direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Deventer
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het erf waar initiatiefnemers woonachtig zijn ligt aan de Bronsvoorderdijk 19 in Bathmen, in het buitengebied van de gemeente Deventer. Op het erf zijn een karakteristieke woonboerderij, een grotendeels karakteristiek bijgebouw en enkele kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken aanwezig. Het erf ligt aan een waterplas (deze ligt aan de noordzijde) welke in eigendom is bij de initiatiefnemers (zie fuguur 1 voor de ligging van het erf, ten zuiden van de waterplas). Ook zijn de direct aangrenzende agrarische percelen in eigendom (zie figuur 2). De karakteristieke woonboederij is reeds gesplitst in twee wooneenheden. Deze splitsing is echter niet planologisch geformaliseerd.

Initiatiefnemers willen deze splitsing nu formaliseren. Daarnaast willen initiatiefnemers het naastgelegen karakteristieke bijgebouw verbouwen en in gebruik nemen als woning. Tot slot willen initiatiefnemers een nieuw bijgebouw realiseren. Dit bijgebouw is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2.

Ten behoeve van het plan worden de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan.

De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging plangebied

1.2.1 Ligging

Het erf aan de Bronsvoorderdijk 19 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer, in een groen landschap, ten zuidoosten van de kern Bathmen. In figuur 1 is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0001.png"

Figuur 1: Ligging erf Bronsvoorderdijk 19 (ter hoogte van het rode icoontje), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Bronsvoorderdijk 19, met de twee aangrenzende agrarische percelen. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven, rekening houdend met het inrichtingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels) en rekening houdend met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (zie paragraaf 1.3)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl). De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 maart 2017 en op 27 juli 2017 onherroepelijk geworden. Tevens gelden de Parapluherzieningen 'particuliere zonnepanelen in het Buitengebied', 'parkeereisen', 'kleinschalige kinderopvang' en 'standplaatsen en warenmarkten (digitaal)'.

Het erf heeft de enkelbestemming 'Wonen', de aanduiding 'bouwvlak' en de bouwaanduiding 'karakteristiek'. Voor de agrarische percelen geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied'. De zuidelijke helft van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de noordelijke helft heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (zie figuur 3 voor een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan). Een westelijk gelegen puntje van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', plangebied Bronsvoorderdijk 19 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, waarbij er maximaal één woning is toegestaan. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Dit betreft in beginsel een woning van maximaal 750 m3 (of groter als het bestaande volume groter is) en bijgebouwen tot in beginsel maximaal 100 m2.

Het plan is nu om het splitsen van de karakteristieke woonboerderij in twee wooneenheden te formaliseren en het karakteristieke bijgebouw ook in gebruik te nemen als woning. Dit betreft in totaal drie wooneenheden op één bouwvlak, in plaats van de nu toegestane één woning. Tevens wordt een nieuw, gezamenlijk, bijgebouw gerealiseerd van maximaal 450 m2. Dit bijgebouw past qua oppervlakte niet in het huidige bestemmingsplan en tevens wordt dit bijgebouw gerealiseerd op gronden die de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' hebben. Ook dit past daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, Bronsvoorderdijk 19 Bathmen' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het erf aan de Bronsvoorderdijk 19 is gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer, in een groen landschap, ten zuidoosten van de kern Bathmen. Het erf ligt ten zuiden van de snelweg A1. Op het erf zijn een karakteristieke woonboerderij, een grotendeels karakteristiek bijgebouw en enkele kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken aanwezig. De karakteristieke woonboederij is reeds gesplitst in twee wooneenheden. Het erf ligt aan een waterplas (deze ligt aan de noordzijde). Aan de oost- en westzijde liggen twee agrarische percelen. Het erf is reeds landschappelijk ingepast. Zo zijn er o.a. reeds boomgaarden, singels en solitaire bomen aanwezig. Figuur 4 bevat een luchtfoto van de huidige situatie en figuur 5 bevat foto's van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0004.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie op luchtfoto, waarbij met cijfers de locaties van de foto's zijn aangeduid, die zijn weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0005.png"

Figuur 5: Foto's van de huidige situatie.

2.2 Landschapskenmerken

Het plangebied ligt tussen de beekdalen in, op de hoger gelegen zandgronden van het Sallandse landschap. Het ligt op het overgangsgebied van de hoger gelegen essen en de lager gelegen beekdalen. Het landschap heeft de karakteristieken van het dekzandlandschap. Verder naar het zuiden ligt het weteringenlandschap. Dit is duidelijk zichtbaar op de bodemkaart en de hoogtekaart (zie figuur 6).Tot circa 1930 bestond het gebied nog uit woeste gronden en behoorde het gebied tot het ‘Langerberger Veld’. Nadat het gebied vervolgens voornamelijk ingezet werd als bos, werden de gronden begin jaren ‘50 geheel ontgonnen voor agrarische doeleinden. Vervolgens ging men zich ook in dit gebied huisvesten en kwamen er her en der verschillende boerderijen in het landschap te staan. Het erf aan de Bronsvoorderdijk 19 is van oorsprong ook een boerenerf wat zich kenmerkte met vele kleine bijgebouwen. Inmiddels heeft het erf geen agrarische functie meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0006.png"

Figuur 6: Geomorfologische kaart, bodemkaart en hoogtekaart van het plangebied en directe omgeving.

2.3 Nieuwe situatie

Uitgangspunten plan

De karakteristieke woonboerderij wordt formeel gesplitst in twee wooneenheden, het naastgelegen grotendeels karakteristieke bijgebouw wordt verbouwd en in gebruik genomen als woning en er wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2.

Ten behoeve van het plan worden de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt. De locaties van het nieuw te realiseren bijgebouw en de te slopen bijgebouwen/bouwwerken zijn weergegeven in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0007.png"

Figuur 7: Weergave locaties nieuw bijgebouw en te slopen bijgebouwen/bouwwerken.

Inrichtingsplan

Het erf wordt landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld, welke is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Hierna is dit inrichtingsplan beknopt weergegeven. Figuur 8 betreft de bijbehorende tekening. Het inrichtingsplan is opgesteld in afstemming met Het Oversticht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0008.png"

Figuur 8: Weergave tekening inrichtingsplan.

Situering en kenmerken gezamenlijk bijgebouw

Een klein bijgebouw ten oosten van de woonboerderij wordt gesloopt waarvoor het nieuwe gezamenlijke bijgebouw in de plaatst komt. Bij de positionering van het nieuwe bijgebouw is rekening gehouden met cultuurhistorie en natuurwaarde. De erfindeling van vroeger is hierin leidend geweest. De karakteristieke kastanjeboom komt bij het slopen van het kleine bijgebouw weer vrij te staan op het erf. Hierdoor vormt bebouwing geen bedreiging meer voor de karakteristieke boom. De nieuwe kapschuur komt op ruime afstand van de boom te staan zodat beide losstaande elementen vormen en er een doorkijkerf wordt gesitueerd. Het nieuwe bijgebouw wordt maximaal 450 m² en wordt in oostwest-richting gepositioneerd. De nokhoogte van de kapschuur komt te liggen op 8 meter boven peil. Hierbij is rekening gehouden met het vrijstellen van de bestaande kastanjeboom, het doorzicht-erf, de specifieke dakpannen en de positie ten opzichte van het weiland. Het nieuwe gebouw moet de vorm van een kapschuur aannemen en in goede verhouding staan. De dakgoothoogte aan de lange gesloten zijde, vanaf de weg gezien, neemt dezelfde hoogte aan als die van de bestaande boerderijwoning.

