gebouwkenmerken. De gebouwen of bouwblokken zijn individueel vormgegeven en zijn op de straat gericht.
Het beleid is gericht op het bouwen binnen de geest van de wijk- of buurtopzet en het behoud van de samenhang in architectuur. Het is vooral van belang dat verbouwingen of nieuwe bijgebouwen passen bij de architectuur van het hoofdgebouw. Bij volledige nieuwbouw zal het straatbeeld in ogenschouw moeten worden genomen. Dit zal per straat andere criteria opleveren. Bij verbouwingen van een woning in een bouwblok, zullen de vormgeving, het kleur- en materiaalgebruik van het desbetreffende bouwblok leidend zijn.
'Lintbebouwing'
In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en hebben naarmate ze dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen een steeds landelijker en soberder karakter. Dit komt tot uiting in asymmetrische indeling van gevels, traditioneel materiaalgebruik (steen/hout) en sober kleurgebruik. Langs de linten staan relatief veel woningen met een mansardekap
In dit gebied is ruimte voor verschillen en eigen smaak. Daarbij gelden echter een aantal voorwaarden om het specifieke beeld van lintbebouwing te behouden of te versterken. Deze zijn gericht op het ˜traditionele" karakter, zoals dat de representatieve zijde naar de weg moet worden geplaatst en dat de woning moet worden afgedekt met een traditionele kapvorm.
Toetsing
De opzet/insteek van de gewenste woonbebouwing in het plangebied past binnen de welstandsnota. Bij het beoordelen van de concrete bouwplannen Chw Boerhofstraat-Dijkmanstraat Okkenbroek zal aan de gemeentelijke Welstandsnota worden getoetst.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Op basis van het bestemmingsplan 'Okkenbroek 2009' (vastgesteld 2011) geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Het is verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld. Hiervan kan onder meer worden afgeweken indien de archeologische waarde van het terrein, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, al voldoende vaststaat.
Op basis van het actuele Chw bestemmingsplan 'Deventer stad en dorpen Deel D' geldt ter plaatse van het plangebied 'Waarde - Archeologie - 2'. Het is verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld. Hiervan kan onder meer worden afgeweken indien de archeologische waarde van het terrein, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, al voldoende vaststaat.
De archeologische verwachtingskaart vormt echter de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.
Op basis van de archeologische beleidskaart beschikt het plangebied over de beleidswaarden 'Waarde 2'. Verwezen wordt hiervoor naar bijlage 1 bij deze toelichting. Deze bijlage wordt in onderstaande tekst beknopt beschreven.
Hier mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn ter plaatse vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1.000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m moet bij de aanvraag een archeologisch rapport worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Binnen het voornemen is sprake van een oppervlakte van circa 550 m² aan grondingrepen die mogelijk dieper gaan dan 0,5 meter. De vrijgestelde 1000 m² wordt niet overschreden. Indien de totale te verstoren oppervlakte meer blijkt dan 1000 m², geldt tot een oppervlakte van 2.500 m² een meldingsplicht.
In voorliggend bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' uit het Chw bestemmingsplan 'Deventer stad en dorpen Deel D' opgenomen om het archeologisch beleid voor deze locatie te verankeren.
Met cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Plangebied
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden. Voor monumenten wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3 van deze toelichting.
Omgeving: Beschermd dorpsgezicht
In de 19e en begin van de 20e eeuw was Adam IJssel de Schepper een van de grootgrondbezitters in de omgeving van wat nu Okkenbroek is. Hij besloot omstreeks 1850 een kerk, een molen en een smederij te bouwen. De molen en de smederij kwamen er al in 1852, de kerk met pastorie werd gebouwd in 1904. Naast de kerk werd een winkel met bakkerij en stalling gebouwd. De smederij is in 1916 herbouwd. De winkel is tegenwoordig in gebruik als woning.
