Gemeente: | Deventer |
---|---|
Status: | ontwerp |
Team: | |
Contact: |
Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het erf Oxersteeg 11 in Deventer. Op dit erf is een bedrijf gevestigd. Dit betreft een caravanstalling. Naast schuren staat er op het erf een kleine woning, direct naast een grote woonboerderij. Beide woningen worden al lange tijd bewoond. De grote woonboerderij als bedrijfswoning en de kleine woning als burgerwoning.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het Omgevingsplan gemeente Deventer. Onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan is het hier ter plaatse geldende bestemmingplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Op basis van dit bestemmingplan mag er alleen één bedrijfswoning op het perf aan de Oxersteeg 11 aanwezig zijn. Het plan is nu om de functie wonen formeel planologisch toe te staan voor de kleine woning. Om dit mogelijk te maken worden ter compensatie schuren gesloopt en verbeterd en wordt het erf landschappelijk ingepast. Ook op het erf aan de Oxersteeg 17 worden schuren gesloopt, wordt asbest gesaneerd en wordt het erf landschappelijk ingepast.
Hiertoe is het noodzakelijk dat het omgevingsplan van de gemeente Deventer wordt gewijzigd. Dit voorliggende TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Deze vangnetten zorgen ervoor dat deze organisaties de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat ze het DSO wel kunnen gebruiken. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-Omgevingsplan.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
Het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22aa Oxersteeg 11' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het Omgevingsplan gemeente Deventer (in werking vanaf 6 juni 2025). Onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan zijn besluiten die zijn aangewezen in art. 4.6 Invoeringswet Omgevingswet (zie art. 22.1 Omgevingswet). Een besluit is bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (vastgesteld op 1 maar 2017). Tevens gelden de 'Parapluherziening parkeereisen' (vastgesteld op 21 april 2018), de 'Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang' (vastgesteld op 14 juli 2016) en de 'Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied' (vastgesteld op 8 juli 2021). Voor de duiding van het planologische regime is met name het bestemmingplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' van toepassing. In figuur 1 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven, ter hoogte van het plangebied.
Figuur 1: Weergave verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', ter hoogte van het projectgebied aan de Oxersteeg 11, met de hier geldende bestemmingen en aanduidingen, waarbij met rode contour het plangebied is aangeduid.
Het erf Oxersteeg 11 (het plangebied) heeft de bestemming 'Bedrijf', met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoparkeer en stallingsbedrijf'. Tevens geldt de aanduiding 'bouwvlak', behoudens een strook langs de weg. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie – 2' (voor met name de noordzijde), Waarde - Archeologie 3' (voor een deel) en 'Waarde - Archeologie - 4' (in en om de twee aanwezige woningen). Tot slot geldt de gebiedsbestemming 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Conform de regels mag het erf gebruikt worden als autoparkeer en stallingsbedrijf. Zo wordt het grootste deel van het erf in de praktijk ook gebruikt. Het bedrijf stalt caravans in de aanwezige schuren. Conform het bestemmingsplan mag er één bedrijfswoning aanwezig zijn op het erf. Dat is de bestaande grote woonboerderij. De kleine naastgelegen woning met tuin mag conform het bestemmingsplan niet als zodanig (burgerwoning) gebruikt worden. Het erf heeft archeologische dubbelbestemmingen, ter waarboring van archeologische waarden.
De kleine woning (met tuin) op het erf mag, op basis van het vigerende Omgevingsplan gemeente Deventer, niet als woning worden gebruikt.Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om dit gebruik wel te planologisch mogelijk te maken. Ter compensatie worden van de voorgenomen ontwikkeling worden schuren gesloopt en verbeterd en wordt het erf landschappelijk ingepast. Ook op het erf aan de Oxersteeg 17 worden schuren gesloopt, wordt asbest gesaneerd en wordt het erf landschappelijk ingepast.
De toelichting van dit TAM-omgevinsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en een beschrijving van het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op participatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten in de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de opzet en verantwoording van de regels. Hoofdstuk 7 gaat respectievelijk in op de ruimtelijke, maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid. Tot slot bevat hoofdstuk 8 de slotconclusie of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Oxersteeg 11
Het erf Oxersteeg 11 ligt aan de zuidoostkant van Deventer. Het erf bestaat uit een woonboerderij met diverse gebouwen. Het erf is op het westen georiënteerd en ligt in de bocht van de Oxersteeg.
Figuur 2: Weergave luchtfoto van het erf Oxersteeg 11. Het aansluitende woonerf aan de zuidoostzijde hoort niet bij het plangebied (bron: www.kadastralekaart.com).
De woonboerderij is sinds 1915 bewoond. Hier woonde in de beginjaren een gezin met 16 kinderen. Vanaf 1951 is de woonboerderij opgesplitst in twee wooneenheden en vanaf circa 1985 is het naastgelegen bijgebouw verbouwd en in gebruik genomen als woning. Vanaf het midden van de jaren '60 zijn de agrarische activiteiten op het erf verplaatst naar de Paddegatsteeg in verband met de ruilverkaveling. De leegstaande schuren kregen een nieuwe functie als caravanstalling. In de loop der jaren is hierbij nieuwe bebouwing gebouwd en is oude bebouwing gesloopt.
Inmiddels bestaat de woonboerderij, die inmiddels is vernieuwd, nog uit één wooneenheid. Deze woning heeft de karakteristieken van de typische Sallandse woonboerderij, wat terug te zien is in de moderne architectuur. De entree van het erf voor bezoekers bevindt zich aan de westzijde, de voorzijde van de woonboerderij. De privé entree en toegang voor de bedrijfsactiviteiten bevindt zich aan de zuidzijde van het erf.
Figuur 3: Foto voorzijde woonboerderij aan de Oxersteeg 11.
De relatief kleine woning (in het voormalige bijgebouw) wordt ook nog steeds bewoond. Deze woning staat aan de zuidzijde van de woonboerderij en heeft een volume van 495 m3. De woning heeft een lagere bouw dan de woonboerderij en staat verder naar achteren richting het oosten. Beide gebouwen hebben aan de zijkanten een eigen tuin waarbij het erf aan blijft voelen als één totaal erf.
Figuur 4: Foto voorzijde kleine woning aan de Oxersteeg 11, met direct aan de westzijde de grote woonboerderij.
Oxersteeg 17
Aangezien op het erf aan de Oxersteeg 17 kwaliteitsinvesteringen plaatsvinden ten behoeve van het plan aan de Oxersteeg 11, wordt dit erf ook beknopt beschreven.
Oxersteeg 17 is een oud boerenerf. Het erf is georiënteerd op de Oxersteeg, met aan de voorzijde een karakteristieke Sallandse woonboerderij met bijgebouw. Aan de achterzijde van het erf staan een aantal oude varkensstallen die niet meer in gebruik zijn. Op het erf worden geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd. Het erf beschikt over een aantal landschappelijke elementen. Enkele zijn tot stand gekomen tijdens de ruilverkaveling, zoals de lindes aan de westzijde van het erf.
Figuur 5: Weergave luchtfoto van het erf Oxersteeg 17 (bron: www.kadastralekaart.com).
Figuur 6: Foto aanzicht vanaf de weg van het erf Oxersteeg 17.
Figuur 7: Foto's van enkele schuren die op het achtererf aan de Oxersteeg 17 staan.
Met het voorgenomen plan wordt de functie wonen formeel planologisch toegestaan voor de kleine woning op het erf aan de Oxersteeg 11. Deze woning van 495 m3 wordt daarbij niet uitgebreid. Ter compensatie vinden op het erf aan de Oxersteeg 11 kwaliteitsinvesteringen plaats. Ook vinden op het erf aan de Oxersteeg 17 aanvullend kwaliteitsinvesteringen plaats. Hierna worden deze per erf beknopt beschreven. In het in Bijlage 2 van de regels opgenomen rapport 'Oxersteeg 11 & 17 Deventer, Herontwikkeling & kwaliteitsverbetering' zijn de kwaliteitsinvesteringen uitgebreid en gedetailleerd beschreven.
Op het erf aan de Oxersteeg 11 worden één schuur van 41 m2 gesloopt (schuur 2 in figuur 8) en wordt één schuur (van 163 m2) kwalitatief verbeterd (schuur 1 in figuur 8). De aanbouw van de kwalitatief te verbeteren schuur wordt gesloopt. Deze schuur wordt vervolgens met 5 meter uitgebreid (op de plek van de gesloopte aanbouw). De schuur (153 m2 in de nieuwe situatie) neemt de vorm aan van een kapschuur waardoor er over de volle lengte 2 meter wordt afgehaald. De westkant van de schuur wordt hierdoor open. De schuur zelf wordt een gepotdekselde kapschuur met zwarte houten gevelbekleding. De uitstraling van de schuur en het achtererf wordt hiermee ook opgewaardeerd.
Figuur 8: Weergave te slopen en te verbeteren schuren aan de Oxersteeg 11.