Erf indeling Bronsvoorderdijk 19

Een karakteristiek boerenerf bestaat uit een voor-, zij- en achtererf. Deze indeling is ook nog duidelijk zichtbaar op het huidige erf. Het zij- en voorerf waren vroeger voornamelijk als nutstuin bedoeld en later kwam daar de siertuin bij. Op het erf van Bronsvoorderijk 19 functioneert het voorerf als siertuin. Deze siertuin wordt heringericht passend bij de woning. Bij het aanplanten van nieuwe beplanting is gekozen voor inheemse soorten. Op het zijerf is reeds de functie van nutstuin teruggebracht als voorloper op dit plan. De 34 verschillende oudhollandse hoogstam fruitsoorten die opgenomen zijn in de boomgaard sieren het zijerf. De verschillende rassen zorgen ervoor dat een grote deel van het jaar de boomgaard interessant is voor onder andere verschillende soorten insecten en vogels. Door de aanwezigheid van nectar en stuifmeel geeft dit een grote plus aan de biodiversiteit. Het achtererf grenst aan een grote plas welke omzoomd is met verschillend inheems plantgoed. Aan de oost- en westzijde van het achtererf staat een kleine houtsingel. Door het slopen van het kleine bijgebouw komen de twee solitaire bomen weer prominent op het erf te staan. Deze bomen stonden bijna letterlijk vastgegroeid aan de bebouwing waardoor het geen opzichzelfstaande elementen zijn. Door de sloop van het huidige bijgebouw komen de bomen weer op zichzelf te staan en ontstaat er een mooie doorkijknaar het achtererf. Bij de sloop van het schuurtje wordt zorgvuldig omgegaan met de kastanje. Zowel de muren als de fundering van het schuurtje zal ter plaatse van de kastanje handmatig worden verwijderd en er wordt naast de kastanje niet machinaal gegraven. Het nieuwe bijgebouw wordt op gepaste afstand van de huidige solitaire bomen geplaatst waardoor bebouwing geen bedreiging meer vormt voor de bomen. Echter zal een klein deel van de huidige beplanting (houtsingel) aan de oostzijde moeten wijken voor de bouw van het bijgebouw. Doordat deze beplanting nog vrij jong is, wordt deze beplanting herplant. De kans dat deze beplanting op zijn nieuwe plek aanslaat is zeer aannemelijk. Door de ingrepen op het erf wordt ook de denkbeeldige lijn in het vooren achtererf weer beter zichtbaar. Dit wordt niet enkel gedaan middels landschappelijke inpassing maar ook door aanpassingen in de huidig bebouwing. Ook zal hierdoor het aanzicht van het erf verbeteren en worden gebouwen weer terug gebracht in originele staat waarbij de karakteristieken weer gaan spreken.

Landschappelijk inpassing

Het huidige erf beschikt al over een aantal karakteristieke groenelementen. Echter, door de aanbouw van de nieuwe kapschuur verandert het aanzicht van het erf. Door verschillende ingrepen te doen wordt het erf geoptimaliseerd en zijn karakteristieken elementen weer zichtbaar. Aan de oostzijde van de nieuwe kapschuur komt een kleine houtsingel welke wordt herplant. Door de houtsingel aan deze zijde opnieuw aan te planten wordt de bebouwing aan het zicht onttrokken. De houtsingel wordt ter hoogte van het nieuwe karrespoor vervolgd door een bomenrij bestaand uit lindes. Tussen de nieuwe bomenrij en de bestaande houtsingel wordt ruimte vrijgehouden gehouden voor een kleine (graas)weide en een karrespoor richting het bijgebouw. Op de hoek van het karrespoor wordt een nieuwe solitaire boom geplant. Door geen horizontale beplantingselementen aan te brengen op het erf ontstaan er kleine doorzichten naar het achtererf. In het bestaande bijgebouw aan de westzijde van de woonboerderij wordt bewoning mogelijk gemaakt waardoor er extra parkeervoorzieningen nodig zijn. Door de bestaande formele ingang van het erf te gebruiken worden er twee extra parkeerplekken gerealiseerd. De parkeerplekken worden doormiddel van (bestaande) beplanting uit het zicht onttrokken.

Met de extra landschappelijke inpassing beschikt het erf weer over de Sallandse kenmerken, passend bij het omliggende landschap. Door diverse inheemse plantsoorten aan te planten passend bij het landschap en de bodem, wordt tevens de biodiversiteit op en rondom het erf opgewaardeerd.

Beeldkwaliteit

In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) is ook een beeldkwaliteitsplan opgenomen voor het nieuw te realiseren bijgebouw en voor het grotendeels karakteristieke bijgebouw die als woning in gebruik wordt genomen, en daarbij wordt verbouwd. Hierna volgt een beknopte weergave.

Nieuwe kapschuur

Het nieuw te realiseren bijgebouw wordt een kapschuur, gebouwd met materialen welke onderschikt zijn aan de omgeving. Dit wordt gedaan door de volgende maatregelen te nemen:

  • Houten potdeksel wanden m.u.v. een kleine rand metselwerk onderzijde als in de carport wanden.
  • Houten windveren.
  • Geen gebruik van chemisch verven als zijnde hoogglans.
  • Het aanbrengen van duidelijke houten staanders en gebintdelen, deze uit puur natuur materiaal (eiken), niet geïmpregneerd, worden niet geverfd. Na verloop van tijd krijgt dit een vergrijsde kleur.
  • Het dak volledig voorzien van dakpannen in lijn met de overige gebouwen .
  • Het aanbrengen van zonnepanelen om zodoende de locatie zo veel mogelijk zelfvoorzienend te maken.
  • Extra oprit realiseren naar de nieuwe kapschuur in de vorm van een karrespoor.

De kapschuur is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2. De kapschuur wordt verdeeld in 3 afzonderlijke ruimtes, voor elke woning één. Twee ruimtes van maximaal 100 m2 en één ruimte van maximaal 250 m2. Zie figuur 9 voor een plattegrond (schetsontwerp).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0009.png"

Figuur 9: Weergave plattegrond nieuwe kapschuur met onderverdeling in drie ruimtes (voor elke woning één). Het betreft een schetsontwerp.

