Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22n Bathmenseweg 46-Harmelinksdijk 2
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0150.TAM014-OW01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijzigen omgevingsplan

Voorliggende wijziging van het omgevingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele. Op het bedrijfsperceel staat een boerderij met een aangebouwde 2e bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing. Met het staken van de bedrijfsactiviteiten hebben de bedrijfsgebouwen geen vervolgfunctie meer, waardoor niet langer in het onderhoud van de bebouwing zal worden geïnvesteerd.
 
Alle voormalige agrarische opstallen in het plangebied die geen vervolgfunctie hebben zijn gesloopt. In ruil daarvoor komen op de locatie twee compensatiewoningen met toepassing van het Rood voor Rood beleid 'Kansen uit Buiten' van de gemeente Deventer. Daarnaast wordt de bedrijfswoning aan de Harmelinksdijk 2 voorzien van een reguliere woonbestemming. Het perceel heeft een adres en is een zelfstandige woning waarvoor in 1949 een bouwvergunning is verleend en die al vanaf de jaren ’50 onafgebroken wordt bewoond. In het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is voor de kadastrale percelen en bedrijfswoningen een gezamenlijk agrarisch bouwvlak opgenomen, echter is geen aanduiding toegekend met twee wooneenheden. Om dit te herstellen, wordt in dit omgevingsplan aan de woning op de locatie de Harmelinksdijk 2 weer een afzonderlijke wooneenheid toegekend.
 
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende omgevingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is daarom een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Voorliggende wijziging van het omgevingsplan voorziet hierin, waarin onder meer wordt onderbouwd dat de gewenste ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Projectgebied

Het plangebied ligt aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2, ten noorden van Lettele, in het buitengebied van de gemeente Deventer. De locatie staat kadastraal bekend als gemeente Diepenveen, sectie nr. K nummers 1108, 1109, 1110, 1111, 1116 en 1117. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de omgeving.
 
 
Afbeelding 1.1 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Huidige situatie

Het plangebied betreft in de bestaande situatie een agrarisch bedrijfsperceel aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 te Lettele, in het buitengebied van de gemeente Deventer. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk bospercelen, agrarische (landbouw)bedrijven, agrarische gronden en verspreid liggende woonpercelen. Het plangebied is omsloten door weilanden, het naastgelegen agrarisch perceel aan de Bathmenseweg 44 en de woning aan de Harmelinksdijk 2a. Aan de noordzijde grenst de voormalige zandwinning de Linderplas.
 
Op het perceel staat een oude karakteristieke boerderij, genaamd “de Nieuwe Hoeve”. Het betreft een oude hoeve. Het betreft een authentieke boerderij met een voor- en een achterhuis. Aan de Noordzijde staat een aangebouwde woning die dateert uit een vergelijkbare periode. Het erf heeft in het jaar 2000 een grote verandering doorgemaakt. Door de sloop van verspreide opstallen en de bouw van een varkensstal die een aanzienlijk impact heeft op het landschap. In de bestaande situatie heeft het erf drie inritten voor aan- en afvoer vrachtverkeer. Naast de woonboerderij zijn op het perceel agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. De totale oppervlakte van de landschapontsierende gebouwen bedraagt 2.232 m2.
 
In afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2 is met een luchtfoto en straatbeeldfoto vanaf de Bathmenseweg de huidige situatie in het plangebied in beeld gebracht. Op de luchtfoto is het plangebied weergegeven oranje omlijnd.
 
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied
 
Afbeelding 2.2 Straatbeeld agrarische bedrijfsperceel (bron: Google Streetview)

1.4 Geldend omgevingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Deventer, in werking getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke deel van het Omgevingsplan bestaat uit de Bruidsschat, alle ruimtelijke gemeentelijke regels en bestemmingsplannen. Ter plaatse van het plangebied geldt het voormalige bestemmingsplan ‘Buitengebied Deventer, 1e herziening’, vastgesteld op 1 maart 2017.
 
Enkelbestemming
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’ met bijbehorend bouwvlak. De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen). Tevens zijn de gronden binnen deze bestemming bestemd voor bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water, met daaraan ondergeschikt een bed & breakfast, evenementen, extensieve dagrecreatie, kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis en enkele toegestane nevenfuncties.
 
Afbeelding 2.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
 
Dubbelbestemming
Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Ook geldt de dubbelbestemming Leiding – Water vanwege de ligging van een transportwaterleiding helemaal westelijk van het perceel.
 
Gebiedsaanduiding
Het perceel is gelegen in een gebied met de gebiedsaanduiding ‘Reconstructiewetzone – verwevingsgebied’. Bouwvlakken ten behoeve van de intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' mogen worden vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare.
 
Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het herontwikkelen van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonerf met in totaal vier wooneenheden (twee bestaande bedrijfswoningen en twee compensatiewoningen). Dit is in strijd met het omgevingsplan aangezien de benodigde gebruiks- en bouwregels voor reguliere woningen ontbreken binnen de agrarische bestemming. Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Voorliggend wijziging van het omgevingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren. De gewenste nieuwe functie en bouwactiviteiten worden met een TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.

1.5 Leeswijzer

De motivering van dit wijzigingsbesluit omgevingsplan bestaat uit acht hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het participatieproces beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. In hoofdstuk 5 worden alle relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Hoofdstuk 6 gaat over de uitvoerbaarheid. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de juridische aspecten behandeld en in hoofdstuk 8 de conclusie.

2 Planbeschrijving

2.1 Plan ontwikkeling

Het initiatief bestaat uit het herontwikkelen van het agrarisch bedrijfsperceel naar een regulier woonerf. De intensieve veehouderij ter plaatse stopt en de landschapsontsierende schuren en stallen worden gesloopt. In ruil voor de sloop wordt in combinatie met landschappelijke inpassing het recht op twee compensatiewoningen verkregen. De woning Harmelinksdijk 2 betreft een bestaande woning die al tientallen jaren in gebruik is als zijnde woning en in eerder geldende bestemmingsplannen op grond van overgangsrecht legaal aanwezig was. Deze woning wordt met dit plan opgenomen als zelfstandige wooneenheid. Voor de gehele ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, waarbij tevens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van toepassing is. Hier wordt in paragraaf 2.3 nader op ingegaan.
 
Sloop
Op het erf Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 stond een varkensschuur met een oppervlakte van 2.232 m². Er is in totaal een oppervlakte van 2.232 m2 gesloopt. In afbeelding 2.4 is een overzicht van de gesloopte gebouwen weergegeven. De bebouwing is deels afkomstig uit het jaar 1970 / 1980 en heeft asbesthoudende dakbedekking. Door de aanwezigheid van asbestdaken is het mogelijk de bedrijfsgebouwen te slopen in ruil voor twee compensatiekavels. Door de sanering en sloop van alle schuren wordt de ruimtelijke kwaliteit sterk verbeterd. Het sloopoverzicht is als bijlage 1 bijgevoegd aan deze toelichting.
 
Afbeelding 2.4 Sloopoverzicht
 
Compensatiewoningen
De compensatiewoningen zijn woningen met een bijgebouw geïntegreerd in één bouwvolume. De inhoud bedraagt hierdoor maximaal 950 m3 per woning. Twee compensatiewoningen worden gerealiseerd aan de achterzijde van het erf van de bestaande boerderij. De bestaande in-/uitrit aan de Harmelinksdijk blijft behouden en wordt ook de in-/uitrit voor de nieuwe woningen.
 
In de basis is het principe dat de compensatiewoningen landen binnen het agrarisch bouwblok door middel van het realiseren van een compact erf. In dit geval is sprake van de aanwezigheid van milieucontouren van de agrarische bestemming aan de Bathmenseweg 44, waardoor het niet mogelijk is compensatie woningen te laten landen binnen deze contouren. Twee compensatiewoningen worden middels een compact erf gerealiseerd buiten de 50 meter contour van Bathmenseweg 44. De derde compensatiewoning wordt middels dit plan niet gerealiseerd vanwege de beperkte mogelijkheden om de woning te laten landen binnen het bestaande bouwvlak.
 
Afbeelding 2.5 Milieucontour Bathmenseweg 44 (50 meter) ten opzichte van bestaande erf Bathmenseweg 46

2.2 Beeldkwaliteit

Op het inrichtingsplan worden structuren duidelijk. In hoofdlijnen lijnen staan wegen, groen en kavelgrenzen vast. Binnen dit kader moet er voldoende ruimte zijn om een eigen ontwerp van een woning met erf te ontwikkelen. Om de eenheid in het gebied te bewaken zijn er wel randvoorwaarden opgesteld voor vormgeving, materialisatie, en beplanting. Middels deze beeldkwaliteitsparagraaf worden criteria opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 2b toegevoegd aan de motivering. Artikel 11.6 van de regels geldt voor Welstand als toetsingskader. Bij toetsing van het definitieve ontwerp van de woningen zullen de volgende criteria gelden. Er kunnen twee compensatiewoningen worden gebouwd: landelijke woningen aaneengebouwd met inpandige bijgebouwen samengevoegd in één schuurvolume.
 
Bestaand erf
Het beeldkwaliteitsplan opgenomen als bijlage 2b bij de motivering is een leidraad voor het plan de Nieuwe Hoeve. Bij de inrichting van het bestaande erf is gekeken naar de positie, vorm, functie en kleurgebruik van de gebouwen.
 
De bestaande boerderij met siertuin is gesitueerd aan de Bathmenseweg. Door zijn ouderdom en verschijningsvorm is het duidelijk het hoofdgebouw op het erf en wordt gekenmerkt door een karakteristieke uitstraling. Deze boerderij staat naar de hoofdweg (Bathmenseweg) gericht en dit wordt gezien als de voorzijde van het erf. Het achtererf is soberder waarbij gebouwen ondergeschikt/dienend zijn aan de hoofdwoning (boerderij). Aan de achterzijde komt een erfinrichting die zorgt voor samenhang tussen de hoofdwoning en de bijgebouwen. Voor het bestaande erf is gekozen om hiërarchie aan te brengen door de verschillende gebouwen een functie mee te geven in het ontwerp.
 
De hooiberg (bedoeld voor hooiopslag vroeger) gaat fungeren als berging en is een verbindende factor in het achterliggende erf. De hooiberg is een gebouw dat het historische gezien een oude periode met een nieuwere periode kan verbinden, omdat dergelijke gebouwen nog altijd in dezelfde stijl en constructie worden uitgevoerd als vandaag de dag.
De compensatiewoningen zullen naar de noordelijke zijde zoveel mogelijk gesloten zijn, uitstraling van een schuurwoning. De nok zal lager liggen dan het hoofdgebouw. Deze woningen hebben een sobere uitstraling.
 
De kleinere berging (B) zal dienst doen als berging en krijgt de uitstraling van een authentieke werktuigenberging/veldschuur.
 
Zo ontstaat er een Hoeve boerderij met bijbehorende Hooiberg, aaneengebouwde schuur(woningen) en werktuigenberging/veldschuur. Vanuit vroegere foto’s blijkt dat die hiërarchie ook op een dergelijke wijze aanwezig is geweest (verschillende bijgebouwen in groter en kleiner formaat los van elkaar op een gezamenlijk erf).
 
Door de ietwat verspreide ligging, wat vroeger ook voorkwam op dit erf, is bij dit nieuwe ontwerp nog een solitaire boom in het midden geplaatst, die de samenhang versterkt.
Om de bestaande boerderij zoveel mogelijk als hoofdgebouw eruit te laten komen is voor de bijgebouwen (incl. schuurwoning aaneengebouwd) een sobere kleurstelling gekozen. Hout en meer antraciet-/zandkleurige gevelsteen. De bestaande boerderij heeft een duidelijk rode baksteen en een nokhoogte van ca. 8,5 meter. De gebouwen achter de hoofdwoning worden door de vorm, functie, positie en kleurgebruik ondergeschikt.
 
Door de open zichtlijnen op het erf ontstaan op het erf ook een paar doorkijken vanaf de Bathmenseweg en de Harmelinksdijk.
 
