| Plan: | Hoofdstuk 22p Koekendijk 41 |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | TAM-Omgevingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.TAM016-OW01 |
Het plan betreft het wijzigen van de functie aan de Koekendijk 41 te Bathmen. Aan de Koekendijk 41 bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer is voornemens om in de voormalige bedrijfswoning regulier te wonen. Om dit plan mogelijk te maken wordt het omgevingsplan van de gemeente Deventer gewijzigd.
Het plangebied is gelegen aan de Koekendijk 41 te Bathmen, in het buitengebied van gemeente Deventer. Het plangebied ligt noordelijk van de kern Bathmen af en oostelijk van de stad Deventer. Kadastraal staat het plangebied bekend als BMN02-L-848 en heeft een totale oppervlakte van 7.895m2.
Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door bos. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Koekendijk, met daarachter agrarische gronden. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Aan de zuidzijde van het perceel bevindt zich een intensieve veehouderij. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer (rood omcirkelt). Figuur 1.2 geeft de kadastrale grenzen weer (blauw omcirkelt).
Figuur 1.1 Ligging en omgeving plangebied rood omcirkelt (Bron: PDOK viewer)
Figuur 1.2 Kadstrale grenzen plangebied blauw omkaderd (Bron: kadastralekaart)
De motivering van dit TAM-Omgevingsplan bestaat uit 10 hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het participatieproces beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 6 worden alle andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Hoofdstuk 7 betreft de beperkingsgebieden en hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 zijn de juridische aspecten behandeld. Ten slotte wordt in hoofdstuk 10 de conclusie gegeven.
Zoals eerder beschreven ligt het plangebied aan de Koekendijk 41 in Bathmen, in het buitengebied van de gemeente Deventer. Binnen het plangebied is verschillende bebouwing aanwezig, zoals een aantal schuren en de (voormalige) bedrijfswoning. Deze bebouwing is behouden gebleven na het beëindigen van het agrarische bedrijf. Aan de zijde van de Koekendijk bevindt zich het woonhuis. Achter op het erf bevinden zich de schuren, zoals te zien is op figuur 2.1. Aangrenzend aan het plangebied bevindt zich een bestaande woning gelegen aan de Koekendijk 39.
Figuur 2.2 geeft de (voormalige) bedrijfswoning aan de Koekendijk 41 weer.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie van het plangebied (Bron: PDOK viewer)
Figuur 2.2 Aanzicht planlocatie vanaf de Koekendijk (Bron: Google Maps)
Voorliggend intiatief voorziet in het wijzigen van de functie op het plangebied. Op het plangebied is nu de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' geldig. Echter om regulier te mogen wonen in de (voormalige) bedrijfswoning moet de functie in 'wonen' worden omgezet. Met het wijzigen van de functie veranderd de feitelijke situatie van de gebouwen niet. Voor het initiatief is een erfinrichtingsplan en een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze zijn te zien in Bijlage 1 en Bijlage 2. Voor het voorliggende initiatief zijn er twee milieutechnische aandachtspunten. Het gaat hierbij om het aspect 'geur' en 'bodem'. Voor beide aspecten is er onderzoek gedaan. Hieruit zijn geen belemmeringen gekomen. Het aspect geur is besproken in paragraaf 6.6. Het aspect bodem is besproken in paragraaf 6.7.
Het plangebied is gelegen binnen het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', tijdelijk onderdeel 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Daarnaast is tevens de 'Parapluherziening parkeereisen' relevant.
Het plangebied heeft de functies 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Waarde - Landschap - 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast is voor het plangebied de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen. Op het plangebied is een bouwvlak en de bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Figuur 2.3 geeft de planologische situatie van het plangebied weer.
Figuur 2.3 Uitsnede omgevingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden met de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden.
Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en 'Waarde - Archeologie 3'. De met archeologische waarden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Een gedeelte van het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap – 1’. De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten openheid en reliëf.
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.
Strijdigheid
Op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' heeft het plangebied een agrarische functie. Volgens artikel 4 van dit tijdelijke deel zijn de gronden bedoeld voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals benoemd in artikel 1 lid 1.11. (een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren). Het planvoornemen is om regulier te wonen in de huidige bebouwing, dit is in strijd met de huidige agrarische functie. De gewenste nieuwe functie kan met een TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt worden.
Bruidsschat
Ter plaatse van het plangebied gelden tevens regels uit de bruidsschat, welke onderdeel uitmaken van het tijdelijk omgevingsplan. Het voorliggende plan maakt geen milieubelastende activiteiten mogelijk, waardoor er geen strijd ontstaat met de instuctieregels uit het Bkl.
Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het participatieproces en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Deventer ‘Participatie bij Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en Omgevingsplan’ (conform art. 10.2 Omgevingsbesluit). Aangegeven wordt hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Voor het voorliggende project is er contact geweest met de omliggende buren. De omliggende buren hebben geen bezwaren tegen het project. Tevens is met de betrokken omliggende buren afspraken gemaakt wat betreft spuitzones om de woning. De spuitzones zijn meegenomen in de bijbehorende plankaart.
Provincie Overijssel
Voorliggend initiatief betreft een planologische wijziging van het erf. Voor het voorliggend plan is vooroverleg met de provincie Overijssel benodigd.
Waterschap Rijn en IJssel
Bij de aanvraag van de watertoets op 20 januari 2025 heeft waterschap Rijn en IJssel aangegeven dat er geen waterbelangen worden geraakt. Verder vooroverleg of verdere toetsing is niet nodig geacht. De ingevulde watertoets is te vinden in Bijlage 3.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
Het plan word gezien als ontwikkeling onder de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied. Het voorliggende initiatief voorziet namelijk in het wijzigen van een agrarische functie naar woonfunctie. Het gaat hierbij om voormalige bedrijfsbebouwing die anders leeg komt te staan. Daarnaast wordt het ook mogelijk om de woning te laten bewonen door personen die niet aan het bedrijf zijn verbonden in de toekomst. Hiermee kan de woning breder worden ingezet voor de toekomst. Dit is één van de vier prioriteiten die de NOVI beschrijft. Het plan past binnen het Rijksbeleid de NOVI.