Karakteristiek bijgebouw

  • Dak voorzien van dakpannen in lijn met het woonhuis.
  • Het voorste deel onderscheiden van het achterste deel. Achterste deel voorzien van houten potdeksel, voorste deel voegwerk in oorsprong herstellen.
  • Bestaande niet natuurlijke materialen zoals stalen windveren, blikken dakplaten vervangen door natuurlijke materialen zoals hout en keramische dakpannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0010.png"

Figuur 10: Weergave referentiebeelden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Met het voorliggende plan worden planologisch twee extra wooneenheden toegestaan in karakteristieke bebouwing, wat er mede aan bijdraagt dat deze karakteristieke bebouwing in stand en onderhouden kan blijven. Daarbij wordt het grotendeels karakteristieke bijgebouw met het voorliggende plan esthetisch verbeterd en wordt fors geïnvesteerd in de gebiedseigen landschappelijke en natuurlijke inpassing en inrichting van het erf. Dit draagt bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, waarbij de kenmerken en identiteit van het gebied centraal staat.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het Ijsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De laddertoets moet worden uitgevoerd als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1. van het Bro is als nadere omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' gegeven:

“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Stedelijke ontwikkelingen zijn vanaf twaalf woningen Ladderplichtig in het kader van de Ladder van de duurzame verstedelijking (conform jurispredentie, gerechtelijke uitspraken in ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling) en ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 (12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling 

In het voorliggende plan wordt een karakteristieke woonboerderij gesplitst in twee wooneenheden, het naastgelegen grotendeels karakteristieke bijgebouw wordt verbouwd en in gebruik genomen als woning en er wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2. Ten behoeve van het plan worden de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conlusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit relevant Rijksbeleid geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  • 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  • 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  • 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  • 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  • 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Vervolgens is de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn.

In het voorliggende plan wordt een karakteristieke woonboerderij gesplitst in twee wooneenheden, het naastgelegen grotendeels karakteristieke bijgebouw wordt verbouwd en in gebruik genomen als woning en er wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2. De ontwikkeling wordt uitgevoerd met behulp van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De sociaal economische en/of maatschappelijke redenen zijn dat het plan bijdraagt aan het behoud en de verbetering van karakteristieke bebouwing. Het plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van het plan worden ook de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Ook dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit.

Volgens de KGO-regeling moet daarnaast worden aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Bij elke ontwikkeling hoort minimaal een basisinspanning te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  • 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;

In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functie in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. Nieuwe woningen in het buitengebied worden in beginsel als 'gebiedsvreemd' getypeerd. Het erf aan de Bronsvoorderdijk betreft echter al reeds een woonerf. Binnen karakteristieke bebouwing worden hierbij twee extra wooneenheden toegevoegd. De functie is veelvoorkomend en ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als ‘mixlandschap’ (geldend ontwikkelingsperspectief). Daarnaast bepaald het uiterlijk van het eindresultaat in sterke mate of de ontwikkeling esthetisch past in het gebied of niet. In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan) zijn hier uitgangspunten voor opgesteld, waaraan voldaan moet worden. Hiermee is geborgd dat het uiterlijk van het eindresultaat esthetisch past in het gebied.

Op basis van de gemeentelijk splitsingsregeling (welke ook in de algemene wijzigingsregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' is opgenomen) kan planologisch overigens reeds meegewerkt worden aan de splitsing van de hoofdboerderij in twee wooneenheden, omdat dit gebouw karakteristiek is en groter is dan 1000 m³. Tevens zit een ontwikkelingsregeling in het bestemmingsplan opgenomen dat een karakteristiek bijgebouw (onder voorwaarden) in gebruik mag worden genomen als woning. In het voorliggende plan gaat het daarbij wel om een bijgebouw die in de huidige situatie maar gedeeltelijk karakteristiek is, maar dit bijgebouw wordt met dit plan juist ook aan de buitenzijde esthetisch verbeterd. Tot slot wordt er met dit plan in totaal 450 m2 aan bijgebouwen planologisch toegestaan voor drie woningen. Ook hiervoor biedt het huidige bestemmingsplan reeds mogelijkheden. Per woning is 100 m2 toegestaan, en per woning 250 m2 indien dit noodzakelijk is voor beheer van omliggende gronden, wat hier het geval is bij één van de woningen (met een afwijkingsprocedure van het bestemmingsplan).

  • 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;

De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. Dit is op te delen in een functioneel, sociaal en esthetisch perspectief. Functioneel is het gebied rustig. Wonen en aan landbouw gelieerde functies vormen de hoofdmoot. Andere functies zijn in beperkte mate aanwezig. De nieuwe ontwikkeling past qua schaal goed in het landschap en is qua impact klein. De nieuwe wooneenheden worden gerealiseerd in bestaande bebouwing. De ontwikkeling wordt goed ingepast in de omgeving, waarbij de landschapsstructuur wordt versterkt.

  • 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Het initiatief dient een particulier belang. Daarnaast dient het initiatief ook maatschappelijke belangen. Het plan draagt bij aan het behoud en de verbetering van karakteristieke bebouwing. Het plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van het plan worden ook de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Ook dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusies

Op basis van de KGO-regeling is een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling noodzakelijk, met beperkte investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de geboden ontwikkelingsruimte. Met het voorliggende plan worden extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. Deze investeringen betreffen o.a. :

  • Restaureren karakteristieke bebouwing;
  • Realisatie nieuwe houtsingel langs de Beekwal, in aansluiting op bestaande houtwal;
  • Realisatie nieuwe bomenrij van eiken langs de Bronsvoorderdijk.

Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen betreffende de inrichting (uit het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan)) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 10). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 11):

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0011.png"

Figuur 11: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Daarnaast dient uit te worden gegaan van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3), toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4) en voorwaarden m.b.t. realisatie nieuwe woningen (artikel 2.2.2).

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering op een bestaand erf, waarbij waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. De karakteristieke woonboerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden, het naastgelegen karakteristieke bijgebouw wordt verbouwd en in gebruik genomen als woning en er wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw is voor gezamenlijk gebruik van alle bewoners op het erf, met een maximale oppervlakte van 450 m2. Hier biedt het huidige bestemmingsplan reeds mogelijkheden. Per woning is 100 m2 toegestaan, en per woning 250 m2 indien dit noodzakelijk is voor beheer van omliggende gronden, wat hier het geval is bij één van de woningen (met een afwijkingsprocedure van het bestemmingsplan). Ten behoeve van het plan worden de overige kleinschalige bijgebouwen/bouwwerken gesloopt en wordt het erf landschappelijk en natuurlijk ingericht en ingepast. Per saldo is er sprake van een beperkte toename van bebouwd oppervlak en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is toekomstbestendig, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft. Dit op het gebied van het behoud en de versterking van landschaps- en natuurwaarden, maar bijvoorbeeld ook omdat karakteristieke bebouwing behouden blijft en versterkt wordt. Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van twee extra woningen binnen reeds aanwezige bebouwing, passend binnen de behoefte, zoals aangegeven in de gemeentelijk Woonvisie (zie paragraaf 3.4.6 van deze toelichting).

