Plan: | Oxerhoflaan 5 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P409-OW01 |
Voor de locatie Oxerhoflaan 5 in Deventer is een plan ontwikkeld. Het erf aan de Oxerhoflaan 5 bestaat uit een woonboerderij uit 1750 (gemeentelijk monument) en meerdere voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (geen gemeentelijke monumenten). Tot voor kort werd hier een agrarisch bedrijf (manege) geëxploiteerd. Inmiddels zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten reeds enige tijd gestaakt. De agrarische bebouwing die op het terrein aanwezig is, heeft in de huidige situatie geen functie en is landschapsontsierend. Als gevolg hiervan is het plan opgevat om deze schuren te saneren en in te brengen in het kader van het Rood voor Rood beleid van de gemeente Deventer. Omgerekend (met de zwaardere weging voor het sloopoppervlak met asbesthoudende daken) zijn er 1.070 m² aan sloopmeters aanwezig op de locatie. Het plan omvat de sloop van de bestaande stallen en het terugbouwen van een compensatiewoning met inpandig bijgebouw en bijgebouwen bij de bestaande woonboerderij.
Tot slot wensen de initiatiefnemers gebruik te maken van ‘Artikel 49.1 Woningsplitsing karakteristieke panden’, met het oog op de toekomst om de huidige karakteristieke woonboerderij te kunnen splitsen in twee wooneenheden.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het perceel Oxerhoflaan 5 is gelegen in het buurtschap Oxe in het buitengebied van Deventer, ten zuiden van de Rijksweg A1. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie I, perceelnummer 1758. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOK; bewerking Ad Fontem)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (blauw omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de Oxerhoflaan 5 in Deventer te zien is. Voor de begrenzing van het plangebied is het kadastrale perceel DVT00-I-1758 aangehouden. Het plangebied wordt begrenst aan de westzijde door de Oxerhoflaan, aan de zuid- en oostzijde door agrarische grond en aan de noordzijde door een reeds aanwezige boomgaard behorende bij de Oxerhoflaan 5. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Kadastralekaart; bewerking Ad Fontem)
Het erf is gelegen binnen grenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Deventer, 1e herziening’. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Deventer vastgesteld.
Binnen het bestemmingsplan is het plangebied bestemd met de enkelbestemming ‘Wonen’ met bouwvlak, de bouwaanduiding ‘karakteristiek’ en de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’ en de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden'. Het plangebied kent de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Op de voormalige agrarische bebouwing ligt tevens de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig bedrijfsbebouwing’.
Het plan, voor het toevoegen van een extra woning en het splitsen van de monumentale woonboerderij in twee woningen is bij recht niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om het plan te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het onderhavige bestemmingsplan 'Oxerhoflaan 5' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er aan de Oxerhoflaan 5 in Deventer sprake van een erf met een historische woonboerderij (gemeentelijk monument) en meerdere voormalig agrarische schuren. Omgerekend (met de zwaardere weging voor het sloopoppervlak met asbesthoudende daken) zijn er 1.070 m² sloopmeters aanwezig op de locatie. Het erf wordt ontsloten via de Oxerhoflaan, ter hoogte van het plangebied een onverharde weg. De voormalig agrarisch bedrijfsbebouwing ligt achter de monumentale woning en bestaat uit een grote ligboxstal en een houten kapschuur.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen en een maatschappelijke functie. Tegenover het plangebied, aan de overzijde van de Oxerhoflaan, ligt landgoed Oxerhof. Het landgoed is in de tweede helft van de 19e eeuw gebouwd en omvat naast een landgoed een tuin in Engelse stijl en een aantal bijgebouwen. In de onderstaande figuren zijn enkele foto's weergeven van de huidige situatie van de Oxerhoflaan 5 ter plaatse.
Figuur 2.1: huidige situatie met de boomgaard, woonboerderij en de agrarische opstallen (bron: Ad Fontem)
Figuur 2.2: huidige situatie met de woonboerderij en de agrarische opstallen, foto genomen ten zuiden van het erf (bron: Ad Fontem)
De initiatiefnemers zijn voornemens een nieuwe woning te realiseren middels het toepassen van het Rood voor Rood beleid van de gemeente Deventer. Voornemen is om de huidige agrarische bedrijfsopstallen te slopen. Omgerekend (met de zwaardere weging voor het sloopoppervlak met asbesthoudende daken) wordt 1.070 m² aan sloopmeters ingebracht ten behoeve van Rood voor Rood.
Ter compensatie van het slopen van de landschapontsierende bebouwing willen de eigenaren een nieuwe woning met geïntegreerd bijgebouw met een maximale inhoud van 1.200 m³ bouwen. Initiatiefnemers zijn voornemens om een moderne schuurwoning te bouwen, als tegenhanger van de historische boerderij. Daarbij zal de woning van 1.200 m³ (met geïntegreerd bijgebouw) qua volume een goede tegenhanger zijn van de grote historische boerderijwoning van 2.800 m³. De compensatiewoning zal op relatief korte afstand van de bestaande woning gebouwd worden, zodat een duidelijk compact erfensemble ontstaat.