Provinciale Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
Provinciale Omgevingsverordening
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel 2024.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en – opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4.1 Uitvoerdingsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Onder Afdeling 4.2 (Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking) van de Omgevingsverordening 2024 staan de generieke beleidskeuzes opgenomen. Artikel 4.2 stelt voor de provinciale doelstellingen voor ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit, aanvullende eisen op de Ladder voor duurzame verstedelijking en is gericht op de concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid. Met betrekking tot dit project zijn de volgende beleidskeuzes van belang:
Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Lid 1
1. Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
a. er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
b. de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
c. mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Toets
Het beoogde initiatief maakt regulier wonen in bestaande bebouwing mogelijk. Door gebruik te maken van bestaande bebouwing en door nieuwe invulling te geven aan karakteristieke locatie word er zorgvuldig gebruik gemaakt van de ruimte. Er wordt in dit initiatief geen nieuwe bebouwing toegestaan, hiermee wordt er geen extra ruimteclaim gedaan op de groene omgeving. Zoals te zien is in Bijlage 1 en Bijlage 2. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.6 toekomstbestendigheid
In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan voor tijdelijk gebruik, waarvan aannemelijk is dat die toekomstbestendig zijn en dus:
a. de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
b. duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden; en
c. ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.
Toets
Het beoogde initiatief maakt regulier wonen in bestaande bebouwing mogelijk. Hiermee kan in de toekomst de woning breder worden ingezet en kunnen er in de toekomst andere personen vestigen die niet aan het voormalige bedrijf gebonden zijn. Hiermee kan er worden voorzien in de woonbehoefte van de huidige en de toekomstige generatie. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met artikel 4.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In het geval van het plangebied is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Figuur 4.2 geeft de uitsnede van het ontwikkelingsperspectief behorende bij de Omgevingsvisie weer.
Figuur 4.2 Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie
Overijssel)
Het plangebied valt onder het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Toets
Het voorliggende plan zorgt ervoor dat er regulier gewoond kan worden in wat nu agrarische bebouwing is. Het plangebied is een voormalig agrarisch erf met een bijbehorende bedrijfswoning. De overgang van een voormalig agrarisch erf naar het regulier wonen, met behoud van het erf, past binnen het ontwikkelperspectief. Het initiatief doet geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving.
Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Bathmen. Hierdoor is aannemelijk dat de lagen van de stedelijke lagen niet aanwezig zijn. In het voorliggende plan worden de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap getoetst. Het plangebied heeft de volgende gebiedskenmerken: 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Oude hoevenlandschap'. Figuur 4.3 geeft de uitsnede van het gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' weer en figuur 4.4 geeft het gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap' weer.
Natuurlijk laag
Figuur 4.3 Uitsnede gebiedskenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (Bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Door gebruik te maken van meer natuurlijke watersystemen en door beplanting met 'natuurlijke' soorten beplanting.
De norm voor deze dekzandvlakten en ruggen is het instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Daarnaast geeft de provincie richting aan deze gebieden, zoals als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. En bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Situatie plangebied
Voorliggend plan voorziet in het wijzigen van functie, waarbij de bestaande bebouwing behouden blijft. Het erf is voorheen voor een agrarisch bedrijf ingezet. Hierdoor zijn er geen specifieke kenmerken van de dekzandvlakte en ruggen aanwezig. In de toekomstige situatie is er gekozen om nieuwe landschapsversterkende elementen toe te voegen aan het erf. Zoals te zien is in het erfinrichtingsplan in Bijlage 1 en het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 2. Voorliggend plan doet geen verdere afbreuk aan de natuurlijke laag en vormt geen belemmering.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Figuur 4.4 Uitsnede gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap' (Bron: provincie Overijssel)
Landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de ‘organische’ vormen van landschap volgt.
De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf. - Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.
Situatie plangebied
Voorliggend initiatief voorziet in het wijzigen van de functie op het plangebied. Voor deze ontwikkeling is een erfinrichtingsplan en ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1 en Bijlage 2). Met deze realisatie word een deel van de verharding verwijderd om nieuw inheemse beplanting terug te planten. Door de structuren te volgen van het oude hoevenlandschap, en inheemse beplanting te gebruiken, wordt het oude hoevenlandschap op het plangebied versterkt. Hiermee is het voorliggende plan in lijn met het gebiedskenmerk 'Oude hoevenlandschap'.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan de gebiedskenmerken versterkt en in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De Woonagenda is het kader en kompas op de woningmarkt: waar wordt naartoe gewerkt en hoe wordt dat samen gedaan? In de Woonagenda schetsen gemeenten in de regio West-Overijssel en de provincie Overijssel hun gezamenlijke inzet, gevoed met inbreng van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners zoals bouwers, ontwikkelaars en woningcorporaties. Vanuit een gezamenlijke agenda willen de partijen de kwaliteit van West-Overijssel versterken: een groene en bereikbare regio, met sterke steden, vitale kernen en platteland en een koploperspositie als het gaat om duurzaamheid, circulariteit en klimaatbestendigheid.
Een ambitiedocument uit 2020 vormde de basis voor de woonagenda. De ambities zijn:
1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030 in de provincie Overijssel
2. Versnelling van de woningbouwproductie
3. Voorsorteren op veranderende woningvraag
4. Vormgeven aan verstedelijkingsopgave
5. Sterke dorpen en platteland in het regionale netwerk
6. Verduurzaming (nieuwbouw en bestaande woningvoorraad)
7. Vergroten toegankelijkheid en doorstroming
De ambitie is om de identiteit en positie van de steden, dorpen en het buitengebied versterken. Dat wordt gedaan door lokaal een breed palet van woonmilieus aan te bieden en door de unieke woonkwaliteiten van de regio te bewaken, verder te versterken en het aanbod ervan uit te breiden. Daarvoor wordt in regionaal verband onderscheid gemaakt tussen drie ruimtelijke woonstrategieën, namelijk ‘ontspannen wonen’, ‘centraal wonen’ en ‘stedelijk wonen’. Deze woonstrategieën geven richting aan toekomstige ontwikkelingen en geven aan waar in een gebied het accent op ligt. De strategieën dienen niet als dwingend kader. Ze geven vooral aan waar de kansen liggen in de verschillende steden, dorpen en het buitengebied.
