direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidlooërweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W040-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Zuidlooërweg 1 en 1a te Bathmen wordt een agrarisch bedrijf (melkveehouderij) geëxploiteerd. Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan en aanwezig. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet erin één van de bedrijfswoningen aan te wijzen als plattelandswoning. Hierdoor kan de bedrijfswoning bewoond worden door iemand die geen binding heeft met het agrarisch bedrijf, zonder dat de woning uit oogpunt van milieu de mogelijkheden van het bedrijf beperkt.

De ontwikkeling kan worden gefaciliteerd door middel van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening". Het voorliggende wijzigingsplan is de weergave van de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zuidlooërweg, ten zuidoosten van Bathmen en ten noorden van Zuidloo.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Zuidlooërweg 1" (rode markering)

Het plangebied "Zuidlooërweg 1" betreft de locaties Zuidlooërweg 1 en 1a te Bathmen. De begrenzing van het plangebied "Zuidlooërweg 1" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0002.png"

Begrenzing plangebied "Zuidlooërweg 1"

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 maart 2017.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Volgens de planregels is het gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning niet mogelijk in het plangebied.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0003.png"

Fragment verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", laat op de locatie agrarische bedrijven toe, waaronder intensieve veehouderijen. In het bestemmingsplan is één bedrijfswoning toegestaan.

Feitelijk is er geen sprake van een intensieve veehouderij. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is een melkveehouderij.

Er zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. Voor de tweede bedrijfswoning hebben burgemeester en wethouder van de voormalige gemeente Bathmen op 17 augustus 1992 een bouwvergunning verleend. Beide bedrijfswoningen zijn dus legaal.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

Na wijziging van het bestemmingsplan zal er nog steeds sprake zijn van een melkveehouderij met twee bedrijfswoningen. Eén van deze bedrijfswoningen zal een plattelandswoning zijn. Voor de gevolgen hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4 (Wet plattelandswoningen).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. Het voorliggende wijzigingsplan raakt niet aan deze nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in dit wijzigingsplan.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit wijzigingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat om een functiewijziging van een bestaande en toegestane agrarische bedrijfswoning, waarbij deze woning kan worden gebruikt als plattelandswoning. Gezien de aard van het plan is er per definitie geen sprake van een 'stedelijke' ontwikkeling. Er is ook geen sprake van een toename van bebouwing of een toename van het aantal woningen.

3.2.4 Wet plattelandswoningen

De Wet plattelandswoningen is op 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet wijzigt onder andere de bescherming voor (voormalig) agrarische bedrijfswoningen.

Door schaalvergroting in de landbouw komt het nogal eens voor dat het agrarische bedrijf wordt gesplitst van de agrarische bedrijfswoning. Indien deze 'plattelandswoning' vervolgens door een burger (een niet-agrariër) wordt bewoond, dan leidt dit feitelijk gebruik in de huidige situatie tot een hoger beschermingsniveau tegen nadelige milieueffecten. Dit is voor het nabijgelegen (oorspronkelijke) bedrijf ongunstig, nu haar bedrijfsvoering hierdoor kan worden beperkt. De Wet plattelandswoningen biedt een oplossing voor deze onwenselijke situatie. Ingevolge het nieuwe artikel 1.1a Wabo kan het bevoegd gezag van de gemeente bepalen dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning (tevens) door een niet-agrariër mag worden bewoond. Dat dit is toegestaan, moet duidelijk blijken uit de bestemmingsplanregels of de omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Deze plattelandswoningen worden vervolgens op grond van artikel 1.1a Wabo van rechtswege beschouwd als een onderdeel van de nabijgelegen inrichting, zodat de woning niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van die inrichting.