 
 
Afbeelding 2.6 Impressies beeldkwaliteitsplan

2.3 Landschappelijke inpassing

Het erf is een hoeve gelegen in een jong ontginningslandschap (ca. 1930). Aan de Noordzijde is nog een historisch landschap aanwezig. De contouren van de singels aan de overzijde van de Harmelinksdijk komen op vele historische kaarten terug. Aan de zuidzijde van het erf is mede ook door de Bathmenseweg 46 een veel intensiever landschap ontstaan. Rechte lijnen, grote percelen en weinig singels.
 
Afbeelding 2.7 Topotijdreis 1916, rood: historische lijnen nog aanwezig in Landschap; geel: 2 erven, aanduiding toekomstige locatie Linderplas
 
Afbeelding 2.8 Topotijdreis 1934, 2 woningen
 
Afbeelding 2.9 Topotijdreis 1971
 
Afbeelding 2.10 Topotijdreis 1993 - voor het eerst Linderplas zichtbaar, verspreide gebouwen op het erf
 
Afbeelding 2.11 Topotijdreis 2020
 
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Er vindt een forse investering plaats in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De kwaliteitsimpuls wordt doorvertaald naar landschapsmaatregelen op het inrichtingsplan in Bijlage 2a. Een uitsnede hiervan is opgenomen in afbeelding 2.13. Hierna worden de KGO-maatregelen voor het plangebied puntsgewijs weergegeven.
 
KGO-maatregelen
 
Ontwikkelingsruimte
  • Functiewijziging van Agrarisch naar Wonen
  • Toevoegen van 2 woningen van 950 m³, beide zijn inclusief inpandige berging
  • Toevoegen van een hooiberg bij Bathmenseweg 46 en een kleine berging bij Harmelinksdijk 2
  • De bedrijfswoning aan de Harmelinksdijk 2 conform het overgangsrecht bestemmen naar een reguliere woning (ca. 300m³).
Voor de bovenstaande ontwikkelruimte wordt 2.498,5 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt.
Dit betreft 1.271 m² asbesthoudend dak * 1,21 = 1.537 m2 en 962 m2 niet asbesthoudend dak. Totaal 2.498,5 m2.
 
De totale compensatie
  • Sloop van 2.498,5 m² landschapsontsierende gebouwen, inclusief zwaardere weging vanwege sanering van asbestdaken
  • Beëindigen agrarisch intensief varkensbedrijf
  • Het bouwvolume van twee aaneengebouwde woningen wordt gemaximaliseerd per woning met een inhoud van 950 m³ in plaats van 1.100 m³ inclusief inpandige berging. Cumulatief zorgt dit voor aanzienlijk minder verstening.
  • Verhogen waarden biodiversiteit, afname van verhard en bebouwd terrein en inrichten met groenelementen
  • Aanplant van houtsingel en erfbosje;
  • Landschappelijke versterking kavelgrenssloot met aanplant van o.a. knotwilgen
  • Verwijderen van ongeveer 3.000 m² verhardingen;
  • Herstel doorzichten open coulissen landschap vanaf Bathmenseweg en Harmelinksdijk;
  • Verwijderen van twee bestaande in-/uitritten op de Harmelinksdijk;
Afbeelding 2.13 Erfinrichtingsplan

3 Participatie

3.1 Inleiding

Participatie geeft gedurende de planvormingsfase meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen. Participatie biedt ook de mogelijkheid om wensen en belangen mee te nemen in de afweging. Dit hoofdstuk geeft het participatieproces weer en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Deventer ‘Participatie bij Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en Omgevingsplan’ (conform art. 10.2 Omgevingsbesluit). Beschreven wordt hoe burgers, bedrijven, organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

3.2 Participatie omgeving

Vanaf de initiatieffase is op verschillende momenten gedurende het proces gesproken met direct omwonenden. De direct omwonenden zijn meegenomen in het proces en zijn geïnformeerd over de verschillende plannen. Het plan dat nu voorligt, is positief ontvangen door de directe omgeving. Een uitgebreid participatieverslag is als bijlage 10 bij deze motivering opgenomen.

3.3 Betrokken instanties

In het kader van voorkantsamenwerking, heeft gemeente Deventer afstemming gehad met de provincie Overijssel. Het plan voldoet aan de provinciale beleidskaders. Het plan wordt opgenomen in de monitoring en er volgt geen inhoudelijk advies.
 
Bij het waterschap Drents Overijsselse Delta is de watertoets doorlopen. Daaruit blijkt dat het verhard oppervlak afneemt en de korte procedure kan worden doorlopen.
 
De GGD heeft advies uitgebracht. Het advies van de GGD is opgenomen als bijlage 3 van deze motivering. In de omgeving van het plangebied aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinkdsijk 2 bevindt zich een geitenhouderij op een afstand van 550 meter. Als gevolg hiervan is er mogelijk een extra risico op longontsteking. De GGD adviseert daarom de toekomstige bewoners hierover te informeren, zodat zij zelf een persoonlijke afweging kunnen maken. Hierbij dient extra aandacht te worden gegeven aan kwetsbare doelgroepen.
 
De Veiligheidsregio heeft advies uitgebracht ten aanzien van de ligging van de gasleiding. Ook heeft de initiatiefnemer afstemming gehad met de Gasunie over het planvoornemen. Door de Veiligheidsregio is geadviseerd om bij het ontwerp van het erf en de woningen rekening te houden met voldoende vluchtmogelijkheden en toekomstige bewoners te informeren over de mogelijke risico’s die wonen nabij een gasleiding met zich mee brengt. In het ontwerp is rekening gehouden met het advies van de Veiligheidsregio. Vluchtroutes en deuren worden gesitueerd van de buisleidingen af. Ook worden toekomstige bewoners geïnformeerd over de mogelijke risico’s. Hierover zijn ook afspraken vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
 
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en water robuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het energiesysteem op nationale schaal.
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
  1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing
In voorliggend geval betreft het een plan waarbij geen nationale belangen worden geschaad. Er is geen sprake van belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de (landschappelijke) kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het plangebied voorzien van een duurzame en toekomstbestendige vervolgfunctie.
 
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Besluit kwaliteit leefomgeving
In hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels voor een omgevingsplan. Het grootste deel heeft betrekking op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (afdeling 5.1 Bkl). Deze instructieregels zijn van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet. Aan deze regels mogen geen economische motieven ten grondslag liggen, die leiden tot strijd met de dienstenrichtlijn (artikel 5.1a Bkl).
 
Het Bkl bevat instructieregels voor de volgende hoofdonderwerpen:
  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale
  • veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen.
 
In heel bijzonder gevallen kan het college van burgemeester en wethouders de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Instructieregels van afdeling 5.1 Bkl gelden, zoals gezegd, alleen voor de omgevingsplanregels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het grootste deel van de Bkl-instructieregels is dus niet van toepassing op omgevingsplanregels met een ander oogmerk. Over de onderwerpen waarvoor het Bkl geen instructieregels heeft opgenomen is de gemeente vrij om regels te stellen, mits deze past binnen de andere kaders natuurlijk. Het Rijk hanteert verschillende typen instructieregels, die meer of minder afwegingsruimte bieden:
  1. betrekken bij: de gemeente moet aandacht schenken aan feiten of verwachtingen over feiten, maar heeft daarbij veel keuzeruimte;
  2. rekening houden met: deze formulering stuurt inhoudelijk de belangenafweging; als de gemeente daar goede redenen voor heeft, is afwijken gemotiveerd toegestaan;
  3. in acht nemen of een verglijkbare dwingende formulering: de gemeente moet zich bij de uitoefening van de bevoegdheid aan de achterliggende norm houden.
Een belangrijke verbeterdoelstelling van de Omgevingswet is dat decentrale overheden meer bestuurlijke afwegingsruimte krijgen. Deze afwegingsruimte is in de instructieregels van het Bkl vormgegeven door voor een aantal thema’s (geluid, geur en trillingen) standaardwaarden en grenswaarden op te nemen. Overname van de standaardwaarde kan in beginsel zonder aanvullende motivering. Gebruikmaking van de ruimte tussen standaard- en grenswaarde vergt wel een aanvullende motivering. Samenvattend is de afwegings- of beslisruimte afhankelijk van:
  1. het type instructieregel;
  2. de aarde van de norm (open of gesloten); en
  3. flexibiliteitsopties die binnen de instructieregels worden geboden.
Toetsing
Een aantal onderwerpen uit het Bkl zijn van toepassing op onderhavig plan. Deze paragrafen hebben betrekking op veiligheidsrisico’s, bodemkwaliteit en geur. In paragraaf 5.1.5 van onderhavige motivering wordt nader ingegaan op het aspect geur. In paragraaf 5.1.1 komt het aspect bodemkwaliteit aan bod. In paragraaf 5.1.8 wordt ingegaan op het aspect omgevingsveiligheid. Ui
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist. Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als "de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandel voorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is." Uit jurisprudentie is gebleken dat een plan van twaalf woningen of meer wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In dit geval gaat het om het toevoegen van feitelijk twee woningen aan het plangebied, dit betekent dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Als een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt rekening gehouden met:
  1. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  2. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen in die behoefte te voorzien.
Toetsing
Het planvoornemen voorziet in het mogelijk maken van functieverandering van agrarisch naar wonen en het toestaan van in totaal vier wooneenheden aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele, in het buitengebied van de gemeente Deventer. De jurisprudentie in oogschouw nemende is de ontwikkeling derhalve niet aan te merken als een ‘nieuwe stedelijk ontwikkeling’. Verdere toetsing aan de Ladder wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Conclusie toetsing rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Omgevingsverordening Overijssel (2024)
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
 
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
 
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
  1. Of - generieke beleidskeuzes;
  2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  3. Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
 
Of - generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
 
Ook wordt in deze fase de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vormgegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebied specifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
 
Waar - ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
 
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
 
Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.
 
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
 
Toetsing
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
 
Of - generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn in voorliggend geval hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang: artikel 4.5: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, artikel 4.6 Toekomstbestendigheid, artikel 4.9 Ruimtelijke kwaliteit en artikel 4.11 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, artikel 4.15: Realisatie nieuwe woningen. Tot slot wordt het initiatief getoetst aan Artikel 4.69: Boringsvrije zones.
 
Artikel 4.5: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
  1. er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  2. de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie;
  3. mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied. In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg.
 
Toetsing aan artikel 4.5
Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden ter compensatie twee aaneengebouwde woningen gebouwd. De locaties van de woningen zijn zorgvuldig gekozen. Eén en ander is zorgvuldig afgewogen op basis van het gemeentelijke beleid 'Kansen uit Buiten'. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de bepalingen zoals opgenomen in artikel 4.5 en in overeenstemming is met de principes van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.
 
Artikel 4.6: Toekomstbestendigheid
In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:
• de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
• duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
• ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.
 
Toetsing aan artikel 4.6
Met het realiseren van twee compensatiewoningen wordt tegemoet gekomen aan de huidige lokale woonbehoefte. Daarnaast is sprake van een duurzame inrichting van het plangebied. Door de herontwikkeling van agrarische bedrijfsperceel naar woningen is ook op de lange termijn sprake van een toegevoegde waarde en draagt het plan bij aan de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien.
 
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de bepalingen zoals opgenomen in artikel 4.6.uit de omgevingsverordening.
 
Artikel 4.9: Ruimtelijke kwaliteit
  1. In de toelichting op omgevingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het omgevingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing aan artikel 4.9
Zoals in deze paragraaf blijkt voldoet de ontwikkeling aan de OF- WAAR- en HOE- benadering. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling ruimtelijk goed wordt ingepast. In de volgende subparagrafen zal hier nader op in worden gegaan.
 
