Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Bloemenkampsweg 5
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0150.TAM005-OW01

Regels

Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie [naam van de locatie van het plan] en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22e]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.  
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22e] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.
 
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22e]' gelezen worden.
 
De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage [22e] bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.
 
hoofdstuk 1 [H. 22e paragraaf 1] Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
1.1 van toepassing verklaring
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op de regels in dit plan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.
1.2 aanvullende begrippen
In aanvulling op of in afwijking van het bepaalde in lid 1.1 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de begrippen als bedoeld in lid 1.3 tot en met lid 1.77 gehanteerd.
1.3 plan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Bloemenkampsweg 5 met identificatienummer NL.IMRO.0150.TAM005-OW01 van de gemeente Deventer, met de daarbij behorende geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels; 
1.4 wijzigingsbesluit omgevingsplan
het besluit tot wijziging van het Omgevingsplan gemeente Deventer, waarbij het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Bloemenkampsweg 5 bedoeld in artikel lid 1.3 is toegevoegd als hoofdstuk 22e;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afhankelijke woonruimte
een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.8 agrarisch bedrijf
een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:
  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  3. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  4. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.9 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.10 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12 archeologische verwachtingswaarde
de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit het verleden.
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.15 bebouwingspercentage
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 bed and breakfastvoorziening buitengebied
een aan de woonactiviteit ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een Bed and Breakfastvoorziening buitengebied wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.17 bedrijf
een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.18 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfrecreatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens huisvesting daar, gelet op de Gebruiksactiviteiten toegestaan van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.20 beroep of bedrijf aan huis
een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonactiviteit behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonactiviteit in overeenstemming is;
1.21 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of wijzigingsbesluit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of besluit.
1.22 bestaand gebruik
gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of wijzigingsbesluit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of wijzigingsbesluit.
1.23 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.29 dak
iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.32 duurzame energie
vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;
1.33 duurzame energievoorziening
een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;
1.34 erf
bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.35 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.36 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en natuurspeelplaatsen;
1.37 functiegrens
de grens van een functievlak;
1.38 functievlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde gebruiksactiviteit;
1.39 geitenhouderij
veehouderij met meer dan 10 geiten;
1.40 geluidbelasting
de geluidbelasting vanwege een geluidsbronsoort als bedoeld in bijlage I, onder A van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
1.41 groepsrisico
de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit;
1.42 hellend dak
een afdekking van een gebouw of bouwwerk, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen.
1.43 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.44 hobbymatige activiteiten
het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf kunnen worden aangemerkt.
1.45 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.46 inrichtingsplan
een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.47 kap
een dak met een nok en een zekere helling;
1.48 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;
1.49 kinderboerderij
een recreatieve voorziening waarop, al dan niet in combinatie met andere recreatieve voorzieningen, dieren worden gehouden.
1.50 landschappelijke inpassing
de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.
1.51 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;
1.52 nevengebruiksfunctie
een of meer bedrijfsmatige gebruiksfuncties in combinatie met en ondergeschikt aan de hoofdfunctie (agrarisch) bedrijf of wonen ter plaatse.
1.53 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.54 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de gebruiksactiviteit(en) toegestaan.
1.55 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.56 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn gebruiksfunctie onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.57 overige seksinrichtingen
seksinrichtingen, zoals clubprostitutie (seksclubs, privéhuizen) en erotische massagesalons en naar de aard daarmee gelijk te stellen seksinrichtingen;
1.58 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.59 paardenbak
een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.60 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;
1.61 paardenhouderij
een gebruiksgericht bedrijf dat is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden met daaraan ondergeschikte gebruiksactiviteiten behorende bij een paardenhouderij;
1.62 peil
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  4. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;
1.63 prostitutiebedrijf
  1. het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
  2. van een prostitutiebedrijf is geen sprake als:
    1. er sprake is van één zelfstandig werkende zich prostituerende persoon;
    2. prostitutie plaatsvindt in de woning van de zich prostituerende persoon;
    3. de woning geen uiterlijke kenmerken van prostitutie heeft, en
    4. niet (uitvoerig) geadverteerd wordt.
1.64 rechthebbende
de zakelijk gerechtigde tot de grond dan wel degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.
1.65 risicobron
een activiteit met een plaatsgebonden risico als bedoeld in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
1.66 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.67 seksautomatenhal
een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven met behulp van automaten;
1.68 seksbioscoop
een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur;
1.69 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.70 sekstheater
een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van live-shows;
 