Hoewel het feit dat het planologische regime bepalend wordt (het eerste deel van de wet) heeft de wetgever er bewust voor gekozen om de werking van de wet te beperken tot agrarische bedrijfswoningen (tweede deel van de wet). De gemeente kan daarom bijvoorbeeld niet bepalen dat ook bedrijfswoningen op industrieterreinen door derden mogen worden bewoond. De toenemende functieverandering en functiemenging op het platteland leidt er op veel plekken toe dat de omgeving in toenemende mate geschikter wordt voor bewoning door anderen dan de agrariërs zelf. Die omstandigheid rechtvaardigt het creëren van een mogelijkheid om de milieuwetgeving onder omstandigheden minder strikt toe te passen dan gebruikelijk. Echter, andersoortige bedrijfsmatige gebieden zoals industrieterreinen lenen zich naar hun aard niet voor (het bevorderen van) een menging van woon- en bedrijfsfuncties.

Voor gemeenten is het mogelijk om een voormalige agrarische bedrijfswoning aan te duiden als plattelandswoning in het bestemmingsplan of via omgevingsvergunning. Dit houdt in dat de voormalige agrarische bedrijfswoning gebruikt mag worden als burgerbewoning, maar dat de woning niet langer beschermd wordt tegen negatieve milieueffecten van het bijbehorende agrarische bedrijf inzake geur, fijn stof en geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0004.png"

Figuur 5 schematische voorstelling plattelandswoning

Links: agrarisch bouwblok met 2 bedrijfswoningen (BW)en stallen

Rechts: agrarisch bouwblok met een aangeduide plattelandswoning (PL) en stallen

De Wet plattelandswoning zorgt ervoor dat bestaande agrarische bedrijfswoningen, ook als deze woningen door derden worden bewoond, worden beschouwd als een onderdeel van het betreffende (agrarische) bedrijf waarvoor milieuvergunning wordt gevraagd. Met de wet wordt dus het planologisch regime (de agrarische bestemming) bepalend voor de bescherming van de woning en niet langer het feitelijk gebruik als burgerwoning.

Voor omliggende bedrijven verandert er door de aanduiding 'plattelandswoning' niets. De als plattelandswoning aangeduide woning blijft vanuit de omgeving bezien een bedrijfswoning. Ook voor het in werking zijnde agrarische bedrijf verandert er niets. De woning is en blijft in juridisch planologische zin beschouwd als bedrijfswoning.

De wet gaat in op een drietal milieuaspecten: geurhinder, geluidhinder en fijn stof (luchtkwaliteit). Deze aspecten zijn geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij, Wet geluidhinder en Wet milieubeheer.

De Wet plattelandswoningen past dan ook de Wet geluidhinder, Wet geurhinder en veehouderij, de Wabo en de Wet milieubeheer aan.

Een plattelandswoning wordt ten aanzien van de milieuaspecten op eenzelfde manier beschermd als de bedrijfswoning van het agrarische bedrijf. Doordat op het gebied van milieu geen beperkingen meer worden gesteld aan het bijbehorende agrarische bedrijf is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor deze woning niet meer meetbaar in de vorm van milieunormen. In het wetsvoorstel is expliciet geregeld dat de plattelandswoning, voor wat betreft de vergunningverlening bij dat bijbehorende agrarische bedrijf, beschouwd wordt. De wet beoogt een verruiming van de bewoningsmogelijkheden zonder dat dit automatisch leidt tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf. Aan deze woning komt dus niet het (hogere) beschermingsniveau van een burgerwoning toe.

Ervan uitgaande dat de bewoner van de plattelandswoning bewust de locatie dicht bij de agrarische bedrijfsgebouwen kiest, is er geen reden om hier specifieke ruimtelijke randvoorwaarden voor op te nemen. Het is wenselijk dat er een aanvaardbare hergebruiksfunctie wordt gevonden voor dergelijke woningen.

Het wetsvoorstel neemt alleen de "juridische" hinder weg, niet de feitelijke hinder. Indien de verstandhouding tussen bedrijfsvoerder en bewoner van een plattelandswoning verslechtert, kan niet worden voorkomen dat er weerstand ontstaat tegen de bedrijfsvoering of verdere bedrijfsontwikkeling van zowel het achterblijvende bedrijf als omliggende bedrijven.