In de bestaande situatie beschikt het erf al over een aantal karakteristieke elementen die behoren tot de Sallandse erven. De meidoornhaag op het zijerf, de fruitbomen die verwijzen naar de nutstuin en de verschillende solitaire bomen. Belangrijk is dat het erf niet geheel dicht wordt gezet, maar dat het juist zijn halfopen karakter blijft houden. Het struweel aan de west- en oostzijde maakt onderdeel uit van het achtererf wat de bijgebouwen voor een deel uit het zicht ontneemt. Wanneer er uitval plaatst vindt dient hier herplant toegepast te worden met inheems plantmateriaal passend bij het gebied. Het voorerf beschikt over een drietal verschillende solitaire bomen. Er wordt een extra haag toegepast tegen de zijde van een bijgebouw zodat het voorerf duidelijk wordt afgescheiden van het achtererf. Ook wordt er een extra solitaire boom toegepast aan de voorzijde van het voorerf. Doordat het bijgebouw op het voorerf wordt gesloopt komen de solitaire bomen meer tot zijn recht. Daarnaast leent het voorerf zich voor een gepaste siertuin. Op het zijerf worden geen extra inpassingen toegepast. De fruitbomen dienen uit te groeien tot hoogstam fruitbomen omzoomd door de meidoornhaag aan de zuidzijde. Hier zijn al fruitbomen aangeplant, waarvan twee het goed doen. Hier worden 6 fruitbomen bij geplant. In figuur 9 zijn de kwaliteitsinvesteringen op het erf Oxersteeg 11 weergegeven.
Figuur 9: Weergave kwaliteitsinvesteringen aan de Oxersteeg 11.
Op het erf aan de Oxersteeg 17 worden vier landschapsontsierende schuren gesloopt van in totaal 638 m2. Van één bestaande schuur wordt het asbest gesaneerd en het dak vervangen door een dak met donkere beplating. Daarnaast wordt één nieuw bijgebouw van maximaal 50 m2 gerealiseerd (zie figuur 10).
Figuur 10: Weergave te slopen schuren, te verbeteren schuur en nieuw te bouwen schuur aan de Oxersteeg 17.
Op het huidige erf aan de Oxersteeg 17 zijn de karakteristieken van een groene erfinrichting in combinatie met de hallenhuisboerderij nog voor een groot deel terug te zien. Het achtererf wordt afgeschermd door een opgaand struweel. Dit struweel dient behouden te worden en beheerd te worden waarbij verjonging optreed. Hiermee blijft het achtererf voor een groot deel afgeschermd. De bestaande lindes volgen het struweel op waarna het weer een open karakter krijgt richting het vooref. Het voor- en zijerf beschikken over een aantal fruitbomen, een tweetal solitaire dennen en wat sierbeplanting. De fruitbomen dienen uit te groeien tot hoogstam fruitbomen en bij uitval herplant te worden. Op het voorerf wordt één extra solitaire boom aangeplant die de connectie met het voor- en zijerf maakt. De solitair staat vrij van andere beplanting. Aan de westzijde van het erf wordt een nieuwe meidoornhaag aangeplant, die tot maximaal 1 meter hoog mag uitgroeien. Door de haag enkel op het voorerf aan te planten, wordt er een duidelijk verschil tussen het voor- en achtererf geschetst. Ook bij dit erf is het van belang dat het niet geheel wordt dichtgezet en zijn open karakter blijft behouden. In figuur 11 zijn de kwaliteitsinvesteringen op het erf Oxersteeg 11 weergegeven.
Figuur 11: Weergave kwaliteitsinvesteringen aan de Oxersteeg 17.
Ten behoeve van het voorgenomen plan zijn alle omwonenden geïnformeerd over dit plan. Het betreft de omwonenden die enigszins in de buurt wonen en/of zicht hebben op het plangebied. Dit betreft de bewoners Oxersteeg 8, Oxersteeg 9, Oxersteeg 12, Oxersteeg 13 en Oxersteeg 14. In de gesprekken is steun uitgesproken voor het voorgenomen plan en zijn geen bezwaren geuit. Ook is de grondeigenaar van de agrarische gronden aan de andere zijde van de Oxersteeg, tegenover de woonboerderij, geïnformeerd over het plan. Deze grondeigenaar heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorgenomen plan.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Het toekennen van een planologische wooneenheid, waarbij twee erven in het buitengebied kwalitatief worden versterkt (o.a. door landschapsontsierende schuren te slopen), past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s); het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit Bouwwerken leefomgeving (Bbl). Deze besluiten bevatten de regels voor het praktisch uitvoeren van de Omgevingswet.
De instructieregels van het Rijk, zoals opgenomen in het Bkl hebben betrekking op:
Aanvullend op bovenstaande bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Hierna zal in worden gegaan op de instructieregels die voor voorliggend plan relevant zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voor de ontwikkeling is de risicokaart geraadpleegd (zie ook paragraaf 5.12). Hieruit blijkt dat er in de directe omgeving geen externe risico’s aanwezig zijn die een dreiging vormen voor de te bestemmen woning aan de Oxersteeg 11. Het betreft daarbij een reeds bestaande woning op een bestaand erf, die goed bereikbaar is bij een calamiteit. Daarmee is het waarborgen van de veiligheid voor deze ontwikkeling voldoende geborgd.
De ontwikkeling heeft geen aanpassingen in het watersysteem tot gevolg. Op het erf aan de Oxersteeg 11 wordt alleen planologisch een woonfunctie toegevoegd in een bestaand gebouw. Er is geen sprake van een toename aan verharding, maar juist een afname. Het plan gaat gepaard met de sloop van enkele schuren, met name op het erf aan de Oxersteeg 17. Hemelwater kan op beide betrokken erven, net zoals in de huidige situatie, ter plaatse infiltreren. Daarmee zijn de waterbelangen in voorliggend plan voldoende verankerd.
Het plan heeft geen betrekking op een activiteit die trillingen tot gevolg heeft. Daarnaast is in hoofdstuk 5 van deze toelichting beschreven dat de aspecten luchtkwaliteit, geur en geluid geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan. Voor wat betreft de luchtkwaliteit geldt dat het planologisch toevoegen van één woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het toevoegen van één woning zorgt daarnaast niet voor geuremissie. De woning ligt ook kan ook voldoen aan de geluidsnormen (zie paragraaf 5.10). Van geluidsoverlast is redelijkerwijs geen sprake.
Met het voorliggende plan is geen sprake van de aantasting van landschappelijke, stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden. Op beide erven blijven de bestaande woonboerderijen behouden. Daarnaast worden enkele landschapsontsierende schuren gesloopt (met name op het erf aan de Oxersteeg 17) en worden enkele schuren kwalitatief verbeterd. Met het totale plan is sprake van een reductie aan bebouwing en bij beide erven wordt geïnvesteerd in het toevoegen van passende landschapselementen, zodat de erven nog beter landschappelijk worden ingepast.
Op grond van artikel 5.129g van het Bkl wordt, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden met de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling; de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen in en buiten stedelijk gebied, dan wel buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
De voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen zijn relatief kleinschalig en betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Comform eerdere uitspraken worden plannen die voorzien in niet meer dan 11 nieuwe woningen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling heeft enkel betrekking op de bestaande erven aan de Oxersteeg 11 en 17 en heeft geen betrekking op nieuw ruimtebeslag.
Niet van toepassing op voorliggend plan.
Niet van toepassing op voorliggend plan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het Rijksbeleid. Vanuit relevante beleidsdocumenten en regelgeving werken geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt de ontwikkeling, hoewel deze relatief kleinschalig is, bij aan het behalen van de vastgelegde doelstellingen in de NOVI.
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die elk jaar wordt geactualiseerd. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn inmiddels in overeenstemming gebracht met de eisen van de nieuwe Omgevingswet. Dat heeft de provincie 'beleidsarm' gedaan: eerder vastgesteld beleid is verwerkt in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 12). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde (zie figuur 12):
Figuur 12: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld de normen van de NNN, externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.
M.b.t. het voorliggende plan zijn met name de instructieregels in de artikelen 4.4 (Principe van concentratie), 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 4.6 (Toekomstbestendigheid), 4.9 (Ruimtelijke kwaliteit) en 4.11 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Ook is het van belang dat het plangebied aan de Oxersteeg 11 in 'overstroombaar gebied' ligt. Hier wordt in paragraaf 5.17 nader op ingegaan.
Het planologisch toevoegen van één nieuwe wooneenheid op het erf aan de Oxersteeg 11, waar reeds een jong gezin in woont, past binnen de lokale behoefte.
De voorgenomen ontwikkelingen leggen geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving. Landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, er wordt geïnvesteerd in landschap, en ter compensatie wordt planologisch één nieuwe woning toegestaan in ee bestaand gebouw. Er is sprake van reductie van bebouwingsoppervlak en de nieuwe ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen het bestaande erf en bouwblok aan de Oxersteeg 11. Er is sprake van een concentratie van bebouwing. Het voorliggende plan voldoet daarmee aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Het initiatief voorziet in het planologisch toevoegen van één nieuwe wooneenheid, waar reeds een jong gezin in woont, en door dit plan in kan blijven wonen, en waarmee sprake is van een toekomstbestendig gebruik van het gebouw. Door de huidige woning ook planologisch te bestemmen als woning, kan er ook duurzaam worden geïnvesteerd in de woning. Landschapsontsierende bebouwing waar geen vervolgfunctie meer voor is, wordt gesloopt.