In 2001 is de dorpskern van Okkenbroek door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen als beschermd gezicht. Het beschermd gezicht omvat het pand aan Oerdijk 224, het kerkelijk terrein aan Oerdijk 226- 228 en de smederij aan Oerdijk 232. Het gebied tussen deze gebouwen is ook onderdeel van het beschermd gezicht, evenals de Oerdijk 153 (boerderij met bakhuisje tegenover de kerk, uit circa 1900) en het open gebied aan weerszijden daarvan. Het laatst vermelde deel ligt buiten de kern.
Voorliggend voornemen heeft geen gevolgen voor het beschermd dorpsgezicht en de hiervoor beschreven waarden.
Omgeving: Cultuurhistorische waardevolle bebouwing en elementen
Naast de reeds vermelde gebouwen zijn in Okkenbroek nog meer cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en elementen aanwezig. Het gaat om:
Deze zijn van belang vanwege de afleesbare ontstaansgeschiedenis, de oorspronkelijke en karakteristieke volumes en de oorspronkelijke en karakteristieke detaillering. Een aantal percelen beschikt nog over een oorspronkelijk bijgebouw. Deze bebouwing kent bescherming via de welstandsnota.
Voorliggend voornemen heeft geen invloed op deze waardevolle gebouwen en elementen.
Conclusie
Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.
Plangebied
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- en gemeentelijke monumenten.
Omgeving: Rijksmonumenten
In Okkenbroek is de kerk met pastorie, aan de Oerdijk 226- 228, aangewezen als rijksmonument. Ook De Grote Brander (boerderij met karnhuis uit 1675) aan de Oerdijk 192 is aangewezen als rijksmonument.
Voorliggend voornemen heeft geen invloed op deze monumenten.
Omgeving: Gemeentelijke monumenten
Tevens zijn in Okkenbroek acht gemeentelijke monumenten aanwezig, namelijk aan:
Voorliggend voornemen heeft geen gevolgen voor deze monumenten.
Conclusie
Gesteld wordt dat het aspect Rijks- en Gemeentelijke monumenten geen belemmering vormt voor dit plan.
Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Recent is de handleiding milieuzonering Nieuwe stijl gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet . Deze handleiding vervangt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009. In voorliggend geval wordt echter nog gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat zich in de directe omgeving hoofdzakelijk woonfuncties bevinden.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Daarnaast is van belang of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestaande functies aantast.
In de directe omgeving bevinden zich hoofdzakelijk woonfuncties, deze zijn zoals vermeld niet milieubelastend.
Tevens bevinden zich op korte afstand van het plangebied een maatschappelijke bestemming (een kerk, Oerdijk 228), een gemengde bestemming (verscheidene functies, Oerdijk 222), bedrijfsbestemming (smederij, Visserhof 1) en agrarische bedrijfslocaties (Oerdijk 153 en Koerselmansweg 10/10a). Allen met een bouwvlak ter plaatse van de aanwezige bebouwing.
Ter plaatse van de maatschappelijke bestemming zijn onder meer voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, openbare diensten, onderwijs, jeugd-/kinderopvang, openbare speelterreinen/speelplaatsen en verenigingsleven toegestaan. Voor de toegestane functies geldt op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 2 (kinderopvang, kerkgebouwen etc.). Hierbij hoort een uiterste richtafstand van 30 meter, waaraan met circa 9 meter afstand van het plangebied tot de bestemming in voorliggend geval niet wordt voldaan. Op basis van het geldende bestemmingsplan mag de maatschappelijke bebouwing echter enkel binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bouwvlak is gelegen op circa 32 meter afstand van het plangebied, waardoor aan de richtafstand wordt voldaan. Tevens wordt opgemerkt dat binnen het plangebied reeds een woonfunctie is toegestaan. De functie van het plangebied verandert niet als gevolg van het voornemen.