Artikel 4.11: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (lid 1)
Omgevingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
  1. Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:
    1. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
    2. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; en
    3. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
  1. Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:
    1. nieuwe verblijfsrecreatieve complexen en verblijven;
    2. uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
    3. de bouw van nieuwe woningen;
    4. nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
    5. grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.
  1. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven;
    2. zelfstandige opstellingen van zonnepanelen.
Toetsing aan 4.11
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls van de Groene Omgeving (buitengebied) van de gemeente Deventer. Deze meerwaarde vertaalt zich in:
 
De totale compensatie
  • Sloop van 2.498,5 m² landschapsontsierende gebouwen, inclusief zwaardere weging vanwege sanering van asbestdaken
  • Beëindigen agrarisch intensief varkensbedrijf
  • Het bouwvolume van twee aaneengebouwde woningen wordt gemaximaliseerd met een inhoud van 950 m³ in plaats van 1.100 m³ inclusief inpandige berging. Cumulatief zorgt dit voor aanzienlijk minder verstening.
  • Verhogen waarden biodiversiteit, afname van verhard en bebouwd terrein en inrichten met groenelementen
  • Aanplant van houtsingel en erfbosje;
  • Landschappelijke versterking kavelgrenssloot met aanplant van o.a. knotwilgen
  • Verwijderen van ongeveer 3.000 m² verhardingen;
  • Herstel doorzichten open coulissen landschap vanaf Bathmenseweg en Harmelinksdijk;
  • Verwijderen van twee bestaande in-/uitritten op de Harmelinksdijk.
Er is sprake van een kwaliteitsinvestering in het kader van de KGO. Deze kwaliteitsprestaties dragen bij aan de versterking van de gebiedskenmerken. In paragraaf 2.1 is eerder al ingegaan op de concrete maatregelen die worden genomen.
 
Ontwikkelingsruimte
  • Functiewijziging van Agrarisch naar Wonen
  • Het bouwvolume van twee aaneengebouwde woningen wordt gemaximaliseerd met een inhoud van 950 m³ per woning in plaats van 1.100 m³ inclusief inpandige berging.
  • Toevoegen van een hooiberg bij Bathmenseweg 46 en een kleine berging bij Harmelinksdijk 2
  • De bedrijfswoning aan de Harmelinksdijk 2 conform het overgangsrecht bestemmen naar een reguliere woning (ca. 300m³).
Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Het plan is in overeenstemming met artikel 4.11 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
 
Artikel 4.15: Realisatie nieuwe woningen
  • Omgevingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing aan artikel 4.15
Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van twee compensatiewoningen en het legaliseren van de bestaande bedrijfswoning (correctie op bestemmingsplan Buitengebied). In paragraaf 3.4.4 wordt het initiatief getoetst aan de gemeentelijke woonvisie. Er kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 4.15 van de Omgevingsverordening Overijssel.
 
Artikel 4.69: Boringsvrije zones
  1. Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:
    1. dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Salland Diep, met uitzondering van de boringsvrije zone Engelse Werk te Zwolle.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.69
Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Te veel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 meter diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.
 
Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggend plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
 
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de artikelen met betrekking tot boringsvrije zones van de Omgevingsverordening Overijssel.
 
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied indicatief is aangegeven met de rode marker.
 
Afbeelding 4.2 Ontwikkelingsperspectief plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
 
'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.
Toetsing
In voorliggend geval worden landschapsontsierende schuren gesloopt. Met de ontwikkeling wordt door middel van landschappelijk inpassing van de locatie voorzien in een forse versterking van de landschappelijke kenmerken. De ruimtelijke identiteiten worden versterkt. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het watersysteem. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.
 
Hoe - Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
 
De 'Natuurlijke laag'
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. Veen ontwikkelde zich daar, waar het water moeilijk weg kon.
Het plangebied is gelegen in een jong ontginningslandschap en is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' gelegen in het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In Afbeelding 4.3 is dit weergegeven.
 
 
Afbeelding 4.3 Natuurlijke laag plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
 
'Dekzandvlakte en ruggen'
De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij de inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient het uitgangspunt te zijn. Hiermee is bij de planuitwerking rekening mee gehouden.
Toetsing
De gronden in het plangebied zijn in gebruik als agrarisch bedrijfsperceel. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Gezien de aard en omvang van dit plan wordt het effect op de natuurlijke laag beperkt geacht. Het nog aanwezige natuurlijke reliëf wordt met dit plan niet aangetast. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de natuurlijke ondergrond. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overstemming is met de uitgangspunten van de 'Natuurlijke laag'.
 
De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gelegen binnen het gebiedstype ‘Jong heide en ontginningslandschap’. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.
 
Afbeelding 4.4 Laag van het agrarisch cultuurlandschap plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
 
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
 
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
 
Toetsing
Met het landschappelijk inpassen van het geheel worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap versterkt. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de aanwezige landschapselementen en kenmerken. Daarmee is de ontwikkeling in overstemming met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
 
Stedelijke laag
De "stedelijke laag" verwijst naar het deel van het landschap dat wordt gekarakteriseerd door bebouwing en stedelijke ontwikkeling. Het betreft gebieden waar stedelijke functies, zoals wonen, werken, en recreatie, een belangrijke rol spelen. De stedelijke laag wordt onderscheiden van andere gebieden zoals het landelijk gebied en natuurgebieden, met als doel om een balans te vinden tussen ruimtelijke ontwikkeling en het behoud van natuurlijke en landschappelijke waarden.
 
‘Informele trage netwerk’
In het plangebied is het 'informele trage netwerk' van toepassing. Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.
 
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (bv. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
 
'Verspreide bebouwing'
De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek- en heideontginningen, veenlandschappen.
 
Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.
 
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
Met voorliggend planvoornemen worden bestaande structuren benut, en is er geen sprake van aanleg van nieuwe paden en/of wegen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling daarmee geen invloed heeft op het informele trage netwerk en verspreide bebouwing.
 
De 'Laag van beleving'
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'. Afbeelding 4.5 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving'. Het plangebied is hierop met de marker indicatief aangegeven.
 
Afbeelding 4.5 Laag van beleving plangebied (Bron: Provincie Overijssel)
 
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
 
Toetsing
Het plangebied ligt binnen een gebied waarin het aspect 'donkerte' wordt gezien als een kwaliteit. In dit geval is sprake van een afname van kunstlicht. Het agrarische bedrijf met de stallen en schuren wordt immers gestopt. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat deze laag niet contrasteert met de voorgenomen ontwikkeling.
 
Conclusie toetsing provinciaal beleid
De ontwikkeling draagt bij aan het provinciaal beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Deventer
In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.
Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.
 
Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:
De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.
Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.
 
In het buitengebied wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.
 
Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.
 
Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer
De ontwikkeling vindt plaats ten noorden van de kern Lettele in het buitengebied van Deventer. Voorliggend plan gaat uit van het herontwikkelen van een intensieve veehouderij naar een meer passende woonfunctie. Het plangebied wordt hiermee voorzien van een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Verloedering van het landschap wordt hiermee tegengegaan.
Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. De feitelijk bestaande tweede bedrijfswoning wordt met dit plan planologisch geborgd. Het toevoegen van de woningen is beleidsmatig mogelijk. Het voornemen legt geen extra druk op de ruimte, aangezien het plangebied een bestaande bedrijfslocatie is.
 
Binnen het voornemen wordt daarnaast onder meer aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de landschappelijk kwaliteit van het plangebied versterkt. Door de landschappelijke inpassing van het plangebied in combinatie met de KGO-investeringen wordt een bijdrage geleverd aan een robuustere hoofdstructuur voor natuur en waterberging. Geconcludeerd wordt dat het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.
 
Kansen uit Buiten
In het Sallandse buitengebied verandert er veel. Veel agrarische bedrijven stoppen, dit zorgt voor veel leegstaande schuren. Die schuren hebben vaak ook nog asbestdaken. De leegstand en de asbestopgave vormen een aanzienlijk probleem, niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de leefbaarheid van het Sallandse buitengebied. De provincie Overijssel en de gemeente Deventer willen dit probleem aanpakken en omkeren naar een kans. Een kans om de sloop van overtollige schuren, met of zonder asbestdaken, betaalbaar te houden. En een kans om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.
 
Deze kansen worden gecreëerd door leegstaande gebouwen te vervangen door nieuwbouw met een woon- of andere passende functie. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt de provincie daarvoor een kader. En met aanpassingen in het beleid schept de gemeente binnen dat kader kansen. Zo geeft de gemeente Deventer nog meer ruimte aan initiatieven. Tegelijk gaat de kwaliteit van het buitengebied en de leefomgeving er stevig op vooruit.
De oude Rood-voor-Rood-regeling heeft al veel voorbeelden opgeleverd van gerestaureerde boerderijen, van nieuwe woningen of schuren en van nieuw ingerichte erven. In haar oude vorm had deze regeling echter ook beperkingen. Daardoor bleven plannen soms steken. De gemeente Deventer borduurt nu voort op de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door de bestaande regelingen in een nieuw jasje te steken, 'Kansen uit Buiten'.
 
Maatwerk naast regelingen
Met de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur' ontstaan meer mogelijkheden om te slopen en/of bouwen. Met de regelingen kunnen sloop en bouw tegen elkaar worden uitgeruild. De Sloopbank brengt daarvoor vraag en aanbod samen. In gevallen komt het voor dat de plannen niet (helemaal) binnen deze twee regelingen of de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) in het bestemmingsplan Buitengebied Deventer passen. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) maakt ook dit soort plannen mogelijk. De gemeente beoordeelt afzonderlijk en per plan of er voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is maatwerk.
 
De KGO is in feite het kader voor meer ruimtelijke kwaliteit en voor investeringen daarin. Er gelden twee voorwaarden voor sloop- en bouwplannen: ze moeten passen in het Sallandse landschap en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op die manier wordt het buitengebied mooier, leefbaarder en gezonder.
 
In beginsel dient 850 m² aan voormalige agrarische bebouwing (of 700 m² aan bebouwing met asbestdaken) te worden gesloopt om de bouw van één compensatiewoning te verantwoorden. In beginsel dient de compensatiewoning te worden gerealiseerd op de slooplocatie. De compensatiewoning is maximaal 750 m³ groot en bij de compensatiewoning mag in beginsel maximaal 100 m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
 
Toetsing gemeentelijk beleid Kansen uit Buiten
In dit geval is in het plangebied 2.498,5 m2 aan voormalige agrarische schuren gesloopt. Een groot deel van de gesloopte schuren waren asbesthoudend. Met de toepassing van de regeling 'woning voor schuur' kunnen ter plaatse twee compensatiewoningen worden gerealiseerd. Deze woning mag een inhoudsmaat hebben van maximaal 750 m³ en bij de woning mag maximaal 100 m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
 
In totaal worden twee compensatiewoningen beiden met een maximale inhoud van 950 m3 en inpandige berging gerealiseerd. Door middel van een maatwerkoplossing, ziet het voornemen ter plaatse niet toe op de bouw van een 'standaard' compensatiewoning met een 'standaard' oppervlak aan bijgebouwen. In dit geval worden bij de compensatiewoningen geen bijgebouwen mogelijk gemaakt, enkel een inpandige berging. In dergelijke situaties schrijft het 'woning voor schuur' beleid voor dat de woning een maximale inhoud mag krijgen van 1.100 m3.
Het voorgenomen plan is verder uitgewerkt op basis van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). Er is sprake van een kwaliteitsinvestering in het kader van de KGO. De te nemen maatregelen worden vermeld in paragraaf 2.3. Deze kwaliteitsprestaties dragen bij aan de versterking van de gebiedskenmerken.
 
Het voorgenomen plan sluit hiermee ook aan op de uitgangspunten van de gemeente Deventer en wordt een bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend plan in overeenstemming is met het beleidskader 'Kansen uit Buiten'. 
 
Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland. In het LOP valt het plangebied in het landschapstype ‘Dekzandruggen’.
 
Dekzandruggen
De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.
 
De historische ensembles die in het gebied voorkomen zijn van grote waarde. Monumentale bomen en oude gebouwen hebben een grote museale kwaliteit. Op een aantal plaatsen is de link tussen de hogere ruggen en de lagere delen heel karakteristiek: bij de grotere essen bij Bathmen, Averlo en het landgoederenlandschap bij Diepenveen en Heino.
Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd.
Voor het dekzandruggen-landschap gelden de volgende landschappelijke karakteristieken:
  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceel scheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand.
Toetsing aan Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
Het plangebied wordt landschappelijk ingepast conform de aanwezige gebiedskenmerken, waaronder de ligging in dekzandruggen-landschap. De uit te voeren maatregelen worden weergegeven op het erfinrichtingsplan dat als bijlage 2a onderdeel uitmaakt van de motivering. In het plangebied worden diverse landschapselementen toegevoegd. Daarbij is sprake van het behouden en herstellen van doorkijken in het landschap. Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter. De erven gaan door toepassing van landschapselementen vloeiend over in het landschap. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de van toepassing zijnde gebiedskenmerken conform het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).
 