De koper van een plattelandswoning moet zich realiseren dat de woning niet is beschermd tegen hinder vanuit het bedrijf waar de woning bij hoort. Om die reden wordt onderzocht of de aanduiding 'plattelandswoning' naast de aanduiding in het bestemmingsplan in het Kadaster kan worden ingeschreven als publiekrechtelijke beperking. Dat is naast de aanduiding in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning nog een extra attentie voor toekomstige kopers.

Zowel de bedrijfswoning behorende bij het agrarische bedrijf alsmede de plattelandswoning worden, zoals alle bedrijfswoningen in het buitengebied, wel beschermd ten aanzien van activiteiten van andere omliggende bedrijven. Bij een onderbouwing voor een procedure voor het aanduiden van een plattelandswoning moet om die reden rekening gehouden worden met de milieuaspecten van andere omliggende agrarische bedrijven.

Bij agrarische bedrijven is het gebruik van bedrijfswoningen van belang voor onder meer een duurzame bedrijfsvoering en permanent toezicht. Wanneer het echter een bewuste keuze is van de agrariër om, gezien de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf, de bedrijfswoning door een ander te laten bewonen, is bewoning door derden een optie. Dit geldt in het geval er sprake is van overeenstemming tussen beide partijen. Er kunnen zich ook situaties voordoen waarin het college aanwijzing van een plattelandswoning nodig vindt. Dit kan aan de orde zijn als de 'plattelandswoning' al sinds langere tijd wordt gebruikt voor bewoning die geen relatie heeft met het agrarische bedrijf. Er dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te worden aangetoond.

In het geval van de plattelandswoning aan de Zuidlooërweg 1 te Bathmen hebben de exploitant van het agrarisch bedrijf en de beoogde bewoner van de woning verklaard akkoord te zijn met de aanduiding van de bedrijfswoning als plattelandswoning. Daarbij is ter plaatse van de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat (zie daarover paragraaf 4.2 (Milieu-aspecten).

3.2.5 Conclusie Rijksbeleid

Het wijzigingsplan is niet in strijd met Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen maar in wijziging van de bestemming van bestaande gebouwen, zodat bewoning (anders dan bedrijfswoning) mogelijk wordt. Het principe van concentratie is hier dan ook niet van toepassing.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in een extra ruimtebeslag in de groene omgeving. Als gevolg van de bestemmingswijziging wijzigen de bouwmogelijkheden niet.

Toekomstbestendigheid

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in het gebruiken van bestaande bebouwing voor een nieuwe functie. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd, één van de twee bedrijfswoningen krijgt een nieuwe functie, waarmee bewoning door derden mogelijk wordt en potentiele leegstand wordt voorkomen. Het plan is daarmee toekomstbestendig zoals bedoeld in de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0005.jpg"

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het initiatief is integraal beoordeeld, zie hierover de bespreking van de randvoorwaarden in hoofdstuk 4. De overige beleidskeuzes zijn hierboven al besproken.

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan voor een plattelandswoning aan de Zuidlooërweg 1 te Bathmen past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie en andere overheden.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Met dit wijzigingsplan mag een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning gebruikt worden, en dus bewoond worden door iemand die geen binding heeft met het agrarisch bedrijf ter plaatse. Het plan past daarmee in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk Dekzandvlakte en ruggen. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het plan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing en is daarmee niet in strijd met de ambitie voor de natuurlijke laag.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied de kenmerken Oude hoevenlandschap. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

Het plan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing en is daarmee niet in strijd met de ambitie voor de laag van het cultuurhistorisch landschap.

3. Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het plangebied de kenmerken Informele trage netwerk en Verspreide bebouwing.

De ambitie voor het informele trage netwerk is om het fiets- en wandelpaden netwerk op niveau van de regio te integreren tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen.

Voor verspreide bebouwing is de ambitie als volgt. Door voort te bouwen op de karakteristieken en kwaliteiten van de vaak eeuwenoude erven, ligt hier een kans om unieke, echt Overijsselse woon/werk-, recreatie- en zorgmilieus te ontwikkelen: sterk verbonden met de historie, het omliggende landschap en met veel ruimte voor individuele invulling en expressie. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken als identiteitsdrager van erftransformaties benut. Gebiedsgewijze aanpak van herstel erven en bebouwing volgens het ‘Streekeigen huis en erf’ concept.