Zoals reeds onderbouwd is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en worden de ruimtelijke ontwikkelingen op goede wijze landschappelijk ingepast. De functie is hier passend in het buitengebied, relatief veel burgerwoningen aanwezig zijn. De burgerwoning is daarnaast niet beperkend voor het aanwezige bedrijf op het erf Oxersteeg 11 (zie paragraaf 5.7). In het vervolg van deze paragraaf is onderbouwd hoe verder toepassing is gegeven aan het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie, hoe het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief, op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en dat het plan past binnen de gebiedskenmerken zoals weergegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.
De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO) gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Twee principes zijn leidend:
Figuur 13: Ruimtelijke kwaliteitsimpuls, verbeelding van de balans (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Uitgangspunt is dat plannen ontwikkelingsruimte krijgen als deze passen binnen het generieke beleid en de ontwikkelingsperspectieven van de provincie en worden uitgewerkt conform de gebiedskenmerken. Voorwaarde daarbij is dat de geboden ontwikkelingsruimte in evenwicht is met de te leveren kwaliteitsprestaties. Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:
In het voorliggende plan wordt in totaal 679 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Deventer. Er wordt planologisch één nieuwe wooneenheid toegestaan, in een bestaand gebouw, welke reeds al tientallen jaren als woning is gebruik is. De woonfunctie past goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend in de omgeving. Het plangebied aan de Oxersteeg 11, en ook het betrokken erf Oxersteeg 17, wordt daarnaast landschappelijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functies in het gebied passen, des te kleiner de vereiste extra investering is.
De nieuwe ontwikkeling past qua schaal in het landschap en is qua impact relatief klein.
Het planologisch bestemmen van het gebouw tot woning aan de Oxersteeg 11 dient in de eerste plaats een eigen belang. Door de realisatie van één nieuwe wooneenheid wordt de sloop van de landschapsontsierende schuren economisch uitvoerbaar. Beide betrokken erven worden daarbij landschappelijk ingepast. Functies in de omgeving van het plangebied worden niet beperkt. Het totale project dient daarmee een eigen belang, maar ook maatschappelijke belangen.
Conclusie is dat het voorliggende plan past binnen het KGO-beleid, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening. De ontwikkelingsruimte die geboden wordt is in balans met de investeringen in ruimtelijke kwaliteit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 4.9 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven. Voor het voorliggende plan is met name gekeken naar het erf Oxersteeg 11, omdat daar de nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd. Aan de Oxersteeg 17 worden alleen schuren gesloopt, wordt een schuur verbeterd en wordt het erf landschappelijk ingepast.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied aan de Oxersteeg 11 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (zie figuur 14).
Figuur 14: Weergave uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven ter hoogte van het plangebied aan de Oxersteeg 11, Omgevingsvisie Overijssel
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' staat hierbij voorop. De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:
De realisatie van wooneenheid in een gebouw op het erf aan de Oxersteeg 11 welke al tientallen jaren als woning wordt gebruikt, waarbij ter compensatie schuren worden gesloopt op twee erven in het buitengebied (met name aan de Oxersteeg 11), er kwaliteitsverbeteringen aan bestaande schuren plaatsvinden en beide betrokken erven landschappelijk worden ingepast past binnen dit geldende ontwikkelingsperspectief. Er worden ook geen bestaande functies in de omgeving van het plangebied belemmerd met het voorliggende plan.
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Er is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied aan de Oxersteeg 11 (daar waar de woonfunctie in een bestaand gebouw wordt toegevoegd) en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied aan de Oxersteeg 11 ligt in een zandgebied, in 'dekzandvlakte en ruggen-gebied' (zie figuur 15). De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als ssenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Figuur 15: Weergave uitsnede kaart gebiedskenmerken ter hoogte van het plangebied aan de Oxersteeg 11, natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevende uitgangspunten:
Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast op het huidige erf, binnen bestaande bebouwing. Het erf wordt daarnaast ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt aangesloten op de geldende uitgangspunten.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.
Het plangebied aan de Oxersteeg 11 ligt in het Oude hoevenlandschap (zie figuur 16).
Figuur 16: Weergave kaart gebiedskenmerken ter hoogte van het plangebied aan de Oxersteeg 11, laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel
Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.
Normerend uitgangspunt:
Richtinggevende uitgangspunten:
Met het plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast op het huidige erf binnen een bestaand gebouw. Het erf wordt daarnaast ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt aangesloten op de geldende uitgangspunten.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Voor het plangebied zijn de aanduidingen 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing' van toepassing. Relevante uitgangspunten zijn:
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het inrichtingsplan. Zo wordt het erf gekoppeld aan het landschap en is sprake van een robuust ensemble.
Laag van de beleving
De laag van de beleving heeft geen rechtstreekse doorwerking op dit plan, behalve dat het plangebied in 'donkertegebied' ligt. Hier is rekening mee gehouden door extra lichthinder te beperken.
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen KGO-beleid en binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.
De gemeente Deventer heeft diverse beleidsdocumenten die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. De volgende documenten zijn op het plangebied van toepassing:
Het beleid 'Kansen uit buiten' is de Deventer invulling van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De KGO is een regeling van provincie Overijssel die eisen stelt aan ontwikkelingen in de groene omgeving.
De KGO en ‘Kansen uit buiten’ bieden meer mogelijkheden dan het bestemmingsplan (omgevingsplan), maar daar worden wel voorwaarden aan gesteld. De belangrijkste voorwaarde is dat ontwikkelingsruimte (zoals het bouwen van een nieuwe woning) moet worden gecompenseerd met investeringen in de ruimtelijke kwaliteit (zoals het slopen van landschapsontsierende bebouwing). In het beleid ‘Kansen uit buiten’ beschrijft de gemeente Deventer hoe zij de KGO inzet.
Het beleid voorziet in twee concrete regelingen. Dit betreffen de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur'. Het voorliggende plan valt niet in één van beide specifieke regelingen, maar heeft wel kenmerken van 'Woning voor schuur'. Bij 'Woning voor schuur' mag in principe (en onder voorwaarden) een nieuwe woning worden gebouwd, wanneer ter compensatie minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende schuren wordt gesloopt. In het voorliggende plan wordt geen nieuwe woning gebouwd, maar wordt een gebouw die al tientallen jaren als woning wordt gebruikt, nu ook planologisch bestemd tot woning. Er wordt daarbij dus geen nieuwe bebouwing opgericht. Het beleid 'Kansen uit buiten' maakt het ook mogelijk om aan dit soort initiatieven planologische medewerking te verlenen. Er wordt dan afzonderlijk beoordeeld of er voldoende wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, aangezien het maatwerk betreft.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt in totaal 679 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Deventer. Er wordt planologisch één nieuwe wooneenheid toegestaan, in een bestaand gebouw, welke reeds al tientallen jaren als woning is gebruik is. De woonfunctie past goed in dit gebied. Beide betrokken erven aan Oxersteeg 11 en Oxersteeg 17 worden landschappelijk goed ingepast en ingericht, met inheems plantmateriaal. Ook vinden kwaliteitsverbeteringen plaats aan bestaande schuren. Het plan staat daarmee in goede verhouding met 'Woning voor schuur' plannen en bijbehorende specifieke regels. Er wordt net iets minder aan schuren gesloopt, maar er wordt anderzijds ook geen nieuwe woning met nieuw bijgebouw opgericht. Het voorliggende plan past binnen het maatwerk wordt het beleid biedt. Er wordt voldoende geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit.
De Omgevingsvisie Deventer is vastgesteld op 18 december 2019. De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.
Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.
Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.
Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan worden op twee locaties in het buitengebied van Deventer landschapsontsierende schuren gesloopt en worden de bestaande erven landschappelijk en natuurlijk verbeterd. Ook worden enkele bestaande schuren verbeterd. Dit ter compensatie van het planologisch bestemmen van een bestaand gebouw tot woning, die al tientallen jaren wordt gebruikt als woning. Dit draagt bij aan het voorkomen van leegstand en verloedering op erven in het buitengebied. Deze ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Deventer.
De gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe hebben een gezamenlijk Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan vormt de landschappelijke karakteristiek de basis. Nieuwe ontwikkelingen worden ingezet als motoren voor landschapsbehoud, versterking en ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen in het zdekzandruggengebied. De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van deze hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd. De historische ensembles die in het gebied voorkomen zijn van grote waarde. Monumentale bomen en oude gebouwen hebben een grote museale kwaliteit. Plaatselijk is de aanwezigheid van landgoederen dominant in het landschap van de dekzandruggen, vooral ten noorden van Deventer en rondom Heino. De buitenplaatsen vormen karakteristieke elementen in het landschap van Salland. Op een aantal plaatsen is de link tussen de hogere ruggen en de lagere delen heel karakteristiek: bij de grotere essen bij Bathem, Averlo en het landgoederenlandschap bij Diepenveen en Heino. Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de doorgaande wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en zijn ter hoogte van de ruggen beplant.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan wordt geen karakteristiek reliëf aangetast. Ook worden geen waardevolle open ruimtes aangetast. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast op het huidige erf aan de Oxersteeg 11, binnen bestaande bebouwing. Beide betrokken erven worden daarnaast ingepast met gebiedseigen beplanting. Hiermee wordt aangesloten op de geldende uitgangspunten.
Hiermee past het voorliggende plan binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden die in het Landschapsontwikkelingsplan worden benoemd.
De gemeente Deventer heeft in september 2024 de woonvisie 'Meer dan geWOON' (2018) geactualiseerd.
De vraag naar woningen in Deventer is groot, met een behoefte van 7.000 nieuwe woningen tussen 2021 en 2035, wat een gemiddelde positie inneemt binnen verschillende prognosescenario's. Dit zou het totale aantal huishoudens tegen 2035 op bijna 52.000 brengen, inclusief een actueel tekort van ruim 1.500 woningen. Om hieraan te voldoen, is een nieuwbouwopgave van in totaal 11.000 woningen vastgesteld, waarvan 1.000 in de dorpen moeten worden gerealiseerd volgens de samenvattende routekaart 'wonen en voorzieningen, arbeidsmarkt versterken en verjongen!' die door de raad in december 2021 is goedgekeurd.
Om te voldoen aan de autonome behoefte aan woningen tot 2030 moeten er jaarlijks minimaal 500 netto woningen worden toegevoegd, waarna dit aantal ruim 400 per jaar zal zijn. Daarnaast is er een extra ambitie om jaarlijks 300-400 extra woningen te realiseren. Dit wordt ondersteund door routekaarten die dieper ingaan op doelgroepen, woonmilieus, tempo, locaties en langetermijn-verstedelijkingsstrategieën, met specifieke aandacht voor zowel het stedelijk gebied van Deventer (via 'Wonen Ruimte Stad - Deventer Bouwt') als voor de dorpen Diepenveen, Schalkhaar, Lettele, Loo, Okkenbroek en Bathmen. De Gebiedsprogramma’s Centrumschil en Keizerlanden spelen een integrale rol in de uitvoering van de woningbouwopgave, waarbij versnelling richting 2030 wordt nagestreefd met steun van een subsidie toegekend door het Rijk. Een belangrijk onderdeel van deze subsidie is de verplichting om 50% van de woningen in de betaalbare categorie te realiseren.Voor de stedelijke opgave is het essentieel dat toekomstige ontwikkelingen maatschappelijke meerwaarde creëren en bijdragen aan de ambitieuze doelen van Deventer.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt planologisch een wwoneenheid toegevoegd, binnen bestaande bebouwing op een bestaand erf in het buitengebied van Deventer. Hiermee wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft.
Uit de voorgaande beleidsanalyse is gebleken dat het voorgenomen project past binnen het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk worden de gevolgen van het voorgenomen plan op de fysieke leefomgeving beschreven. Hierbij wordt met name ingegaan op het erf Oxersteeg 11, aangezien daar planologisch een extra wooneenheid wordt toegekend.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) toetst of er sprake is van een plan of ontwikkeling met grote milieugevolgen. Bij besluiten die mogelijk grote gevolgen hebben voor het milieu moet worden beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling negatieve milieueffecten heeft ten aanzien van de fysieke leefomgeving. In deze paragraaf wordt hier verder op in gegaan.
Afdeling 16.4 van de Omgevingswet bevat samen met hoofdstuk 11 en bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) de regelgeving over de milieueffectrapportage. Op basis van deze regels is een plan-m.e.r. verplicht voor een plan:
Bijlage V van het Ob bevat een niet-limitatieve lijst met projecten met mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Ook voor andere dan in de lijst genoemde projecten kan eventueel een beoordeling nodig zijn om na te gaan of er sprake is van mogelijke aanzienlijke milieueffecten. Voor kleinere (lokale) ontwikkelingen of kleine wijzigingen bestaat de plan-m.e.r.-beoordeling als opvolger van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De plan-m.e.r.-beoordeling is verplicht wanneer een ontwikkeling leidt tot mogelijke aanzienlijke milieueffecten en significantie gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. De planm.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Ob worden genoemd.
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet genoemd in bijlage V van het Ob. Een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een m.e.r. is niet nodig.
Voorliggend plan ziet toe op het formeel planologisch toestaan van de functie wonen in een bestaand gebouw, welke reeds tientallen jaren als woning wordt gebruikt. Ter compensatie worden op twee erven schuren gesloopt (met name aan de Oxersteeg 17) en worden de twee erven landschappelijk ingepast. Met voorgenoemde ontwikkelingen wordt het gebruik van de erven toekomstbestendig voortgezet. Door het gebouw planologisch de functie woning te geven, kan ook achterstallig onderhoud plaatsvinden, waarmee het gebouw weer toekomstbestendig kan worden gemaakt. Met betrekking tot het aspect duurzaamheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Integrale besluitvorming en samenhang door alle aspecten van de fysieke leefomgeving vroegtijdig te betrekken is een van de uitgangspunten van de Omgevingswet. Gezondheid is hier een belangrijk onderdeel van.
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.
In de huidige situatie worden er op het erf aan de Oxersteeg 11 reeds twee gezinnen in twee verschillende woningen. Met het voorliggende plan wordt deze situatie ook formeel planologisch geregeld. Op het erf is sprake van een gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Uit dit voorliggende hoofdstuk blijkt dat de milieueffecten op het wonen aanvaardbaar zijn en passen binnen de wettelijke kaders. Met het voorliggende plan wordt het erf ook kwalitatief verbeterd. Tot slot maakt het voorliggende plan het mogelijk dat de woning toekomstbestendig kan worden gemaakt.
Anderszijds heeft de functie wonen geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden.
Met betrekking tot het aspect gezondheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De ontwikkeling brengt geen gezondheidsrisico’s met zich mee.
In het voorliggende plan wordt één extra wooneenheid gerealiseerd binnen het plangebied Oxersteeg 11. Het erf heeft reeds een verkeersveilige ontsluiting op de Oxersteeg, welke gehandhaafd blijft. Het voorliggende plan zorgt voor een heel beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op de Oxersteeg (hoewel feitelijk de woning al tientallen jaren als zodanig wordt gebruikt). Deze heel beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen kan goed opgevangen worden. Het huidige verkeersbeeld op de Oxersteeg wijzigt niet met het voorliggende plan. Het voorliggende plan leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
In het voorliggende plan wordt planologisch één extra woning gerealiseerd aan de Oxersteeg 11. Op basis van de nota 'Parkeernormen Deveneter 2013 Auto en fiets' geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Het erf in het plangebied is ruim van opzet, waarmee ruimschoots aan de parkeernorm kan worden voldaan. De geldende parkeernormen zijn geborgd in de regels van dit omgevingsplan.
Met het voorliggende plan wordt het erf landschappelijk ingepast, waarbij o.a. nieuwe bomen, hagen en bloemengsels en de betrokken erven worden toegevoegd. Dit heeft een positief effect op de natuurwaarden van het erf. Anderzijds moet ook worden geoordeeld of met het plan voldaan worden aan de natuur-regelgeving. De natuur-regelgeving bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden.
Met betrekking tot soortenbescherming hebben quickscans flora en fauna plaatsgevonden voor de ontwikkelingen aan de Oxersteeg 11 en 17. Voor het erf aa de Oxersteeg heeft daarbij ook nader onderzoek egel plaatsgevonden. De resultaten zijn weergegeven in de rapporten 'Quickscan flora- en fauna- activiteit, Oxersteeg 11 Deventer' (zie Bijlage 1) en de 'Quickscan flora- en fauna-activiteit Oxersteeg 17 Deventer' (zie Bijlage 2). Hierna volgende belangrijkste conclusies.
Oxersteeg 11
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een positief effect op de kwaliteit van het leefgebied van een aantal beschermde zoogdieren en amfibieënsoorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, kleine watersalamander, ree, haas, konijn, vos, diverse algemene muizen en spitsmuizen. De ingreep zelf heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Afhankelijk van de werkzaamheden die in de toekomst aan het gebouw worden uitgevoerd waar planologisch de woonfunctie aan wordt toegekend, is nader onderzoek naar vleermuis en huismus nodig. Het is mogelijk dat nestlocaties van huismus aanwezig zijn onder de dakpannen van dit gebouw. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen aanwezig zijn bij de wegkruipruimtes bij de houten boeidelen van het gebouw.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Negatieve effecten op deze soortgroep zijn op voorhand uitgesloten mits buiten het broedseizoen van 1 maart tot 15 juli wordt gewerkt. Indien dit niet mogelijk is, wordt een broedvogelcheck noodzakelijk geacht. Verder dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met (in gebruik zijnde) nesten van vogels.