Woonvisie Deventer (2024)
Inleiding
De Woonvisie Deventer 2024 'Samen bouwen aan goed wonen' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2024 en geeft aan waar het woonbeleid zich de komende 5 tot 10 jaar op richt. De Woonvisie gaat voor een deel (ambities, opgaven, rolneming) op in de Omgevingsvisie. De uitwerking krijgt een plek in het Volkshuisvestingsprogramma en in de twee gebiedsprogramma's voor Centrumschil en Keizerslanden.
 
Ambities
In de woonvisie zijn drie centrale ambities vastgelegd:
  • Vitale stad aan de IJssel: We willen een vitale gemeente zijn en blijven. Een aantrekkelijke stad met stedelijke voorzieningen waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven. Met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen in een duurzame woonomgeving.
  • Ongedeeld en inclusief: Het uitgangspunt is nog steeds 'Deventer ongedeelde samenleving'. Dat betekent een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met een bijpassend gevarieerd woningaanbod.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: We willen een duurzame woongemeente zijn waar het in alle levensfasen goed, gezond en veilig wonen is. We willen, waar mogelijk, voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen.
Woonopgaven
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de drie woonopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'voldoende, betaalbaar en divers', 'voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen' en 'duurzaam wonen'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke woonopgave zijn speerpunten geformuleerd.
 
Nieuwbouwopgave
De vraag naar woningen is groot. In de periode van 2021 tot 2035 heeft Deventer 7.000 woningen nodig om te kunnen blijven voorzien in de lokale behoefte. De voorziene groei leidt tot bijna 52.000 huishoudens in 2035. Daarbij wordt rekening gehouden met huishoudensgroei én inloop van het actuele woningtekort (ruim 1.500 woningen) tot 2035.
Om ook de voorzieningen, werkgelegenheid en onderwijs in stad en de dorpen de komende jaren op peil te houden, is naast de autonome bevolkingsontwikkeling ook een extra groei wenselijk. Er wordt van 4.000 extra woningen uit gegaan voor het sociaaleconomisch versterken van Deventer door het verjongen en versterken van de arbeidsmarkt.
In totaal wordt dus uit gegaan van een nieuwbouwopgave van 11.000 woningen tot 2035, waarvan 1.000 woningen in de dorpen gerealiseerd zullen worden. Dit is door de raad in december 2021 vastgesteld in de samenvattende routekaart 'wonen en voorzieningen, arbeidsmarkt versterken en verjongen!'.
Om te voorzien in de autonome behoefte moeten er tot 2030 jaarlijks minimaal 500 woningen netto toevoegen, daarna is dit ruim 400 per jaar. Om daarnaast ook de extra ambitie te verwezenlijken, zullen jaarlijks 300-400 extra woningen gerealiseerd moeten worden.
 
Woningbouwprogrammering
De nieuwbouwopgave is een grote opgave. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Om invulling te geven aan de woonbehoefte gaat de gemeente uit van in ieder geval 30% sociale huur, 40% betaalbare koop en middenhuur en 30% duur. Dit sluit aan bij de afspraken uit de Woondeal West-Overijssel (2022).
 
Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het van belang met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.
 
Toetsing aan de Woonvisie Deventer (2024)
Voorliggende ontwikkeling gaat uit van het realiseren van twee aaneengebouwde woningen en de correctie van het omgevingsplan om de bestaande tweede bedrijfswoning op te nemen tot weer een volwaardige wooneenheid. Met dit plan wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft. Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
 
Welstandsnota gemeente Deventer (2014) / Beeldkwaliteitsparagraaf
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
 
Toetsing
Het beeldkwaliteitsplan opgenomen als bijlage 2b bij de motivering is een leidraad voor het plan. Bij de inrichting van het bestaande erf is gekeken naar de positie, vorm, functie en kleurgebruik van de gebouwen. Het beeldkwaliteitsplan is als aanvulling op de welstandsnota ten behoeve van de gewenste woningbouwontwikkeling. Het beeldkwaliteitsplan schetst de voorwaarden waaraan moet worden voldaan ten aanzien van onder andere de vorm, detaillering, materiaalgebruik en algehele architectuur- en bouwrichtlijnen voor de nieuwe woningen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning vindt de welstandstoets plaats, bouwplannen kunnen worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan.
 
Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
 
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
 
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten (Omgevingswet artikel 2.16):
  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
 
Zorgplicht hemelwater: De wet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
 
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
 
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van artikel 5.37 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
 
Toetsing aan het waterbeleid
In de waterparagraaf wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid.
 
Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer
Visie Deventer circulair
Gemeente Deventer wil dat in 2030 de helft van de grondstoffen die worden gebruikt hergebruikt of hernieuwbaar is. Deze ambitie is vastgesteld in de Visie Deventer Circulair (mei 2024) en ligt in lijn met het landelijk doel. In 2050 wil gemeente Deventer helemaal circulair zijn.
 
De visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma waarin wordt beschreven wat gemeente Deventer gaat doen om in 2030 50% circulair te zijn. Met de circulaire economie zet Deventer zich in voor
een groene toekomst. Een beweging die niet alleen noodzakelijk is, maar ook vol kansen ligt. Door het
hergebruik van materialen en het stimuleren van lokale innovatie, bouwt Deventer aan een duurzame
gemeenschap die minder afhankelijk is van eindige grondstoffen. Door actief in te zetten op circulair
verminderen de gemeente de afhankelijkheid van de toelevering van grondstoffen van elders. Deventer bedrijven worden zo minder kwetsbaar door geopolitieke ontwikkelingen. Ook versterken we de lokale economie, creëren we banen, zorgen we voor sociale cohesie en wordt bijgedragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs.
 
Uitvoeringsprogramma Deventer circulair (2025-2027)
Met de circulaire economie zet Deventer zich in voor een groene toekomst. Een beweging die niet alleen noodzakelijk is maar ook volop kansen biedt. Door het hergebruik van materialen en het stimuleren van lokale innovatie, bouwt Deventer aan een duurzame gemeenschap die minder afhankelijk is van grondstoffen met eindige levensduur of voorraad. In dit uitvoeringsprogramma (juni 2025) zet gemeente Deventer actief in op de thema's: Openbare ruimte, Bouwen en Goederen, waarbij de nadruk ligt op:
− Minder, slimmer en langer gebruik.
− Méér hergebruik.
− Méér biobased materialen.
 
In het thema Openbare ruimte kan de gemeente het verschil maken door deze zelf in te richten, te beheren en te renoveren. Het gaat dan vooral om hergebruik van materialen. Juist bij het thema Bouwen kan gekozen worden voor materialen met minder milieu-impact. Naar schatting is de bouwsector goed voor 50% van alle grondstoffen die jaarlijks worden gebruikt. Naast hergebruik van materialen liggen er grote kansen voor de toepassing van biobased materialen. Bij het thema Goederen kunnen alle inwoners en partijen bijdragen aan een circulaire economie. Inwoners hebben invloed bij het besteden van hun geld en kunnen kiezen voor het delen, lenen, huren, en repareren van spullen in plaats van nieuw kopen.
 
Deventer Energievisie
In maart 2024 heeft gemeente de ‘Deventer Energievisie’ vastgesteld. Deze energievisie is een voortzetting van eerder beleid en gericht op klimaatmitigatie, dus het optimaal beperken van verdere opwarming van de aarde. Hierin zijn de doelen vertaald om in 2030 55% CO2 reductie te bereiken. Er is beschreven wat in de komende jaren gedaan wordt, waar de kansen en mogelijkheden liggen, voor welke grote uitdagingen afhankelijkheden zijn van anderen en van welke belangrijke vraagstukken nog onduidelijk is wat de beste aanpak is.
 
De Deventer energietransitie kent drie hoofddoelen:
  • een duurzaam energiesysteem (reductie van CO2 uitstoot en toewerken naar een fossielvrije samenleving);
  • een rechtvaardig energiesysteem (energie als basisbehoefte moet betaalbaar blijven en kosten voor energietransitie moeten evenredig door de hele maatschappij gedeeld worden);
  • een robuust energiesysteem (stabiliteit van het systeem verbeteren).
Deventer Klimaatadaptatieprogramma
In 2021 is het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin staat beschreven hoe de gemeente zich wil wapenen tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde. Het plan richt zich op de gemeentelijke opgaven op het gebied van wateroverlast door extreme regenbuien, droogte en hittestress. De focus ligt daarbij op het stedelijk gebied oftewel de kernen in de gemeente Deventer binnen de bebouwde kom. Deventer moet van het Rijk in 2050 klimaatadaptief zijn. Dit betekent dat:
  • bij hevige regenval het water zijn weg vindt, zonder al te veel overlast;
  • er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen;
  • droogteschade beperkt wordt door regenwater niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar vast te houden voor droge tijden en ten goede te laten komen aan het groen en grondwater.
  • in de openbare ruimte wordt gekozen voor klimaatbestendig groen;
  • de kans op overstromingen zo gering mogelijk is en de eventuele gevolgen beperkt blijven.
Bovenstaande strategische doelen zijn in het Klimaatadaptatieprogramma verder vertaald naar tactische doelen en maatregelen. Voor nieuwbouw zijn eisen opgenomen voor hemelwaterafvoer om wateroverlast te voorkomen.
 
Toetsing aan het milieu- en duurzaamheidsbeleid
Binnen het voornemen wordt op verscheidende manieren bijgedragen aan de gemeentelijke ambitie ten aanzien van duurzaamheid. Zo wordt een agrarisch bedrijfsperceel benut ten behoeve van woonfuncties (omliggende infrastructuur is reeds aanwezig), wordt de gewenste nieuwe bebouwing gasloos uitgevoerd, wordt aandacht besteed aan het aspect water en wordt de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk beperkt.Indien mogelijk zal ook aandacht worden besteed aan circulair bouwen.. In paragraaf 5.19 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.
 
Natuurinclusief bouwen
Op 10 juli 2019 is door de raad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.
 
In deze wijziging van het omgevingsplan wordt natuurinclusief bouwen door middel van een onvoorwaardelijke verplichting vastgelegd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum puntenaantal gehaald dient te worden. In bijlage 2 bij de regels is een concrete invulling gegeven voor NIB maatregelen ten behoeve van deze ontwikkeling.
 
Conclusie toetsing gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.

4.4 Waterschap

Waterschapsverordening Drents Overijsselse Delta
Artikel 1 van de Waterschapswet bepaalt dat het Waterschap zorgt voor het watersysteem en zorgt voor het zuiveren van afvalwater. Eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaats aangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. De Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving geven bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. Bovendien geldt de Waterschapsverordening niet als een op zichzelf staande regeling, maar draagt deze ook bij aan een maatschappelijk resultaat en het kunnen behalen van milieudoelen.
In de Waterschapsverordening zijn regels opgenomen over:
  • aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden (waar bepalingen van toepassing zijn)
  • normadressaat (tot wie de verordening is gericht)
  • calamiteiten
  • specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften
  • gegevens en bescheiden die bepaalde situatie verstrekt moeten worden
  • beoordelingsregels voor de behandeling van vergunningaanvragen en algemene voorschriften omgevingsvergunning
  • eigen werk of projectbesluit van het waterschap.
Waterbeheerprogramma
In het waterbeheerprogramma zijn de doelen en maatregelen voor de huidige beheerperiode vastgelegd en uitgewerkt in gebiedsuitwerkingen. Het plangebied is gelegen in het deelgebied Salland. Thema's, doelen en maatregelen zijn op het Sallandse gebiedsniveau uitgewerkt en gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap staat voor voldoende water en water van een goede kwaliteit. De waterpeilen, inrichting en onderhoud van het watersysteem worden afgestemd op de verschillende doelen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met klimaatverandering.
 
In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerprogramma, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is verwerkt in de waterparagraaf in hoofdstuk 6. De watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap. De activiteit past binnen de doelstellingen en het beleid van het waterschap.
 
Waterparagraaf
Met het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. In de motivering op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
 
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
Watertoetsproces
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Binnen het bestemmingsplan worden feitelijk twee wooneenheden toegevoegd. Het verharde oppervlak neemt af. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 9a en 9b bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.
 