Ter plaatse van de gemengde bestemming zijn onder meer de functies detailhandel, dienstverlening, horecabedrijven (over het algemeen geen aantasting op het woon- en leefklimaat, zoals horeca in sportkantines, buurthuizen, kerken etc.), sociaal-culturele doeleinden en openbare dienstverlening (ook kinderopvang) en een praktijkruimte ten behoeve van medische en/of therapeutische doeleinden toegestaan. Voor de toegestane functies geldt op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 2 (kinderopvang). Hierbij hoort een uiterste richtafstand van 30 meter, waaraan in voorliggend geval met circa 41 meter van het plangebied tot de bestemming ruimschoots wordt voldaan.
Ter plaatse van de bedrijfsbestemming zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 toegestaan, evenals een smederij. Voor de toegestane functies geldt op basis van de VNG-uitgave maximaal milieucategorie 3.1 (smederij <200 m²). Hierbij hoort een uiterste richtafstand van 50 meter, waaraan in voorliggend geval met circa 73 meter van het plangebied tot de bestemming ruimschoots wordt voldaan.
Ter plaatse van de agrarische bedrijfslocaties is een agrarisch bouwvlak aanwezig waar onder meer de uitoefening van een agrarisch bedrijf, in de vorm van akker- en vollegrondstuinbouw, grondgebonden veehouderij, sierteelt en boomkwekerij, fruitteelt en een intensieve kwekerij, zijn toegestaan. Ter plaatse is sprake van:
Bij veehouderijen zijn voor het aspect geur niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige bedrijven. Daarom wordt hier het aspect 'geur' buiten beschouwing gelaten, hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2 van deze toelichting.
Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van maximaal 30 meter. Hieraan wordt in voorliggend geval met circa 90 meter (Oerdijk 153) en 178 meter (Koerselmansweg 10/10a) van het plangebied tot het agrarische bouwvlak ruimschoots voldaan.
Geconcludeerd wordt dat de woonfunctie binnen het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Daarnaast tast de woonfunctie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestaande functies niet aan.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Van belang is de ligging van het plangebied ten opzichte van de veehouderijen aan de Oerdijk 153 en Koerselmansweg 10/10a (zie ook paragraaf 4.2.1 van deze toelichting). Voor grondgebonden veehouderijen geldt een afstand van 100 meter.
De afstand van het plangebied tot het bouwvlak van het bedrijf aan de Koerselmansweg 10/10a bedraagt circa 178 meter, waarmee wordt voldaan aan de vaste afstand uit de Wgv. Ten aanzien van dit bedrijf kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het agrarische bedrijf niet (onevenredig) wordt beperkt in de bedrijfsvoering.
Voor het bedrijf aan de Oerdijk 153 wordt, wanneer gemeten wordt van het plangebied tot het bouwvlak van het bedrijf (circa 90 meter), niet voldaan aan de vaste afstand. Echter is van onevenredige beperking van de bedrijfsvoering geen sprake, aangezien zich op kortere afstand van dit agrarische bedrijf reeds bestaande geurgevoelige objecten bevinden.
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, in een concentratiegebied (Meststoffenwet, bijlage 1). Hier moet de geurbelasting voldoen aan 3,0 ouE/m3. Gelet op de aantallen dieren van de beide veehouderijen is te verwachten dat aan de norm voor de geurbelasting van 3,0 ouE/m3 is voldaan. Daarnaast wordt gesteld dat wordt voldaan aan de vaste afstand van 100 meter, indien getoetst wordt van het geuremissiepunt tot de gewenste geurgevoelige objecten binnen het plangebied. Op basis hiervan wordt ter plaatse van het plangebied dan ook ten aanzien van dit agrarische bedrijf een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De gewenste woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. In onderstaande tekst wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai, als bedoeld in de Wgh.
Wegverkeerslawaai
Het voornemen voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, namelijk woningen. De planlocatie ligt nabij wegen met een geluidszone in de kern Okkenbroek (Oerdijk) en in het buitengebied (Koerselmansweg).
De voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting door wegverkeer bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.
