direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.TAM024-0101

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 in Okkenbroek, in het buitengebied van Deventer en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22x) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22x van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22x' gelezen worden.

De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofdstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage 22x bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

Hoofdstuk 1 [H. 22x paragraaf 1] Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

Voor de toepassing van de Regels in dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 (hoofdstuk 22x van het omgevingsplan) gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 met identificatienummer NL.IMRO.0150.TAM024-0101 van de gemeente Deventer, met de daarbij behorende geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.2 wijzigingsbesluit omgevingsplan

het besluit tot wijziging van het Omgevingsplan gemeente Deventer, waarbij het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 bedoeld in artikel 1.1 is toegevoegd als hoofdstuk 22x;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0150.TAM024-0101.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneengebouwd

twee of meer aan elkaar gebouwde woningen of bestaande woningen die door middel van splitsing als twee afzonderlijke wooneenheden aangemerkt zijn.

1.8 aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.9 agrarisch bedrijf

Een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten doormiddel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  • c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.10 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten

het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.

1.11 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische verwachtingswaarde

de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bed & breakfastvoorziening buitengebied

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning; onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.16 bedrijf

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 beroep of bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonactiviteit behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonactiviteit in overeenstemming is.

1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of wijzigingsbesluit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of besluit.

1.19 bevoegd gezag

Het bestuursorgaan dat bevoegd is om ten aanzien van een verzoek een besluit te nemen of een handeling uit te voeren.

1.20 bijbehorende voorzieningen

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen;

1.21 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.22 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

1.25 bouwwerk

constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 evenementen

gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.29 erf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geitenhouderij

veehouderij met meer dan 10 geiten;

1.32 hobbymatige activiteiten

het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf kunnen worden aangemerkt.

1.33 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

1.34 inrichtingsplan

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.35 karakteristiek

panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:

  • relatie met het landschap;
  • erfstructuur en erfinrichting;
  • streekeigen verschijningsvorm;
  • herkenbaarheid en mate van gaafheid;
  • architectuur en cultuurhistorische waarde;
1.36 kelder

een ruimte gesitueerd onder een gebouw die geen ruimtelijke uitstraling heeft en/of niet van buitenaf toegankelijk is.

1.37 landschappelijke inpassing

de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.

1.38 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.39 langdurig

ten minste 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar.

1.40 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.41 nevenactiviteiten

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf of wonen.

1.42 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de gebruiksfunctie.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 Omgevingsplan

Omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.46 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.48 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.50 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.51 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.52 waterbergingsgebied

een gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden.

1.53 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.54 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 3 [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten en Hoofdstuk 4 [H. 22x paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingsgebieden gelden de volgende meetbepalingen:

2.1 afstand tussen bouwwerken

tussen bouwwerken onderling daar waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de diepte van een aan- of uitbouw:

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.5 de dakhelling:

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning:

tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidingsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik

  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22x paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
  • b. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de Gebruiksactiviteiten toegestaan(s), wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een Speelautomatenhal;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een Kinderboerderij;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
    • 5. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de Gebruiksactiviteiten toegestaan(s) gerichte beheer van de gronden;
    • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegestaan activiteiten;
    • 7. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 zijn van toepassing op de locatie Klinkenweg en Schiphorsterweg 4 waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0150.TAM024-0101 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 [H. 22x paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Beroep of bedrijf aan huis

Gebruik van ruimten binnen een woning (inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen en overige bijgebouwen en overkappingen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegestaan(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • b. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  • d. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • f. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een bed & breakfastvoorziening buitengebied mag worden gerealiseerd mits:
    • 1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    • 2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    • 3. het maximaal aantal slaapplaatsen ten dienste van de bed & breakfastvoorziening buitengebied niet meer dan 4 bedraagt;
  • g. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  • h. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

7.2 Kleinschalige kinderopvang
7.2.1 Gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de gebruiksactiviteiten toegestaan(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  • b. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
7.2.2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in lid 7.2.1 is niet van toepassing op een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  • a. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  • b. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  • c. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  • d. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (ìT);
  • e. 2 kilometer van een geitenhouderij.