Het plan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing en is daarmee niet in strijd met de ambitie voor de stedelijke laag.

4. Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft het plangebied het kenmerk Donkerte. De ambitie is om de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken.

Het plan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing. De hoeveelheid kunstverlichting neemt niet toe. Het plan is daarmee niet in strijd met de ambitie voor de laag van de beleving.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"

In het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om agrarische bedrijfswoningen aan te duiden als plattelandswoning. Voor de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden gaat het om artikel 4.8.9 van de planregels. Hierin zijn de volgende voorwaarden gesteld aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid:

  • a. Het betreft een legaal tot stand gekomen bestaande of voormalige bedrijfswoning behorende bij een agrarisch bedrijf dat in werking is.
  • b. Alle betrokken partijen, de agrariër op het betreffende agrarisch bouwperceel en de toekomstige bewoner van de plattelandswoning, hebben schriftelijk verklaard dat men de voormalige agrarische bedrijfswoning van de status "plattelandswoning" wenst te voorzien.
  • c. Het college kan in afwijking van lid b besluiten om medewerking te verlenen aan deze wijzigingsbevoegdheid voor het aanduiden van een plattelandswoning indien sprake is van een situatie die meer dan 10 jaar feitelijk in gebruik is als burgerwoning.
  • d. Er sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • e. Op het agrarisch bouwvlak vervalt de mogelijkheid van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.8.6 voor een tweede agrarische bedrijfswoning.
  • f. De bouwregels voor een bedrijfswoning zoals opgenomen in artikel 4.2 van de planregels zijn overeenkomstig van toepassing.

Aan de voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is sprake van een in werking zijn agrarisch bedrijf, waarbij op basis van het bestemmingsplan en in het verleden verleende vergunningen twee agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan.
  • b. Alle betrokken partijen hebben schriftelijk verklaard akkoord te zijn met de ontwikkeling.
  • c. Niet van toepassing.
  • d. Verwezen wordt naar paragraaf 4.2 (Milieu-aspecten). Hieruit volgt dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  • e. In het wijzigingsplan is opgenomen dat er geen nieuwe bedrijfswoningen op de locatie gerealiseerd mogen worden. Het bestemmingsplan kan daar ook niet meer voor gewijzigd worden.
  • f. Het wijzigingsplan voorziet hierin.

Bij het toekennen van de aanduiding plattelandswoning moet met de volgende overwegingen rekening gehouden worden:

  • Het toegelaten oppervlak voor bijgebouwen is gelijk aan de hoeveelheid bij 'normale' bedrijfswoningen zoals verwoord in vigerende bestemmingsplan.
  • De met de wetswijziging bedoelde aanwijzing als plattelandswoning wijzigt niet de planologische status van een bedrijfswoning. Met de aanwijzing wordt bewoning door derden toegestaan. Uit de onderbouwing en regels moet blijken dat het een agrarische bedrijfswoning betreft. Als er op termijn (weer) behoefte is aan een bedrijfswoning, of een tweede bedrijfswoning, kan niet zonder meer een 2e of 3e bedrijfswoning gebouwd worden, maar dient de plattelandswoning als bedrijfswoning gebruikt worden. In die gevallen waar dat niet mogelijk is zal moeten worden aangetoond dat de extra bedrijfswoning op grond van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, waarbij de plattelandswoning ook als bedrijfswoning wordt beschouwd.
  • De bouw van nieuwe plattelandswoningen is niet toegestaan. Dit in overeenstemming met het (provinciale- en gemeentelijke) beleid om geen nieuwe woningen in het buitengebied toe te staan.
  • De aanduiding van plattelandswoning in de zin van de wet is niet mogelijk in geval van de beëindiging van het agrarisch bedrijf. Toepassing van de rood-voor-rood-regeling of in geval van vestiging van een ander bedrijf dan een agrarisch bedrijf, bijvoorbeeld bij omzetting naar een loonwerkbedrijf met de bestemming 'bedrijf', kan de aanduiding niet worden gebruikt. De wet ziet immers alleen op woningen die bij een agrarisch bedrijf hebben behoord. (Er is bewust voor gekozen om dit onderdeel van het wetsvoorstel – in lijn met de initiatiefnota – te beperken tot de agrarische bedrijfswoningen en deze niet ruimer van toepassing te verklaren, bijvoorbeeld ten aanzien van door derden bewoonde bedrijfswoningen op industrieterreinen)
  • Er geldt geen peildatum voor het aanwijzen van de bedrijfswoningen als plattelandswoning. Dat wil zeggen dat ook (2e bedrijfs)woningen die na 1 januari 2013 aan het bedrijf worden toegevoegd uiteindelijk kunnen worden omgezet naar 'plattelandswoning'.
  • Nieuwe woningen, niet behorende bij het agrarische bedrijf, in het agrarische bouwblok met aanwijzing als plattelandswoning is niet aan de orde. Het is immers niet toegestaan nieuwe woningen in het buitengebied toe te voegen.
  • Indien de agrarische bestemming wordt omgezet naar een andere bestemming zal aan de plattelandswoning een woonbestemming toegekend worden. Het is dan niet mogelijk de aanduiding plattelandswoning te handhaven. De nieuwe bestemming voor de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal rekening moeten houden met de ligging ten opzichte van deze woning.