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.
 
Hemelwater
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Aan de hand van de bodemopbouw is af te leiden of de grond geschikt is voor infiltratie. De bodem bestaat ter plaatse uit zwak tot matig ziltig zand, daarbij is een redelijke tot hoge infiltratiecapaciteit te verwachten. Infiltratievoorzieningen voor hemelwater zijn naar alle waarschijnlijkheid goed toe te passen.
 
De gemeente Deventer heeft beleid op het gebied van hemelwater. In de Verordening Fysieke leefomgeving is opgenomen aan welke voorwaarden dient te worden voldaan.
  • De eigenaar van het perceel waar sprake is van transformatie, verbouw of (vervangende) nieuwbouw van bouwwerken met een oppervlakte van minimaal 20 m², is verplicht op eigen terrein een hemelwaterberging aan te brengen waarbij het volgende geldt:
  • De hemelwaterberging dient uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het bouwwerk gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden.
  • Het geborgen hemelwater wordt hergebruikt en/of geïnfiltreerd in de ondergrond.
  • De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 20 mm per m2 bebouwd oppervlak.
  • De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze binnen 24 uur na een regenbui weer volledig beschikbaar is.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor infiltratie van hemelwater in de bodem aanwezig. Het plangebied wordt ingericht conform de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening Fysieke leefomgeving.
 
Afvalwater
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke afvalriool van de gemeente Deventer. In het buitengebied van Deventer is geen sprake van gemengd riool, zodat alleen afvalwater op het riool geloosd kan worden.
 
Overstromingsrisicoparagraaf
Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). Omdat het plangebied is gelegen buiten de dijktrajecten is een overstromingsrisicoparagraaf niet noodzakelijk. Daarnaast ligt het plangebied niet in een gebied dat op basis van de Omgevingsvisie Overijssel is aangewezen als overstroombaar gebied.
 
Conclusie toetsing beleid Waterschap
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen. Het plan sluit aan bij het beleid van het Waterschap.

4.5 Regionaal beleid

Woonagenda en Woondeal West-Overijssel ( 2025-2030)
De Woonagenda is het kader en kompas op de woningmarkt: waar wordt naartoe gewerkt en hoe wordt dat samen gedaan? In de Woonagenda schetsen gemeenten in de regio West-Overijssel en de provincie Overijssel hun gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. Vanuit een gezamenlijke agenda willen de partijen de kwaliteit van West-Overijssel versterken: een groene en bereikbare regio, met sterke steden, vitale kernen en platteland en een koploperspositie als het gaat om duurzaamheid, circulariteit en klimaatbestendigheid. Een ambitiedocument uit 2020 vormde de basis voor de woonagenda. De ambities zijn:
  1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030 in de provincie Overijssel
  2. Versnelling van de woningbouwproductie
  3. Voorsorteren op veranderende woningvraag
  4. Vormgeven aan verstedelijkingsopgave
  5. Sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk
  6. Verduurzaming (nieuwbouw en bestaande woningvoorraad)
  7. Vergroten toegankelijkheid en doorstroming
De ambitie is om de identiteit en positie van de steden, dorpen en het buitengebied versterken. Dat wordt gedaan door lokaal een breed palet van woonmilieus aan te bieden en door de unieke woonkwaliteiten van de regio te bewaken, verder te versterken en het aanbod ervan uit te breiden. Daarvoor wordt in regionaal verband onderscheid gemaakt tussen drie ruimtelijke woonstrategieën, namelijk ‘ontspannen wonen’, ‘centraal wonen’ en ‘stedelijk wonen’. Deze woonstrategieën geven richting aan toekomstige ontwikkelingen en geven aan waar in een gebied het accent op ligt. De strategieën dienen niet als dwingend kader. Ze geven vooral aan waar de kansen liggen in de verschillende steden, dorpen en het buitengebied.
 
Actualisatie Woondeal 2025
In de Woonagenda 2021-2025 zijn afspraken gemaakt over de woningbouw tot en met 2030. De geactualiseerde woondeal kijkt ook naar de jaren 2031 t/m 2034 en bevat dus ook afspraken voor na 2030, omdat de doorlooptijd van woningbouwplannen, van plan tot realisatie, vaak zeven tot tien jaar is. In de geactualiseerde woondeal zijn afspraken gemaakt op grond van de bestaande Sleutelprojecten en ontwikkelingen van de gemeenten voor de periode 2025 – 2034. Uitgangspunt is dat de plannen binnen de bestaande kaders van de raad passen. De Deventer aantallen passen binnen Woonvisie en de Woonzorgvisie van Deventer en binnen de woningbouwopgave en -ambitie van Deventer (11.000 woningen t/m 2035, voortvloeiend uit raadsbesluiten rond Visie Toekomst Wonen Deventer, Ruimte Stad en Routekaart Wonen & voorzieningen, versterken arbeidsmarkt en verjongen).
 
In 2021 is in de regionale woonagenda een ambitie uitgesproken met de toevoeging van 40.000 woningen bruto naar 2040. Dit is begin dit jaar aangevuld met een richtinggevend voorstel aan de minister van BZK met de toevoeging van 48.000 woningen bruto naar 2050. De lange termijn opgave hangt samen met de bestaande plannen, beleid en omgevingsvisies van gemeenten. Een deel van deze woningbouwopgave is de afgelopen jaren gerealiseerd (circa 8000 woningen), een groot deel is opgenomen in de bestaande plannen van deze woondeal (circa 26.000 woningen) en een deel (circa 14.000 woningen) wordt richtinggevend meegenomen in het ontwikkelperspectief 2050. De opgave is geen doel op zichzelf; andere uitgangspunten, keuzes of demografische inzichten kunnen leiden tot een gewijzigde woningbouwopgave voor de langere termijn.
 
Voor het plangebied aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele geldt conform de Woonagenda West-Overijssel de woonstrategie ‘ontspannen wonen’, voor het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die in regionaal verband gekoesterd worden. De wens is om de kwaliteiten van de omgeving zoveel mogelijk te behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. In regionaal verband worden mogelijkheden gezien om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden.
 
Het planvoornemen betreft het mogelijk maken van de activiteit wonen aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 te Lettele. Hiermee worden de agrarische bedrijfsactiviteiten van de in het plangebied aanwezige varkenshouderij gestaakt. In totaal worden met het planvoornemen vier wooneenheden toegestaan. Het plangebied krijgt hiermee een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Verloedering van het landschap wordt tegengegaan door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het erf. Met het planvoornemen wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte in de gemeente Deventer.
 
Conclusie toetsing regionaal beleid
Het plan sluit aan binnen de kaders gesteld in het regionaal beleid.

5 Aspecten fysieke leefomgeving

5.1 Milieu aspecten

5.1.1 Bodem
Wettelijk kader
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
  • beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen.
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.
Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:
  • Op grond van artikel 5.89i en artikel 5.89j Bkl de waarde vaststellen waarboven er bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties maatregelen nodig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89k Bkl aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van de waarde.
  • Op grond van artikel 5.89l Bkl een meldingsplicht instellen voor locaties die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89m Bkl een bepaling opnemen over de ingebruikname.
Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.
In dit geval is door Hunneman Advies voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en een verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
 
Beoordeling
Onderzoeksresultaten
Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de voorgenomen beëindiging van de huidige activiteiten, bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen en herontwikkeling van de locatie en heeft tot doel het vaststellen van de actuele kwaliteit van de bodem en het grondwater, alsmede het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit op asbest.
Bestaand erf
Asbestonderzoek
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, geen noemenswaardige bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de actuele contactzone binnen RE-01 t/m RE-03 [0,0~0,5 m-mv] is, in de fractie > 0,5 mm en < 20 mm, analytisch geen gewogen asbest aangetoond boven de bepalingsgrens. In de fractie e > 0,5 mm en < 20 mm, analytisch geen gewogen asbest aangetoond boven de bepalingsgrens. In de fractie <0,5 mm zijn geen vrije vezels aangetroffen.
 
Vaste bodem en grondwater
Zintuiglijk zijn geen oliecomponenten waargenomen. Analytisch zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige bovengrondse HBO-tank (boring 5 en 20), geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten aangetoond. Analytisch zijn in de mengmonsters van de bovengrond (MM-01 t/m MM-03), met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan kwik, PAK en PCB’s in MM-03, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. De in MM-03 licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden maar blijven beneden de tussenwaarden. Analytisch zijn in de mengmonsters van de ondergrond (MM-04 en MM-05), van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater uit peilbuis 9 zijn licht verhoogde gehalten aan barium, chroom, cadmium en zink aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden maar blijven beneden de tussenwaarden. In het grondwater uit peilbuis 20 zijn geen verhoogde gehalten aan oliecomponenten aangetoond.
 
In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. Analytisch zijn in de vaste bodem en in het grondwater licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen beëindiging van de huidige activiteiten, de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen, en de herontwikkeling van de locatie.
 
Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.1.2 Geluid
Wettelijk kader
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.
 
Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
 
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
  • het voorkomen van een onbeheerste groei van de geluidsbelasting op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties;
  • het reduceren van geluidbelastingen op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties die blootstaan aan zeer hoge geluidsbelastingen;
  • het bevorderen van bronmaatregelen;
  • het scheppen van een beter toegankelijk en minder complex geheel van regels;
  • het beperken van de lasten bij de uitvoering van de regels.
Geluidproductieplafonds
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
 
Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
 
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
 
Beoordeling
Met het planvoornemen is de varkenshouderij aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele beëindigd en wordt de activiteit wonen mogelijk gemaakt. Hierbij zijn de huidige landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesloopt. Ter compensatie van de sloop van de landschapsontsierende bebouwing kan, in het kader van de Rood-voor-Rood-regeling worden twee woningen met inpandig bijgebouw gerealiseerd. In totaal worden met het planvoornemen vier wooneenheden mogelijk gemaakt.
 
Gebouwen met een woonfunctie worden aangemerkt als geluidsgevoelige functie, zoals omschreven in art. 3.21 lid 1 onder a Bkl. De gemeente Deventer heeft ten tijde van het opstellen van deze motivering geen geluidsaandachtsgebieden onder de GPP-systematiek vastgesteld. Derhalve kan op basis van artikel 3.4 Bkl getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De woningen zijn geen geluidsbelastende objecten.
 
Wegverkeerslawaai
Het planvoornemen betreft het toestaan van vier wooneenheden aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele. Gebouwen met een woonfunctie worden aangemerkt als geluidsgevoelige functie, zoals omschreven in art. 3.21 lid 1 onder a Bkl. De Harmelinksdijk ligt ten noorden van het plangebied. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/uur.
 
Advies Omgevingsdienst IJsselland
De Omgevingsdienst IJsselland heeft op 17 oktober 2024 advies gegeven met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. De twee nieuw te realiseren wooneenheden in het plangebied liggen binnen de geluidzone van de Harmelinksweg. Voldoende aannemelijk is dat de geluidbelasting van deze weg op de nieuwe woningen zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB van de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat het wegverkeerslawaai geen belemmering vormt. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de beoogde woningen wordt verwezen naar paragraaf 6.19 (milieubelastende activiteiten).
 
Railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op circa 4,7 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt.
 
Conclusie
Het besluit voldoet aan de kaders voor geluid.
5.1.3 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
 
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering komt het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook te vervallen. De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt daarom niet meer overal plaats. Vooral in en nabij de aandachtsgebieden moeten overheden toetsen aan de rijksomgevingswaarden.
 
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. De gemeente Deventer valt daar niet onder.
 
Niet in betekende mate (NIBM)
Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig, ook niet in de aandachtsgebieden. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
 
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
  1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze ‘standaardgevallen NIBM’ vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt.
Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Met de NIBM-tool kan op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM tool. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit nog wel in het hele land worden beoordeeld:
  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter, of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.
Beoordeling
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkeling, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in de vorige paragraaf ('Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen') kan worden gesteld dat voorliggend project conform de NIBM tool 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. De Omgevingsdienst IJsselland heeft op 7 oktober 2024 advies uitgebracht ten aanzien van luchtkwaliteit. In het advies van de Omgevingsdienst wordt geconcludeerd dat de emissie van het plan niet in betekenende mate is en er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen in artikel 2.4 en 2.5 Bkl.
 