Volgens de prognoses groeit het aantal huishoudens in de regio met circa 25.000 tot ruim 251.000 huishoudens in 2030. Mede in het licht van de huidige regionale woningtekorten en andere ontwikkelingen zoals de verstedelijkingsopgave in Deventer en Zwolle, de toenemende marktdruk (met name in het stedelijk gebied) en migratiestromen wil de regio een groei van 35.000 - 40.000 huishoudens tot 2030 accommoderen. De gemeenten in West-Overijssel hebben tot 2030 een harde en zachte plancapaciteit van 26.000 woningen. Voor de gemeente Deventer geldt tot 2030 een harde plancapaciteit van 2.329 woningen en een zachte plancapaciteit van 1.680 woningen (totaal 4.009 woningen).
Toets
Figuur 4.5 Uitsnede kaart ruimtelijke woonstrategieën, plangebied globaal in rood omcirkeld (Bron: Woonagenda West-Overijssel 2021-2025)
Voor het plangebied aan de Koekendijk 41 in Bathmen geldt de woonstrategie ‘ontspannen wonen’, voor het landelijk gebied en kleine kernen. Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die in regionaal verband gekoesterd worden. De wens is om de kwaliteiten van de omgeving zoveel mogelijk te behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. In regionaal verband worden mogelijkheden gezien om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden.
Het planvoornemen betreft het omzetten van een agrarische functie naar een woonfunctie zodat de (voormalige) bedrijfswoning tevens door derde, niet aan het bedrijf gelieerde, personen kan worden bewoond. Hiermee worden de agrarische bedrijfsactiviteiten op het plangebied gestaakt. Het plangebied krijgt hiermee een duurzame en voor de locatie logische vervolgfunctie. Met het planvoornemen wordt een kleine bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte in de gemeente Deventer.
Geconcludeerd kan worden dat het voornemen in overeenstemming is met het gestelde in de regionale woonagenda.
Conclusie
De activiteit past binnen de regionale doestelling en het regionaal beleid.
Om ervoor te zorgen dat de waterbelangen een goede plek krijgen en evenwichtig worden afgewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets uitgevoerd. Ook onder de omgevingswet is dit proces vastgelegd maar dan onder de noemer 'weging van het waterbelang'.
Water in de fysieke leefomgeving
Het waterschap Rijn en IJssel draagt zorg voor het water in en rond het plangebied van dit Omgevingsplan. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht. Dat geeft het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
De fysieke leefomgeving en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Daarnaast wordt onze leefomgeving en het waterbeheer sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthoudenbergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema’s.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.
Gezonde leefomgeving
Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven.
Weging van het waterbelang
Voor een ruimtelijke ontwikkeling maakt de gemeente een belangenafweging om te bepalen of de ontwikkeling passend is. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met het waterbelang, conform Artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (weging van het waterbelang). Het waterschap verleent advies over de waterbelangen in het plan.
Voor dit plan is via hetwateradvies.nl een check gedaan op de waterbelangen. Hiervan is het resultaat dat er geen waterbelang is. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding en/ of de afvalwaterketen en er is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling en geeft een positief wateradvies.
Op 18 december 2019 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente. In de afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het fysiek ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werken met oude statische structuurplannen wordt verruild door een dynamische Omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen. De belangrijkste en urgentste opgaven zijn:
In de Omgevingsvisie is het buitengebied van Deventer als apart deelgebied benoemd. Het buitengebied wil gemeente Deventer leefbaar en toekomstbestendig houden. Hierin bied de gemeente Deventer ruimte voor verandering, mits deze verandering met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone. Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang.
Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen. In het buitengebied wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden. Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen, bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.
Toets
Figuur 4.6 Uitsnede ambities buitengebied Deventer, plangebied rood omcirkeld (Bron: gemeente Deventer)
Voorliggend initiatief voorziet in het wijzigen van de functie om regulier te kunnen wonen in de (voormalige) bedrijfswoning. De gemeente Deventer stelt in haar omgevingsvisie dat ze ruimte bieden aan veranderingen. Met voorliggend plan wordt de huidige situatie veranderd. In de nieuwe situatie word er verharding verwijderd en nieuwe inheemse beplanting geplant. Zoals te zien is in het inrichtingsplan en het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1 en Bijlage 2). Hiermee worden de kwaliteiten van de omgeving behouden en versterkt.
Gezien het bovenstaande, sluit het project aan op de ambities uit de gemeentelijke omgevingsvisie.
In de Woonvisie Deventer 2014 'Samen bouwen aan goed wonen' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:
1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente een aantrekkelijke stad met stedelijke voorzieningen waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen in een duurzame woonomgeving.
2. Ongedeeld en inclusief: Een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met een bijpassend gevarieerd woningaanbod. Dit draagt bij aan de leefbaarheid in wijken, het welzijn van de bewoners en de mate waarin mensen een beroep op hun omgeving kunnen doen.
3. Duurzaam en toekomstbestendig: de gemeente Deventer wil een duurzame woongemeente zijn waar het in alle levensfasen goed, gezond en veilig wonen is. De gemeente wil, waar mogelijk, voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen.
De gemeente Deventer heeft in haar woonvisie drie woonopgaven geformuleerd. Het gaat om de volgende opgaven:
1. Voldoende, betaalbaar en divers
2. Voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen
3. Duurzaam wonen
Voldoende, betaalbaar en divers
De gemeente Deventer wil een duurzame woongemeente zijn waar het in alle levensfasen goed, gezond en veilig wonen is. De gemeente wil, waar mogelijk, voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen.