Naast de compensatiewoning wensen de initiatiefnemers een kleine veestal (stolpschuur) van maximaal 250 m² te bouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van enkele Schotse hooglanders. De initiatiefnemers willen de Schotse hooglanders laten grazen op de omliggende agrarische gronden. De initiatiefnemer hebben momenteel 1,93 ha grond in beheer van Stichting IJssellandschap en 0,7 ha eigen grond rondom het bouwvlak (zie figuur 2.3). Het extra bijgebouw is noodzakelijk voor het uitoefenen van de hobbymatige agrarische- en natuurgerichte activiteiten. Het grazen van Schotse hooglanders draagt daarnaast bij aan het behoud en ontwikkeling van het karakteristieke landschap.
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: initiatiefnemer)
Naast de bouw van de compensatiewoning en kleinschalige veestal zijn initiatiefnemers bereid om verder te investeren in de landschappelijke inpassing. Eind december 2018 hebben de initiatiefnemers reeds van het perceel een NSW landgoed gemaakt. Hiervoor hebben ze onder andere een boomgaard van bijna 3.000 m² aangelegd met oudhollandse rassen zoals appel, peren en pruimenbomen. Voor de verdere landschappelijke inpassing van het erf zijn initiatiefnemers onder andere voornemens om een kikkerpoel en bloemenweide aan te leggen. Voor de landschappelijke inpassing zal is een landschapsplan opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 1.
Tot slot wensen de initiatiefnemers, met het oog op de toekomst, alvast gebruik te maken van de algemene wijzigingsregel (artikel 49.1 Woningsplitsing karakteristieke panden) uit het vigerende bestemmingsplan. Dit artikel geeft planologisch meer mogelijkheden aan karakteristieke panden en is toepasbaar voor de bestaande boerderijwoning uit 1750 met een inhoud van 2.800 m³ (gemeentelijk monument). De eigenaren zijn momenteel bezig om deze woning volledig te renoveren, verduurzamen en moderniseren. Daarbij zal de woning zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat worden teruggebracht met aandacht voor de authentieke elementen. De wijzigingsbevoegdheid heeft dit ook als doel, namelijk het behoud en de versterking van de karakteristieke waarden. Om dat mogelijk te maken kan er een extra woning in bestaande volumes worden toegekend. De uiterlijke verschijningsvorm van de monumentale bebouwing moet daarbij behouden blijven. De cultuurhistorische en monumentale waarde van het pand mag niet worden aangetast en het bouwvolume van de bebouwing mag niet worden uitgebreid.
De initiatiefnemers zouden graag alvast gebruik willen maken van deze wijzigingsbevoegdheid, met oog op de toekomst zodat één van de kinderen op termijn in een deel van de karakteristieke woonboerderij zou kunnen gaan wonen. Voor de plannen van de initiatiefnemers is een inrichtingsschets opgesteld inclusief enkele impressies voor de beeldkwaliteit. Deze zijn opgenomen in onderstaande figuur en Bijlage 1.
Landschappelijke inpassing
Voor de ontwikkeling aan de Oxerhoflaan 5 is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1. Met het initiatief wordt het mogelijk het plangebied en de directe omgeving te voorzien van een kwaliteitsimpuls. Kansen en kwaliteiten gebaseerd op de gebiedskenmerken zullen worden benut en versterkt waarbij het geformuleerde Rood voor Rood beleid kan worden doorgevoerd. Het geheel zal landschappelijke worden ingepast, o.a. door het toevoegen van landschapselementen en erfbeplanting.
Het woonerf wordt een beleefbaar onderdeel van het erfensemble waarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd worden:
Figuur 2.4: Landschappelijke inpassing Oxerhoflaan 5 Deventer (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
De bestaande erfbeplanting is zeer minimaal op het erf aanwezig en beperkt zich tot enkele walnootbomen. Aansluitend aan het erf is onlangs een hoogstamfruitboomgaard aangeplant als eerste stap naar het terugbrengen van karakteristieke landschappelijke elementen op en rond het erf. De bestaande erfbeplanting zal versterkt worden met streekeigen en inheemse beplanting passend op de natuurlijk ondergrond en zal zorgen voor versterking van het erfensemble, de één-erf-gedachte en daarnaast de esthetisch en belevingswaarde van het cultuurhistorisch waardevolle erf. Dit betreffen hagen, solitaire bomen, boomgroepen en ruigte bij de waterpartij.
Het voorerf en het zijerf zijn open en zullen worden begrensd door een meidoornhaag die doorloopt naar de hoogstamboomgaard. De siertuin bevindt zich op het voor- en zijerf waarbij de twee bestaande walnootbomen behouden zullen blijven. De entree naar de besloten centrale erfruimte wordt eveneens begeleid door de haag en aan de andere zijde door een solitaire bomengroep. Het achtererf wordt tevens begrenst door de bebouwing en de boomgroep aan de oostzijde van de centrale erfruimte. De nieuwe bebouwing wordt ondergeschikt aan de T-boerderij waardoor een duidelijke hiërarchie van de bebouwing op het erf zichtbaar is. De erfbeplanting en de landschapselementen gaan versnippering van de bebouwing tegen waardoor de opzet erf naadloos in het agrarisch landschap past. Uitgangspunt is een compensatiewoning in het landschap, zonder formele siertuin. Om die reden heeft de woning aan de zonnige zuidzijde alleen een terras met ruigte. Het bijgebouw is geïntegreerd in de woning en is via de centrale erfruimte bereikbaar. De naastgelegen stalling voor de graasdieren is via een halfverharding in de vorm van een karrenspoor vanaf de centrale erfruimte bereikbaar.