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.1.4 Milieuzonering
Wettelijk kader
Onder de Omgevingswet worden aspecten als geluid- en geurhinder niet meer in het milieuspoor geregeld, zoals voorheen in het Activiteitenbesluit of een milieuvergunning, maar direct in het omgevingsplan. Dit is een van de redenen waarom de VNG heeft besloten dat de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 met de richtafstanden per bedrijfsactiviteit niet meer goed past bij het integrale karakter van de Omgevingswet en het omgevingsplan.
 
Milieuzonering nieuwe stijl (VNG handreiking oktober 2024) anticipeert hierop en gaat uit van de beschikbare gebruiksruimte om activiteiten uit te voeren, onder meer voor geluid. De werkelijke milieubelasting van een bedrijfsactiviteit is dan bepalend of een activiteit op een bepaalde locatie past, en niet meer een richtafstand. De systematiek uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is opgenomen in veel bestemmingsplannen. Zolang die bestemmingsplannen van kracht zijn - ook na overgang in het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege - wordt deze systematiek nog toegepast.
In voorliggend geval geldt voor het project gebied de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hierna wordt de ontwikkeling op basis hiervan getoetst.
 
Beoordeling
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk'/‘rustig buitengebied’ en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
 
De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Er is zelf sprake van een verbetering, aangezien een intensieve veehouderij stopt.
 
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
 
In dit geval worden de woningen binnen het plangebied aangemerkt als milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied komen (agrarische) bedrijfsbestemmingen voor waar milieubelastende activiteiten zijn toegestaan.
 
Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.1.5 (geur) nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. In dit geval bedraagt de afstand tussen de grens van het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak en de uiterlijke situering van een gevel van de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woningen in het plangebied ten minste 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Daarnaast is advies gevraagd bij GGD IJsselland ten aanzien van gezondheidsaspecten en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het GGD advies is opgenomen in bijlage 3.
 
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt, er wordt voldaan aan de vastgestelde richtafstanden. De afstand van het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak tot de nieuw te bouwen woningen is minimaal 50 meter.
 
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.
5.1.5 Geur
Wettelijk kader
Voor het aspect geur zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 van het Bkl. In artikel 5.92 van het Bkl is bepaald dat in een omgevingsplan rekening dient te worden gehouden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. In dat artikel is ook bepaald dat een omgevingsplan erin moet voorzien dat de geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Hierop zijn in het Bkl instructieregels opgenomen, onder andere voor geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken (rwzi), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf (zoals veehouderijen) en geur door andere agrarische activiteiten. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen die in ieder geval beschermd moeten worden is artikel 5.91 Bkl bepalend. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.
 
Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl. In paragraaf 22.3.6 van het Omgevingsplan Deventer (bruidsschat) is het onderdeel geur verder geregeld. Geur op geurgevoelige gebouwen is in ieder geval aanvaardbaar als aan de standaardwaarden/-afstanden uit het Bkl wordt voldaan. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden.
 
Beoordeling
Binnen het besluitgebied wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt met het toevoegen van twee woningen. Woningen zijn geurgevoelige gebouwen in de zin van artikel 5.91 Bkl.
 
Geur door veehouderijen
In het Bkl wordt onderscheid gemaakt in geur van landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor (zoals geiten, varkens en kippen) en landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor (zoals melkrundvee).
 
Landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor
Voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor geldt een standaardwaarde (maximale geurbelasting) op de gevel van een geurgevoelig object gebouw (artikel 5.109, lid 1 Bkl). Omdat de gemeente Deventer is aangewezen als concentratiegebied, én het besluitgebied (na realisatie van de woningen) binnen de bebouwingscontour ligt, geldt er een geurnorm van 3 ouE/m3 als 98-percentiel voor geurgevoelige gebouwen. Dit is de geurbelasting als gevolg van een individuele veehouderij waar dieren worden gehouden en wordt ook wel de ‘voorgrondbelasting’ genoemd. Maar er moet ook rekening worden gehouden met de cumulatie van geur door meerdere geurbronnen. Bij geur van veehouderijen wordt dit doorgaans de ‘achtergrondbelasting’ genoemd. Er zijn in de bruidsschat geen getalsmatige normen opgenomen voor de cumulatieve beoordeling van geur. Wel kan de te verwachten geurhinder als gevolg van de achtergrondbelasting van veehouderijen worden afgeleid uit bijlage 6 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij.
 
Rond het plangebied zijn diverse veehouderijen aanwezig waar zogenaamde ‘geuremissiefactor’ dieren worden gehouden. De woningen in het plangebied zijn nieuwe geurgevoelige gebouwen en liggen buiten de bebouwde kom.
Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en tegelijkertijd ook een uitspraak te kunnen doen of de bestaande veehouderijen in de omgeving niet in hun belangen worden geschaad, is een geuronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek met daarin de uitgangspunten en geurberekeningen (voorgrond- en achtergrondbelasting) is als bijlage 4 bij deze motivering opgenomen. Voor omliggende veehouderijen is een berekening van de voorgrondbelasting met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunningen uitgevoerd. De achtergrondbelasting is berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied, waarbij de veehouderijen in de omgeving van het besluitgebied zijn meegenomen in de berekening. Aan de hand van de resultaten van het uitgevoerde geuronderzoek wordt dan ook geconcludeerd dat er in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van geuremissies van omliggende veehouderijen. Bovendien worden de omliggende veehouderijen niet in hun belangen geschaad.
 
Landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor
Voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor geldt een minimale afstand van de
dierenverblijven (emissiepunt) tot de gevel van geurgevoelige gebouwen (artikel 5.112,
lid 1 Bkl). Voor de woningen in het besluitgebied dient deze afstand ten minste 50
meter te bedragen. Gemeten vanaf de uiterste (mogelijke) situering van bedrijfsgebouwen van de omliggende agrarische bedrijven en de gevel van de bestaande woning (dichtstbijzijnde woning ten opzichte van agrarisch bedrijf) wordt voor de nieuw te bouwen woningen in dit geval in alle gevallen voldaan aan deze te houden (vaste) afstand van 50 meter. De locatie Bathmenseweg 44 is de dichtstbij gelegen veehouderij en ligt op een afstand van 50 meter van de twee compensatiewoningen.
In onderliggend geval maakten beide bedrijfswoningen deel uit van het agrarische bedrijf na 19 maart 2000. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf aan de Bathmenseweg 44 heeft dus reeds jaren rekening moeten houden met de aanwezigheid van deze bedrijfswoningen bij zijn bedrijfsvoering. De omzetting van deze bedrijfswoningen bij het herbestemmen naar ‘Wonen’ brengt dus geen nieuwe belemmering voor dit naastgelegen agrarisch bedrijf. Uit een uitspraak van de AbRvS blijkt dat de omzetting om die reden niet onaanvaardbaar is te achten (ECLI:NL:RVS:2009:BH4668)
 
Conclusie
Het besluit voldoet aan de kaders voor geur.
5.1.6 Ecologie
Wettelijk kader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgenomen in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die waren opgenomen in de Wet natuurbescherming. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht is ongewijzigd gebleven.
 
Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet zijn de instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies voor de soortbescherming verantwoordelijk.
 
Beoordeling
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug' bevindt zich in dit geval op 7 kilometer afstand van het plangebied. Natura 2000 gebied Boetelerveld bevindt zich op 8,1 kilometer afstand en Natura 2000 gebied ‘Rijntakken’ (Uiterwaarden IJssel) bevindt zich op 8,9 kilometer afstand.
 
Ten aanzien van de effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de aanlegfase (slopen en bouwen)van deze ontwikkeling wordt opgemerkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. De sloop- en bouwwerkzaamheden vinden op (zeer) ruime afstand van Natura 2000-gebieden (minimaal 7 kilometer) plaats. Het gaat om zeer tijdelijke en zeer kleinschalige (aanleg)werkzaamheden. Dit leidt niet tot aantasting van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.
 
In het kader van de aanleg- en gebruiksfase is volledigheidshalve een stikstofonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 8 bij deze toelichting. Uit de berekeningen is naar voren gekomen dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden als gevolg van de gebruiksfase.
 
Tot slot wordt opgemerkt dat in dit geval de intensieve veehouderij stopt. De stikstofdepositie als gevolg de agrarische bedrijfsactiviteiten komt daarmee te vervallen. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale Omgevingsverordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
 
De locatie ligt niet binnen concreet begrensd NNN. Gezien de ligging en de aard en omvang van de ontwikkeling (onder meer natuurontwikkeling) wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Ten slotte wordt opgemerkt dat het plangebied niet binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.
 
Soortenbescherming
De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen en in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgt ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige plantensoorten en diersoorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is een goede bescherming van de aanwezige natuur dan ook belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte worden geboden.
 
Met het onderdeel soortenbescherming in de Aanvullingswet Natuur onder de Omgevingswet beschermt de provincie de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 planten- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Zo is het bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen of te vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.
 
Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet, de Omgevingswet schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. Er moet dus zorgvuldig worden omgegaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen.
 
In dit geval is door Ecogroen een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 7 bij deze toelichting.
 
Onderzoeksresultaten
In het plangebied zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Uit het nader onderzoek naar vleermuizen is gebleken dat er geen verblijfplaatsen aanwezigwaren in de te slopen bebouwing. Inmiddels is de aanwezige landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Wel is een kraamverblijf en aanwijzingen van een paarverblijf in het woonhuis aangetroffen van gewone dwergvleermuis. Het woonhuis wordt niet gesloopt. Verder worden groenstructuren langs (buiten) het plangebied gebruikt als foerageergebied en vliegroute door vleermuizen.
 
In het plangebied ontbreken geschikte plekken voor jaarrond beschermde nesten van vogels. Wel is grenzend aan het plangebied een territorium van steenuil en zijn nestplekken van huismus. In het plangebied zijn geen groeiplaatsen van beschermde flora aangetroffen. Ook zijn geen voortplantings- of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen of ongewervelden aangetroffen of te verwachten, uitgezonderd de soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Overijssel. De bevindingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
Conclusie
Het aspect 'ecologie' (beschermde soorten) vormt geen belemmering vormt de uitvoerbaarheid van voorliggend TAM-omgevingsplan.
5.1.7 Besluit milieu effectrapportage
Wettelijk kader
Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.
 
Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of  bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo’n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer (beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
 
Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.
 
Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
  • Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er moet een milieueffectrapport worden gemaakt.
  • Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen milieueffectrapportage nodig en er wordt geen milieueffectrapport gemaakt.
Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:
  • Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage V Omgevingsbesluit. Dan moet een plan-mer-beoordeling worden uitgevoerd.
  • Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben. Maar het gaat om projecten die niet in bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan.
Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor de benodigde organisaties. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).
  
Beoordeling
Het plan bestaat uit het wijzigen van de functie Agrarisch naar Wonen. Waarbij de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en middels Rood voor Rood worden twee compensatiewoningen toegevoegd aan het plangebied.
 
In het kader van de m.e.r.-beoordelingsplicht is er sprake van ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein’, zoals opgenomen in bijlage V onder J11.2 in de bijlagen behorende bij het Besluit milieueffectenrapportage. De m.e.r. beoordelingsplicht geldt voor besluiten over het omgevingsplan, zodoende ook voor een TAM-omgevingsplan. Ten aanzien van het planvoornemen geldt daarom een m.e.r beoordelingsplicht.
Hoofdstuk 5 van dit TAM plan kan worden aangemerkt als een motivering, op basis waarvan beoordeeld kan worden of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. In voorliggende motivering wordt in ieder geval verwezen naar de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid (deze kenmerken en maatregelen zijn vergelijkbaar met de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling). Uit de beschouwing van de milieueffecten blijkt dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu. Geconcludeerd kan worden dat geen m.e.r. noodzakelijk is.
 
Conclusie
Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen.
5.1.8 Omgevingsveiligheid
Wettelijk kader
Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico’s van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio’s, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.
 
Onder omgevingsveiligheid kunnen meerdere onderwerpen worden geschaard, zoals externe veiligheid, natuurbranden en overstromingsrisico’s. De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze zijn vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar via de Atlas leefomgeving. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico: de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dit kan worden gereguleerd dient te geschieden met voorschriftengebieden.
 