De bestaande voorraad bestaat uit circa 47.000 woningen (2022), waarvan een derde gestapeld (flats, appartementen), ruim een derde rij- en hoekwoningen en een kleine een derde twee-onder-één-kap en vrijstaand. Een groot deel van de woningen die in de toekomst nodig zijn, staat er al. De gemeente wil de bestaande woningvoorraad vanuit zuinig ruimtegebruik en duurzaamheid optimaal benutten voor de toekomstige woonopgaven. Met transformatie van bestaande woningen kan de gemeente daarnaast bijdragen aan de centrale ambities van deze woonvisie, zoals het vormgeven van de ongedeelde samenleving en de verduurzamingsopgave.
Voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen
De gemeente wil dat haar inwoners prettig in hun wijk of dorp kunnen wonen, zowel jong als oud. Dat Deventer een duurzame samenleving is waarin iedereen een plek heeft, kinderen veilig kunnen opgroeien, inwoners zich betrokken voelen en mensen gezond oud kunnen worden. De gemeente verwacht van haar inwoners dat ze zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en naar vermogen meedoen in de samenleving. Een goede woning en woonomgeving met gelegenheid voor ontmoeting dragen daaraan bij en hebben een positief effect op het welzijn en de gezondheid van haar inwoners.
Duurzaam wonen
De duurzaamheidsopgave is voor Deventer een belangrijke integrale opgave voor de komende decennia. De gemeente wil serieuze stappen zetten om te komen tot een duurzame woningvoorraad, een zuinige en duurzaam opgewekte energievoorziening, een circulaire economie en een duurzame en klimaatbestendige leefomgeving waarbij de ecologische kernkwaliteiten geborgd zijn, en die ingericht is tegen wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen. Voor nieuw- en verbouw wil de gemeente zoveel mogelijk toewerken naar woningen die integraal duurzaam zijn, zodat een stapeling van duurzaamheidseisen per project wordt voorkomen.
Toets
Voorliggend initiatief voorziet in het wijzigen van de functie van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning. Met het wijzigen van de functie mag er regulier gewoond worden in het bestaande huis. De woning is al onderdeel van de woningvoorraad van de gemeente Deventer. Door de functie te wijzigen kan er zuinig worden omgegaan met de beperkte ruimte (geen nieuw ruimtebeslag in het buitengebied) en toch worden voorzien van woonruimte voor personen zonder verbinding tot het agrarische bedrijf.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect cultuurhistorie en landschappelijk waarden. Hierbij wordt gekeken naar de aanwezigheid van monumentale gebouwen, beschermde stadsen dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen.
Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Uit Europees beleid volgt dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.130, eerste lid) zijn instructieregels opgenomen die zich richten op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, (voorbeschermde) Rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van Rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, dient te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel (CHWK). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven (figuur 5.1)
Figuur 5.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel, plangebied globaal in zwart omcirkeld (Bron: provincie Overijssel)
Op basis van de CHWK bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Het plangebied is gelegen binnen het historisch cultuurlandschap - ruilverkaveling (gemiddeld) en binnen de zandlandschappen (hoog). Naast het plangebied ligt het cultuurhistorische landschap van landgoederen.
Gelet op de beoogde ontwikkeling word er geen nieuwe bebouwing toegestaan en zal enkel een planologische wijziging plaatsvinden. Er vindt, gezien het vorenstaande, geen aantasting van de aanwezige landschappelike waarden plaats door uitvoering van het voorgenomen plan.
Met het beoogde plan word er een planologische wijziging doorgevoerd. De bestaande bebouwing blijft hierbij staan en er word geen bebouwing toegevoegd. Het beoogde plan verstoord geen cultuurhistorische waarden.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect archeologie. Uitgangspunt is dat bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Het archeologiebeleid van Deventer vormt het uitgangspunt voor op te stellen omgevingsplannen in de gemeente Deventer.
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met archeologische waarden. De Omgevingswet schrijft voor dat het aspect archeologie een plek heeft in het omgevingsplan. In het omgevingsplan is vastgesteld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. In beginsel moet de gemeente aan projecten kleiner dan 100 m2 vrijstelling verlenen van de verplichting tot archeologisch onderzoek (artikel 5.130 lid 4 Bkl). Met een inhoudelijke onderbouwing kan de gemeente echter afwijken van deze vrijstellingsgrens.
De instructieregels voor de omgang met archeologie in het omgevingsplan zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.130, eerste lid). Uitgangspunt is dat bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. De archeologische verwachtingswaarde en de omgang daarmee legt de gemeente vast in het omgevingsplan (artikel 5.130 lid 3, 4 en 5 Bkl). Wanneer er een archeologische verwachtingswaarde is voor het projectgebied moet er een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden conform de door de gemeente gestelde voorwaarden. De uitkomsten van het onderzoek bepalen of vervolgonderzoek nodig is en of de bodemroerende werkzaamheden kunnen plaatsvinden.
De gemeente Deventer heeft vastgesteld archeologiebeleid. Onderdeel van dit beleid is een beleidskaart (figuur 5.2). Dit beleid vormt het uitgangspunt voor op te stellen omgevingsplannen in de gemeente Deventer.
Figuur 5.2 Archeologische verwachtingskaart gemeente Deventer plangebied blauw omcirkelt (Bron: gemeente Deventer)
Als er gekeken wordt naar bovenstaande kaart is te zien dat een deel van het perceel een hoge archeologische waarde heeft en een deel een middelmatige verwachting. Daarnaast ligt het plangebied in een bufferzone van een historische nederzetting of erf. Echter is er ook aangegeven op de kaart dat er reeds mate van bodemverstoring is op het plangebied. Daarnaast word er met dit initiatief regulier wonen toegestaan in de voormalige bedrijfswoning. Een archeologisch onderzoek word niet nodig geacht doordat er geen bebouwing toegevoegd of gesloopt wordt op het perceel.
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 5.129g Bkl) is bepaald dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling de toepassing van de ladder is vereist.
Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bkl opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als ‘de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.’ Of een ontwikkeling of uitbreiding voldoende substantieel is volgt uit jurisprudentie. Daaruit blijkt dat wanneer er sprake is van een planologische functiewijziging dat deze in beginsel niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075).