7.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
7.3.1 Gebruiksregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • c. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 7.3.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.3.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
7.4 Gewasbeschermingsmiddelen toepassen
7.4.1 Gewasbeschermingsmiddelen - vergunningplicht

Bij het telen van gewassen in de openlucht ter plaatse van de aanduiding ‘gewasbeschermingsmiddelen toepassen' is het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen verboden zonder omgevingsvergunning.

7.4.2 Gewasbeschermingsmiddelen - specifieke aanvraagvereisten

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 7.4.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een omschrijving van de te telen gewassen;
  • b. een tekening waarop de gronden worden aangegeven waarop de gewassen worden geteeld en waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;
  • c. een locatiespecifiek onderzoek waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  • d. indien dit uit het onderzoek als bedoeld in lid c noodzakelijk blijkt, een landschappelijk inpassingsplan waarin de benodigde landschappelijke maatregelen worden uitgewerkt die nodig zijn om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
7.4.3 Gewasbeschermingsmiddelen - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 7.4.1 wordt slechts verleend als;

  • a. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  • b. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing indien dit noodzakelijk is op grond van een locatiespecifiek onderzoek.
7.4.4 Gewasbeschermingsmiddelen - voorschriften

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 7.4.1 kunnen – met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat –vergunningvoorschriften worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen toegepast mogen worden;
  • b. de landschappelijke inpassing om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 8 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

8.1 Gebruiksactiviteiten toestaan

In het als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. grondgebruik ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in:
    • 1. 1.9 onder b;
    • 2. 1.9 onder a, e, f, en g, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gewasbeschermingsmiddelen toepassen' bij het telen van gewassen in de openlucht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen alleen is toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning overeenkomstig het gestelde in artikel 7.4 is verleend;
  • b. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschapswaarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  • d. extensieve dagrecreatie;

met de bijbehorende voorzieningen.

Artikel 9 Natuur

9.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als 'Natuur' aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. houtoogst;
  • d. water;

met de bijbehorende voorzieningen.

Artikel 10 Wonen - Buitengebied

10.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Wonen - Buitengebied aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. het wonen;
    • 1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 7.1 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 7.2;
  • b. bij deze gebruiksactiviteiten toegestaan behorende voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. de in onderstaande tabel 'Nevenactiviteiten die bij recht zijn toegestaan' vermelde toegestane nevenactiviteiten;
  • d. bed and breakfastvoorziening;

met dien verstande dat:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

Tabel: 'Nevenactiviteiten die bij recht zijn toegestaan'

Nevenactiviteiten   maximaal aantal m2  
  Gronden in gebruik voor nevenactiviteiten   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenactiviteiten  
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische
producten  
-   100 m2  
inpandige opslag en stalling   -   500 m2  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische
producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk,
klompenmakerij)  
-   200 m2  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100 m2  

met de bijbehorende voorzieningen.

10.2 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij een combinatie van nevenactiviteiten mag de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • b. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  • c. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 4;
  • d. nevenactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  • e. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen detailhandel toegestaan.
10.3 Afwijken van de gebruiksactiviteiten
10.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 10.2 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.
10.3.2 Toepassingsvoorwaarden

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de parkeersituatie;
  • g. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten

Artikel 11 Algemene regels bouwactiviteiten

11.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bestaande in artikel 22.27 van het omgevingsplan is het uitsluitend toegestaan een bouwactiviteit te verrichten zonder omgevingsvergunning indien tevens wordt voldaan aan de regels uit Hoofdstuk [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten.

11.2 Aanvullende binnenplanse omgevingsplanactiviteit

In afwijking van de regels in dit omgevingsplan kan een omgevingsvergunning voor een bouwwerk tevens (ook) worden verleend als de aangevraagde maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10 % afwijken van de toegestane maten, afmetingen en percentages, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de parkeersituatie;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.
11.3 Bestaande afstanden en maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 12 Bouwregel-15

12.1 Werkingsgebied

Artikel 9 geldt ter plaatse van 'Bouwregel-15'.