1.71 traditionele kapvorm
een kap, niet zijnde een plat dak, zoals een zadeldak, schilddak, mansardedak, tentdak, etc., al dan niet afgeknot;
1.72 tussenlid
een bouwwerk dat een verbinding tussen twee gebouwen vormt, dat ook voor mensen toegankelijk mag zijn;
1.73 volkstuin
grond waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;
1.74 voormalige bedrijfsbebouwing
bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.75 voorgevel
  1. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'voorgevel';
  2. indien de aanduiding 'voorgevel' ontbreekt:
    1. de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan ??n naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt,
    2. tenzij uit cultuurhistorisch oogpunt een andere gevel als voorgevel heeft te gelden, blijkend uit gevelindeling, ornamentiek en/of erfinrichting.
1.76 weg
weg met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort.
1.77 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 [H. 22e paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten en hoofdstuk 4 [H. 22e paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden gelden de volgende meetbepalingen:
2.1 afstand tussen bouwwerken
tussen bouwwerken onderling daar waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de diepte van een aan- of uitbouw:
de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.
2.5 de dakhelling:
de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidingsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in hoofdstuk 2.
  2. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegestane gebruiksactiviteiten, wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de Gebruiksactiviteiten toegestaan(s) gerichte beheer van de gronden;
    3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegestaan activiteiten, met uitzondering van gronden waarbij middels een specifieke gebruiksactiviteiten detailhandel is toegestaan;
    4. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Toepassingsbereik
  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid;
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn, tenzij anders bepaald, niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22e Bloemenkampsweg 5 (hoofdstuk 22e) zijn van toepassing op de locatie Bloemenkampsweg 5 te Bathmen, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0150.TAM005-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
hoofdstuk 2 [H. 22e paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Beroep of bedrijf aan huis
Gebruik van ruimten binnen een woning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, en overige bijgebouwen en overkappingen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als overeenkomstig de toegestane gebruiksactiviteiten zoals opgenomen in overige artikelen in dit hoofdstuk aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Staat van beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 100 m² mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfastvoorziening buitengebied mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal slaapplaatsen ten dienste van de Bed and Breakfastvoorziening buitengebied niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.
6.2 Kleinschalige kinderopvang
6.2.1 Gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt als overeenkomstig de toegestane gebruiksactiviteiten aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
6.2.2 Toepassingsbereik
Het bepaalde in subsubparagraaf 6.2.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:
  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een brand- en/of explosieaandachtsgebied
  3. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  4. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  5. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  6. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT);
  7. 2 kilometer van een geitenhouderij.
6.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
6.3.1 Gebruiksregels
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en nota worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) afwijken van het bepaalde in subsubparagraaf 6.3.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.3.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
6.4 Gewasbeschermingsmiddelen toepassen
6.4.1 Gewasbeschermingsmiddelen - vergunningplicht
Bij het telen van gewassen in de openlucht ter plaatse van de aanduiding ‘gewasbeschermingsmiddelen toepassen’ is het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen verboden zonder omgevingsvergunning.
6.4.2 Gewasbeschermingsmiddelen – specifieke aanvraagvereisten
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 6.4.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
  1. een omschrijving van de te telen gewassen;
  2. een tekening waarop de gronden worden aangegeven waarop de gewassen worden geteeld en waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;
  3. een locatiespecifiek onderzoek waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  4. indien dit uit het onderzoek als bedoeld in lid c noodzakelijk blijkt, een landschappelijk inpassingsplan waarin de benodigde landschappelijke maatregelen worden uitgewerkt die nodig zijn om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
6.4.3 Gewasbeschermingsmiddelen – beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 6.4.1 wordt slechts verleend als;
  1. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing indien dit noodzakelijk is op grond van een locatiespecifiek onderzoek.
6.4.4 Gewasbeschermingsmiddelen – voorschriften
Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 6.4.1 kunnen – met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat –vergunningvoorschriften worden gesteld ten aanzien van:
  1. de gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen toegepast mogen worden;
  2. de landschappelijke inpassing om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 7 Agrarisch met waarden - landschapswaarden
7.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan
In het als Agrarisch met waarden - landschapswaarden aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
  1. grondgebruik ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in: 
    1. lid 1.8 onder b;
    2. lid 1.8 onder a, e, f en g, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gewasbeschermingsmiddelen toepassen’ bij het telen van gewassen in de openlucht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen alleen is toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning overeenkomstig het gestelde in artikel 6.4 is verleend;
  2. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  3. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschapswaarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  4. extensieve dagrecreatie; 
  5. grondgebonden zonnepanelen bij en ten dienste van woningen, mits voldaan wordt aan lid 11.3;
  6. het gebruik van gronden voor een paardenbak, mits voldaan wordt aan lid 11.2.
met de daarbij behorende voorzieningen.
Artikel 8 Natuur
8.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan
In het als Natuur aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. extensieve dagrecreatie;
  3. houtoogst;
  4. water;
met de bijbehorende voorzieningen.
Artikel 9 Wonen - Buitengebied
9.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan
In het als Wonen - Buitengebied aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:
  1. het wonen;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in lid 6.1 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in lid 6.2;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' voormalige bedrijfsbebouwing;
  3. bij deze toegestane gebruiksactiviteiten behorende voorzieningen; 
met daaraan ondergeschikt:
  1. de in onderstaande tabel 'Nevenactiviteiten die bij recht zijn toegestaan' vermelde toegestane nevenactiviteiten;
  2. bed and breakfast buitengebied;  
Tabel: 'Nevenactiviteiten die bij recht zijn toegestaan'
 