Als de Ladder niet van toepassing is moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
Voorliggend project voorziet in een planologische wijziging op het betreffende perceel. Volgens de jurisprudentie (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) is er dan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook wanneer de ladder van duurzame verstedelijking moet gemotiveerd worden dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voorliggende motivering voorziet hierin.
Voor de beoogde ontwikkeling is de Ladder voor duurzame ontwikkeling niet van toepassing.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
Een inventarisatie naar de aanwezigheid van milieubelastende activiteiten, specifiek ten aanzien van bedrijven, in de directe omgeving van het plangebied (of andersom) is noodzakelijk. In een passage wordt aangegeven of ter plaatse voldoende afstand in acht wordt genomen ten opzichte van omliggende milieubelastende activiteiten. De VNG biedt met het (concept) ‘servicedocument’ een hulpmiddel waarmee kan worden ingeschat of een activiteit voor wat betreft de benodigde gebruiksruimte voor geluid en geur in een bepaald gebied inpasbaar is. De VNG-uitgave Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2022 kan worden gezien als de opvolger van de VNG-uitgaven Bedrijven en milieuzonering 2009.
In de bijlage bij artikel 1.1, van de Ow wordt het begrip Milieubelastende activiteit (Mba) als volgt gedefinieerd: 'activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringstechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit'.
Dit heeft betrekking op alle activiteiten die mogelijk een negatief effect op het milieu kunnen hebben. Om te bepalen of er sprake is van een Mba moet een check worden gedaan of er instructieregels uit het Bkl, Bal of Bbl van toepassing zijn op het project. Hieronder vallen ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten, dit kunnen ook beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn. De instructieregels in het Bkl zijn bijvoorbeeld niet van toepassing op het wonen zelf, maar wel op beroepen en bedrijven aan huis.
De VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering' gaat uit van zones die bij een grotere afstand tot gevoelige functies en locaties (bijvoorbeeld wonen) uitgaat van een oplopende gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Daarbij staat het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur centraal in de nieuwe systematiek voor milieuzonering. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het Besluit kwaliteit leefomgeving waar 'gebruiksruimte' een belangrijk begrip is (zie paragraaf 3.3 "Sturen op de verdeling van gebruiksruimte onder de Omgevingswet" van de Nota van toelichting bij het Bkl. De gebruiksruimte van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) is de milieuruimte die een milieubelastende activiteit op grond van het omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van de bedrijfsvoering.
| Richtafstand | Positie | Zones geluid | Zones geur | |
| Tabel VNG-2009 | Tabel VNG-2024 | Rustig woongebied | Gemengd gebied met wonen | |
| 0 of 10 m | FM (functiemenging) | - | - | - |
| 30 m | 1 | Beperkt | Basis | Basis (>30m) |
| 50 m | 2 | Beperkt (>50m) | Basis | Basis (>50m) |
| 100 m | 3 | Basis | Basis (>50m) | Verruimd (>100m) |
| 200 m | 4 | Verruimd | Verruimd (>100m) | Maatwerk (>200m) |
| 300 m | IT (industrieterrein) | - | - | - |
De vernieuwde handreiking van het VNG heeft verschillende gebiedstypen opgenomen. Tevens kunnen binnen deze gebiedstypen differentiaties worden aangebracht. Voorliggend plan is gelegen in 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied met wonen typeert zich als een gebied met lichte bedrijvigheid en wonen. In de nabijheid van het plangebied liggen verschillende functies, maar voornamelijk agrarische functies.
Externe werking
Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder en/of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de functie op het erf aan de Koekendijk 41. Hierbij wordt de functie gewijzigd van een agrarische functie naar een woonfunctie. De woonfunctie zelf is geen functie waarbij milieubelastende activiteiten ontstaan voor de omgeving. Gesteld kan worden dat leef geluiden aanvaardbaar zijn en dat het woon- en leefklimaat van omwonenden daarom niet in ernstige mate worden aangetast.
Interne werking
In de omgeving zijn vooral agrariërs gevestigd. Het wijzigen van de functie naar wonen kan belemmeringen vormen voor deze agrariërs. Dit houdt in dat op delen van hun velden niet zonder voorafgaande toestemming gewasbeschermingsmiddelen mogen worden ingezet. Hier zijn vooraf schriftelijke afspraken gemaakt. Gelet op de korte afstand is voor het agrarische bedrijf aan de Koekendijk 37 een geuronderzoek uitgevoerd. Hiervan zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Zoals te lezen is in paragraaf 6.6.
Voorliggend initiatief betreft geen plan waarbij nieuwe milieubelastende activiteiten worden toegestaan. Daarnaast zijn er schriftelijke afspraken gemaakt met omliggende agrariërs wat betreft de spuitzones. Hierdoor vormt het aspect 'milieubelastende activiteiten' geen belemmering voor het voorliggende plan.
Er is vanuit het onderwerp milieubelastende activiteiten geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de ontwikkeling van het initiatief rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid.
Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd, echter ligt het voor de hand om ter introductie kort te schetsen op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming omtrent verlening van de buitenplanse omgevingsvergunning is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Spuitzone
Uit de uitspraak van 17 september 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4407) blijkt dat er nog geen wettelijk vastgelegde kaders zijn voor de spuitzones. Echter wordt gesteld dat er zeker een zone van 50 meter moet worden aangehouden. Binnen deze zone mogen geen gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast om gezondheidsrisico's te beperken. Er zijn nog geen wetenschappelijke onderzoeken aanwezig die kunnen aantonen dat er een kleinere zone aan spuitzones kan worden toegepast. In voorliggend plan is een zone van 50 meter vanaf de woonfunctie opgenomen.
In overleg met de eigenaren van de omliggende agrarische percelen is er in dit plan voor gekozen om in de zone binnen 50 meter vanaf de woonfunctie de aanduiding ‘Gewasbeschermingsmiddelen toepassen’ op te nemen. Voor deze zone zijn er onderlinge schriftelijke afspraken gemaakt voor de inzet van gewasbeschermingsmiddelen.