Gelet op de afstand van de te realiseren woningen tot deze wegen, respectievelijk 75 meter en 160 meter, de lage verkeersintensiteit die kenmerkend is voor deze wegen (hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van bestemmingsverkeer) en - in het geval van de Oerdijk - de tussenliggende bebouwing (barrièrewerking), is op voorhand te concluderen dat geen relevante geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai te verwachten is.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse aan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect wegverkeerslawaai. Een hogere waarde als gevolg van wegverkeerslawaai is in voorliggend geval niet aan de orde.
Het aspect wegverkeerslawaai leidt niet tot belemmering van het voornemen, nader akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Railverkeerslawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Nader onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect railverkeerslawaai leidt niet tot belemmering van het voornemen,
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 4.2.1 is nader ingegaan op milieuhinder als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In april 2019 is door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, ter plaatse van het plangebied, een verkennend bodem- en asbestonderzoek (combinatie) verricht. De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage in bijlage 2 van deze toelichting.
Conclusies en aanbevelingen
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.
In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan chroom aangetoond. Het aangetoonde gehalte vormt geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen, zoals beschreven in de vorige paragraaf ('Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen'), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) van het RIVM blijkt daarnaast dat ter plaatse van het plangebied, in het jaar 2018, ruimschoots voldaan is aan de wettelijke grenswaarden. Te verwachten is dan ook dat dit, mede gelet op de omgeving, ook in de daarop volgende jaren het geval is. Hieruit volgt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode onderbroken omlijning) en omgeving weergegeven.
Figuur 4.1 Plangebied risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
In figuur 4.1 is te zien dat zich ten oosten van het plangebied een aantal leidingen bevindt.
Het gaat onder meer om een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (nummer A662). Het betreft een leiding met een diameter van 48 inch en een druk van 80 bar. Voor een dergelijke leiding geldt een invloedsgebied van 585 meter. Daarnaast ligt er nog een andere hoge druk aardgasbuisleiding van de Gasunie (nummer A549). Deze heeft een diameter van 48 inch en een druk van 66 bar. Voor een dergelijke leiding geldt een invloedsgebied van 545 meter. Ter hoogte van het plangebied ligt langs de leiding geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-06).
Het plangebied ligt met circa 540 meter afstand binnen het invloedsgebied van de leidingen. Op grond van artikel 12 van het BEVB moet daarom het groepsrisico worden verantwoord.
Verantwoording groepsrisico
Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn reeds vijf woningen binnen het plangebied, en dus eveneens binnen het invloedsgebied, toegestaan. Per saldo neemt het aantal woningen ter plaatse met drie toe.
Dit geringe aantal extra woningen zal, vanwege het feit dat langs de hoge druk aardgasleidingen in het invloedsgebied weinig bebouwing aanwezig is, niet of nauwelijks bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico. De oriënterende waarde van het groepsrisico zal zeker niet worden overschreden en naar verwachting 10% van deze waarde ook niet.
Daarnaast ligt het plangebied ver buiten de 100% letaliteitsgrens (220 en 210 meter) en zal het voornemen ook weinig bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico. Op basis van bovenstaande is een groepsrisicoberekening dan ook niet noodzakelijk.
De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat het niet nodig is advies op te vragen, voor de extra woningen worden dezelfde maatregelen als voor de reeds bestemde woningen geadviseerd.
In voorliggend geval is sprake van voldoende vluchtmogelijkheden van de bron (de leidingen) af. Daarnaast worden de toekomstige bewoners geïnformeerd over de (eventuele) risico’s van de hoge druk aardgasleiding. Er worden dan ook voldoende maatregelen getroffen.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofstructuur) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In afbeelding 4.2 is het plangebied (rode ster) ten opzichte van dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden en NNN gebieden weergegeven.
Figuur 4.2 Plangebied NNN en Natura 2000 (Bron: Provincie Overijssel) |
Natura 2000-gebieden
In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.
Stikstof
Per ruimtelijke procedure voor projecten (woningbouw) moet worden onderbouwd dat geen sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000 als gevolg van de uitstoot van stikstof. Met een positieve Aeriusberekening (0,00 mol/ha/j) kan worden aangetoond dat geen significante negatieve effecten worden verwacht op Natura 2000 gebieden als gevolg van de aangevraagde activiteiten. Een vergunning Natuurbeschermingswet is dan voor het onderdeel stikstofdepositie niet vereist.