Voor de specifieke maatregelen wordt verwezen naar Bijlage 1.
Beeldkwaliteitsplan
De initiatiefnemer heeft voor de beoogde ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2. Ook in het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn maatregelen voor de beedlkwaliteit opgenomen. Zie hiervoor Bijlage 2. De belangrijkste uitgangspunten voor de schuurwoning en stolpschuur zijn als volgt:
Schuurwoning
Figuur 2.5: beeldkwaliteit schuurwoning (bron: initiatiefnemer)
Stolpschuur
De stolpschuur is gebaseerd op een ouderwetse hooischuur, maar dan in een nieuw jasje. Het materiaal van de stolpschuur komt overeen met het materiaal voor de schuurwoning, betreft donkere houten latten in verticale richting. Ook hier moet een strakke uitstraling de overhand nemen. Zo wordt er een eenheid gecreërd tussen de twee gebouwen. Aan de zuidzijde zijn de schuurwoning en de stolpschuur gesitueerd op dezelfde zichtlijn.
Figuur 2.6: beeldkwaliteit stolpschuur (bron: initiatiefnemer)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.
Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van twee woningen. Enerzijds via de gemeentelijke rood-voor-roodregeling van de gemeente Deventer en anderzijds via de algemene wijzigingsregel (artikel 49.1 Woningsplitsing karakteristieke panden). Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragaaf 3.3.5 wordt de realisatie van de nieuwe woning getoetst aan de woonvisie van de gemeente Deventer. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor zeer kleinschalige ontwikkelingen. Uit de uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:4720 & ECLI:NL:RVS:2015:2921 blijkt namelijk dat de ontwikkeling van respectievelijk acht en elf woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro.
In dit geval is er sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling waarbij de compensatiewoning wordt gerealiseerd in het buitengebied van de gemeente Deventer. Voor het andere woonrecht is sprake van woonsplitsing van een bestaand karakteristiek pand. Er is daarom geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Mede gelet op het toevoegen van het geringe aantal woningen én de vermindering van de bebouwde oppervlakte, door de sloop van ten minste 937 m² landschapontsierende bebouwing, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van de Nota van toelichting behorend bij het besluit tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat de rood voor rood woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder van duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame ontwikkeling is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling wordt bovendien in deze toelichting aangetoond.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. De volgende artikellen zijn relevant:
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe woning op het perceel aan de Oxerhoflaan 5 in Deventer mogelijk gemaakt. De woning is voorzien aan de zuidzijde van het perceel. Dit om het karakter van één compact erf te benadrukken. Ter compensatie wordt alle (voormalige) agrarische bebouwing van in totaal 937 m² op het erf gesloopt. Daarnaast wordt voor de karakteristieke woonboerderij alvast gebruik gemaakt van de algemene wijzigingsregel (woningsplitsing karakteristieke panden). Het bouwvolume van het pand wordt daarbij niet uitgebreid. Het plan levert een positieve bijdrage aan de algemene beginselen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is in overeenstemming met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (lid 1)
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Met voorliggende ontwikkeling wordt een woonrecht mogelijk gemaakt op een bestaand woonerf. Ter compensatie wordt alle landschapontsierende bebouwing op het erf gesloopt. De sloop van de landschapsontsierende bebouwing levert een bijdrage aan de ontstening van het buitengebied. Daarnaast wordt de locatie landschappelijk ingepast waardoor geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Voor de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit van het beoogde erf wordt verwezen naar Bijlage 1 en Bijlage 2.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Doorwerking voor voorliggend plan:
Voorliggende ontwikkeling ziet toe op de realisatie van twee reguliere woningen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Het toevoegen van de woningen past binnen de regionale woonafspraken. In paragraaf 3.3.5 wordt het initiatief getoetst aan de gemeentelijke woonvisie. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied aan de Oxerhoflaan 5 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en Werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief voor 'mixlandschap' wordt ruimte geboden aan een mix/verweving van verschillende functies.
De plannen van de initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor omliggende functies in de omgeving. Binnen dit perspectief is ruimte voor landbouw, landschapsontwikkeling, natuur, cultuurhistorie, vrijetijd, wonen en overige bedrijvigheid. Het onderhavig plan geeft invulling aan dit perspectief; landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. In ruil hiervoor wordt één woonrecht verkregen. Daarnaast wordt de monumentale woonboerderij gesplitst in twee woningen. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast en levert zodoende een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hiervoor wordt tevens verwezen naar het landschapsplan en beeldkwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Met voorliggend plan wordt in de zuidoostelijke hoek van het perceel een poel uitgegraven. De poel bevindt zich in een lager gelegen gedeelte. Dit lager gelegen gedeelte is gevormd door beken en met deze ruimtelijke ingreep is de ontstaansgeschiedenis van het gebied beleefbaar. De ontwikkeling van de regenwaterafhankelijke poel zorgt voor extra leefgebied voor watergebondensoorten zoals kikkers en padden. Een beleemde bodem in de poel is noodzakelijk voor het vasthouden van het water. Het talud is flauw, begroeid met een kruidenlaag en nabij het water zullen de bestaande bomen behouden blijven. Het aanleggen van de poel draagt bij aan de ambities van 'beekdalen en natte laagtes'. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Deze laag is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap.
Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreid liggende erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenland - schap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven.
Het belangrijkste uitgangspunt is dat als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, deze dan bijdragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormaligeheide velden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Met deze uitgangspunten is waar van toepassing rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het erf, in samenhang met het omliggende landschap verbeterd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende laag van het agrarische cultuurlandschap.
Stedelijke laag
Niet van toepassing
Laag van de beleving
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met de gebiedstypen 'IJssellinie inundatieveld'. In figuur 3.5 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.5: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De IJssellinie inundatieveld' is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. De functie van het gebied als inundatieveld is niet meer waarneembaar. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.
Buitengebied gemeente Deventer
Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:
De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.
Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.
Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.
Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.
Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer
Met voorliggend plan wordt een verouderd voormalig agrarisch erf herontwikkeld naar een nieuw woonerf. In ruil voor de sloop van 937 m² landschapontsierende bebouwing, wordt één compensatiewoning toegevoegd. Daarnaast wordt de monumentale woonboerderij gesplitst in twee wooneenheden. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Verloedering van het landschap wordt hiermee tegengegaan.
Binnen het voornemen wordt daarnaast onder meer aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de landschappelijk kwaliteit van het plangebied versterkt. Door de landschappelijke inpassing wordt een bijdrage geleverd aan een robuustere hoofdstructuur voor natuur en waterberging. Hiervoor wordt ook verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 1.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Het beleid met betrekking tot de rood-voor-roodregeling heeft de gemeente Deventer geformuleerd in het beleidsdocument Kansen uit buiten.
Bij de Rood-voor-roodregeling ‘Woning voor schuur’ kan landschapontsierende gebouwen gesloopt worden in ruil voor één of meerdere woningen. Op deze manier wordt op twee manieren bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Deventer. Ten eerste door de sloop van landschapontsierende bebouwing en het behoud en de verbetering van het karakteristieke erf en de daar aanwezige bebouwing. En ten tweede door de plaatsing van nieuwe woning(en) binnen de erfstructuur en de landschappelijke inpassing van de aangepaste erven.
Het rood-voor-roodbeleid van de gemeente Deventer kent de volgende uitgangspunten:
Slopen
Compensatiewoning
Landschappelijke inpassing
Bij de inpassing van de woning(en) op het erf en de inpassing van het erf in het landschap toetst de gemeenten op de volgende aspecten:
Toets Oxerhoflaan 5 Deventer aan Rood voor Rood beleid
De nieuwe bouwkavel ten behoeve van de Rood voor Rood regeling wordt op de slooplocatie aan de Oxerhoflaan 5 gesitueerd. Omgerekend (met de zwaardere weging voor het sloopoppervlak met asbesthoudende daken) wordt er 1.070 m² aan sloopmeters ingebracht. Voor sloopoppervlakte met asbestdaken die vallen onder het asbestdakenverbod, geldt een minimale sloopeis van 700 m².
Ter compensatie van de asbesthoudende schuren wensen initiatiefnemers een nieuwe woning met geïntegreerd bijgebouw met een maximale inhoud van 1.200 m³ terug te bouwen. Het toestaan van een grotere compensatiewoning is mogelijk omdat er fors meer sloopmeters worden ingebracht dan noodzakelijk is. Daarnaast vormen de woning en bijgebouw één bouwkundig volume. Het vergroten tot 1.200 m³ zorgt voor een duidelijke meerwaarde voor de erfstructuur, aangezien de woning op deze manier goed past bij de maatvoering van de bestaande woning van 2.800 m³ (gemeentelijk monument). Initiatiefnemers zijn daarnaast bereid om verder te investeren in de landschappelijke inpassing. Daarbij hebben initiatiefnemers reeds een boomgaard van bijna 3.000 m² aangelegd met oudhollandse rassen zoals appel, peren en pruimenbomen. Voor de verdere landschappelijke inpassing zijn initiatiefnemers onder andere voornemens om een kikkerpoel en bloemenweide aan te leggen.
De initiatiefnemers wensen daarnaast een kleine veestal (stolpschuur) ten behoeve van het hobbymatig houden van enkele Schotse hooglanders te bouwen. Deze stolpschuur is eveneens bedoeld als bijgebouw bij de bestaande woning. De Schotse hooglanders zullen de agrarische gronden die initiatiefnemers momenteel in beheer hebben van Stichting IJssellandschap (1,93 ha) en de eigen grond rondom het bouwvlak (0,7 ha) begrazen. De veestal is bedoeld voor een nacht- en schuilverblijf voor het vee en voor de opslag van hooi en voer. Het is daarmee noodzakelijk voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische activiteiten die een bijdrage leveren voor het behoud en ontwikkeling van het karakteristieke landschap. Een traditionele stolpschuur en de aanwezigheid van Schotse hooglanders past heel goed in de landelijke omgeving van Oxe.