Er zijn in en om het plangebied geen belemmeringen op basis van het relevante generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0012.png"

Figuur 12: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het plangebied aan de Bronsvoorderdijk 19 is aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 12). In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Het voorgenomen plan voldoet aan het ontwikkelingsperspectief. Het plan beperkt geen omliggende functies, karakteristieke bebouwing blijft behouden en wordt gerestaureerd en ontsierende bebouwing wordt gesloopt. De ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van passende landschappelijke en natuurlijke elementen en het plan draagt bij aan de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 13).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0013.png"

Figuur 13: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In het voorliggende plan wordt inheemse beplanting toegepast. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het benadrukken van het verschil in hoog en laag. Dit sluit aan op de genoemde uitgangspunten.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap (figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0014.png"

Figuur 14: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Normerend uitgangspunt:

  • De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
  • Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het voorliggende plan. Zo wordt de structuur van het erf, in samenhang met het omliggende landschap, verbeterd. Ook landschapsstructuren in het omliggende gebied van het erf worden versterkt. Er wordt bijvoorbeeld een nieuwe houtsingel gerealiseerd langs de Beekwal, in aansluiting op een bestaande houtsingel. Ook wordt een nieuwe bomentij van eiken gerealiseerd langs de Bronsvoorderdijk. Dit sluit aan op de genoemde uitgangspunten. De inrichtingsmaatregelen zijn in dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (welke is opgenomen in de regels) vastgelegd.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap;
  • Toegankelijkheid landschap verbeteren.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfontwikkelingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied aangemerkt als 'donkerte gebied'. In het voorliggende plan wordt dit gerespecteerd. Het voorliggende plan leidt niet tot een significante toename van licht.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

Op 18 december 2019 is de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. In deze visie wordt op hoofdlijnen een beeld geschetst van de opgaven en ambities in de gemeente.

De gemeente wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom biedt de gemeente ruimte voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone. In het oude hoevelandschap (waar het plangebied deel van uitmaakt) en rivierenlandschap zijn nog veel archeologische en cultuurhistorische sporen van de bewoningsgeschiedenis te vinden, terwijl de ontstaansgeschiedenis van het jonge ontginningslandschap nog op veel plekken aan de verschijningsvorm van het huidige buitengebied is af te lezen. In het buitengebied is dan ook veel voor iedereen toegankelijk erfgoed te vinden, zoals 275 erven met karakteristieke gebouwen, molens, monumentale boerderijen, landhuizen, kloosters, landgoederen, weteringen, voormalige dijken met kolken, lanen, historische verkavelingspatronen en restanten van landweer (verdedigingswerken).

De gemeente koestert de archeologische en cultuurhistorische elementen maar staat vernieuwing toe, mits het erfgoed wordt gerespecteerd. Afhankelijk van de aanwezige kwaliteiten gaat de gemeente op uiteenlopende manieren met het erfgoed om: behouden, bijzonder aandacht vragen of inspireren. Daarbij wordt de nieuwe ontwikkeling of transformatie zo ingepast dat die aansluit bij de specifi eke kenmerken van het omliggende landschapstype. Bij elke ontwikkeling zijn de wordingsgeschiedenis van het landschap en het aanwezige erfgoed dus het vertrekpunt.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende relatief kleinschalige plan past binnen deze uitgangspunten zoals benoemd in de Omgevingsvisie. Met het voorliggende plan blijft de karakteristieke bebouwing behouden en wordt deze gerestaureerd. Ook wordt het erf en het omliggende gebied landschappelijk en natuurlijk versterkt, met gebiedseigen groene elementen.

3.4.2 Regeling woningsplitsing in karakteristieke panden

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn (in de algemene wijzigingsregels) regels opgenomen die planologisch meer mogelijkheden geven aan karakteristieke panden (artikel 49 onder lid 1). Die aanduiding is toegekend aan panden waarbij een aanwijzing als monument niet van toepassing was. Voor monumentale panden gelden beleidsmatig dezelfde regels. Omdat de hoofdboerderij aan de Bronsvoorderdijk 19 als 'karakteristiek' is aangeduid en groter is dan 1000 m³ kan deze worden gesplitst in twee wooneenheden. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0015.png"

Aan al deze voorwaarden wordt met het voorliggende plan voldaan.

3.4.3 Regeling woning in karakteristiek bijgebouw

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn (in de algemene wijzigingsregels) ook regels opgenomen die het planologisch mogelijk maken om een woning te realiseren in een karakteristiek bijgebouw (artikel 49 onder lid 2). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0016.png"

Aan deze genoemde voorwaarden wordt voldaan. Alleen is het bijgebouw in de huidige situatie niet volledig karakteristiek, maar wel een groot deel hiervan. Hiertoe wordt het bijgebouw ook esthetisch verbeterd. Zo wordt het dak voorzien van dakpannen, in lijn met de woonboerderij. Wordt het voorste deel onderscheiden van het achterste deel. Hierbij wordt het achterste deel voorzien van houten potdeksel en bij het voorste deel wordt het oorspronkelijke voegwerk hesteld. Tot slot worden materialen vervangen door bijvoorbeeld natuurlijk hout.

3.4.4 Regeling bijgebouwen bij woningen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn ook regels opgenomen betreffende het maximale oppervlak aan te realiseren bijgebouwen. Per woning is 100 m2 toegestaan, en per woning 250 m2 (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid) indien dit noodzakelijk is voor voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap. Hierbij moet minimaal 1 hectare grond in gebruik zijn en moet voorzien worden in een adequate landschappelijke inpassing. Aan deze voorwaarden wordt voldaan voor één woning. In het voorliggende plan worden deze oppervlaktes aan bijgebouwen gecombineerd tot één gezamenlijk bijgebouw van 450 m2 in de vorm van een kapschuur, ten behoeve van een goede ruimtelijke inpassing. Met een nokhoogte van 8 meter wordt dit bijgebouw hoger dan de maximale noghookte die in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' voor bijgebouwen is vastgelegd (6 meter). Hiertoe is gekomen in afstemming met Het Oversticht. Er wordt hiermee rekening gehouden met het vrijstellen van de bestaande kastanjeboom, het doorzicht-erf, de specifieke dakpannen en de positie ten opzichte van het weiland. Het nieuwe gebouw moet de vorm van een kapschuur aannemen en in goede verhouding staan. De dakgoothoogte aan de lange gesloten zijde, vanaf de weg gezien, neemt dezelfde hoogte aan als die van de bestaande boerderijwoning.

3.4.5 Kansen uit buiten

In 2018 heeft de gemeenteraad hoofdlijnen voor de herziening van het 'Rood voor Rood-beleid' vastgesteld. Burgemeester en wethouders hebben deze hoofdlijnen in opdracht van de gemeenteraad verder uitgewerkt in de regeling 'Kansen uit buiten'. Met de regeling 'Kansen uit buiten' is het Rood voor Rood-beleid herzien en geactualiseerd. De Rood voor Rood-regeling is aanzienlijk verruimd en er zijn nu ook mogelijkheden om bestaande gebouwen te vergroten in ruil voor de sloop van landschapsontsierende bebouwing. Het uitwisselen van sloopoppervlak voor het krijgen van bouwmogelijkheden wordt vergemakkelijkt door een zogenaamde sloopbank.

Bij dit alles is het de bedoeling dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt. Bij toepassing van de regeling kijkt de gemeente dan ook streng mee of voldoende kwaliteitswinst wordt behaald. Bijvoorbeeld op het gebied van landschap, cultuurhistorie en ecologie.