nevenactiviteiten   maximaal aantal m²  
 gronden in gebruik voor nevenactiviteiten   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenactiviteiten  
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100 m²  
inpandige opslag en stalling   -   500 m²  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200 m²  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100 m²  
9.2 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bij een combinatie van nevenactiviteiten mag de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  2. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  3. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 4;
  4. nevengebruiksfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  5. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen detailhandel toegestaan.
hoofdstuk 3 [H. 22e paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten
 
Artikel 10 Algemene regels bouwactiviteiten
 
10.1 Toepassingsbereik
Artikel 22.27 is alleen van toepassing op bouwactiviteiten die voldoen aan de regels uit hoofdstuk 3.
10.2 Bestaande afstanden en maten
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 11 Bouwregel-14
11.1 Werkingsgebied Bouwregel-14
Artikel 11 geldt ter plaatse van 'Bouwregel-14'.
11.2 Bouwregels voor het bouwen van een gebouw
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
  1. Uitsluitend erf- of terreinafscheidingen en veekeringen zijn toegestaan, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. In afwijking van onderdeel a zijn ook paardenbakken toegestaan als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
    1. paardenbakken zijn alleen toegestaan bij en aansluitend op aangrenzende percelen met de gebruiksactiviteit 'Wonen - Buitengebied', uitgezonderd op percelen met de gebruiksactiviteit 'Natuur';
    2. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
    3. de afstand tussen de paardenbak en functie- of bouwvlakken van derden bedraagt minimaal 25 m;
    4. de oppervlakte van een paardenbak is niet meer 1.200 m²;
    5. de omheining van een paardenbak is niet hoger dan 1,5 m;
    6. bij de paardenbak zijn lichtmasten toegestaan met een hoogte van niet meer dan 6 m, mits lichtvervuiling tot een minimum wordt beperkt;
    7. de paardenbak wordt landschappelijk ingepast.
11.3 Bouwregels voor het bouwen van grondgebonden zonnepanelen
In afwijking van lid 11.2 zijn ook grondgebonden zonnepanelen bij en ten dienste van woningen toegestaan als wordt voldaan aan de volgende beoordelingsregels:
  1. De zonnepanelen zijn gesitueerd op de grond bij een woning of (agrarische) bedrijfswoning, met uitzondering van recreatiewoningen;
  2. Het aanbrengen van zonnepanelen op het dak en binnen het bouwvlak behoort uit financieel, bouwkundig, landschappelijk of stedenbouwkundig oogpunt redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden;
  3. De aard en de schaal van de zonnepanelen staan aantoonbaar in relatie tot de energiebehoefte van de bewoners van de woning waarbij zij horen;
  4. De aard en de schaal van de zonnepanelen staan in relatie tot de omgeving;
  5. De zonnepanelen worden landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is vastgelegd in een inrichtingsplan;
  6. De bestaande natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. Het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast;
  8. De initiatiefnemer heeft voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning aangetoond dat procesparticipatie van de omgeving heeft plaatsgevonden.
Artikel 12 Bouwregel-45
12.1 Werkingsgebied Bouwregel-45
Artikel 12 geldt ter plaatse van 'Bouwregel-45'.
12.2 Bouwregels voor het bouwen van woningen
Voor het bouwen van woningen, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen en ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
  1. Woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak;
  2. Het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan één, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid;
  3. De inhoud van een woning bedraagt niet meer dan 750 m³, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid;