3.4.2 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid.

Het plan voorziet in een functiewijziging van bestaande bebouwing. Nieuwbouw is niet nodig; er wordt daarmee voldaan aan de ambitie ten aanzien van duurzaamheid.

3.4.3 Woonvisie 2018

De Woonvisie 2018 ‘Meer dan geWOON’ (pdf, 4 MB) is op 7 februari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin staan de opgaven waaraan de gemeente Deventer de komende jaren wil werken. Zo moeten er in 10 jaar tijd 3.000 woningen worden toegevoegd. Op die manier zorgt de gemeente voor voldoende verscheidenheid aan woningen voor de verschillende inkomens. Ook kunnen mensen hierdoor zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen.

Met het toevoegen van bijzondere woonmilieus en aantrekkelijke woningen voor jong talent, wil de gemeente Deventer zichzelf als aantrekkelijke woongemeente versterken. Daarnaast zijn de verduurzaming van woningen en de leefbaarheid in woonbuurten, belangrijke opgaven in de komende jaren.

Met het plan voor de Zuidlooërweg 1 worden de mogelijkheden voor verruiming van een van de bedrijfswoningen in het plangebied verruimd. Dit is in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie.

3.4.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Hoewel in het voorliggende wijzigingsplan geen woonbestemming wordt toegekend aan de plattelandswoning, zijn de voorwaarden ten aanzien van beroep en bedrijf aan huis wel van toepassing. Het wijzigingsplan biedt mogelijkheden conform de beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

In het plangebied zijn geen (archeologische) monumenten aanwezig. Doordat bestaande bebouwing van functie wijzigt en er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden, worden cultuurhistorische waarden niet aangetast.

Vanuit archeologie, cultuurhistorie en monumenten zijn er geen bezwaren tegen het plan.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Voor de toets milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. Volledigheidshalve is hier wel al te vermelden dat door de VNG recent de handreiking Milieuzonering Nieuwe stijl is gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet. Deze handreiking vervangt de VNG handreiking 2009.

Voor dit plan is nog gebruik worden gemaakt van de VNG handreiking uit 2009.

In bijlage 1 van de handreiking wordt een basislijst gegeven met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen, ingedeeld in milieucategorieën en worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen. Wanneer deze woningen of gevoelige bestemmingen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie. Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden.