De regeling 'Kansen uit buiten' vervangt het ontwikkelingskader 'Wonen en Werken in het buitengebied' van 2006 en de evaluatie daarvan uit 2009. De regeling voor herbestemming van 'Vrijkomende Agrarische Bebouwing zonder nieuwbouw' (VAB-regeling) is sinds 2012 opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Deze regeling is nog actueel.

Met de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur' ontstaan meer mogelijkheden om te slopen en/of bouwen. Met de regelingen kunnen sloop en bouw tegen elkaar worden uitgeruild. De Sloopbank brengt daarvoor vraag en aanbod samen. In gevallen komt het voor dat de plannen niet (helemaal) binnen deze twee regelingen of de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' passen. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) maakt ook dit soort plannen mogelijk. De gemeente beoordeelt afzonderlijk en per plan of er voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is maatwerk.

De KGO is in feite het kader voor meer ruimtelijke kwaliteit en voor investeringen daarin. Er gelden twee voorwaarden voor sloop- en bouwplannen: ze moeten passen in het Sallandse landschap en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op die manier wordt het buitengebied mooier, leefbaarder en gezonder.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling 

In voorgaande paragrafen is onderbouwd dat het voorliggende plan op hoofdlijnen voldoet aan bestaande regelingen die zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Ook is aangegeven op welke aspecten het plan niet één-op-één aan deze regelingen voldoet. Aangezien het plan niet volledig voldoet is een maatwerkplan opgesteld, op basis van de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving', overeenkomstig ook de provinciale regeling. In paragraaf 3.3.1 is onderbouwd dat het voorliggende plan voldoet aan deze regeling en dat er voldoende wordt ingeïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.

3.4.6 Woonvisie Deventer

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 'duurzaam wonen';
  • 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling 

Voorliggende ontwikkeling gaat uit van het realiseren van twee nieuwe wooneenheden in bestaande (grotendeels) karakteristieke bebouwing. Hiermee wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft. Hiermee wordt geconcludeerd dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke Woonvisie.

3.4.7 Landschapsontwikkelingsplan

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In het LOP valt het erf in het landschapstype ‘Dekzandruggen’. De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van dit landschap liggen voor een belangrijk deel in de sterke verwevenheid van de diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Verdichten van de dekzandrug wordt gezien als een positieve ontwikkeling. De verdichting kan gerealiseerd worden door toevoeging van landschapselementen. In combinatie met het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied, bijvoorbeeld door toestaan van woningbouw, nieuwvestiging van landgoederen of bedrijven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op erfniveau, waardoor deze slechts in kleine mate bij kan dragen aan de realisatie van de doelstellingen uit het LOP. Het inrichtingsplan voorziet in de aanplant van streekeigenbeplanting. Ook wordt o.a. een nieuwe houtsingel langs de Beekwal gerealiseerd, in aansluiting op bestaande houtwal. Tevens wordt een nieuwe van eiken gerealiseerd, langs de Bronsvoorderdijk. Hiermee voldoet het plan aan de uitgangspunten van het LOP.

3.4.8 Duurzaam Deventer - Deventer Energieneutraal 2030

De gemeente Deventer heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Een van de speerpunten op de duurzaamheidsagenda is verduurzaming van woningbouw. De gemeenteraad heeft in juni 2017 in twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet moet worden op de bouw van duurzame woningen en dat bij nieuwbouw optimale isolatie in combinatie met 'aardgasloos' bouwen het uitgangspunt is. Ook op gebiedsniveau (de buitenruimte) moeten de principes van duurzaamheid uitgewerkt worden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met het voorliggende plan worden nieuwe wooneenheden planologisch mogelijk gemaakt in bestaande bebouwing. Dit is een duurzame oplossing. Er wordt zodoende optimaal gebruik gemaakt van grote aanwezige volumes op het erf. Ook vindt de benodigde verbouwing zo duurzaam mogelijk plaats. Hierbij worden o.a. zonnepanelen aangebracht op het nieuw te realiseren bijgebouw (de kapschuur) en op de nieuwe woning.

3.4.9 Beeldkwaliteitsplan

Met betrekking tot de voorgestane ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan vormt een aanvulling op de Welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan maakt deel uit van het inrichtingsplan (opgenomen als apart hoofdstuk), zoals is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. In deze paragraaf wordt een samenvatting van het beeldkwaliteitsplan weergegeven.

Nieuwe kapschuur

Het nieuw te realiseren bijgebouw wordt een kapschuur, gebouwd met materialen welke onderschikt zijn aan de omgeving. Dit wordt gedaan door de volgende maatregelen te nemen:

  • Houten potdeksel wanden m.u.v. een kleine rand metselwerk onderzijde als in de carport wanden.
  • Houten windveren.
  • Geen gebruik van chemisch verven als zijnde hoogglans.
  • Het aanbrengen van duidelijke houten staanders en gebintdelen, deze uit puur natuur materiaal (eiken), niet geïmpregneerd, worden niet geverfd. Na verloop van tijd krijgt dit een vergrijsde kleur.
  • Het dak volledig voorzien van dakpannen in lijn met de overige gebouwen .
  • Het aanbrengen van zonnepanelen om zodoende de locatie zo veel mogelijk zelfvoorzienend te maken.
  • Extra oprit realiseren naar de nieuwe kapschuur in de vorm van een karrespoor.

Karakteristiek bijgebouw

  • Dak voorzien van dakpannen in lijn met het woonhuis.
  • Het voorste deel onderscheiden van het achterste deel. Achterste deel voorzien van houten potdeksel, voorste deel voegwerk in oorsprong herstellen.
  • Materialen vervangen voor natuurlijk hout, zoals stalen windveren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0017.png"

Figuur 15: Weergave referentiebeelden.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Quickscan natuurwaardenonderzoek is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is bijgevoegd (Bijlage 1 van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Resultaten toetsing

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de kapschuur gesloopt en de heesters verplaatst worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze afname leidt niet tot wettelijke consequenties.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

Het plangebied ligt op minimaal 7,95 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Nederlands Natura 2000-gebied, is Sallandse Heuvelrug. Het plangebied ligt op minimaal 9,73 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Borkeld en op minimaal 9,95 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het plangebied is niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied. Negatieve effecten, zoals geluid, licht en optische verstoring zijn daarom niet aan de orde. Ook zijn in het Natura 2000-gebied geen negatieve effecten, zoals trillingen waarneembaar. Met uitzondering van het aspect stikstof, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden (zie bijgevoegde Quickscan natuurwaardenonderzoek (Bijlage 1). Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Deze is uitgevoerd en bijgevoegd (zie Bijlage 2). Uit de stikstofberekening blijkt dat als gevolg van de ontwikkelfase er geen toename van depositie plaatsvindt in Natura 2000- gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkelfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden. De gebruiksfase is gelijk aan de referentiesituatie. Er vindt geen toename plaats van stikstofemissie. De gebruiksfase is daarom niet onderzocht.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van de NNN. Het plangebied ligt op minimaal 6,94 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk (geen externe werking). Gelet op de aard, en kleinschaligheid van de ontwikkeling worden ook geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN -beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen daarom in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn dubbelbestemmingen opgenomen die archeologische waarden borgen. De zuidelijke helft van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de noordelijke helft heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (zie figuur 3 voor een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan).

Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is als over een oppervlakte van meer dan 500 m2, de grond dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd. Van beide is met het voorliggende plan geen sprake. Er is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' geldt wel dat wanneer de bodemingreep groter is dan 200 m2, en kleiner is dan 500 m2, en dieper is dan 0,50 m onder maaiveld, dat door het bevoegd gezag een voorschrift aan de benodigde omgevingsvergunning kan worden verbonden. Dit betreft een voorschrift m.b.t. een verplichting tot het bieden van gelegenheid tot een archeologische waarneming. Hiervan kan bij het voorliggende plan sprake zijn, omdat het nieuw te realiseren bijgebouw van maximaal 450 m2, deels binnen deze dubbelbestemming ligt.

De geldende dubbelbestemmingen met bijbehorende regels zijn in dit voorliggende bestemmingsplan overgenomen.

Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Wel kan het bevoegd gezag een voorschrift m.b.t. een verplichting tot het bieden van gelegenheid tot een archeologische waarneming aan de benodigde omgevingsvergunning voor de bouw van het nieuwe bijgebouw verbinden. Dit is geborgd in het voorliggende bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Wel is de woonboerderij op het erf als 'karakteristiek' aangemerkt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Deze woonboerderij wordt met het voorliggende plan niet gewijzigd, maar alleen formeel gesplitst in twee wooneenheden (feitelijk is hier al sprake van).

Het naastgelegen bijgebouw is deel karakteristiek. Dit bijgebouw wordt verbouwd tot een woning, waarbij de karakteristieken worden versterkt. Zo wordt het dak voorzien van pannen, in lijn met de woonboerderij. Het voorste deel van het gebouw wordt onderscheiden van het achterste deel. Het achterste deel wordt voorzien van houten potdeksel en bij het voorste deel wordt het voegwerk hersteld in oorspronkelijke staat. Tot slot worden materialen vervangen door natuurlijk hout.

Het erf wordt daarbij landschappelijk ingericht met inheemse beplanting. Tevens zijn er reeds historische elementen, zoals boomgaarden, aanwezig op het erf, welke behouden blijven.

Conclusie

De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Het totale plan leidt tot een versterking van de cultuurhistorische waarden.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026

In het gemeentelijke rioleringsprogramma is opgenomen dat de gemeente het huidige rioolstelsel in stand wil houden en waar nodig verbeteringen wil doorvoeren. Bij nieuwbouwprojecten is het uitgangspunt dat huishoudelijk afvalwater en hemelwater gescheiden wordt aangeboden. Als het rioolstelsel bij bestaande bebouwing in slechte staat is, dan wordt het vervangen of gerelined. Wanneer het rioolstelsel in particuliere grond ligt, heeft het daarbij de voorkeur deze te verplaatsen naar openbare grond.

Met het voorliggende plan wordt huishoudelijk afvalwater en hemelwater gescheiden. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Afvalwater wordt afgevoerd via het riool. Door het plan neemt het afvalwaterdebiet op het bestaande drukrioolstelsel daardoor beperkt toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van de drukriolering en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.


Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in deze omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat het waterschap daarbij wendbaar inspeelt op ontwikkelingen. Het waterschap voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin het waterschap de taken klimaatneutraal uitvoeren.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruikt het waterschap de (digitale) watertoets.

Watertoetsprocedure

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het plangebied neemt het verhard oppervlak slechts beperkt toe. Dit betreft minder dan 500 m2. Rond de bestaande en rond de nieuwe bebouwing is voldoende ruimte beschikbaar om het regenwater op te vangen en te infiltreren, zonder dat dit tot overlast leidt bij de aanliggende percelen. Qua afwatering veranderd de situatie nauwelijks.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast.

Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in 'Boringsvrije zone Salland Diep'. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel. Met het voorliggende plan leidt niet tot een verhoging van het risico op het verontreinigen van grondwater.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Er is voldoende ruimte aanwezig om het water ter plaatse te infiltreren.

Overstromingsrisico

Het plangebied ligt niet binnen een dijktraject. Een dijktraject is een wettelijk vastgelegd gebied waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het plan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking).

Omdat de locatie niet in overstroombaar gebied ligt, is het opnemen van een overstromingsrisicoparagraaf niet nodig.

Conclusie water

Het plan voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeur van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel) en de aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.

4.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een verkennend bodem- en indicatief asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan).

Conclusies verkennend chemisch bodemonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is op basis van de resultaten van het huidige onderzoek verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concludeert het onderzoeksbureau dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Conclusies verkennend asbestonderzoek

De onderzoekshypothese voor het asbestonderzoek, zijnde een verdachte locatie voor het voorkomen van asbest, is gelet op het aantonen van asbest (2,3 mg/kg d.s.) formeel bevestigd. Het gemeten gehalte is gelegen beneden de helft van de interventiewaarde. Indien bij verkennend onderzoek gehalten aan asbest worden gemeten beneden de helft van de interventiewaarde is het statistisch aannemelijk, e.e.a. op basis van paragraaf 6.1 van de NEN5707:2015, dat ook bij nader onderzoek geen interventiewaarde zal worden overschreden. De resultaten van het asbestonderzoek geven geen aanleiding tot nader onderzoek en vormen geen belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

5.3 Geluid

Algemeen

Het aspect geluid speelt een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit. Ook is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor. In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Wegverkeerslawaai

Aan de Bronsvoorderdijk 19 wordt wordt een nieuwe woning gerealiseerd, in een bestaande schuur. Dit plan is middels een onderzoek getoetst aan de Wet geluidhinder (zie Bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan). De conclusies zijn hierna weergeven.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Rijksweg A1 bedraagt op de noordgevel van de nieuwe woning 53 dB, na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB voor woningen buiten de bebouwde kom wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Bronsvoorderdijk bedraagt op de zuidgevel 38 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk omdat de A1 reeds voorzien is van een stil wegdek en andere bronmaatregelen verkeerskundig niet mogelijk zijn. De woning wordt gedeeltelijk reeds van de weg afgeschermd door een scherm ten zuiden van de A1 ter hoogte van de woingen aan de Beekwal. Een aanvullende afscherming op het eigen terrein is financieel niet haalbaar. Voor de gevels van de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB voor geluid door wegverkeer op A1.

De woning heeft een geluidluwe zijde en buitenruimte aan de zuidzijde. De geluidbelasting voor wegverkeer bedraagt ten hoogste 57 dB zonder aftrek. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening voor de woning als tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt GA;k 24 dB. Voor de zuidgevel, met een geluidbelasting van minder dan 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit.

Railverkeerlawaai

Van railverkeerlawaai is geen sprake.

Industrielawaai

Er is geen bedrijf gelegen in de directe omgeving van het plangebied.