12.2 Bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde

In aanvulling op artikel 22.29 van het omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel-15' tevens de volgende regels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, ten dienste van de gebruiksactiviteiten toegestaan worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een hoogzit bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

12.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit
12.3.1 Bevoegdheid

In afwijking van het bepaalde in Artikel 12 en in aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan kan de omgevingsvergunning ook worden verleend als voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in 12.3.2 en de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van het beheer en het onderhoud, een schuilvoorziening of een informatievoorziening van de terreinen mogen worden gebouwd, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 50 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m.
12.3.2 Beoordelingsregels binnenplanse omgevingsplanactiviteit

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen worden slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande natuurwaarden. Tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 13 Bouwregel-45

13.1 Werkingsgebied Bouwregel-45

Artikel 10 geldt ter plaatse van 'Bouwregel-45'.

13.2 Bouwregels voor het bouwen van woningen

Voor het bouwen van woningen, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen en ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak;
  • b. Het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan één;
  • c. De inhoud van een woning bedraagt niet meer dan middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum volume (m3) aangegeven;
  • d. De goothoogte van een woning bedraagt niet meer dan middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven en de bouwhoogte van een woning bedraagt niet meer dan middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven, tenzij de bestaande goothoogte of bouwhoogte meer bedraagt;
  • e. De dakhelling van een woning bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
13.3 Bouwregels voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. De oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt niet meer dan middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)' aangegeven;
  • c. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m en de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m, tenzij ter plaatse van een aanduiding anders is aangeduid;
  • d. In afwijking van het vorige onderdeel bedraagt de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 4 m, als de hogere goothoogte noodzakelijk is voor het stallen van werktuigen ten behoeve van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
  • e. De dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
13.4 Bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Erf- of terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 1 m, indien gesitueerd voor de voorgevel van de woning
    • 2. 2 m, indien gesitueerd op andere plaatsen;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
13.5 Bouwregels voor ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Ondergrondse bouwwerken worden uitsluitend gebouwd binnen bouwvlakken en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegankelijk vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder zij zijn gerealiseerd;
  • c. Ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling zijn uitsluitend toegestaan onder woningen.
13.6 Nadere regels vergunningvrij bouwen
13.6.1 Inperkingen artikel 22.27 vanwege bodemkwaliteit
  • 1. Dit artikel is van toepassing op bouwwerken die met toepassing van artikel 22.27 van dit omgevingsplan zonder omgevingsvergunning worden gebouwd.
  • 2. Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie is bij overschrijding van een waarde bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, alleen toegelaten als een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • 3. Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
  • 4. Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
    • a. De onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    • b. De naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
    • c. Het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
    • d. De dagtekening; en
    • e. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
  • 5. Het vierde lid, onder a en e, is niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, redelijkerwijs is uit te sluiten.
  • 6. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, wordt een bodemgevoelig gebouw, of een gedeelte daarvan, op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen na de bouwactiviteit nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn getroffen.

Artikel 14 Algemene maatwerkvoorschriften

14.1 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de gebiedsaanduidingen Waarde - Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 4 [H. 22x paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingsgebieden

Artikel 15 Leiding - Gas - 2

15.1 Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen
  • a. De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende functies – mede bestemd voor een aardgas transportleiding met een diameter van ten minste 324, ten hoogste 1.220 mm en een druk van ten hoogste 66 bar.
  • b. Ten behoeve van het bepaalde onder a mogen voor deze gronden geldende functies mag - met inachtneming van de voor de betrokken functies geldende regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering.
  • c. Het is verboden op of in de gronden met de functie Leiding - Gas - 2 zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
15.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 15.1 vervatte aanwijzing geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden die;

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 24.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
15.3 Beoordelingsregels

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

15.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 15.3.

Artikel 16 Aanlegstelsel natuur

16.1 Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen

Het is verboden in het als 'Natuur' aangewezen gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • f. het wijzigen van de waterhuishouding zoals het bemalen, draineren, het uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • g. het beplanten met lijnvormige beplanting zoals singels, lanen, houtwallen e.d.
16.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in artikel 16.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen;
  • b. die worden uitgevoerd in het kader van een inrichtingsplan, waaronder in ieder geval Bijlage 1 wordt verstaan;
  • c. die in het kader van het normale beheer en onderhoud plaatsvinden;
  • d. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was.
16.3 Beoordelingsregels

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 16.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, één of meer waarden zoals bedoeld in artikel 9.1 niet onevenredig worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.

Artikel 17 Aanlegstelsel agrarisch met waarden

17.1 Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen

Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • d. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).