In het vigerende bestemmingsplan is hier (Artikel 21.3.1) overigens ook een afwijkingsbevoegdheid voor opgenomen. In deze afwijkingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning het maximum oppervlak aan bijgebouwen vergroten tot 250 m², met inachtneming van:
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met de vereisten van de afwijkingsbevoegdheid. De stolpschuur is bedoeld voor de stalling van de Schotse hooglanders en als bijgebouw bij de bestaande woning. Daarmee is het noodzakelijk voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische activiteiten en levert het een bijdrage bij de ontwikkeling van het karakteristieke landschap. Tot slot hebben initiatiefnemers momenteel 2,63 ha grond in beheer en voldoen daarmee ruimschoots aan de 1 ha. Het realiseren van een stolpschuur van maximaal 250 m² is in lijn met de afwijkingsbevoegdheid.
Al met al kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het perceel Oxerhoflaan 5 in Deventer door middel van Rood voor Rood invulling geeft aan het door de gemeente gestelde ruimtelijk beleid. De bestaande (voormalig agrarische) bedrijfsbebouwing op het perceel zal worden gesloopt. Hiermee wordt de realisatie van een woning inclusief bijgebouw (één bouwmassa van 1.200 m³) en een veeschuur (stolpschuur) van 250 m² ten behoeve van Schotse hooglanders op het perceel mogelijk gemaakt. Het voornemen geeft op die manier invulling aan een herontwikkeling van de locatie, levert een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied en zorgt de ontwikkeling ervoor dat landschapontsierende bebouwing wordt gesaneerd.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn (in de algemene wijzigingsregels) regels opgenomen die planologisch meer mogelijkheden geven aan karakteristieke panden. Deze luidt als volgt:
49.1 Woningsplitsing karakteristieke panden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:
Toets Oxerhoflaan 5 Deventer aan wijzigingsbevoegdheid
Op het perceel aan de Oxerhoflaan 5 ligt de aanduiding karakteristiek en er ligt geen bestemming Leiding – Hoogspanningsverbinding binnen 50 meter. Er wordt daarbij daadwerkelijk bijgedragen aan het herstel en/of behoud van het pand. Momenteel zijn de initiatiefnemers bezig om de woonboerderij volledig te renoveren, verduurzamen en moderniseren. Daarbij wordt de woonboerderij zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat teruggebracht met aandacht voor de authentieke elementen. De woonboerderij wordt niet uitgebreid. De cultuurhistorisch waarden worden niet aangetast, sterker nog deze worden juist zoveel mogelijk teruggebracht. Het splitsen van de woonboerderij past binnen de algemene wijzigingsregels van het vigerende bestemmingsplan.
Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.
In het LOP valt het plangebied in het landschapstype ‘Dekzandruggen’.
Dekzandruggen
De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.
De historische ensembles die in het gebied voorkomen zijn van grote waarde. Monumentale bomen en oude gebouwen hebben een grote museale kwaliteit. Op een aantal plaatsen is de link tussen de hogere ruggen en de lagere delen heel karakteristiek: bij de grotere essen bij Bathmen, Averlo en het landgoederenlandschap bij Diepenveen en Heino.
Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd.
Voor het dekzandruggen-landschap gelden de volgende landschappelijke karakteristieken:
Toets aan Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de aanwezige gebiedskenmerken, waaronder de ligging in dekzandruggen-landschap. Hier wordt op ingegaan in het ruimtelijk kwaliteitsplan die als Bijlage 1 is opgenomen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de van toepassing zijnde gebiedskenmerken conform het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).
In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:
1. 'betaalbaar, compleet en divers';
2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
3. 'duurzaam wonen';
4. 'vitaliteit en vernieuwing'.
Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.
Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.
Toetsing aan de Woonvisie Deventer (2018)
Met voorliggende ontwikkeling worden twee woningen toegevoegd. Eén middels het splitsen van een monumentale woonboerderij en één middels deelname aan het Rood voor Rood beleid van de gemeente Deventer. De compensatiewoning wordt zoveel mogelijk duurzaam en natuurinclusief gebouwd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft. Daarbij voldoet voorliggend plan aan de kwalitatieve woonvraag zoals de gemeente dit voorzich ziet. Enerzijds wordt een monumentale woonboerderij gerenoveerd waardoor deze behouden blijft voor de gemeente. Anderzijds wordt voormalig agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt, waarvoor ter compensatie één woonrecht wordt verkregen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
Toets
Er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld ten behoeve van de gewenste woningbouwontwikkeling. Deze is als Bijlage 2 bij deze plantoelichting gevoegd. Ook in het ruimtelijk kwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1, wordt verwezen naar beeldkwaliteit.
Het beeldkwaliteitsplan schetst de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ten aanzien van onder andere de vorm, detaillering, materiaalgebruik en algehele architectuur- en bouwrichtlijnen voor het erf en de nieuwe schuurwoning.