Conclusie

Voor de gevels van de nieuw te realiseren woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB voor geluid door wegverkeer op A1. Deze 'hogere grenswaarde procedure' doorloopt de procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Bronsvoorderdijk 19 betreft het de toevoeging van twee wooneenheden. Twee wooneenheden dragen volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

De ontwikkeling valt binnen de 300 meter zone van de A1 (Rijksweg). Gezien de relatief korte afstand kan de weg nadelige gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit voor de bewoners als het gaat om stikstofoxide en fijnstof. Op grond van de Grootschalige concentratiekaarten van Nederland (GCN) blijkt dat, ter hoogte van de voorgenomen locatie Bronsvoorderdijk 19 te Bathmen, de concentratie stikstofoxide en fijnstof ver beneden de wettelijk grenswaarde blijven. De niet-wettelijke advieswaarde van de WHO wordt wel overschreden. Het plan voorziet niet in zeer kwetsbare functies zoals ziekenhuizen, kinderdagverblijven, enz. waarvoor strengere normen gelden.

Conclusie

Conclusie is dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en qua stikstofoxide en fijnstof sprake is van een voldoende goed woon- en leefklimaat voor bewoners, waarbij voldaan wordt aan de wettelijke grenzen.

5.5 Externe veiligheid

Inleiding en situatie

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er gelden strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro. De risicokaart laat zien dat er een aantal hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie aan de westzijde van het plangebied liggen en een route gevaarlijke stoffen (provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen) aan de noordkant, over de A1 (zie figuur 16). Op basis van artikel 1 wordt het voorliggende plangebied aan de Bronsvoorderdijk 19 (waarbij twee extra wooneenheden worden gerealiseerd) beschouwd als een kwetsbaar object.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0018.png"

Figuur 16: Weergave Risicokaart. Met het rode icoontje is het plangebied aangeduid.

Inrichtingen

Het voorgenomen plan ligt niet in het invloedsgebied van een nabijgelegen risicobedrijf. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is niet noodzakelijk.

Transportroutes

Het voorgenomen plan ligt niet binnen 200 meter van een in de nabijheid gelegen transportroute voor gevaarlijke stoffen. De basisnet route vervoer gevaarlijke stoffen (de A1) ligt weliswaar buiten de 200 meter zone, maar de ontwikkeling valt nog wel binnen het invloedsgebied (355 meter voor stofgroep LPG). Op grond van artikel 7 van het besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) is dan nog wel advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk.

Buisleidingen

Aan de westzijde, op ongeveer 372 meter van het plangebied, liggen vijf hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie met nummers A 505, 506, 549, 588 en 662. Hierna volgt een overzicht met diameter, druk en invloedsgebied van de verschillende leidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P416-OW01_0019.png"

Ter hoogte van de locatie voor het splitsen van de woning en het realiseren van een woning in een bestaande schuur ligt langs de leidingen geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-06). Ook vindt de ontwikkeling niet plaats binnen 5 meter aan weerszijden van de leidingen (de vrijwaringszone).

Omdat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied is gelegen moet op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen het groepsrisico worden verantwoord. Het realiseren van een tweede wooneenheid en woning in bestaande schuur leidt tot een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen. Gezien het feitelijk maar om 2 woningen gaat blijft dit beperkt tot een toename van 4,8 personen. In een gebied van 1 kilometer ten noorden en zuiden van de leiding, ter hoogte van de ontwikkeling, liggen in het invloedsgebied (dit is het gebied waarbinnen het aantal personen moet worden bepaald) 36 woningen. Dit komt neer op afgerond 86 personen. De toename van 2 woningen leidt daarmee niet tot een grotere toename dan 10% van de aanwezige personendichtheid in de bestaande situatie. Ook zal de oriënterende waarde of 10% van deze waarde niet worden overschreden, gezien de lage personendichtheid in het invloedsgebied. Dit zal ook niet veranderen door de toevoeging van 2 wooneenheden. Hierdoor kan dan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Overigens draagt een berekening van het groepsrisico hierin niet bij, aangezien is gebleken dat een dergelijke toename op een lage personendichtheid in het invloedsgebied niets bijdraagt aan de hoogte van het groepsrisico. Laat staan dat dit leidt tot een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Hierdoor is een berekening met het rekenprogramma Carola niet zinvol. Wel blijft advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Zij adviseren over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid bij een eventueel incident met een hogedruk aardgasleiding.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

De Veiligheidsregio heeft advies uitgebracht, welke is bijgevoegd (zie Bijlage 7). Aangegeven is dat de ontwikkeling plaatsvindt op circa 270 meter van de A1 (waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden) en op meer dan 350 meter van vijf aardgastransportleidingen.

Volgens de Signaleringskaart liggen de 1% letaliteitsgrens van de hogedruk aardgas buisleidingen A-549, A-506, A-505, A-588 en A-662 op respectievelijk 545, 485, 430, 545 en 585 meter van deze buisleidingen. Het hele plangebied ligt binnen de tweede ring van de buisleidingen. Binnen de tweede ring zijn er bij een fakkelbrand secundaire branden te verwachten. Bij mensen buiten zijn dodelijke en (zwaar) gewonde slachtoffers te verwachten. De hulpdiensten hebben de eerste tijd geen mogelijkheden tot effectief optreden. De aanwezigen zijn in deze tussentijd aangewezen op zelfredzaamheid. Om de kans op fakkelbrand te beperken kunnen o.a. bronmaatregelen genomen worden en planologische maatregelen (zie het bijgevoegde advies). Dit is echter financieel, ruimtelijk en functioneel niet mogelijk. Daarnaast zijn er nog ontwerpmogelijkheden, randvoorwaarden voor de hulpverlening en randvoorwaarden voor zelfredzaamheid (zie bijgevoegd advies) waarmee risico's beperkt kunnen worden.

Bij een incident op de A1 ontstaat brand waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Door de brand loopt de temperatuur op en daarmee neemt ook de druk in de tank toe. Binnen ongeveer 20 minuten bezwijkt de tank, de LPG komt vrij en wordt ontstoken. De hittestraling is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. Het plangebied ligt in de derde ring van het BLEVE scenario. Er is alleen lichte schade, afbladderend verf en ernstige verkleuring te verwachten. Om de kans op deze incidenten te beperken kunnen o.a. bronmaatregelen genomen worden en planologische maatregelen (zie het bijgevoegde advies). Dit is echter financieel, ruimtelijk en functioneel niet mogelijk. Daarnaast zijn er nog ontwerpmogelijkheden, randvoorwaarden voor de hulpverlening en randvoorwaarden voor zelfredzaamheid (zie bijgevoegd advies) waarmee risico's beperkt kunnen worden.

Door een incident op de A1 tankwagen met toxische stof breekt de aansluiting van de afsluiter af. Er ontstaan een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt. Alle vrijgekomen toxische stof verdampt en er ontstaat een giftige wolk die zich (snel) met de wind mee verspreidt. Bij een incident met toxische stoffen moeten de mechanische ventilatie, de ramen en deuren worden gesloten. Dan kan tot enkele uren veilig worden geschuild in de woningen.