Oxersteeg 17
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een landschappelijke inpassing van het leefgebied van een aantal beschermde zoogdieren en amfibieënsoorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, kleine watersalamander, ree, haas, konijn, vos, diverse algemene muizen en spitsmuizen. De ingreep zelf heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Egel
De egel is niet aangetroffen tijdens het camera onderzoek en ook niet waargenomen tijdens de verschillende veldbezoeken. Negatieve effecten tijdens de werkzaamheden op egel verblijfplaatsen zijn uitgesloten. Het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit is voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk.
Steenmarter en das
Steenmarter en de das zijn wel waargenomen tijdens het camera onderzoek, echter zijn verblijfplaatsen op voorhand al uitgesloten door de afwezigheid van sporen, latrines, uitwerpselen, hopen en/of burchten. Hierdoor is het aanvragen van omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Negatieve effecten op deze soortgroep zijn op voorhand uitgesloten mits buiten het broedseizoen van 1 maart tot 15 juli wordt gewerkt. Indien dit niet mogelijk is, wordt een broedvogelcheck noodzakelijk geacht. Verder dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met (in gebruik zijnde) nesten van vogels.
Niet stikstof-gerelateerde effecten
Beide betrokken erven liggen op relatief grote afstand van de dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden. Het erf Oxersteeg 11 ligt op circa 4,1 kilometer van het Natura 2000-gebied RIjntakken en het erf Oxersteeg 17 ligt op circa 5 kilometer van het Natura 2000-gebied RIjntakken. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een nadere toetsing van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
Op het erf aan de Oxersteeg 17 worden enkele schuren gesloopt, wordt een dak van een schuur vervangen en worden landschapsmaatregelen uitgevoerd. Op het erf aan de Oxersteeg wordt één kleine schuur gesloopt, wordt een bestaande schuur kwalitatief vervangen en worden landschapsmaatregelen uitgevoerd. Dit zijn eenmalige werkzaamheden (bouw- en sloopfase). Daarnaast wordt planologisch één wooneenheid toegevoegd op het erf aan de Oxersteeg 11 (gebruiksfase).Van een significante stikstofdepositie als gevolg van de bouw- en gebruiksfase is redelijkerwijs geen sprake. Het betreft relatief kleine ontwikkelingen op grote afstand (circa 4,1 en 5 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.
Er worden binnen op de betrokken erven geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
De betrokken erven bevinden zich niet in NNN-gebied. Het NNN kent in de provincie Overijssel ook geen externe werking. Een toetsing aan het NNN-beleid is daarom niet noodzakelijk.
Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit. Middels een puntensysteem wordt bepaald of er genoeg maatregelen worden getroffen. In totaal zijn 15 punten benodigd waarbij in ieder geval uit elke categorie een onderdeel gekozen moet worden.
In voorliggend geval worden maatregelen getroffen in het kader van natuurinclusief bouwen. De maatregelen zijn aangegeven in de lijst, zoals opgenomen in Bijlage 3. In voorliggend geval worden met de ecologische maatregelen 17 punten gescoord. In het rapport 'Oxersteeg 11 & 17 Deventer, Herontwikkeling & kwaliteitsverbetering' (zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels) zijn deze maatregelen geborgd.
Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels, worden met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Afhankelijk van toekomstige werkzaamheden aan het gebouw waar de woonfunctie aan wordt toegekend, is dan eventueel wel nader onderzoek naar vleermuizen en huismussen noodzakelijk.
Directe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten en de erven liggen niet in Natuurnetwerk Nederland.
Met het voorliggende plan worden beide erven landschappelijk ingepast, waarbij o.a. nieuwe bomen, hagen en bloemengsels worden toegevoegd. Dit heeft een positief effect op de natuurwaarden van het erf. Ook worden diverse andere natuurinclusieve maatregelen genomen.
Met betrekking tot het aspect natuur is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden werd doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Inmiddels kan ook gebruik worden gemaakt van de nieuwe VNG handreiking activiteiten en milieuzonering, welke op 17 oktober 2024 is gepubliceerd. Hierin is de 'lijst van activiteiten' die in de VNG-uitgave van 2009 zit, getransponeerd voor de aspecten geluid en geur. Deze 'transponeringstabel' kan ook worden gebruikt om een indicatie te krijgen van de inpasbaarheid van een nieuwe activiteit. Het geeft een indicatie van de gebruiksruimte die voor de nieuwe activiteit nodig is.
Met het voorliggende plan wordt planologisch een woonfunctie toegekend aan een gebouw aan de Oxersteeg 11. Er liggen geen functies in de omgeving die qua milieu beperkend kunnen zijn voor de toekenning van de woonfunctie, of waarop de nieuwe woning beperkend kan werken. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (geen intensieve veehouderij), ligt op circa 185 meter afstand. Deze afstand is ruim voldoende. Daarbij liggen er andere burgerwoningen dichterbij dit agrarische bedrijf, die eerstbeperkend zijn.
Het erf zelf is in gebruik als caravan-stalling. In de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering editie 2009 valt een caravanstalling onder “Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)”. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 10 meter voor gevaar. Het gevaar betreft met name gevaarlijke stoffen/gasflessen die nog in de caravans opgeslagen kunnen liggen en de mogelijkheid tot brandoverslag van de stalling naar het gebouw waar de woonfunctie aan wordt toegekend.
In het voorliggende plan liggen de schuren die voor de caravanstalling worden gebruikt op ruim meer dan 30 meter afstand. Zelfs de toegangsweg over het erf naar de schuren toe, ligt op meer dan 10 meter afstand van de dichtsbijzijnde gevel van het gebouw waar de woonfunctie aan wordt toegekend.
De richtafstand voor het aspect geluid beslaat 30 meter. Hiertoe heeft akoestisch onderzoek industrielawaai plaatsgevonden, welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 4). Conclusie van dit akoestische onderzoek is dat de standaardwaarde voor het maximale geluidsniveau uit het Besluit kwaliteit leefomgeving ter plaatse van de toekomstige woning niet wordt overschreden.
Aangenomen kan worden dat binnen het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend plan. Met betrekking tot het aspect milieuzonering is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
Om de risico's van luchtverontreiniging voor mens en natuur te beperken, zijn op Europees niveau normen vastgelegd. De Europese richtlijnen Luchtkwaliteit en Gevaarlijke stoffen in de lucht stellen grenswaarden en streefwaarden voor stoffen die de kwaliteit van de buitenlucht beïnvloeden. Deze zijn als rijksomgevingswaarde vastgelegd in paragraaf 2.2.1 van het Bkl. De provincie en de gemeente kunnen lokale omgevingswaarden voor de buitenlucht in de omgevingsverordening en het omgevingsplan opnemen.
In artikel 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn standaardgevallen opgenomen welke niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Artikel 5.54. (standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit)
Het toelaten van activiteiten leidt in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 µg/m3 of minder als bedoeld in artikel 5.53 voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:
Voorliggend plan heeft geen betrekking op het realiseren van meer dan 1.500 woningen, maar slechts betrekking op de realisatie van één nieuwe woning. Daarmee draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie artikel 5.54 lid b sub 1).
Van belang is daarnaast om te beoordelen of de luchtkwaliteit op de locatie geschikt is voor het voorgenomen plan. In de directe omgeving van het plan zijn geen industriële emissiebronnen van betekenis gelegen en ook geen intensieve veehouderijen. Uit de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, blijkt dat in het km2 vak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 en PM2,5 voldoet aan de grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor voorliggend plan. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij de vaststelling van een omgevingsplan dient rekening gehouden te worden met bestrijdingsmiddelen en de volksgezondheid. Er dient enerzijds beoordeeld te worden of ter plaatse van een nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds dienen ook de belangen van de telers beschermd te worden. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling in het algemeen niet onredelijk geacht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Een kleinere afstand dan 50 meter kan echter onder omstandigheden ook voldoende zijn, zolang de afwijking goed is gemotiveerd (ABRvS 6 juni 2018, no. 201704769/1/R1, r.o. 11.1.). Gemotiveerd moet worden dat er redelijkerwijs sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Aan de Oxersteeg 11 is een bedrijf gevestigd. Dit betreft een caravanstalling. Naast schuren staat er op het erf een kleine woning, direct naast een grotere bedrijfswoning (vroeger was het één geheel). Beide woningen worden al sinds jaar en dag bewoond en ook de omliggende tuinen worden al sinds jaar en dag als zodanig gebruikt. De kleinere woning heeft echter nooit een woonbestemming gekregen. Met het nu voorliggende plan wordt wel de woonfunctie gegeven aan dit gebouw. Bij deze benodigde voorliggende wijziging van het omgevingsplan dient rekening gehouden te worden met spuitzones.