Voorliggend initiatief vormt geen belemmering voor de gezondheid.
Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.
Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo’n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.
Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:
Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of het project voldoet aan de omschrijving die is opgenomen in kolom 1 van bijlage V van het Ob. Een dergelijk project wordt niet expliciet benoemd in kolom 1 van bijlage V van het Ob, de meest logische aansluiting kan worden gevonden onder nummer J11, een 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen'.
Het begrip 'Stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd, wel zijn er een aantal voorbeelden van bouwprojecten die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. Dit betreft o.a. woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
Wanneer sprake is van een zogenaamde 'kleine wijziging' of voor situaties waarbij het voorgenomen plan of programma betrekking heeft op 'kleine gebieden op lokaal niveau', dan is het toegestaan om eerst een plan-mer-beoordeling uit te voeren. Als uit deze plan-mer-beoordeling blijkt dat het plan geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben, bestaat er geen verplichting een plan-MER te maken (art. 16.36, lid 3, Ow). Als niet gekozen wordt voor de plan-mer-beoordeling, geldt een plan-mer-plicht.
Wanneer de ontwikkeling van zodanig kleinschalige aard is kan het zo zijn dat geen sprake is van een project in de zin van m.e.r. onder het Ob. Dit kan in sommige gevallen gemotiveerd worden op basis van jurisprudentie. In de uitspraak van 20 april 2016 (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) heeft de Raad van State geoordeeld dat als enkel sprake is van een planologische functiewijziging dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft). Met dit project wordt het regulier wonen in een voormalige (agrarische)bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Dit betreft een kleinschalige functiewijziging.
Gelet op de uitspraak van 20 april 2016, kan worden geconcludeerd dat het project niet voorziet in een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, nummer J11 van bijlage V van het Ob. Er is geen sprake van een project-m.e.r. plicht of project-m.e.r. beoordelingsplicht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het initiatief regulier wonen in een voormalige (agrarische)bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Voor dit project bestaat geen plan-mer-plicht. Voor dit project is ook geen plan-mer-beoordeling nodig.
Er is vanuit het onderwerp milieueffectrapportage geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.).
a. Wettelijk kader
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.
Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
b. Geluidproductieplafonds
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
c. Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Er wordt met het voorgenomen plan geen extra woning of andere milieugevoelige functie opgericht. Het huidige gebruik van de bedrijfswoning is al wonen en verandert in de nieuwe situatie niet. De positionering van de woning wijzigt tevens niet. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 6.1 Uitsnede kaart geluid van wegverkeer, plangebied in rood omcirkeld (Bron: Atlas Leefomgeving)
Met deze wijziging op het omgevingsplan wordt het regulier bewonen van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Met voorliggend plan wordt de functie van agrarisch naar wonen gewijzigd. De geluidsbelasting op de gevel voldoet aan de kaders voor geluid.
Er is vanuit het onderwerp geluid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
Ter bescherming van de gezondheid zijn onder paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl instructieregels opgenomen voor de luchtkwaliteit. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in zogeheten aandachtsgebieden, dit zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide of fijnstof.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl. Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied. Het gaat in zulke gevallen om activiteiten die relatief veel luchtvervuiling veroorzaken en over een grotere afstand effect hebben (bijvoorbeeld verkeer of bedrijfsemissies). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. In artikel 5.54 staan standaardgevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een plan binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen valt, is het alsnog mogelijk om via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden. Een andere manier om aannemelijk te maken dat een plan de 3%-grens niet overschrijdt is een kwalitatieve berekening. Met de NIBM-tool kan bekeken worden of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool.
Met dit plan wordt het wijzigen van de functie aan de Koekendijk 41 mogelijk gemaakt. Hierbij wijzigd er niks aan de huidige bebouwing of het gebruik van de bebouwing. Gesteld kan worden dat voorliggend plan niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nadere toetsing is niet noodzakelijk.
In de omgeving (1 tot 2 km) van het plangebied ligt een pluimveehouderij. Pluimveehouderijen kunnen grote hoeveelheden fijn stof emitteren. Uit de aanvullende notitie uit Bijlage 5 blijkt dat omliggende (pluim)veehouderijen geen belemmeringen vormen qua luchtkwaliteit op de Koekendijk 41.
Met deze wijziging van het omgevingsplan wordt de functiewijziging van agrarische grond naar wonen mogelijk gemaakt. Het plan voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.
Er is vanuit het onderwerp luchtkwaliteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In paragraaf 5.1.4.6.1 Bkl zijn de instructieregels opgenomen die geurbelastende activiteiten en/of geurgevoelige gebouwen in elkaars nabijheid mogelijk maken. Het gaat hierbij om drie geurbronnen waarvoor regels zijn gesteld, namelijk:
In artikel 5.92 Bkl staat vastgelegd dat in een omgevingsplan rekening gehouden wordt met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen en dat het omgevingsplan erin voorziet dat dit aanvaardbaar is, Hierbij moet rekening worden gehouden met de lokale specifieke omstandigheden en de (cumulatieve) gevolgen van activiteiten. De specifieke plaatselijke situatie kan mede bepalend zijn voor wat aanvaardbaar is en per geval verschillen. Afhankelijk van de gemeente kan lokaal beleid van toepassing zijn voor het aspect geur. Dit wordt dan vastgelegd in een Geurgebiedsvisie en Geurverordening.
Naast het toetsen van de geurbelasting door activiteiten op geurgevoelige functies, moet bij het toelaten van een nieuwe geurgevoelige functies ook worden getoetst of bedrijven in de omgeving worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Wanneer hier sprake van is moet getoetst worden aan de geldende normen waar het bedrijf aan moet voldoen. Een nieuwe geurgevoelige functie is alleen aanvaardbaar als dit er niet toe leidt dat het bedrijf daardoor niet meer kan voldoen aan de voor het bedrijf geldende normen. Dit betekent dat er sprake is van een beperking in de bedrijfsmogelijkheden.