Beperken risico

Met het voorliggende plan worden maatregelen genomen om risico's te beperken:

  • Waar mogelijk worden bij de uitvoering brandwerende materialen toegepast;
  • Het erf heeft in de toekomstige situatie twee inritten waar brandweervoertuigen gebruik van kunnen maken. De gebouwen waarin wordt gewoond zijn goed bereikbaar voor de brandweer;
  • Bewoners kunnen van de brand af vluchten. Bij een incident bij een aardgastransportleiding kan gevlucht worden richting het zuidoosten en bij een incident op de A1 kan snel gevlucht worden via naar het zuiden, via de Bronsvoorderdijk en de Beekwal.
  • Er is sprake van risico-communicatie, waarbij bewoners op de hoogte worden gebracht van de risico's en de handelingsperspectieven bij een incident bij een risicobron.

Daarnaast is het van belang dat er kan worden verondersteld dat de aanwezige personen in het plangebied zelfredzaam zijn. Naarmate personen ouder worden, zal de zelfredzaamheid wel afnemen. Gezien de locatie in het buitengebied, en de kenmerken van het plan, is het redelijkerwijs niet te verwachten dat binnen het plangebied langdurig (over kortere periodes kan dat incidenteel anders zijn) niet-zelfredzame mensen zullen verblijven. Daarnaast kunnen mensen elkaar in veiligheid brengen.

Externe veiligheidsbeleid gemeente Deventer

De gemeente heeft vastgesteld beleid externe veiligheid. Het voorliggende plan voldoet aan dit beleid.

Conclusie

Het voorliggende plan voldoet aan de wetgeving en het beleid betreffende externe veiligheid. Wel zijn er risico's m.b.t incidenten bij de aardgastransportleiding en bij de A1. Door middel van de genoemde maatregelen worden risico's zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast kan worden verondersteld dat er binnen het plangebied over het algemeen zelfredzame mensen wonen, die ook in staat zijn om elkaar in veiligheid te brengen. Dit overwegende wordt de realisatie van twee extra wooneenheden binnen bestaande bebouwing hier aanvaardbaar geacht.

5.6 Wet geurhinder een veehouderij

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen wordt voldaan aan de in de Wet geurhinder opgenomen vaste afstanden. Binnen 2 km van het plangebied zijn wel meerdere veehouderijen met geuremissie-dieren aanwezig. Gezien de grote afstand en de totale geuremissie van deze bedrijven op het plangebied is geen onderzoek nodig naar de voor- en achtergrondbelasting. Er kan redelijkwijs aangenomen worden dat de geuruitstoot geen invloed heeft op een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied.

Omliggende veehouderijen liggen op voldoende afstand en hun milieuruimte wordt bepaald door gevoelige objecten die dichterbij die veehouderijen zijn gelegen.


Conclusie

Er wordt voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. M.b.t. geur is het aannemelijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied en de voorliggende ontwikkeling is niet beperkend (m.b.t. geur) voor omliggende veehouderijen.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen grote (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat, op basis van bedrijven en milieuzonering, hier sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Voor het voorliggende plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft een voornamelijk een functiewijziging van bestaande bebouwing. Daarnaast wordt één nieuw gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De vormvrij m.e.r. -beoordeling laat zien dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen MER noodzakelijk;

5.9 Verkeer en parkeren

In het voorliggende plan wordt de splitsing van de woonboerderij in twee wooneenheden nu geformaliseerd, wordt het naastgelegen (grotendeels) karakteristieke bijgebouw verbouwd en in gebruik genomen als woning en wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. De ontsluiting vindt plaats op de Bronsvoorderdijk, op een overzichtelijke en veilige wijze. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan.

Op basis van de gemeentelijke parkeernota gelden voor woningen de volgende gemiddelde parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren):

  • 'koop, vrijstaand': 2,4 parkeerplaatsen per woning.
  • 'koop, twee onder-een-kap': 2,2 parkeerplaatsen per woning.

Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat per woning ruimschoots kan worden voldaan aan de geldende parkeernormen.

5.10 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Dit artikel gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van agrarische bedrijven en agrarische gronden. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen agrarisch bouwvlakken. In dit voorliggende bestemmingsplan zitten geen agrarische bouwvlakken opgenomen.

Artikel 4 Natuur

Dit artikel gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van gronden met de bestemming 'Natuur'.

Artikel 5 Wonen

Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak, en uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken, burgerwoningen zijn toegestaan. Binnen de karakteristieke woonboerderij zijn twee wooneenheden toegestaan, binnen de bestaande bebouwing. Op de verbeelding is de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' (2) opgenomen, en de bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Hiermee is op de verbeelding en in de regels geborgd dat de woonboerderij formeel gesplitst wordt in twee wooneenheden, binnen het bestaande bouwvolume.

In de regels is tevens opgenomen dat het naastgelegen gebouw in gebruik kan worden genomen als woning, binnen het bestaande volume. Op de verbeelding heeft dit gebouw hiertoe een bouwvlak gekregen.

Aan de oostzijde van het erf wordt een gezamenlijk bijgebouw gerealiseerd van maximaal 450 m2. Dit maximale oppervlak is geborgd in de regels.

Binnen de bestemming wonen zijn erf en tuin tevens toegestaan. Ook is in dit artikel een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Tot slot is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting borgt de uitvoering van het inrichtingsplan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 en artikel 7 Waarde - Archeologie 3

Deze artikelen geven aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

3. Algemene regels

Artikel 8 t/m 14 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld. In artikel 8 Anti-dubbeltelregel zijn regels opgenomen om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 9 bevat de Algemene bouwregels en artikel 10 de Algemene gebruiksregels. Artikel 11 bevat de algemene aanduidingsregels. In artikel 12 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere mantelzorg en kleinschalige windmolens. Artikel 13 bevat de wijzigingsregels.

Ten slotte bevat artikel 14 enkele Overige regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 15 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het plan voor de Bronsvoorderdijk 19 is, voor vooroverleg, afgestemd met de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat het plan past binnen het provinciaal beleid.

Waterschap Rijn en IJssel

Het plan is afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel door middel van het uitvoeren van de digitale watertoets. Hierbij is naar voren gekomen dat er geen waterschapsbelang is gemoeid met het voorliggende plan. De 'korte procedure' is gevolgd (zie paragraaf 4.5).

Inspraak

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling. Tevens heeft de initiatiefnemer zelf de omgeving geïnfomeerd.

Omgevingsproces

De initiatiefnemer heeft keukentafelgesprekken gevoerd met de direct omwonenden. Dit betreft 6 families. Hierbij is ook het concept-plan getoond. Alle omwonenden hebben hun steun uitgesproken en verklaard geen bezwaar te hebben tegen het voorgenomen plan. Tijdens de gesprekken kwamen er wel twee opmerkingen naar voren. Het eerste verzoek was om geen zilverkleurige zonnepanelen te plaatsen en het tweede verzoek was om qua aanplant m.b.t. de houtwal iets afstand te houden van de kruising Bronsvoorderdijk- Beekwal. De zonnepanelen worden in donkere kleur uitgevoerd en m.b.t. de houtwal wordt deze afstaand aangehouden.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf ........ voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.