In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5
  • Bkl).
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
Beoordeling
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
 
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied weergegeven.
 
Afbeelding 5.1 Plangebied risicokaart (Bron: risicokaart.nl)
 
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van milieubelastende activiteiten beschreven in afdeling 5.1.2.5 (Bkl (opslaan en bewerken ontplofbare stoffen) en afdeling 5.1.2.4 Bkl (vuurwerk) gericht op het plaatsgebonden risico;
  • zich bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In de nabijheid van het plangebied liggen twee hogedruk aardgasleidingen. Onderzocht is of de buisleidingen een belemmering vormen voor de planvorming. De worst case variant is berekend. Tevens is bepaald welke effecten het plan heeft op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleidingen. De rapportage is opgenomen in bijlage 6a van de toelichting.
 
Afbeelding 5.2 Invloedsgebied buisleidingen (bron: Carola berekening)
 
Plaatsgebonden risico
Uit de berekening met behulp van het programma CAROLA blijkt dat voor buisleidingen A651-deel 1 en N577-36 deel 1 geen sprake is van een PR10-6 risicocontour ter hoogte van het plangebied. De PR10-6 vormt geen belemmering voor het plan.
 
Berekening hoogte groepsrisico
Omdat het plan is gelegen in zowel de 100% als 1% letaliteitsafstand van de genoemde buisleidingen is met behulp van CAROLA de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. De berekeningen zijn uitgevoerd voor zowel de huidige als toekomstige situatie. Als gevolg van het voornemen neemt de personendichtheid binnen het plangebied toe. De rapportage is opgenomen als bijlage 6b van de toelichting.
 
Afbeelding 5.3 Resultaten CAROLA berekening - groepsrisico
 
Uit de bovenstaande resultaten blijkt dat het berekende groepsrisico voor buisleiding A651-deel 1 in de huidige situatie zeer laag is, zelfs ruim lager dan 0,1 * OW. De planvorming leidt wel tot een toename van de hoogte van het groepsrisico, echter ook in de toekomstige situatie is het groepsrisico ruim lager dan 0,1 * OW.
 
In het Bkl zijn instructieregels opgenomen voor het aspect omgevingsveiligheid. In het kader van het
planvoornemen is voornamelijk artikel 5.15 van toepassing.
Artikel 5.15 aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s: groepsrisico
  1. In een omgevingsplan wordt voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen een brandaandachtsgebied, een explosieaandachtsgebied en een gifwolkaandachtsgebied rekening gehouden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit.
  2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als een omgevingsplan binnen een aandachtsgebied:
    1. geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toelaat; of
    2. waar het omgevingsplan beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toelaat, waarborgt:
      1. dat maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties; of
      2. dat het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt is.
Met het planvoornemen worden kwetsbare gebouwen opgericht binnen de 100%-letaliteitszone. Conform de Handreiking Externe Veiligheid van het RIVM kan gesteld worden dat het aanwijzen van een voorschriftengebied in een gebied waar een fakkelbrand kan spelen en waar het gaat om een lijn- in plaats van een puntlocatie onvoldoende toegevoegde waarde heeft. Aanvullende bouwkundige maatregelen zijn daarom niet effectief. Daarom is het voornamelijk van belang dat mensen weten wat het handelingsperspectief is en wat de vluchtroutes zijn. Aangezien met het planvoornemen twee extra wooneenheden mogelijk worden gemaakt, is de bevolkingsdichtheid in het plangebied laag. Er is op voorhand geen reden aan te nemen dat er in de woningen alleen niet-zelfredzame personen komen te wonen. De kans op een calamiteit met een leiding is laag. Daarmee is de realisatie van de beoogde woningen te verantwoorden. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat de eerste nieuwe bewoners worden geïnformeerd over de risico’s.
 
De Gasunie voldoet aan de zorgplicht. Er zijn geen dekkingsmanco’s, de PRˉ⁶ contouren liggen binnen de belemmeringengebieden. De intensiteit van dit specifieke woongebied nabij de aardgasleidingen is laag. Gekozen maatvoeringen van gronddekking en wanddiktes van buisleidingen zijn onderdeel van bronaanpak geweest in het verleden. Het leggen van platen over deze lengte en breedte van de leidingen (2 x 200m Effectafstand 100%) ziet Gasunie niet als oplossing, aangezien dit dan voor alle gasleidingen kan gaan spelen (ruim 16.000 km leiding in Nederland).
 
Gasunie heeft in het verleden zakelijk rechten gevestigd op de gronden in de omgeving of ligt op vergunning. Dat draagt bij aan een goede beheersing van de veilige ligging van de gasleidingen ten aanzien van werken derden. Op grond van de ‘grondroerdersregeling’ (Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en netwerken) is elke grondroerder (graver) verplicht om voorafgaand aan een mechanische grondroering een melding te doen aan het Klic-Kadaster. Klic Kadaster stuurt deze melding vervolgens door naar de betrokken netbeheerders. Wanneer er een gasleiding van de GasUnie ligt in het gebied, zal de GasUnie samen met graver bekijken hoe deze op een veilige manier kan werken. Dit is de meest effectieve bronaanpak.
 
Advies veiligheidsregio
Op 31 oktober 2022 is advies uitgebracht door de Veiligheidsregio IJsselland. Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen in bijlage 6c. De Veiligheidsregio toetst ontwikkelingen niet alleen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, maar beoordeeld aan de hand van de mogelijke scenario’s ook de effecten van een incident. Het volledige advies van de Veiligheidsregio is als bijlage 6c bij deze motivering opgenomen. In bijlage I bij dit advies worden de mogelijke risico’s van een fakkelbrand bij de hogedruk aardgasbuisleiding beoordeeld.
 
Het plangebied ligt op circa 30 meter ten oosten van de buisleidingen ten noorden en ligt daarmee binnen de eerste ring. Binnen de eerste ring zijn er bij een fakkelbrand bij de hogedruk aardgasbuisleiding onherstelbare schade en secundaire branden te verwachten. Bij mensen buiten zijn dodelijke en (zwaar) gewonde slachtoffers te verwachten. De hulpdiensten hebben de eerste tijd geen mogelijkheden tot effectief optreden. De aanwezigen zijn in deze tussentijd aangewezen op zelfredzaamheid.
 
Zelfredzaamheid
Een fakkelbrand is goed zichtbaar en hoorbaar. De hittestraling is duidelijk voelbaar voor de aanwezigen. De beste strategie voor zelfredzaamheid kan door de aanwezigen goed worden ingeschat: zij moeten de 1e en 2e ring ontvluchten. Aanwezigen binnen de 1e ring hebben hier nauwelijks mogelijkheden voor, vanwege de grote hittestraling. Vanwege de lage bevolkingsdichtheid in het plangebied, het feit dat het zelfredzame personen betreffen en het feit dat de kans op een calamiteit met een leiding laag is, is de realisatie van de beoogde woningen te verantwoorden.
 
Door de Veiligheidsregio is geadviseerd om bij het ontwerp van het erf en de woningen rekening te houden met voldoende vluchtmogelijkheden en toekomstige bewoners te informeren over de mogelijke risico’s die wonen nabij een gasleiding met zich mee brengt. In het ontwerp is rekening gehouden met vluchtroutes en situering van deuren aan de noordzijde van de woningen. Gezien de resultaten van de CAROLA berekening vormt de ligging van de gasleidingen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied.
 
Conclusie
Het besluit voldoet aan de kaders voor omgevingsveiligheid.
5.1.9 Duurzaamheid
Wettelijk kader
Klimaatverandering kan op twee manieren worden aangepakt: door klimaatmitigatie en
door klimaatadaptatie. De gemeente Deventer heeft voor beide sporen beleid opgesteld, vertaald in de ‘Deventer Energievisie’ (2024) en het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ (2021). Daarnaast hanteert de gemeente Deventer de checklist Natuur Inclusief Bouwen (NIB) met een puntensysteem voor ingrepen die het leefgebied van gebiedseigen plant- en diersoorten vergroten. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt in afdeling 4.4 ook eisen aan de energiezuinigheid bij nieuwbouw. Dit zijn de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Er gelden BENG-eisen voor de thermische isolatie, de luchtdichtheid en de technische bouwsystemen.
 
Beoordeling
Bij de definitieve uitwerking van de plannen in het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunningen zullen alle verplichte documenten met betrekking tot het aspect duurzaamheid, klimaat en energie worden toegevoegd. Vooruitlopend daarop wordt rekening gehouden met het volgende:
  • De woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd en zullen voldoen aan de BENG normen. Naast een laag energieverbruik wekken de woningen zelf energie op;
  • Bij de aanleg van de parkeerplaatsen wordt rekening gehouden met oplaadvoorzieningen voor elektrische auto's.
  • De woningen worden met het keuzemenu Natuur Inclusief Bouwen (NIB) gebouwd. De NIB maatregelen zijn in het inrichtingsplan verwerkt. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage 2a.
  • In het besluitgebied is voldoende ruimte voor waterberging, ook hittestress in de omgeving beperken door middel van verdamping.
  • Aan het plangebied worden bomen toegevoegd. Dit draagt bij aan een verkoelingseffect. Met deze optimalisatie wordt hittestress beperkt.
Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan de kaders met betrekking tot duurzaamheid.
5.1.10 Spuitzonering
Wettelijk kader
Gewasbeschermingsmiddelen (spuitzones)
In relatie tot de agrarische gronden dient ook rekening te worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, de zogenaamde spuitzone. Vanwege de zorgplicht voor een gezond woon- en leefklimaat is het verplicht om een spuitzone te hanteren rondom gronden met een agrarische bestemming en waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden toegepast. Op die wijze kunnen omwonenden worden beschermd tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn echter geen wettelijke bepalingen op het gebied van de minimaal aan te houden afstanden tussen agrarische gronden, waarin met gewasbeschermingsmiddelen kan worden gespoten, en nabijgelegen woningen en
daarbij behorende tuinen. In de jurisprudentie van de Raad van State wordt daartoe een afstand van 50 meter gehanteerd die als niet onredelijk wordt gezien, tenzij met een locatie specifiek onderzoek wordt aangetoond dat ter plaatse een kortere afstand aanvaardbaar is.
 
Beoordeling
Ten noorden, oosten en zuiden van het nieuwe woongebied zijn binnen de 50 meter gronden met een agrarische bestemming aanwezig met overwegend grasland. Voor grasland wordt nauwelijks gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. In de toekomst is andere agrarische teelt op deze gronden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen echter niet uit te sluiten. Daarom zijn maatregelen getroffen in het omgevingsplan om een gezond woon- en leefklimaat in het nieuwe woongebied te borgen. Hiertoe zijn de gronden met een agrarische bestemming (in het tijdelijk deel van het omgevingsplan) die binnen 50 meter van het nieuwe woongebied liggen in het voorliggende omgevingsplan voorzien van de aanduiding ‘milieuzone – gewasbeschermingsmiddelen’. Ter plaatse van deze milieuzone is het verboden om zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen toe te passen binnen 50 meter van een driftgevoelig object, zoals woningen en daarbij horende bijgebouwen en tuinen. Een vergunning kan alleen worden verleend als drift van gewasbeschermingsmiddelen op driftgevoelige objecten is uitgesloten. Dit dient met een locatiespecifiek onderzoek te worden aangetoond. Ten westen van het plangebied wordt geen aanduiding ‘milieuzone – gewasbeschermingsmiddelen’ opgenomen. De woningen Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 inclusief de buitenruimte die daar redelijkerwijs aan toe te rekenen (tuinen en een stukje verharding) zijn in de bestaande situatie ook al aanwezig. Daarmee vormen zij ook nu al een beperking voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op de agrarische gronden ten westen van het plangebied. Deze beperking wordt door het plan niet groter.
 
 
Afbeelding 5.4 Spuitzonering rondom het plangebied (zone binnen blauwe lijnen is 50 meter)
 
Conclusie
In verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op nabijgelegen agrarische
gronden worden in het omgevingsplan maatregelen getroffen ten behoeve van een
gezond woon- en leefklimaat het nieuwe woongebied.