Voor een aantal algemene woningbouwlocaties is op basis van eerdere berekeningen inzichtelijk gemaakt wat de effecten zijn van stikstof op nabij gelegen Natura 2000 gebieden.
Op basis daarvan kan voor een aantal ruimtelijke procedures (omgevingsvergunning en/of bestemmingsplan) voor aardgasvrije woningen worden onderbouwd dat een aanvullende Aerius-berekening niet behoeft te worden uitgevoerd. De volgende aantallen aardgasvrije woningen kunnen worden voorzien van de algemene onderbouwing aan de hand van vergelijkbare projecten:
Checklist Woningen zonder aanvullende Aerius berekening | < 1 km Natura 2000 | Tussen 1 – 3 km Natura 2000 | Russen 1 - 3 km Natura 2000 | > 5 km Natura 2000 |
Hoeveelheid | 4 woningen | 10 woningen | 50 woningen | 75 woningen |
De onderbouwing van de woningaantallen wordt gevormd door vergelijkbare berekeningen, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting, met een grote veiligheidsmarge.
De locatie is gelegen op minimaal 4 km van het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied de Sallandse Heuvelrug (zie figuur 4.2). In onderhavige situatie betreft het de ontwikkeling van acht gasloze woningen in de kern Okkenbroek, waarvan reeds vijf woningen (met gasaansluiting) ter plaatse van het plangebied zijn toegestaan. Per saldo worden drie woningen toegevoegd. Als gevolg van het voornemen worden alle acht woningen, dus ook de vijf reeds toegestane woningen, gasloos uitgevoerd.
Op basis van de reeds beschikbare informatie van eerdere onderzoeken kan worden aangetoond dat geen sprake is van significante negatieve effecten op het Natura 2000 gebied als gevolg van stikstof. Om die reden is er geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op minimaal 2,1 kilometer afstand van het plangebied. Onder meer gezien de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Algemeen
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Situatie plangebied
Natuurbank Overijssel heeft onder meer in het kader van soortenbescherming in 2020 ter plaatse van het plangebied een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. In bijlage 4 bij deze toelichting zijn de resultaten hiervan opgenomen. In de onderstaande tekst worden deze kort beschreven.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde diersoorten en tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Beschermde dieren bezetten geen vaste verblijf- of voortplantingsplaats in het plangebied. Omdat het plangebied géén essentieel foerageergebied is voor een beschermde diersoort, leidt het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied, niet tot wettelijke consequenties.
Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Overijssel vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
In het plan is rekening gehouden met het aspect duurzaamheid, onder meer vanwege het feit dat:
Hiervoor wordt ook verwezen naar paragraaf 3.4.4 van deze toelichting.
In voorliggend plan is voldoende aandacht aan het aspect duurzaamheid besteed.
Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen, anders dan vermeld in paragraaf 4.2.6 van deze toelichting, waar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening mee hoeft te worden gehouden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Het Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan (WBP 2016-2021). Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
De belangrijkste doelen in het waterbeheerplan zijn:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.
Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.
Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In paragraaf 4.4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect hemelwater. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met bovenstaande.
Ter plaatse is geen duidelijke deklaag aanwezig. Over het algemeen bestaat de ondergrond uit zwak lemig fijn zand. De dikte en de diepte hiervan varieert.
Het maaiveld in het plangebied varieert van ca. NAP + 9,50 m tot +10,00 m. Het plangebied is dus relatief vlak te noemen.
Het zomerpeil ter plaatse van gemaal Okkenbroek ligt op NAP + 8,6 m en het winterpeil ligt op NAP + 8,4 m. Het zomerpeil van de stuw ligt op NAP + 8,5 en het winterpeil ligt op NAP + 8,3m.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand in Okkenbroek varieert van + 8,2 m tot +8,6 m NAP. Ook de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert, namelijk van + 7,3 m tot +7,9 m NAP.