Hiertoe is een 'Onderbouwing spuitzone plan Oxersteeg 11' opgesteld, welke is bijgevoegd (zie Bijlage 5). De conclusie van deze onderbouwing is dat gezien de in de onderbouwing genoemde omstandigheden, van risico's m.b.t. de gezondheid ter plaatse van de positief te bestemmen woning aan de Oxersteeg 11, door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de directe omgeving, redelijkerwijs geen sprake is. Er is redelijkerwijs sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Anderzijds wordt voldoende rekening gehouden met de belangen van omliggende grondeigenaren. Voor de onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 5.
Geluid is voor veel activiteiten in de fysieke leefomgeving een relevant aspect. Sommige activiteiten zijn een bron van geluid, andere activiteiten worden er aan blootgesteld. De regels voor geluid gaan over het beheersen van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen. De regelgeving omtrent geluid waar aan moet worden voldaan is opgenomen in het Bkl, de omgevingsverordening en het omgevingsplan. Daarnaast mogen bedrijven in de omgeving niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door een nieuwe ontwikkeling en moet er binnen en rond het plangebied sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De instructieregels uit het Bkl wijzen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.21) en geluidgevoelige ruimten (artikel 3.22) aan. Dit ter bescherming van mensen tegen geluid. Het gaat hierbij om aanwezige, in aanbouw zijnde en geprojecteerde gebouwen. Voor het toelaten van een nieuwe activiteit met een geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelige ruimte moet er sprake zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau. Anderzijds dient er bij een nieuwe ontwikkeling of activiteit ook sprake te zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau in reeds aanwezige geluidgevoelige gebouwen of ruimten en mag een nieuwe woning of andere geluidgevoelige functie reeds aanwezige activiteiten niet al te zeer beperken. Op grond van artikel 2.12a van de Omgevingswet moet de provincie geluidproductieplafonds vaststellen voor de provinciale wegen. Op dit moment zijn er door de provincie Overijssel nog geen geluidproductieplafonds vastgesteld en zijn deze dan ook niet overgenomen in de omgevingsplannen van Overijsselse gemeenten. Zodoende is artikel 12.13ia van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing, waarin wordt bepaald dat in dergelijke gevallen de Aanvullingswet geluid Omgevingswet van toepassing is. Hierin is het overgangsrecht ten aanzien van de geluidsregels bepaald, waaruit blijkt dat nog steeds de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB van toepassing is en er een voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt.
Met het voorliggende plan wordt een woonfunctie toegekend aan een bestaand gebouw aan de Oxersteeg 11. Hierbij kan sprake zijn van industrielawaai en wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
De woonfunctie wordt toegekend aan een gebouw gelegen op het erf Oxersteeg 11. Hier is ook een caravanstalling gevestigd. Gezien deze functie heeft akoestisch onderzoek industrielawaai plaatsgevonden, welke is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 4). Conclusie van dit akoestische onderzoek is dat de standaardwaarde voor het maximale geluidsniveau uit het Besluit kwaliteit leefomgeving ter plaatse van de toekomstige woning niet wordt overschreden. Er liggen geen andere bedrijven in de directe omgeving welke voor geluidsoverlast kunnen zorgen
Wegverkeerslawaai
Het erf Oxersteeg 11 ligt aan de Oxersteeg en in de nabijheid van de Rijksweg A1. Er heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden om het geluid op de gevels vanaf deze wegen te bepalen. Dit akoestische onderzoek is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 6).
Conclusie van het onderzoek is dat de standaardwaarde voor de geluidbronsoort Rijkswegen wordt overschreden met 1 dB. De standaardwaarde t.g.v. de geluidbronsoort gemeentelijke wegen wordt niet overschreden. Het is realistisch om een hogere waarde toe te staan van 51 dB ten gevolge van de geluidbronsoort Rijkswegen. Uit de berekeningen blijkt dat de gezamenlijke geluidbelasting de 53 dB niet overschrijdt. Daarmee wordt voor alle gevels voldaan aan het maximaal toelaatbare binnenniveau uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Extra geluidwerende voorzieningen ten gevolge van wegverkeerslawaai zijn niet noodzakelijk.
Het college kan een hogere waarde dan de standaardwaarde toestaan, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van het te verwachten geluid op de gevel (vanwege de weg) van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot aan de standaardwaarde:
De voorkeursvolgorde voor het treffen van maatregelen ter beperking van het geluid op de gevel is op de eerste plaats bronmaatregelen (bijvoorbeeld beperken aantal voertuigen, toepassen ander wegdek of verlagen rijsnelheid), vervolgens overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidschermen) en tot slot gevelmaatregelen. Het beperken van het aantal voertuigen is niet mogelijk. De snelheid op de Rijksweg A1 kan eveneens niet verlaagd worden. Ook kan het type wegdek niet worden aangepast door de initiatiefnemer. Het zou dan moeten gaan om een zeer groot gedeelte van de Rijksweg, hetgeen niet realistisch is. Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan een scherm. Een scherm langs het plangebied is vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen optie. De woning kan niet verder van de weg af worden gesitueerd omdat er sprake is van bestaande bebouwing. Het is realistisch om een hogere waarde dan de standaardwaarde toe te staan van 51 dB voor de woning voor de geluidbronsoort Rijkswegen.
Conclusie is dat m.b.t. het aspect geluid redelijkerwijs sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau en omliggende functies worden niet beperkt. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Wel dient een hogere waarde toegestaan te worden van 51 dB ten gevolge van de geluidbronsoort Rijkswegen (de A1).
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Geurgevoelige gebouwen dienen beschermd te worden tegen geurbelasting van activiteiten in de omgeving. De instructieregels van het Rijk voor het aspect geur zijn opgenomen in het Bkl. De instructieregels van het Rijk gelden voor zuiveringstechnische werken, het houden van landbouwhuisdieren en andere agrarische activiteiten. Voor overige activiteiten stelt de gemeente in het omgevingsplan eigen omgevingswaarden. Artikel 5.91 van het Bkl wijst geurgevoelige gebouwen aan die in ieder geval bescherming genieten. Hierbij gaat het onder meer om woningen of gebouwen met een zorg- of onderwijsfunctie. Voor overige gebouwen of locaties stelt de gemeente in het omgevingsplan eigen normen voor de mate van geurbescherming. Indien er sprake is van milieubelastende activiteiten gelden specifieke beoordelingsregels uit artikel 8.20 Bkl.
Artikel 5.91. (geurgevoelige gebouwen)
Met het voorliggende plan wordt één nieuw geurgevoelig gebouw gerealiseerd. Dit betreft het bestaande gebouw op het erf Oxersteeg 11 waar de woonfunctie aan wordt toegekend. In de nabijheid van het plangebied liggen agrarische bedrijven. Hiertoe heeft geuronderzoek plaatsgevonden. Het rapport is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 7). Hierna volgen de conclusies van het onderzoek.
In de omgeving (iets meer dan 2 km rondom de locatie) zijn meerdere (intensieve) veehouderijen met geuremissie aanwezig, meest op meer dan een kilometer afstand. Met het onderzoek is de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder berekend. Deze bedraagt 1,24 ou. Hierbij hoort de beoordeling leefklimaat van 'zeer goed'. Hiermee worden ook de bestaande rechten van veehouderijen niet aangetast, aangezien de geurbelasting niet in de buurt komt van 14 ou. Met betrekking tot geur is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Deze paragraaf gaat in op de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling de omgevingsveiligheid wordt gewaarborgd. Hierbij gaat het om de risico’s die voortkomen uit de opslag, productie, gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Afdeling 5.1.2 van het Bkl bevat de instructieregels voor omgevingsveiligheid. De activiteiten die zijn aangewezen als risicobronnen worden benoemd in bijlage VII van het Bkl. Deze risicobronnen zijn belang voor de regels met betrekking tot aandachtsgebieden en het plaatsgebonden risico. De in bijlage VII benoemde activiteiten zijn:
Artikelen 5.12 t/m 5.15 van het Bkl gaan in op de aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico’s. Deze aandachtsgebieden gelden van rechtswege en worden vastgelegd in de digitaal raadpleegbare Register Externe Veiligheid, wat online raadpleegbaar is. Binnen deze aandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het groepsrisico door ter plaatse van het risicogebied geen kwetsbare gebouwen en/of (beperkt) kwetsbare locaties toe te laten. Middels voorschriftgebieden kunnen extra maatregelen worden opgelegd waardoor deze gebouwen en locaties wel toelaatbaar zijn. Deze maatregelen zijn als extra bouweisen vastgelegd in paragraaf 4.2.14 van het Bbl.
Het Register Externe Veiligheid is digitaal raadpleegbaar via de Atlas Leefomgeving. Via de Atlas Leefomgeving zijn zo voor geheel Nederland de externe veiligheidsrisico's zichtbaar. In de directe nabijheid van de Oxersteeg 11 zijn geen externe risico’s aanwezig. Aan de noordzijde ligt wel de Rijksweg A1, die is aangewezen als provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen. Deze weg ligt echter op circa 465 meter van het plangebied, welke daarmee ruim buiten de risicocontour ligt. De PR-6 contour is hier 0 meter. Het gifwolkaandachtsgebied ligt op circa 170 meter afstand van de nieuwe woning aan de Oxersteeg 11, het explosieaandachtsgebied ligt op circa 270 meter van de nieuw te realiseren woning en het brandaandachtsgebied ligt op circa 440 meter van de nieuw te realiseren woning.
Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau dat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het buitengebied is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Het onderhavige plan voldoet aan dit ambitieniveau.
Aan de andere kant brengt de voorgenomen ontwikkeling geen omgevingsveiligheidsrisico’s met zich mee.
Met betrekking tot het aspect omgevingsveiligheid is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen. Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat nu de (beschermings)zones onder de huidige wetgeving zijn en in veel gevallen omvat het beperkingen gebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf. Het plangebied aan de Oxersteeg 11 is niet gelegen binnen een beperkingengebied.
Ten behoeve van het plan aan de Oxersteeg 11, daar waar planologisch de functie wonen wordt toegevoegd aan een bestaand gebouw, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. In de bodem van het plangebied liggen voor zover bekend geen primaire hoofdleidingen en/of kabels, die beperkend zijn voor het voorliggende plan.
Het omgevingsplan dient rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Deze paragraaf gaat in op de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, archeologische waarden en cultuurhistorie, zowel binnen als buiten het plangebied.
De regels van artikel 5.130 Bkl stellen dat er in het omgevingsplan rekening dient te worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, inclusief bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijke omgevingsplan bevat derhalve regels over:
Aanvullend kan het omgevingsplan ook regels bevatten die eisen stellen aan archeologisch onderzoek, de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding. Regels voor archeologisch onderzoek zijn niet van toepassing op activiteiten met een oppervlakte minder dan 100 m2, tenzij in het omgevingsplan andere oppervlakten worden vastgesteld.
In het omgevingsplan van de gemeente Deventer zijn verschillende bepalingen opgenomen met betrekking tot erfgoed en cultuurhistorie. Het gaat onder andere om (wijzigingen aan) gemeentelijk-, provinciaal-, of rijksmonumenten en beschermde stads- of dorpsgezichten. Binnen het plangebied is echter geen monumentaal of karakteristiek pand aanwezig, die met het voorliggende plan wordt aangetast. Ook is het plangebied geen onderdeel van een beschermd dorpsgezicht. Met het voorliggende plan blijft de bestaande woonboerderij aan de Oxersteg 11 behouden. Deze woonboerderij heeft de karakteristieken van de typische Sallandse woonboerderij, wat terug te zien is in de moderne architectuur. Op het erf aan de Oxersteeg 17 blijft de karakteristieke Sallandse woonboerderij met bijgebouw behouden. Hier worden alleen leegstaande landschapsontsierende schuren aan de achterzijde van het erf gesloopt. Hierbij worden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aangetast. Met betrekking tot het aspect cultuurhistorie is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Ter plaatse van het projectgebied geldt het Omgevingsplan gemeente Deventer (in werking vanaf 6 juni 2025). Onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan zijn besluiten die zijn aangewezen in art. 4.6 Invoeringswet Omgevingswet (zie art. 22.1 Omgevingswet). Een besluit is bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (vastgesteld op 1 maar 2017). Hierin zijn dubbelbestemmingen opgenomen die de archeologische waarden in het buitengebied van Deveneter borgen.
Het erf aan de Oxersteeg 11 heeft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie – 2' (voor de noordzijde van het erf) en 'Waarde - Archeologie 2' (voor een deel van het erf), Waarde - Archeologie 3' (voor een deel van het erf) en 'Waarde - Archeologie - 4' (in en om de twee aanwezige woningen). Als bodemingrepen plaatsvinden over een grotere oppervlakte (de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4 kent hier de hoogste bescherming en daarin geldt een oppervlakte groter dan 200 m2), en dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld, dan is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Daar is in het voorliggende plan geen sprake van. Ditzelfde geldt voor het erf aan de Oxersteeg 17, waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – 3' geldt. Hier geldt een grens van bodemingrepen over een grotere oppervlakte dan 500 m2 en dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld. Ook daar is met het voorliggende plan geen sprake van.
Met betrekking tot het aspect archeologie is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het is van belang om te weten of de bodemkwaliteit binnen het plangebied past bij de voorgenomen ontwikkeling. De bodemkwaliteit mag geen gezondheidsrisico’s opleveren voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze er bij de voorgenomen ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de bodemkwaliteit.
Het Bkl bevat regels ter bescherming van de gezondheid en het milieu voor het aspect bodem. Deze regels zijn via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl. In het aanvullingsbesluit is bepaald voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie basisvormen van bodemgebruik; landbouw/natuur, wonen en industrie.
Het bodembeleid is er op gericht om de gebruikswaarde van de bodem te waarborgen en het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen te faciliteren door in onderlinge samenhang;
Een bodemgevoelig gebouw is in het Bkl omschreven als een gebouw, of een gedeelte daarvan dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat personen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn (incl. woonschepen en woonwagens). Een bijbehorende bouwwerk van ten hoogste 50 m2 wordt niet beschouwd als bodemgevoelig gebouw. Daarnaast wijst het Bkl ook bodemgevoelige locaties aan. Dit zijn de locaties waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, onmiddellijk aan een bodemgevoelige locatie grenzende aaneengesloten tuin of terrein (incl. tuinen en terrein grenzend aan locaties voor woonschepen of woonwagens).
In het omgevingsplan stelt de gemeente de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage XIIA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De interventiewaarden voor bodemkwaliteit zijn in Bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving gegeven.
Met het voorliggende plan wordt planologisch de woonfunctie toegevoegd aan een gebouw, welke al tientallen jaren als woning wordt gebruikt. Hierbij vindt geen uitbreiding van het gebouw plaats en wordt de grond niet op grote schaal geroerd. Daar komt bij dat de locatie onverdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De bodem wordt daarmee geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Deze paragraaf gaat in op hoe er bij de voorgenomen ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aspecten water en watersystemen zodat er ook op dit aspect sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Een project of activiteit kan mogelijk gevolgen hebben met de waterhuishouding in en rond het plangebied of locatie van de activiteit. De regelgeving hiervoor is vastgelegd in de Waterschapsverordening, het Waterbeheerprogramma van het waterschap en eventueel de waterkwaliteitsdoelstellingen van de Kaderrichtlijn water (KRW). Ook gemeentelijk beleid met betrekking tot waterhuishouding en klimaatadaptatie is van belang Het regels voor het beschermen van de waterbelangen zijn opgenomen in paragaaf 5.1.3 van het Bkl. Artikel 5.37 Bkl stelt dat er rekening dient te worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van het watersysteem en dat, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van het watersysteem (het waterschap) worden betrokken. Daarnaast kan het omgevingsplan ook specifieke regels over onderdelen van het watersysteem bevatten. Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Voor het plangebied is het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 van het Waterschap Rijn en IJssel van toepassing. Dit programma geeft richting aan de plannen van het waterschap tot en met 2027. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2026. Binnen Rivus, de samenwerking in de regio op het gebied van de afvalwaterketen en klimaatadaptatie, wordt gewerkt aan een nieuwe planvorm die gestalte moet krijgen onder de werking van de Omgevingswet. Door hier samen met onze 7 partnergemeenten in op te trekken kan een groot deel van dit RioleringsProgramma met een gezamenlijke inhoud worden opgesteld. Iedere gemeente heeft daarnaast natuurlijk zijn eigen invulling van dat programma naast het gezamenlijke deel.
Op basis van het GRP geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel een waterbergingseis. Dit wil zeggen dat er bij een toename van verharding een waterbergingsvoorziening moet worden gerealiseerd, met een volume in m³ afhankelijk van de toename aan verharding in m² (toename verharding in m² * 0,02 of 0,01 (afhankelijk van de situatie)).
Binnen dit voorliggende plan wordt één wooneenheid gerealiseerd in een bestaand gebouw. In totaliteit neemt het verhard oppervlak aan de Oxersteeg 11 af. Er hoeft daarmee geen waterbergingsvoorziening gerealiseerd te worden. Het plangebied aan de Oxersteeg 11 bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied, stedelijke watercorridor of beschermingsgebied / invloedszone van een watergang, waterkering of persleiding. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Het plangebied ligt in 'Overstroombaar gebied'. Het betreft een dijkring gebied. Ruimtelijke plannen voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende plan (geborgd in de provinciale Omgevingsverordening). In het voorliggende plangebied wordt één extra woning gerealiseerd voor zelfredzame mensen. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van de dijk en via de Oxersteeg is een goede vluchtroute aanwezig. De kans op slachtoffers is daarmee zeer gering en de schade zal beperkt zijn.
Ook aan de Oxersteeg 17 wordt niet nieuwgebouwd. Er worden alleen schuren gesloopt, waarmee het verharde oppervlak afneemt.