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij. Het gaat hierbij om het agrarische bedrijf aan de Koekendijk 37. Deze ligt op een afstand van minder dan 60 meter van de beoogde burgerwoning. Om te bepalen wat de geurbelasting op het plangebied is, is er een geuronderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is te lezen in Bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige woonfunctie op de locatie Koekendijk 41.
Naast de berekening voor de geurbelasting van de Koekendijk 37 is er een cumulatieve berekening uitgevoerd om te bepalen wat de geurbelasting is van de omgeving op de woning aan de Koekendijk 41. De resultaten van dit onderzoek zijn te lezen in Bijlage 5. Hieruit blijkt dat de voorgrondbelasting leidend is. Bij de voorgrondbelasting was sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige woonfunctie op de locatie Koekendijk 41.
Het milieuaspect 'Geur' vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Er is vanuit het onderwerp geur geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan)). De gehalten MTR humaan zijn opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen moet met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.
Met voorliggen plan wordt het wijzigen van de agrarische functie naar de woonfunctie mogelijk gemaakt. Hiermee is er sprake van het mogelijk maken van een bodemgevoelige functie op basis van artikel 5.89g van het Bkl. Om de functie te kunnen wijzigen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse (projectnummer: 24069916). Het gehele rapport is te lezen in Bijlage 6.
In het grondwater (PB 1) is een enkele lichte verontreiniging aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovenondergrond zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden gemeten. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 is geen asbest aangetoond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de geplande functiewijziging, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Het milieuaspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
Er is vanuit het onderwerp bodemkwaliteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.
Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico’s van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio’s, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico’s is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.
In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Geïnventariseerd dient te worden of in de nabijheid van de planlocatie risicobronnen aanwezig zijn met een plaatsgebonden risico en/of aandachtsgebied. Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de Atlas Leefomgeving.
Figuur 6.2 Uitsnede aandachtsgebieden kaart, plangebied in paars omcirkeld (Bron: Atlas Leefomgeving)
Ten zuiden van het plangebied is het aandachtsgebied van de spoorlijn Deventer - Almelo. Dit spoorlijn heeft drie aandachtsgebieden. Het plangebied is buiten deze drie aandachtsgebieden gelegen. Zoals ook te zien is in figuur 6.2. Er zijn geen risico's op het gebied van omgevingsveiligheid.
Met voorliggend plan word regulier wonen in een voormalige (agrarische)bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Er ligt geen aandachtsgebied op de beoogde locatie. Het milieuaspect 'omgevingsveiligheid' vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Er is vanuit het onderwerp omgevingsveiligheid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect ecologie.
Gebiedsbescherming
Natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Dit volgt expliciet uit artikel 1.2 lid 2 onder h van de Omgevingswet. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden wat de gevolgen van de met een omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit mogelijke gemaakte ontwikkeling zijn op de instandhoudingsdoelen van beschermde natuurgebieden die voor flora en fauna van groot belang zijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland-gebieden en andere bijzondere natuurgebieden en landschappen. Natura 2000-activiteiten zijn activiteiten die significant nadelige gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. De Omgevingswet geeft regels over die activiteiten om de natuur te beschermen. In afdeling 8.6 van het Bkl zijn beoordelingsregels opgenomen voor omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit en flora- en fauna-activiteit. Artikel 8.74b van het Bkl bevat beoordelingsregels voor Natura 2000-activiteit.
Natuurnetwerk Nederland
In het Besluit kwaliteit leefomgeving is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verankerd (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De EHS werd officieel geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan en is daarna opgenomen in de Nota Ruimte, welke inmiddels vervangen is door de Nationale omgevingsvisie (NOVI). Kaderstellende regels ten aanzien van o.a. NNN/EHS zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij geplande ingrepen die binnen het NNN/EHS vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. Dit wil zeggen dat schadelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er andere belangen zijn die de ingreep rechtvaardigen. In dat geval zijn compenserende maatregelen voorgeschreven.
Concrete beleidsregels ten aanzien van de NNN in Overijssel zijn opgenomen in de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Overijssel.
Toets Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt tegen Natuurnetwerk Nederland gebied aan. Natuurnetwerk Nederland kennen geen externe werking. Het plangebied valt buiten het naastgelegen NNN-gebied, zoals te zien is in figuur 6.3. Het intiatief heeft betreft het wijzigen van functie op het erf. Het gaat om het omzetten van de agrarische functie naar de woonfunctie. Het plan heeft geen negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 6.3 Uitsnede Natuurnetwerk Nederland, plangebied in zwart globaal gemarkeerd (Bron: Atlas Leefomgeving)
Natura 2000 gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Omgevingswet heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten die significante gevolgen voor deze gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel - zonder vergunning - niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie). De eerste stap in de toetsing is vaak een voortoets. Als significante gevolgen in de voortoets niet op voorhand met zekerheid kunnen worden uitgesloten, dan is een passende beoordeling noodzakelijk. In dat geval is voor een project een Omgevingsvergunning noodzakelijk.
Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt in hoofdstuk 11 de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De minister wijst deze gebieden aan. Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op. In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door het ministerie van LNV. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een 'voortoets'. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Toets Natura-2000 gebieden
Het plangebied aan de Koekendijk 41 ligt op een afstand van circa 8.700 meter van het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied, betreffende ‘Rijntakken’. Overige Natura 2000-gebieden in de verdere omgeving betreffen onder andere ‘Sallandse Heuvelrug’ (9,4 km) en ‘Borkeld’ (12,8 km). Gelet op de afstand van ca. 8.700 meter, en het planvoornemen zijn er geen factoren die leiden tot een negatief effect op het dichtstbijzijnde, en daarmee maatgevende, Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
In de Omgevingswet (Besluit activiteit leefomgeving) is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de wet zijn lijsten opgenomen met beschermde soorten. In de wet zijn lijsten opgenomen met beschermde soorten. In de Omgevingswet worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld:
Door een groot aantal activiteiten en invloeden staat het voortbestaan van veel dier- en plantsoorten onder druk. Daarom is soortenbescherming een onderdeel van de Omgevingswet. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dat zijn flora- en fauna-activiteiten. De Omgevingswet geeft regels over flora- en fauna-activiteiten om soorten te beschermen. Deze activiteit is vaak het gevolg van een andere activiteit zoals bouwactiviteit. In afdeling 8.6 van het Bkl zijn beoordelingsregels opgenomen voor omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit en flora- en fauna-activiteit. Artikel 8.74j tot en met 8.74n bevat beoordelingsregels voor flora- en fauna-activiteit.