Geconcludeerd wordt dat het beeldkwaliteitsplan in voldoende mate aansluit bij de welstandnota en dat behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hiermee gewaarborgd is. De beeldkwaliteitsparagraaf wordt door de gemeenteraad vastgesteld als een nadere invulling van de redelijke eisen van welstand voor het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk (waarvan één inpandig). De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit.
In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Uit voorgaande volgt dat de realisatie van twee woningen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee woningen in het buitengebied. De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.'.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Deventer. In de directe omgeving van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische percelen en bedrijven gelegen. Ook ligt op relatief korte afstand van het plangebied een landhuis. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In voorliggend geval wordt een compensatiewoning toegevoegd aan de Oxerhoflaan 5 en de bestaand monumentale woonboerderij wordt gesplitst. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de beoogde woonfunctie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. In de directe omgeving, aan de Oxerhoflaan 4 t/m 8, ligt een ‘Landhuis-bestemming’ met een maatschappelijke functieaanduiding. Deze wordt momenteel gebruikt door het centrale studiecentrum Praktische Filosofie. Op de locatie worden het hele jaar studieweekenden en weken georganiseerd. Het studiecentrum bevindt zich op circa 35 meter afstand (gemeten tussen het bestemmingsvlak 'Landhuis' en de beoogde locatie van de woning).
Voor dergelijke maatschappelijke functies geldt geen specifieke categorie. Daarom is aangesloten bij de categorie ‘Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs’. Op grond van de VNG-uitgave geldt hiervoor milieucategorie 2 waarvoor een maximale richtstand geldt van 30 meter in verband met het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
De andere bedrijven in de omgeving betreffen enkele agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt aan de Oxersteeg 8. Hier is volgens het vigerende bestemmingsplan een intensieve veehouderij mogelijk. Het perceel aan de Oxersteeg 8 is overigens niet in gebruik als intensieve veehouderij. Voor een intensieve veehouderij geldt een richtafstand van 200 meter. De afstand tussen het huidige bouwperceel en de bouwpercelen van deze bedrijven bedraagt circa 400 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van dergelijke bedrijven tot gevoelige functies op basis van de VNG lijst bedrijven en milieuzonering en de Wet geurhinder en veehouderij. Daarbij bevinden zich in de directe omgeving van de Oxersteeg 8 woonpercelen die dichterbij zijn gelegen dan het plangebied aan de Oxerhoflaan 5.
De voorgenomen ontwikkeling past in de omgeving en vormt geen belemmering voor de huidige bedrijven in de omgeving.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het bouwblok van het dichtsbij gelegen agrarische bedrijf aan de Oxersteeg 8 ligt op circa 400 meter afstand van het plangebied. Planologisch gezien is hier een intensieve veehouderij mogelijk. Het erf is echter niet in gebruik als intensieve veehouderij. Daarbij bevinden zich in de directe omgeving van de Oxersteeg 8 woonpercelen die dichterbij zijn gelegen dan het plangebied aan de Oxerhoflaan 5, waaronder een relatief nieuw woonperceel aan de Oxersteeg 12. Overige veehouderijen liggen op voldoende afstand en hun milieuruimte wordt bepaald door gevoelige objecten die dichterbij die veehouderijen zijn gelegen.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
In het verleden zijn voor de locatie Oxerhoflaan 5 diverse bodemonderzoek uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. In deze paragraaf wordt met name ingegaan op de twee meest recente bodemonderzoeken. Deze worden onderstaand achtereenvolgens toegelicht:
Verkennend asbestonderzoek
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend asbestonderzoek [20171675/JGRO] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen [Bijlage 5].
Het doel van het verkennend asbestonderzoek is na te gaan of de verdenking op een bodemverontreiniging met asbest terecht is en om een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem ter plaatse van de door de opdrachtgever aangeduide onderzoekslocatie.
Tijdens de uitvoering van het verkennend asbestonderzoek zijn elf gaten gegraven. In de bovengrond zijn zwakke tot sterke bijmengingen met puin en baksteen aangetroffen. Plaatselijk zijn asbestverdachte materialen aangetroffen.
Uit het onderzoek is gebleken dat ter hoogte van gat G02 asbest is aangetoond in een gewogen gehalte hoger dan de toetsingswaarde van 50 mg/kg d.s. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat ter plaatse een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest aanwezig is. Een nader asbestonderzoek kan hierover uitsluitsel geven. Geadviseerd wordt een dergelijk nader asbestonderzoek uit te voeren.
In de zuidoosthoek van de onderzoekslocatie (gat G10 ) is asbest aangetoond, in een gehalte beneden de toetsingswaarde van 50 mg/kg d.s. Op basis van dit onderzoeksresultaten mag aangenomen worden dat hier geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Formeel zijn vervolgstappen hier niet noodzakelijk.
De voormalige weg en het overige terrein zijn op basis van de onderzoeksresultaten voldoende onderzocht op de aanwezigheid van asbest.