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (bovenkant vloer) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter ten opzichte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lagere, beneden het maaiveld gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies. De ontwateringsdiepte moet voldoende zijn.
In het plangebied is een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil praktisch niet wenselijk, vanwege de stedelijke inrichting en het ook moeten voldoen aan bouwnormen. Daarom wordt in voorliggend geval minimaal een drempelhoogte van 20 cm boven straatpeil gehanteerd.
Het plangebied ligt tot slot in een drinkwatergebied, hierop is in paragraaf 3.3.4.1 van deze toelichting reeds ingegaan.
In het plangebied en de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.
Zoals eerder vermeld heeft de gemeente Deventer beleid op gebied van riolering en waterhuishouding, dit is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 (zie ook paragraaf 3.4.2 van deze toelichting).
De gemeente hanteert de volgende strategische doelen voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater:
De voor riolering relevante punten zijn daarnaast:
De gemeente Deventer heeft aangegeven de volgende eisen te stellen aan een infiltratievoorziening:
In voorliggend geval wordt bijgedragen aan de strategische doelen van de gemeente. Binnen het voornemen is sprake van nieuwbouw, waardoor enkel op de hiervoor relevante punten wordt ingegaan.
Het voornemen zal in lijn zijn met het bouwbesluit, waarbij hemelwater en afvalwater wordt gescheiden. Hemelwater zal maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein, waarbij de perceeleigenaar zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein. Ter waarborging hiervan is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij zal worden voldaan aan de gestelde eisen. Voor afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering in de omgeving (zie ook paragraaf 4.4.2.7 van deze toelichting).
Belangrijk is tot slot nog dat bij nieuwbouw en verbouw zo min mogelijk uitloogbare materialen en metalen zoals koper, lood en zink worden gebruikt , namelijk om verspreiding van deze stoffen in oppervlaktewater of de bodem te voorkomen. In voorliggend geval is hiervan sprake.
Het oorspronkelijk rioolstelsel in de omgeving is een zogenaamd gescheiden stelsel: het huishoudelijk afvalwater en het regenwater van de verharde oppervlakken, daken en wegen wordt gescheiden afgevoerd via een twee buizenstelsel.
Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de aan de Roland Holstlaan gelegen zuiveringsinstallatie (via gemalen en een persleidingensysteem).
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen.
Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.
De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.
Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van acht woningen. Op basis van de gemeentelijke parkeernota geldt voor deze woningen de volgende parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren):
Er is daarmee in totaal behoefte aan afgerond 18 parkeerplaatsen. Zoals gebleken in paragraaf 2.3 wordt hieraan voldaan met de 8 parkeerplaatsen binnen het plangebied (bij de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen) en de 10 parkeerplaatsen ter plaatse van openbaar gebied, direct rondom het plangebied aan de Boerhofstraat en Dijkmanstraat. Hier is voldoende ruimte voor het zogenaamde langsparkeren (zie ook de strook langs de weg in figuur 2.3 in paragraaf 2.3 van deze toelichting).
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren' en er ter plaatse kan worden voorzien in de verwachte parkeerbehoefte. Om zeker te zijn dat wordt voldaan aan de parkeerbehoefte is hiervoor in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van acht woningen. Op basis van de meest recente CROW publicatie geldt voor deze woningen gemiddeld de volgende verkeersgeneratie:
Er is daarmee in totaal sprake van afgerond 62 verkeersbewegingen.
Vermeld wordt dat dit aantal per saldo vanuit planologisch oogpunt nog minder zal zijn, aangezien reeds vijf vrijstaande woningen zijn toegestaan. De woningen en de openbare parkeerplaatsen binnen het plangebied worden ontsloten via de omliggende wegen die grenzen aan het plangebied, deze kunnen het beperkte aantal extra verkeersbewegingen zonder problemen opvangen. Hierbij is ter plaatse sprake van overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheden, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'verkeer' en er ter plaatse als gevolg van het voornemen geen sprake zal zijn van belemmeringen ten aanzien van dit aspect.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
Met de ontwikkeling wordt een woongebied 'afgerond': er komt een einde aan een onbebouwde woningbouwlocatie, te midden van het woongebied. Dit draagt bij aan de sociale veiligheid binnen het gebied. Daarnaast is bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied eveneens rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid.