Doorwerking in het plan

De als plattelandswoning te herbestemmen bedrijfswoning op het adres Zuidlooërweg 1 te Bathmen ligt binnen de richtafstand uit de Handreiking en binnen de wettelijke afstand uit het Activiteitenbesluit ten opzichte van het melkrundveebedrijf gelegen op dezelfde locatie. De Wet plattelandswoningen regelt voor de aspecten geluid en geur dat de plattelandswoning dezelfde bescherming heeft als de agrarische bedrijfswoning. Daarmee is het mogelijk dat deze woning wordt bewoond door derden. Voorwaarde is dat de woning wel bestemd blijft als agrarische bedrijfswoning. Voor het aspect luchtkwaliteit is wel van belang dat nog een onderzoek wordt gedaan naar fijnstofconcentratie van het melkrundveebedrijf op het perceel. Zie hierover paragraaf 4.2.5 (Luchtkwaliteit).

Overige bedrijven in de omgeving van het plan liggen buiten de richtafstanden en wettelijke afstanden ten opzichte van de woning, en worden door de status van plattelandswoning niet belemmerd in bedrijfsvoering of bedrijfsontwikkeling.

Conclusie bedrijven en milieuzonering

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het toekennen van de status van plattelandswoning aan de agrarische bedrijfswoning Zuidlooërweg 1 te Bathmen.

4.2.2 Geluid

Wegverkeerlawaai

De beoogde plattelandswoning bevindt zich binnen de zone, zoals bepaald in artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh), van de Zuidlooërweg en de Veldkampsteeg. Het is een bestaande woning, er wordt met het plan geen nieuwe woning toegevoegd.

De geluidgrenswaarden wegverkeer van de Wet geluidhinder zijn niet van toepassing op een bestaande woning (art. 76, derde lid, Wgh).

Van belang is wel te beoordelen of het woon- en leefklimaat voor deze woning voor het aspect verkeerslawaai voldoende is. Daarbij kan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geludhinder (Lden 48 dB) worden gehanteerd als toetsingswaarde.

Gezien de afstand van de woning tot de Zuidlooërweg (80 meter) en de Veldkampsteeg (180 meter) en de lage verkeersintensiteit van deze lokale gebiedsontsluitingswegen is het voldoende aannemelijk dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer ruim onder de streefwaarde ligt voor het aspect wegverkeerslawaai. Daarmee is, wat dat betreft, sprake van een goed woon- en leef klimaat.

Industrielawaai

De plattelandswoning is belast met geluid van het melkrundveebedrijf, gelegen op dezelfde locatie. De rundveestal ligt op 15 meter van de woning en de oprit naar het bedrijf ligt op 8 meter van de woning. Op basis van de Wet plattelandswoningen geldt de woning als voormalige agrarische bedrijfswoning van dit bedrijf niet als gevoelig voor geluid van dit bedrijf.

De woning blijft wel te beoordelen als geluidgevoelig voor overige bedrijven in de omgeving. Gezien de ruime afstand tot de omliggende bedrijven is het voldoende aannemelijk dat de geluidbelasting van die bedrijven op de woning ruim voldoet aan geluidvoorschriften, die van toepassing zijn voor die bedrijven.

Conclusie geluid

Geluid vormt geen belemmering voor het toekennen van de status van plattelandswoning aan de agrarische bedrijfswoning Zuidlooërweg 1 te Bathmen.

4.2.3 Bodem

Inleiding en achtergrondinformatie locatie

Op de locatie Zuidlooërweg 1 en 1a te Bathmen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. Er is een aanvraag ingediend om één van deze bedrijfswoningen om te zetten tot plattelandswoning.

Het bestemmingsplan vereist dat ter plaatse van een plattelandswoning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Historisch bodembestand

Op de locatie staat een bovengrondse dieseltank met een inhoud van 1200 liter. De bevindt zich in de kapschuur op circa 10 meter van de betreffende woning.

Uitgevoerd bodemonderzoek

Op de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek, november 1996, Van der Poel, documentnummer 1.9610.252
  • Nulsituatie onderzoek bovengrondse dieseltank in kapschuur, oktober 2009, Van der Poel, documentnummer 1.909.221.

De bodemonderzoeken zijn niet uitgevoerd ter plaatse van de woningen.

De belangrijkste resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn:

  • In de bovengrond is een verhoogde EOX aangetoond. Verder zijn in grond en grondwater geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. De resultaten vormen geen belemmering voor het gebruik van de locatie;
  • Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank zijn in de bovengrond en het grondwater geen oliecomponenten aangetoond. De nulsituatie is vastgelegd.