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden woningen aaneengebouwd;
  5. De goothoogte van een woning bedraagt niet meer dan 4,5 m en de bouwhoogte van een woning bedraagt niet meer dan 10 m, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid;
  6. In afwijking van het vorige onderdeel is de goothoogte ter plaatse van een wolfseinde niet hoger dan 1 m beneden de aangrenzende noklijn (loodrecht gemeten);
  7. De dakhelling van een woning bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
12.3 Bouwregels voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen
Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
  1. Bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. De oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt niet meer dan 100 m², tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid. Een aanduiding kan ook een totale oppervlakte aan bijgebouwen bij meerdere woningen aanduiden;
  3. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m en de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m, tenzij ter plaatse van een aanduiding anders is aangeduid;
  4. In afwijking van het vorige onderdeel bedraagt de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 4 m, als de hogere goothoogte noodzakelijk is voor het stallen van werktuigen ten behoeve van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
  5. De dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
12.4 Bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
  1. Erf- of terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van:
    1. 1 m, indien gesitueerd voor de voorgevel van de woning;
    2. 2 m, indien gesitueerd op andere plaatsen;
  2. De bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
12.5 Bouwregels voor ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
  1. Ondergrondse bouwwerken worden uitsluitend gebouwd binnen bouwvlakken en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegankelijk vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder zij zijn gerealiseerd;
  3. Ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling zijn uitsluitend toegestaan onder woningen.
12.6 Aanvullende bouwregels ten aanzien van welstand
Voor het bouwen van woningen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken geldt, in afwijking van artikel 22.29, eerste lid, onder b, het volgende:
  1. Het uiterlijk van bouwwerken voldoet aan de criteria voor beeldkwaliteit opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 1 bij de regels in dit hoofdstuk;
  2. Indien de criteria uit afbeeldingen bestaan, geldt dat de opgenomen afbeeldingen weergeven welke aspecten in een concreet ontwerp van belang zijn. De afgebeelde modellen zijn geen ontwerp en behoeven niet letterlijk overgenomen te worden.
12.7 Nadere regels vergunningsvrij bouwen
12.7.1 Inperkingen artikel 22.27 vanwege bodemkwaliteit
  1. Dit artikel is van toepassing op bouwwerken die met toepassing van artikel 22.27 van dit omgevingsplan zonder omgevingsvergunning worden gebouwd.
  2. Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie is bij overschrijding van een waarde bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, alleen toegelaten als een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  3. Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
  4. Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
    1. De onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    2. De naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
    3. Het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
    4. De dagtekening; en
    5. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
  5. Het vierde lid, onder a en e, is niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, redelijkerwijs is uit te sluiten.
  6. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, wordt een bodemgevoelig gebouw, of een gedeelte daarvan, op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen na de bouwactiviteit nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn getroffen.
hoofdstuk 4 [H. 22e paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden
 