17.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 17.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • c. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was.
  • e. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  • f. voor eenmalig ophogen van grond tot een hoogte van maximaal 25 cm met een maximale oppervlakte van 2.000 m2.
  • g. die worden uitgevoerd in het kader van een inrichtingsplan, waaronder in ieder geval Bijlage 1 wordt verstaan.
17.3 Beoordelingsregels

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 2

18.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 2' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

18.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de ander op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 18.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • d. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • e. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
18.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
18.3.1 Voorschriften in een omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 18.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
18.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien een ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m2 maar minder dan 2.500 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

18.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 18.3.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
18.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 18.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 1000 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

18.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in artikel 18.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
18.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en kleiner is dan 2.500 m2.
18.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
18.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 18.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
18.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000m2 maar minder dan 2.500m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

18.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 18.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 3

19.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 3' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

19.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de ander op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 500 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 19.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • d. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • e. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
19.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
19.3.1 Voorschriften in een omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 19.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
19.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200 m2 maar minder dan 500 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

19.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 19.3.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
19.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 19.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 200 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

19.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in artikel 19.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
19.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en kleiner is dan 500 m2.
19.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
19.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 19.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
19.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200m2 maar minder dan 500m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

19.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 19.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 20 Waarde - Archeologie - 4

20.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 4' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

20.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de ander op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 [H. 22x paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 20.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • d. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • e. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
20.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
20.3.1 Voorschriften in een omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 20.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
20.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100 m2 maar minder dan 200 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

20.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 20.3.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
20.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 20.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 100 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
20.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in artikel 20.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
20.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en kleiner is dan 200 m2.
20.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
20.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 20.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

20.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

20.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 20.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Hoofdstuk 5 [H. 22d paragraaf 5] Beheer en onderhoud

Artikel 21 Verplichtingen inrichting

21.1 Uitvoerings- en instandhoudingsverplichting inrichting en natuurinclusieve maatregelen
  • 1. Ter plaatse van het werkingsgebied TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit het inrichtingsplan uit te voeren zoals opgenomen in Bijlage 1, inclusief het uitvoeren van natuurinclusieve maatregelen zoals opgenomen in dat inrichtingsplan.
  • 2. De in onderdeel 1 bedoelde termijn vangt aan op de dag na het onherroepelijk worden van de voor het bouwen van de eerste woning of hoofdgebouw benodigde omgevingsvergunning;
  • 3. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning af te wijken van het inrichtingsplan en/of de termijn van uitvoering bedoeld in onderdelen 1 en 2. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor een andere inrichting en/of andere natuurinclusieve maatregelen, als de inrichting voldoet aan de principes van het inrichtingsplan en de natuurinclusieve maatregelen gelijkwaardig zijn aan de in het inrichtingsplan opgenomen natuurinclusieve maatregelen.
21.2 Uitvoering en instandhoudingsverplichting beeldkwaliteitsplan Schiphorsterweg 4
  • 1. Ter plaatse van het werkingsgebied TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22x Okkenbroek, Klinkenweg 2 en Schiphorsterweg 4 is de rechthebbende verplicht om enkel ontwikkelingen mogelijk te maken op het erf aan de Schiphorsterweg 4 die aansluiten bij Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan.
  • 2. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning af te wijken van het Beeldkwaliteitsplan. Een omgevingsvergunning om af te wijken van het Beeldkwaliteitsplan kan worden verleend wanneer de kwaliteit van de wijziging passend is bij het karakteristieke karakter van de boerderij, en wanneer de gewenste wijziging kwalitatief minstens even hoog is als beschreven staat in Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan.

21.3 Verboden gebruiksactiviteiten

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het (ver)bouwen van een woning, anders dan de bestaande woningen, zonder de voormalige agrarische bebouwing gesloopt te hebben die in Bijlage 4 zijn aangemerkt om gesloopt te worden.

Hoofdstuk 6 [H. 22x paragraaf 6] Overgangsbepalingen

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken
22.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
22.1.2 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 22.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 22.1.1 met maximaal 10%.

22.1.3 Uitzondering

Artikel 22.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
22.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.2.2 Verbod verandering gebruik

Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 22.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 22.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.2.4 Toepassingsbereik

Artikel 22.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.