Het Waterschap Rijn en IJssel is om advies gevraagd. Dit advies is opgenomen in Bijlage 8. Gezien er alleen sprake is van een functiewijziging binnen bestaande bebouwing en er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht en/of verharding wordt gerealiseerd, is het advies van het waterschap dat er geen waterbelang is.
Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect water sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er is geen sprake van een toename aan verharding of aanpassingen aan het watersysteem. Er komen geen waterbelangen in het gedrang.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het voorliggend TAM-Omgevingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een TAM-Omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
Dit TAM-Omgevingsplan is opgesteld conform de standaarden voor IMRO 2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-Omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit omgevingsplan start met een pre-ambule welke luidt:
''Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een ontwikkeling op de locatie Oxersteeg 11 te Deventer en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22aa]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22h] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22h]' gelezen worden.
De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage [22h] bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.''
In de STOP-TPOD systematiek is in de regelstructuur een indeling mogelijk in hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen, subparagrafen, artikelen en leden. In de IMRO systematiek is uitsluitend een regelstructuur mogelijk in hoofdstuk, artikelen, leden, subleden en subsubleden.
De regels in het TAM-Omgevingsplan zijn onderdeel van het Omgevingsplan van de gemeente Deventer, en dienen dan ook binnen deze structuur opgesteld te worden. Technisch is dit echter, gezien de verschillende regelstructuren, niet mogelijk.
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Het Omgevingsplan kent echter al een hoofdstuk 1, waar de algemene bepalingen zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 tot en met 21 van het Omgevingsplan zijn gereserveerd. In theorie zouden deze hoofdstukken gebruikt kunnen woorden voor gebruik door de TAM-Omgevingsplannen, maar bij het opstellen van meerdere plannen ontstaan hier problemen in de samenloop.
De begripsbepalingen zijn in het Omgevingsplan opgenomen in artikel 1.1. In het TAM-Omgevingsplan is een artikel altijd genummerd als 1, 2, 3 etc. en kent de structuur geen 1.1, 1.2, 1.3 etc.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden.
Vanwege de regelstructuur is er voor gekozen om elke gebiedsontwikkeling waarvoor een TAM-Omgevingsplan wordt opgesteld, in een apart hoofdstuk van het Omgevingsplan te plaatsen. Op deze manier zal er geen probleem ontstaan in de samenloop van regels.
Hoofdstuk 22 bevat de regels uit de bruidsschat, Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen. Om die reden is er voor gekozen om door te nummeren in de hoofdstukken als zijnde hoofdstuk 22a, 22b, 22c etc.
Bij het omzetten van de TAM-omgevingpslannen in de STOP-TPOD standaard is het echter niet mogelijk om een hoofdstuk 22a aan te maken waaronder de betreffende paragrafen komen te vallen. Bij het omzetten zal dan ook de verwachting zijn dat de TAM-omgevingsplannen rechtstreeks in de juiste, definitieve structuur van het Omgevingsplan ingevoegd moeten worden.
Een uitdaging hierbij is dat, naast de verschillen in regelstructuur, er ook verschillen zijn in de relatie tussen verbeelding en regels.
In de IMRO standaarden kan er aan 1 vlak, bijvoorbeeld een enkelbestemming, slechts 1 artikel gekoppeld worden. Zijn meerdere artikelen van toepassing, dan kunnen deze alleen gekoppeld worden door het aanmaken van nieuwe vlakken. Ook kan er voor gekozen worden om in artikelen te verwijzen naar vlakken, waarbij deze technisch niet worden gekoppeld. Uit de regels moet men dan halen dat er in een bepaald vlak nog meer artikelen van toepassing kunnen zijn.
In de STOP-TPOD standaarden kunnen aan een werkingsgebied meerdere artikelen gekoppeld worden. Op deze manier kan er sprake zijn van 1 werkingsgebeid waarbij men doorgeleid wordt naar alle relevante regels die gelden binnen dat werkingsgebied.
Vanwege de beperking in de IMRO-standaard is het dan ook niet haalbaar om naast de gebruiksactiviteiten en de bouwactiviteiten ook de huidige dubbelbestemmingen 'uit elkaar te halen'.
De huidige dubbelbestemmingen zouden in de STOP-TPOD structuur uitgesplitst kunnen worden in bijvoorbeeld:
Deze activiteiten zouden in de STOP-TPOD structuur allemaal aan hetzelfde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden.
In de IMRO-standaard kan dit niet. Om die reden is er voor gekozen om de dubbelbestemmingen te handhaven zoals ze nu zijn. Dit geldt tevens voor de gebiedsaanduidingen waarbij bij uitsplitsing meerdere artikelen aan 1 werkingsgebied gekoppeld zouden moeten worden.
Pas bij het omzetten van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in de STOP-TPOD structuur kunnen de regels uitgesplitst worden.
Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen. Deze regels gelden voor de locatie waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in de bij het TAM-omgevingsplan behorende GML-bestand. De regels in dit hoofdstuk bevatten:
In Artikel 5 is het toepassingsbereik opgenomen. In het toepassingsbereik is aangegeven welke besluiten niet van toepassing zijn op dit deel van het omgevingsplan en op welke locatie de regels van dit deel van het omgevingsplan van toepassing zijn.
Artikel 8 Wonen - buitengebied betreft de gronden ter plaatse van de kleine woning met bijbehorende tuin. Voor ruimtelijke bouwactiviteiten zijn bouwregels opgenomen in Artikel 10 Bouwregels Wonen - buitengebied. In deze artikelen is o.a. geregeld dat één reguliere woning is toegestaan met een maximum volume van 500 m3. Naast het wonen als zodanig is ook een aantal nevenfuncties toegestaan, waaronder kleinschalige bedrijven en beroepen aan huis. Dit betreft nevenfuncties die in de regel, al dan niet onder de gestelde voorwaarden, goed met de woonfunctie te verenigen zijn.
In het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat) zijn in § 22.2.7.2 regels opgenomen over de binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:
Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is.
Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing
In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van de Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwrgels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.
Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig.
Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden.
Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen.
Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingpslan getoetst moet worden, waarbij dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook toe behoren.
Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden.
Een omgevingvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.
In artikel 2.10 Wabo is opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan. Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het bestemmingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.
Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] ". In het plangebied is Artikel 10 Bouwregels Wonen - buitengebied van toepassing.
Artikel 10 Bouwregels Wonen - buitengebied
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor de aanwezige kleine woning met bijbehorende tuin, welke met dit voorliggende plan positief wordt bestemd. O.a. is opgenomen dat de woning maximaal 500 m3 mag zijn.
Dit betreft Artikel 11 Waarde - Archeologie - 4. Om het archeologisch waardevolle gebied veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen. Bouwen is uitsluitend toegestaan, indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden.
In Hoofdstuk 5 (H. 22aa paragraaf 5) Beheer en onderhoud is een sloopverplichting van de landschapsontsierende bebouwing en een uitvoerings- en instandhoudingsverlichting van de inrichting en natuurinclusieve maatregelen opgenomen.
In Hoofdstuk 6 (H22aa. paragraaf 8) Overgangsbepalingen is het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en ten aanzien van gebruik vastgelegd.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Geconstateerd is dat er geen omgeving- en milieukundige belemmeringen zijn. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Ten behoeve van het voorgenomen plan zijn alle omwonenden geïnformeerd over dit plan. Het betreft de omwonenden die enigszins in de buurt wonen en/of zicht hebben op het plangebied. Dit betreft de bewoners van vijf omliggende buurpercelen aan de Oxersteeg. In de gesprekken is steun uitgesproken voor het voorgenomen plan en zijn geen bezwaren geuit. Ook is de grondeigenaar van de agrarische gronden aan de andere zijde van de Oxersteeg, tegenover de woonboerderij, geïnformeerd over het plan. Deze grondeigenaar heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorgenomen plan.
De provincie Overijssel heeft in het kader van de voorkantsamenwerking op 4 juni 2025 een positieve beoordeling afgegeven. Het plan past in het ruimtelijk beleid. Er zijn wat de provincie betreft dan ook geen belemmeringen wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht. Hiermee is het ambtelijk vooroverleg met de provincie afgerond.
Het ontwerp omgevingsplan wordt voor een periode van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd.
Het project betreft een particulier initiatief. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het plan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer.
Zoals uit voorgaande paragraven blijkt is het voorgenomen project ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar.
.
Voorliggende omgevingsplanwijziging wordt conform artikel 5.53, eerste lid van de Omgevingswet enkel doorgevoerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De centrale vraag is of voorliggend initiatief leidt tot een situatie waarbij er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Oftewel; heeft er een zorgvuldige afweging van belangen plaatsgevonden waardoor sprake is van een evenwichtige toedeling? Hierbij gelden de beoordelingsregels van artikel 8.0b t/m 8.0e van het Bkl. Een plan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:
Om dit te beoordelen zijn alle aspecten die in het kader van voorliggend initiatief relevant zijn onderzocht en afgewogen.Op basis van de hiervoor behandelde beleidskaders, regelgeving en (relevante) aspecten van de fysieke leefomgeving wordt geconcludeerd, alles overwegende, dat de voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.