Conclusie

Het gebruik van het gebouw, wonen, wijzigt niet. De bovengrondse olietank bevindt zich in de kapschuur op circa 10 meter van de geplande woning. De verwachting is dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de woning, gelet op de afstand, niet negatief is beïnvloed.

Op basis van de beschikbare informatie is de locatie geschikt voor bewoning.

Voor de bovengrondse tank geldt dat bij het stoppen van de inrichting een eindsituatie bodemonderzoek nodig is. Dit om te bepalen wat het effect van de activiteit is op de bodemkwaliteit. Afhankelijk van de resultaten is het nodig om de kwaliteit te herstellen.

4.2.4 Externe veiligheid

De agrarische bedrijfswoning is een beperkt kwetsbaar object voor hetaspect externe veiligheid. Deze status wijzigt niet de aanwijzing als plattelandswoning.

Het plan is getoetst aan de hand van de risicokaart www.risicokaart.nl.

Plaatsgebonden risico

De woning is niet gelegen binnen de aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico (PR -10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), van aangewezen transportroutes voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of van buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

De woning is niet gelegen binnen een invloedgebied van Bevi-inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

De woning is wel gelegen op 120 meter van twee hogedruk aardgasbuisleidingen, binnen de invloedsafstand voor het groepsrisico.

Het plan voorziet in het gebruiken van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij de status van beperkt kwetsbaar object niet wijzigt en het aantal woningen en personen binnen het invloedgebied van de buisleiding niet toeneemt.

Een verantwoording van het groepsrisico is voor dit plan niet vereist.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het toekennen van de status plattelandswoning aan de vrijkomende agrarische bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W040-VG01_0006.png"

Afbeelding: ligging hogedruk aardgasbuisleidingen ten oosten van het plangebied

4.2.5 Luchtkwaliteit

Externe werking van het plan op omgeving

Het plan omvat enkel een wijziging van de status van een agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Het plan is voor emissies van luchtverontreinigende stoffen: waaronder fijnstof PM10) en stikstofdioxide (NO2) als Niet in Betekenende Mate te beschouwen.

Interne werking op het plan achtergrondwaarden

Op de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, op zijn op schaal van vierkante kilometer-vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op de deze kaart is voor het km2-vak waarin het plan is gelegen aangegeven dat de achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) voor plangebied 19,66 µg/m3 is. Dit is ruim onder grenswaarde voor NO2 van 40 µg/m3 (Wet milieubeheer, bijlage 2, voorschrift 2.1).

De achtergrondconcentratie van fijnstof PM10 voor het plangebied is 16,31 µg/m3. Dit is ruim onder de grenswaarde voor PM10 van 40 µg/m3 (Wet milieubeheer, bijlage 2, voorschrift 4.1).

De achtergrondconcentratie van fijnstof PM2,5 voor plangebied is 9,73 µg/m3. Dit is ruim onder de grenswaarde voor PM2,5 van 25 µg/m3 (Wet milieubeheer, bijlage 2, voorschrift 4.3).

Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bevinden de concentraties zich onder de WHO-advieswaarden.

Beoordeling luchtkwaliteit fijnstof melkrundveebedrijf

In afwijking van de strekking van de Wet plattelandswoningen geldt op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 4 februari 2015, zaaknummer 201306630/5/R3) dat voor de aanwijzing als plattelandswoning voor het aspect luchtkwaliteit nog wel onderzoek nodig is naar fijnstofbelasting van het rundveebedrijf.

Een deeladvies en berekening fijnstof is opgesteld door de Omgevingsdienst IJsselland en als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

De berekende fijnstof van het melkrundveebedrijf ligt ter hoogte van de plattelandswoning binnen de normen. Er kan worden gesteld dat er ter plaatse van de beoogde plattelandswoning sprake is van een goed woon- leefklimaat.