Op basis van huidige onderzoeksresultaten is geen uitsluitsel te geven over het wel of niet aanwezig zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest ter hoogte van gat G02. Geadviseerd wordt een nader asbestonderzoek uit te voeren. Gezien het beoogde doel van het onderzoek (aan- verkoop) is het wellicht wenselijk het nader asbestonderzoek ruimer in te steken en de locatie rondom gat G10 aanvullend op te nemen in het nader asbestonderzoek.
Geadviseerd wordt dergelijk onderzoek gecombineerd uit te voeren met het nader asbestonderzoek ter hoogte van gat 02.
Sanering besluit asbestwegen Wms
Geofoxx heeft in een briefrapportage het saneren van de asbestverontreiniging beschreven. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn als volgt:
Onder milieukundig begeleiding van Geofoxx is op 30 november, 14 en 17 december 2018 de asbesthoudende grond ontgraven. In verband met de aanwezigheid van asbest zijn de T- en F-klassen voor aanvang van de werkzaamheden vastgesteld op 3T/0F.
De asbesthoudende grond binnen de saneringslocatie is geheel ontgraven met een dikte variërend van 0,8 m-mv tot circa 1,80 m-mv. In totaal is 247,06 ton asbesthoudend materiaal afgevoerd naar Attero in Wilp onder afvalstroomnummer 05WQ80067265.
Met het behaalde eindresultaat is voldaan aan de saneringsdoelstelling en is er binnen het kadastrale perceel geen sprake meer van een zogenaamde asbesthoudende weg. In de wand op de zuidelijke kadastrale grens is een restverontreiniging achtergebleven.
Bodemadvies Omgevingsdienst
De Omgevingsdienst geeft het volgende advies met betrekking tot de uitgevoerde bodemonderzoeken:
Geen bodemonderzoek nodig voor bestemmingsplanwijziging
De bestaande schuren en de druppelzones zijn en blijven verdacht voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. Op deze schuren (kapschuur en varkensschuur) bevinden zich asbestverdachte dakplaten. De bodem rondom de druppelzones van de dakplaten op onverhard maaiveld zijn, op basis van het locatiebezoek voor uitvoering van het asbestonderzoek in 2018, verdacht voor de aanwezigheid van asbest. De schuren bevinden zich op het deel van de locatie wat nu al de bestemming 'wonen' heeft. Het gedeelte rondom de bestaande schuren heeft reeds de bestemming 'wonen'. Er is geen sprake van een bestemmingswijziging wat betekent dat er in het kader van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek uit hoeft te worden gevoerd.
Locatie blijft asbestverdacht
Wel blijft de locatie asbestverdacht. Op basis van artikel 1 van de Wet bodembescherming is sprake van een dreigende verontreiniging van de bodem. Het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan de verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst wordt gezien als saneren. Dat betekent dat bij toekomstige grondwerkzaamheden (o.a. verwijdering fundering beneden maaiveld) sprake is van een sanering (en benodigde maatregelen/procedure op basis van de Wet bodembescherming). Bij toekomstige grondwerkzaamheden op deze locatie is onderzoek nodig om aantoonbaar te maken dat er geen sprake is van een dreigende verontreiniging.
Bodemonderzoek omgevingsvergunning, activiteit bouw
Locatie is in 2010 verkennend (NEN5740) onderzocht, in 2018 ter plaatse van nieuwbouw alleen voor asbest (NEN5707). Voor de wijziging functie in het bestemmingsplan geen probleem maar voor omgevingsvergunning, activiteit bouw, is actueel onderzoek nodig op basis van gemeentelijke verordening (actueel is 2 jaar en als in de tussengelegen periode geen bodemverdachte activiteiten zijn uitgevoerd kan het worden verlengd naar maximaal 5 jaar). Het onderzoek uit 2010 is niet meer geldig.
Samenvattend
Kortom, voor het bestemmingsplan zijn geen bodemonderzoeken meer nodig, maar let op het benodigde bodemonderzoek voor de omgevingsvergunning, activiteit bouw en de onderzoeksplicht bij toekomstige grondwerkzaamheden op de asbestverdachte locatie. Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan de Oxerhoflaan, ter hoogte van het plangebied een onverharde eenbaansweg (60 km/u) in Deventer. De weg wordt enkel gebruikt voor bestemmingsverkeer. De weg wordt niet intensief gebruikt door verkeer en de maximumsnelheid bedraagt hier 60 km/uur. Hiermee is het aannemelijk dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan. Daarbij ligt de Rijksweg A1 op ruim 800 meter afstand. Daarmee ligt het plangebied buiten de geluidszone voor een weg bestaande uit vijf of meer rijstroken, zoals de Rijksweg A1. Nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk. Mede hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen en/of geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. Voor de toetsing van het aspect 'geluid' van de nieuw te realiseren geluidgevoelige objecten in relatie tot milieubelastende functies (centrale studiecentrum Praktische Filosofie) wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De ontwikkeling van één vrijstaande woning en het splitsen van een bestaande monumentale woonboerderij zorgt voor een beperkte toename van de verkeersgeneratie. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op maximaal 8,6 per dag gesteld worden voor een vrijstaande woning en 8,2 verkeersbewegingen per dag voor een twee-onder-een-kapwoning. Dit komt neer op in totaal 16,8 verkeersbewegingen. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In onderstaand figuur is de worst-case berekening weergegeven met het verwachte aantal extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomill.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 730 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Regionaal / lokaal
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. Dit wordt gedaan met diepgewortelde vak- en gebiedskennis en door het verbinden van beleid én uitvoering. Het waterschap werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met haar partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij.