Tot slot geldt een algemene specifieke zorgplicht. Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.
Toets soortenbescherming
Het voorliggende plan betreft een planologische wijziging om regulier wonen toe te staan in een voormalige (agrarische)bedrijfswoning. Hierbij worden er geen gebouwen gesloopt of gebouwd. Met de voorgenomen functiewijziging zullen geen verstoringen optreden in het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied (ca 7,8 km afstand).
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.
Bij het toelaten van een nieuwe functie moet worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij moet ook in beeld worden gebracht of er sprake is van (extra) parkeerbehoefte. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt moet getoetst worden aan het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid omtrent mobiliteit en parkeren is opgenomen in 'BELEIDSREGELS PARKEREN BESTEMMINGSPLANNEN DEVENTER (versie 2015)'.
Met het voorliggende plan betreft een planologische wijziging. Hierin wordt de (voormalige) bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. In de huidige en nieuwe situatie word er gewoond in de woning. Hiermee veranderd de verkeerssituatie en parkeersituatie niet. Op het erf is voldoende ruimte om te kunnen parkeren. Zoals te zien is in figuur 6.4 en Bijlage 1.
Figuur 6.4 Uitsnede erfinrichtingsplan Koekendijk 41 (Bron: Eeckhof)
Met dit wijzigingsbesluit wordt het regulier wonen in een voormalige (agrarische)bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor verkeer en parkeren.
Er is vanuit het onderwerp wegen, verkeer en parkeren geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat nu de (beschermings)zones onder de huidige wetgeving zijn en in veel gevallen omvat het beperkingen gebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf.
Het plangebied is niet gelegen in een beperkingsgebied.
Economische uitvoerbaarheid
Met deze plantoelichting is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").
Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”.
Met dit omgevingsplan wordt geen aangewezen bouwactiviteit mogelijk gemaakt waarvoor kostenverhaal verplicht is. Er geldt dan ook geen verplichting om kostenverhaalregels op te stellen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het regulier bewonen van een voormalige (agrarische)bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
Er is vanuit het onderwerp financieel-economische uitvoerbaarheid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Planregels moeten toetsbaar en handhaafbaar zijn. Toetsing aan de regels kan preventief. Een bepaalde activiteit wordt dan in het omgevingsplan alleen toegestaan als deze vooraf aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Met een vergunningenstelsel kan in het omgevingsplan het college de bevoegdheid gegeven worden om af te wijken van het plan. Dit onder bepaalde in het plan opgenomen beoordelingsregels. Naast een toetsing vooraf kan ook repressief getoetst worden, dus achteraf. Dit is aan de orde als feitelijk in overtreding met de planregels wordt gehandeld. Zo nodig kan handhavend worden opgetreden.
Redenen voor preventief toetsen in de vorm van een vergunningplicht kan onder andere zijn:
Een concrete, objectieve normstelling bij een planregel zou reden kunnen zijn voor uitsluitend een toetsing achteraf.
Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van het definitieve Deventer omgevingsplan is bestaande kaders beleidsarm over te zetten. Op basis daarvan worden de vergunningplichtige activiteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege overgenomen in het definitieve plan.
Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan is het algemene uitgangspunt gevolgd. De functie van het plangebied wordt gewijzigd.
Aangesloten is bij het vergunningenstelsel uit het omgevingsplan van rechtswege.
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan. De beoogde ontwikkeling aan de Koekendijk 41 is in strijd met het tijdelijke deel, onderdeel uitmakende van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Deventer, 1e herziening’, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden. Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een preambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22p van het omgevingsplan.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het omgevingsplan van rechtswege op onderdelen gewijzigd. In de vorige hoofdstukken van deze toelichting is aangegeven op welke onderdelen de planregels worden gewijzigd, wat de aanleiding is voor de wijziging en wat, inhoudelijk, de wijziging betreft.
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling van de Koekendijk 41 (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling van de Koekendijk 41.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk zijn de begripsbepalingen, meet- en rekenbepalingen, een algemene verbodsbepaling, anti-dubbeltelregel en het toepassingsbereik opgenomen.
Hoofdstuk 2 - Gebruiksbepalingen
In dit hoofdstuk zijn de specifieke gebruiksactiviteiten voor het plangebied opgenomen. Allereerst komen de algemene gebruiksregels aan bod, waarna de gebruiksactiviteiten voor ‘Agrarisch met waarden – landschapswaarden’ en ‘Wonen – Buitengebied’ volgen.
Hoofdstuk 3: Ruimtelijke bouwactiviteiten
In dit hoofdstuk zijn de algemene regels voor bouwactiviteiten opgenomen, alsmede bouwregels voor ‘Wonen’, voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde en voor paardenbakken buiten het bouwvlak.
Hoofdstuk 4: Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen ten behoeve van ‘Aanlegstelsel agrarisch met waarden’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ en ‘Waarde – Archeologie – 4’.
Hoofdstuk 5: Beheer en onderhoud
In dit hoofdstuk zijn de algemene regels voor bouwactiviteiten opgenomen, alsmede bouwregels voor ‘Wonen’, voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde en voor paardenbakken buiten het bouwvlak.
Hoofdstuk 6: Overgangsbepalingen
In dit hoofdstuk zijn overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.
Het planvoornemen voor de Koekendijk 41 te Bathmen leidt tot een situatie waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies. Om dit te kunnen beoordelen zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten nader onderzocht en afgewogen (zie de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8).
Gezien hetgeen uiteengezet is in voornoemde hoofstukken, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen nadelige effecten heeft op de fysieke leefomgeving en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Alles overwegend is de ontwikkeling aanvaardbaar.