5.2 Gezondheid

Wettelijk kader
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
  • het beschermen van gezondheid (is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?);
  • het bevorderen van de gezondheid, zoals bevorderen sport en ontspanning (positieve gezondheid).
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
 
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem.
 
Beoordeling
Verschillende relevante aspecten zijn in voorgaande paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.10 reeds behandeld en gemotiveerd. Deze aspecten hebben betrekking om een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Aanvullend daarop is bij de GGD en Veiligheidsregio advies gevraagd ten aanzien van de ligging ten opzichte van een geitenhouderij en de ligging ten opzichte van nabijgelegen gasleidingen.
 
Advies GGD in relatie tot afstand tot geitenhouderij
In dit geval is advies gevraagd bij GGD ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van de geitenhouderij. De GGD heeft advies uitgebracht, de GGD kan zich vinden in het plan. Het advies van de GGD is opgenomen in de bijlage 3 van deze motivering. In de omgeving van het plangebied aan de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 bevindt zich een geitenhouderij op een afstand van 550 meter. Als gevolg hiervan is er mogelijk een extra risico op longontsteking. De GGD adviseert daarom de toekomstige bewoners hierover te informeren, zodat zij zelf een persoonlijke afweging kunnen maken. Hierbij dient extra aandacht te worden gegeven aan kwetsbare doelgroepen. In de anterieure overeenkomst zijn hier nadere afspraken over opgenomen.
 
Advies Veiligheidsregio in relatie tot afstand gasleidingen
Bij de Veiligheidsregio is advies gevraagd ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van de gasleiding. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt. Het is van belang bewoners en omwonenden op de hoogte te stellen van eventuele gezondheidsrisico’s en in geval van een calamiteit welke maatregelen getroffen dienen te worden. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 5.1.8. Daarnaast zijn hierover nadere afspraken in de anterieure overeenkomst opgenomen.
 
Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan. Het is van belang bewoners en omwonenden op de hoogte te stellen van eventuele gezondheidsrisico’s en in geval van een calamiteit welke maatregelen getroffen dienen te worden.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
In het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten. Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is in sommige gemeenten, vooruitlopend op de Omgevingswet, opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.
 
Beoordeling
Archeologie
De archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing.
 
De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar dubbelbestemmingen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Op basis van het omgevingsplan is het perceel deels voorzien van de van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’.Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.
 
De voorgenomen ontwikkeling voorziet ter plaatse van de gronden met een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie – 3' in totaal wel in bodemingrepen groter dan 100 m². Er wordt niet voorzien in nieuwe bodemingrepen groter dan 500m². Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven. De archeologische dubbelbestemming worden bovendien door vertaald naar voorliggend plan, ter bescherming van eventuele archeologische waarden. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
 
Cultuurhistorie
Op basis van de Cultuurhistorische Waarden bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Het plangebied is gelegen binnen het historische cultuurlandschap – zandlandschappen met een gemiddelde waardering. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het onderdeel cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
 
Conclusie
Het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.4 Waterhuishouding

Watertoetsproces
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Binnen het bestemmingsplan worden feitelijk twee wooneenheden toegevoegd. Het verharde oppervlak neemt af ten opzichte van de voormalige bedrijfssituatie. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
 
Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 9a en 9b bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.
 
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.
 
Hemelwater
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Aan de hand van de bodemopbouw is af te leiden of de grond geschikt is voor infiltratie. De bodem bestaat ter plaatse uit zwak tot matig ziltig zand, daarbij is een redelijke tot hoge infiltratiecapaciteit te verwachten. Infiltratievoorzieningen voor hemelwater zijn naar alle waarschijnlijkheid goed toe te passen.
 
De gemeente Deventer heeft beleid op het gebied van hemelwater. In de Verordening Fysieke leefomgeving is opgenomen aan welke voorwaarden dient te worden voldaan.
  • De eigenaar van het perceel waar sprake is van transformatie, verbouw of (vervangende) nieuwbouw van bouwwerken met een oppervlakte van minimaal 20 m², is verplicht op eigen terrein een hemelwaterberging aan te brengen waarbij het volgende geldt:
  • De hemelwaterberging dient uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het bouwwerk gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden.
  • Het geborgen hemelwater wordt hergebruikt en/of geïnfiltreerd in de ondergrond.
  • De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 20 mm per m2 bebouwd oppervlak.
  • De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze binnen 24 uur na een regenbui weer volledig beschikbaar is.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor infiltratie van hemelwater in de bodem aanwezig. Het plangebied wordt ingericht conform de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening Fysieke leefomgeving.
 
Afvalwater
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend. De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke afvalriool van de gemeente Deventer. In het buitengebied van Deventer is geen sprake van gemengd riool, zodat alleen afvalwater op het riool geloosd kan worden.
 
Overstromingsrisicoparagraaf
Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). Omdat het plangebied is gelegen buiten de dijktrajecten is een overstromingsrisicoparagraaf niet noodzakelijk. Daarnaast ligt het plangebied niet in een gebied dat op basis van de Omgevingsvisie Overijssel is aangewezen als overstroombaar gebied.
 
Conclusie
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

5.5 Kabels en leidingen

Ten westen van het projectgebied langs de Bathmenseweg ligt een transportwaterleiding. Deze leiding loopt aan de westkant door het projectgebied. Ter plaatse is sprake van een tuin en worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Voorliggend projectvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het onderhoud van deze leiding. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'leidingen en kabels' en er ter plaatse als gevolg van het voornemen geen sprake zal zijn van belemmeringen ten aanzien van dit aspect. De aanwezige gasleidingen in de omgeving van het plangebied worden besproken in paragraaf 5.1.8.

5.6 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.
Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
 
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
 
Uitgangspunten
Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'buitengebied';
  • Woningtypen: 'koop, vrijstaand', 'koop, twee onder-één-kap'.
Beoordeling
Parkeren
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van twee aaneengebouwde woningen. Op basis van de gemeentelijke parkeernota geldt voor deze woningen de volgende gemiddelde parkeerbehoefte (inclusief bezoekersparkeren):
  • 'koop, vrijstaand', twee onder één kap: 2,4 parkeerplaatsen per woning.
Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat per woning ruimschoots kan worden voldaan aan de geldende parkeernorm. Zie hiervoor ook het inrichtingsplan dat als bijlage 2a bij deze toelichting is gevoegd.
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren' en er ter plaatse kan worden voorzien in de verwachte parkeerbehoefte.
 
Verkeer
Op basis van de meest recente CROW publicatie geldt voor deze woningen gemiddeld de volgende verkeersgeneratie:
  • 'koop, vrijstaand' twee onder één kap: 8,2 verkeersbewegingen per woning.
Ten opzichte van de situatie met een agrarisch bedrijf zijn er per saldo minder verkeersbewegingen in een situatie met vier woningen.De woningen worden ontsloten via de uitrit aan de Harmelinksdijk, een weg met een lage verkeersintensiteit. Hierbij is ter plaatse sprake van overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheden, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'verkeer' en er ter plaatse als gevolg van het voornemen geen sprake zal zijn van belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Met deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie uitvoerbaar is.

6.2 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit"). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit. In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”.
In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van nadeelcompensatie opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. De plannen worden voor rekening en risico van de initiatiefnemer uitgevoerd.

7 Juridische uitvoerbaarheid

Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan. De beoogde
ontwikkeling op de locatie Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele is in strijd met het tijdelijke deel van het omgevingsplan, waarvan het voormalige bestemmingsplan “Buitengebied Deventer, 1e herziening” deel uitmaakt, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
 
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met de rest van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van rechtswege, wordt een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Het TAM omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met onder andere de zogenaamde bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een preambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22n van het omgevingsplan.
 
7.1 Artikelsgewijze toelichting
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.
Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op de percelen Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen die specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling op de locatie Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele.
 
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen, meet- en rekenbepalingen, een algemene
verbodsbepaling, anti-dubbeltelregel en het toepassingsbereik opgenomen.
 
Hoofdstuk 2 - Gebruiksbepalingen
In di hoofdstuk zijn de specifieke gebruiksactiviteiten voor het plangebied opgenomen. Allereerst
komen de algemene gebruiksregels aan bod, waarna de gebruiksactiviteiten voor ‘Agrarisch met
waarden – landschapswaarden’ en ‘Wonen – Buitengebied’ volgen.
 
Hoofdstuk 3: Ruimtelijke bouwactiviteiten
 
Gebruiksactiviteiten
In dit hoofdstuk zijn de algemene regels voor bouwactiviteiten opgenomen, alsmede bouwregels voor gronden met de gebruiksactiviteiten “Agrarisch met waarden – Landschapswaarden” en ‘Wonen-Buitengebied’.
 
Artikel 8 Agrarisch met waarden - landschapswaarden
 
De gronden met een meer landschappelijk karakter zijn, zijn aangewezen voor de gebruiksactiviteit 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. Voor ruimtelijke bouwactiviteiten zijn bouwregels opgenomen in de 'Bouwregel-14'. Uitsluitend erf- of terreinafscheidingen en veekeringen zijn toegestaan, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter.
 
Artikel 9 Wonen - buitengebied
 
De gronden ter plaatse van het erf zijn aangewezen voor de gebruiksactiviteit 'Wonen - buitengebied'. Voor ruimtelijke bouwactiviteiten zijn bouwregels opgenomen in de 'Bouwregel-45'. Woningen zijn uitsluitend toegestaan. Middels een aanduiding is het aantal toegestane woningen vastgelegd.
 
De functie “Wonen – buitengebied” is opgesteld voor reguliere woningen in het buitengebied. Het gaat dus niet om (agrarische) bedrijfswoningen of recreatiewoningen. Naast het wonen als zodanig is ook een aantal nevenfuncties toegestaan, waaronder kleinschalige bedrijven en beroepen aan huis. Dit betreft nevenfuncties die in de regel, al dan niet onder de gestelde voorwaarden, goed met de woonfunctie te verenigen zijn.
 
Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:
Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is.
 
Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing
In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van het Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwregels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.
 
Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed
In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig. Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden.
 
Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen.
 
Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingsplan getoetst moet worden, waartoe dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook behoren.
Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden.
 
Een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.
 
In artikel 2.10 Wabo is opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het bestemmingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.
 
Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] ". In het plangebied zijn Bouwregel-14 en Bouwregel-45 van toepassing.
 
Bouwregel-14
Bouwregel-14 is opgesteld voor onbebouwde agrarische gronden. Hier zijn hoofdzakelijk erfafscheidingen en veekeringen toegestaan. Daarnaast zijn er regels voor paardenbakken en grondgebonden zonnepanelen bij woningen (grenzend aan de onbebouwde agrarische gronden).
 
Bouwregel-45
Bouwregel-45 is opgesteld voor reguliere woningen in het buitengebied, die zich (zullen) bevinden op een getransformeerd erf. Dit is meestal een (voormalig) agrarisch erf waar vrijkomende agrarische bebouwing is of wordt gesloopt, en nieuwe woningen worden gerealiseerd in nieuwe bebouwing of bestaande bebouwing. In dat laatste geval gaat het meestal om woningen in karakteristieke of monumentale boerderijen en/of bijgebouwen.
 
Hoofdstuk 4: Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen ten behoeve van ‘Aanlegstelsel agrarisch met waarden’,
‘Waarde – Archeologie – 3’ en Milieuzone – Gewasbeschermingsmiddelen. Om het archeologisch waardevolle gebied veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen. Bouwen is uitsluitend toegestaan, indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden. Ten aanzien van de Milieuzone – Gewasbeschermingsmiddelen is het enkel mogelijk gewasbeschermingsmiddelen toe te passen indien daar een vergunning voor is verleend.
 
Hoofdstuk 5: Beheer en onderhoud
In dit hoofdstuk is een een uitvoerings- en instandhoudingsverplichting van de inrichting en natuurinclusieve maatregelen opgenomen.
 
Hoofdstuk 6: Overgangsbepalingen
In dit hoofdstuk zijn overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen, zodat de bestaande functies
mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.

8 Conclusie

Het planvoornemen voor de Bathmenseweg 46 en Harmelinksdijk 2 in Lettele leidt tot een situatie waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten onderzocht en afgewogen. Na afweging kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen nadelige effecten heeft op de fysieke leefomgeving en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De ontwikkeling is aanvaardbaar.