Artikel 13 Aanlegstelsel agrarisch met waarden
13.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden op of in de gronden met de gebruiksactiviteiten 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  2. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  3. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  4. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).
13.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 13.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  4. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was;
  5. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  6. voor eenmalig ophogen van grond tot een hoogte van maximaal 25 cm met een maximale oppervlakte van 2.000 m².
13.3 Beoordelingsregels
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in de gebruiksactiviteiten 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden', niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 14 Aanlegstelsel natuur
14.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden op of in de gronden met de gebruiksactiviteiten 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen en aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  3. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  4. het bebossen van gronden;
  5. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  6. het wijzigen van de waterhuishouding zoals het bemalen, draineren, het uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  7. het beplanten met lijnvormige beplanting zoals singels, lanen, houtwallen e.d.
14.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 14.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen
  2. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  3. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  4. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was;
  5. die moeten worden uitgevoerd op grond van Hoofdstuk 5.
14.3 Beoordelingsregels
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, één of meer waarden zoals bedoeld in de gebruiksactiviteit 'Natuur' niet onevenredig worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of gebruiksactiviteiten niet onevenredig worden verkleind.
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 2
15.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied
In het gebied 'Waarde - Archeologie - 2' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
15.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
  1. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in lid 15.1,  
verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
15.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
15.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in lid 15.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
15.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m² maar minder dan 2.500 m² bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
15.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in lid 15.3.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
15.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in lid 15.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 1000 m² en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  8. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
15.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in subsubparagraaf 15.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
15.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 15.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
  1. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  2. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en kleiner is dan 2.500 m².
15.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
15.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in lid 15.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
15.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m² maar minder dan 2.500 m² bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
15.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
De in subsubparagraaf 15.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 4
16.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied
In het gebied 'Waarde - Archeologie - 4' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
16.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in lid 16.1,
verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij: 
  1. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  2. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
16.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
16.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in lid 16.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
16.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100 m² maar minder dan 200 m² bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
16.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in lid 16.3.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
16.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in lid 16.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 100 m² en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  8. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
16.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in subsubparagraaf 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
16.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 16.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
  1. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  2. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100 m² en kleiner is dan 200 m².
16.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
16.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in lid 16.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
16.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100 m² maar minder dan 200 m² bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
16.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
De in subsubparagraaf 16.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Artikel 17 Waarde - Landschap - 1
17.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan
De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar Gebruiksactiviteiten toegestaan, mede bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:
  1. openheid;
  2. reliëf;
    met dien verstande dat:
  3. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij niet is toegestaan.
17.2 Bouwregels
Met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals zijn niet toegestaan.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  2. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  3. het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd erfbeplanting;
  4. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  5. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).
 
17.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel lid 17.3 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  3. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  4. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
17.3.3 Toepassingsvoorwaarden
De in lid 17.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken landschappelijke waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
 
hoofdstuk 5 [H. 22e paragraaf 5] Beheer en onderhoud
   
Artikel 18 Verplichting sloop en inrichting
 
18.1 Sloopverplichting
Ter plaatse van het werkingsgebied Bloemenkampsweg 5 is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit landschapsontsierende bebouwing te slopen zoals aangeduid in Bijlage 2.
18.2 Uitvoerings- en instandhoudingsverplichting inrichting en natuurinclusieve maatregelen
  1. Ter plaatse van het werkingsgebied Bloemenkampsweg 5 is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit het inrichtingsplan uit te voeren zoals opgenomen in Bijlage 3, inclusief het uitvoeren van natuurinclusieve maatregelen zoals opgenomen in dat inrichtingsplan.
  2. Als ter plaatse van het werkingsgebied Bloemenkampsweg 5 een of meer nieuwe woningen of andere hoofdgebouwen zijn toegestaan, vangt de in onderdeel 1 bedoelde termijn aan op de dag na het onherroepelijk worden van de voor het bouwen van de eerste woning of hoofdgebouw benodigde omgevingsvergunning.
  3. de op grond van onderdeel 1 aangelegde (beplantings)maatregelen worden op duurzame wijze in stand gehouden.
hoofdstuk 6 [H22e. paragraaf 8] Overgangsbepalingen
 
Artikel 19 Overgangsrecht
 
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.1.2 Bevoegdheid
Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in subsubparagraaf 19.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in subsubparagraaf 19.1.1 met maximaal 10%.
19.1.3 Uitzondering
subsubparagraaf 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
19.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
19.2.2 Verbod verandering gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in subsubparagraaf 19.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
19.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in subsubparagraaf 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
19.2.4 Toepassingsbereik
subsubparagraaf 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.