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect sociale veiligheid.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met een milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voorliggende ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst is de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van woningbouw is als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden. Daarnaast voldoet het plan aan de definitie van een besluit (kolom 3).
De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit project geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling en het m.e.r.-beoordelingsbesluit van de gemeente Deventer, opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting, blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.
De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.
De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:
In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.
Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van SVBP2012. Dit is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in zeven hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.
Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden (in voorliggend geval een woonfunctie).
Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.
Hoofdstuk 4 bevat de dubbelbestemmingen. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot archeologische waarden.
Hoofdstuk 5 bevat de gebiedsaanduidingen. Deze aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel of bouwregel nader of specifieker te regelen. Het gaat in dit bestemmingsplan om de aanduiding van de milieuzone - Intrekgebied.
Hoofdstuk 6 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Tenslotte bevat hoofdstuk 7 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen er ook buiten, namelijk ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd, evenals de aanduiding 'bijgebouwen'. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Woning
Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen, kamerbewoning e.d.
Algemeen
De planregels bij de functies kennen achtereenvolgens de volgende leden:
Functies
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de toegestane functies in dit bestemmingsplan. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De toegelaten functies zijn het wonen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 9.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 9.3 en zorgwoningen (uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 3.2.1 - dit betreft een afwijking van de toegestane functies). Ook zijn de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, zoals tuinen, erven, paden en parkeervoorzieningen.
Het aantal wooneenheden mag ter plaatse niet meer bedragen dan wordt aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', in totaal in voorliggend geval acht woningen.
In het bestemmingsplan is voor het gehele plangebied één bouwregel opgenomen. De bouwregel heeft het nummer '16' gekregen, in overeenstemming met de bouwregels in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.
In de bouwregel is aangegeven wat ter plaatse gebouwd mag worden. De bouwregel is onderverdeeld in regels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is aangegeven op welke wijze afgeweken kan worden en welke eisen daarvoor gelden.
Het plangebied kent een dubbelbestemming ten aanzien van archeologische waarden. Deze bestemming heeft als doel bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Hierbij is onder meer aangegeven welke bouwregels gelden, welke voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen worden gekoppeld, welke werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden verboden zijn om zonder omgevingsvergunning uit te voeren en welke werken en werkzaamheden van dit verbod zijn uitgezonderd.
In het voorliggende bestemmingsplan is één aanduidingsregel opgenomen, namelijk voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening. Aangegeven wordt wat ter plaatse van de aanduiding is verboden en wat hiervan is uitgezonderd.
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Voor ondergronds bouwen zijn een aantal bepalingen opgenomen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt vermeld welk gebruik ter plaatse in ieder geval strijdig is. Tevens worden de vereisten aangegeven voor een beroep of bedrijf aan huis en een kleinschalige kinderopvang. Daarnaast wordt aangegeven welke parkeerregels ter plaatse van toepassing zijn. Tot slot wordt ingegaan op de verplichtingen ten aanzien van waterberging en natuurinclusief bouwen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt gelet op de kleinschalige impact geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg Provincie
De provincie heeft vastgesteld dat dit bestemmingsplan in haar ruimtelijk beleid past. De provincie ziet dan ook geen belemmeringen, wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht. Ook is hiermee het ambtelijk vooroverleg (uit het Bro) met de provincie afgerond.
Vooroverleg Waterschap
Het waterschap heeft aangegeven dat de waterbelangen voldoende geborgd zijn. Het waterschap heeft dan ook geen verdere opmerkingen op de waterparagraaf dan wel het bestemmingsplan.