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van het waterschap in ieder geval:
Daarbovenop ziet het waterschap voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om haar gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor wordt naar een andere belans van vasthouden-bergen-afvoeren (vooraadbeheer) toegewerkt, rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Wij investeren gebiedsbreed in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050.
Het waterschap Rijn en IJssel is dus primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.
Water in het plangebied/waterparagraaf
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerprogramma 2022-2027 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap tot en met 2027 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerprogramma zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Het waterschap heeft de werkzaamheden voor het waterbeheerprogramma weergegeven in vier thema's:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets.
Wateradvies
Op 7 juni 2022 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 8. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'normale procedure'. Het plan is daarom voorgelegd een het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat zij graag de watertoetstabel opgenomen ziet worden in het bestemmingsplan. Ook heeft het waterschap aangegeven dat moet worden aangegeven hoe met het hemelwater wordt omgegaan.
Als reactie op het waterschap is in figuur 4.4 de watertoetstabel opgenomen. Voor wat betreft de afkoppeling van hemelwater. Het hemelwater binnen het plangebied wordt afgekoppeld naar de nog af te graven poel in de zuidoosthoek van het plangebied. De poel wordt afgegraven ter hoogte van een reeds aanwezige natuurlijke laagte. De ontwikkeling van de regenwaterafhankelijke poel zorgt voor extra leefgebied voor watergebondensoorten zoals kikkers en padden. Een beleemde bodem in de poel is noodzakelijk voor het vasthouden van het water. Het talud is flauw, begroeid met een kruidenlaag. Op deze manier kan hemelwater afgevoerd en vastgehouden worden en kan wateroverlast voorkomen worden.
Figuur 4.4: watertoetstabel (bron: waterschap Rijn en IJssel; bewerking initiatiefnemer).
Vanuit het waterschap Rijn en IJssel is geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden [kenmerk: 3264, versie 1.0], zie ook bijlage [Bijlage 7]. De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.
Het plangebied is op 12 maart 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten verschillende vleermuis-, amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, bezetten grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.
Samenvattende conclusie:
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd dier gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier beschadigd en/of vernield.
Mits er geen bezette vogelnesten worden beschadigd of vernield, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die mogelijk gedood worden en waarvan de vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats beschadigd of vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling.
Een negatief effect op beschermd natuurgebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Wettelijke consequenties samengevat:
• Werkzaamheden afstemmen op voortplantingsperiode van vogels;
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Archeologie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Toets
De archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing.
De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen. Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van respectievelijk groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is. De voorgenomen ontwikkeling voorziet ter plaatse van de gronden met een dubbelbestemming niet in bodemingrepen groter dan 500 m2. Een archeologisch onderzoek is niet vereist.
Geconcludeerd wordt dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
De woonboerderij heeft een cultuurhistorische waarde (gemeentelijk monument). Dit gebouw blijft behouden. Initiatiefnemers zijn momenteel bezig om de woonboerderij te restaureren en renoveren om de beleefbaarheid en herkenbaarheid van dit gebouw te verhogen. De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast, maar juist versterkt. Verder zijn er geen cultuurhistorische elementen aanwezig binnen het plangebied. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.
Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Verkeer
Op basis van de meest recente CROW publicatie geldt voor deze woningen gemiddeld de volgende verkeersgeneratie:
Er is daarmee in totaal sprake van afgerond 16 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De woningen worden ontsloten via een uitrit op de Oxerhoflaan. Hierbij is ter plaatse sprake van overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheden, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Parkeren
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van twee woningen. Op basis van de gemeentelijke parkeernota geldt voor deze woningen de volgende gemiddelde parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren):
Er is daarmee in totaal behoefte aan afgerond 5 parkeerplaatsen. Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat per woning ruimschoots kan worden voldaan aan de geldende parkeernorm. Zie hiervoor ook het inrichtingsplan dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De gronden ter plaatse van het nieuwe woonerf zijn voorzien van deze bestemming. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis, en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. De woningen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Gronden en bouwwerken mogen slechts worden gebruikt en/of gebouwd indien wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing.
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het plan is voorgelegd aan de provincie en de provincie is akkoord met het plan.
Waterschap Rijn en IJssel
Op 7 juni 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Rijn en IJssel. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.
De initiatiefnemer hebben de buren begin 2021 ingelicht over de plannen met betrekking tot de inrichting van het nieuwe erf. De bewoners hebben positief op de plannen gereageerd. Sowieso al over de hele verbouwing van de boerderij, maar dat de vervallen schuren ook worden gesloopt en dat het weer een mooi boerenerf wordt, is positief ontvangen. Ook is het plan besproken met Stichting IJssellandschap. Ook zij hebben positief gereageerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.