Conclusie Luchtkwaliteit

  • Het plan draagt Niet In Betekendende Mate bij aan de emissie van luchtverontreinigende stoffen;
  • De achtergrondconcentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) voldoen aan de grenswaarden vanuit de Wet milieubeheer en de aanbevelingen van de WHO;
  • De fijnstof PM10-concentratie als gevolg van het melkrundveebedrijf voldoet aan grenswaarden.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het toekennen van de status plattelandswoning aan de vrijkomende agrarische bedrijfswoning.

4.2.6 Ecologie

Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), in een Natura 2000-gebied of een ander beschermd natuurgebied. Het plangebied is ook niet nabij het NNN of beschermde natuurgebieden gelegen. Het dichtst bij gelegen Natura 2000-gebied (Rijntakken) is gelegen op ruim 7,5 km afstand, en de dichtst bij gelegen gronden in het NNN zijn gelegen op ruim 2 km afstand. Gezien deze afstanden is er geen reden om te veronderstellen dat het project een negatieve invloed op de natuurwaarden of instandhoudingsdoelen heeft.

In het plangebied is sprake van een in werking zijnd agrarisch bedrijf. De bestaande natuurwaarden zullen daardoor gering zijn. Het plan voorziet in de wijziging van de functie van bestaande bebouwing. Het aantal woningen neemt niet toe en er vindt geen intensivering van gebruik plaats. Er worden geen (bouw)werkzaamheden voorzien. Er is daardoor geen verslechting van natuurwaarden in of om het plangebied te verwachten.

Gelet op het voorgaande is het verrichten van ecologisch onderzoek naar beschermde plant- en diersoorten daarom niet nodig. Overigens geldt altijd de zorgplicht vanuit de Wet natuurbescherming.

Gelet op het voorgaande bestaan er uit oogpunt van ecologie geen bezwaren tegen het plan.

4.2.7 Duurzaamheid

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven.

Het thema duurzaamheid heeft met name betrekking op nieuwe ontwikkelingen. Aangezien in het plangebied 'Zuidlooërweg 1' geen ontwikkelingen plaatsvinden, hoeft er in het bestemmingsplan geen extra aandacht aan duurzaamheid te worden besteed.

4.2.8 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure. In de bijlage 1 onderdeel D van het Besluit m.e.r. beoordelingsplicht zijn onder categorie D 11.2 voor aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkelingsproject drempelwaarden aangegeven waarboven een m.e.r. beoordelingsplicht geldt:

  • Een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • Een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
  • Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Beluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D bijlage 1 van het Besluit. Dit betekent dat het bevoegd gezag ook voor activiteiten onder de drempelwaarden zich er van moet vergewissen dat deze geen aanzienlijke milieugevolgen hebben.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. De aanwijzing van een plattelandswoning is per definitie niet 'stedelijk'. Overigens is op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief.

Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevinden zich geen bovengrondse kabels en leidingen in of nabij het plangebied. In het plangebied bevinden zich ook geen ondergrondse leidingen.

Ten oosten van het plangebied, op een afstand van ca. 100 m van de beoogde plattelandswoning, is een ondergrondse gasleiding gelegen.

De aanduiding als plattelandswoning brengt geen tot hooguit een zeer geringe toename van het aantal personen in het plangebied met zich mee.

De uitrit vanaf het agrarisch erf waarop de beoogde plattelandswoning staat, voert van de gasleiding af. Er is daarmee een vluchtroute in veilige richting, mocht zich een calamiteit bij de gasleiding voordoen.

Gelet op het voorgaande vormt de gasleiding geen belemmering voor het plan. Evenmin belemmert het plan de mogelijkheden van de gasleiding.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Overstromingsrisico

Een deel van het plangebied is gelegen in overstroombaar gebied zoals aangeduid bij de Omgevingsverordening Overijssel 2017. Ingevolge de Omgevingsverordening (artikel 2.14.4) voorziet een bestemmingsplan voor overstroombaar gebied alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het betreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd.

Het plangebied behoort niet tot het mogelijk overstroombaar gebied. Het is daarom niet nodig om op voorhand maatregelen te treffen. Ook het stellen van voorwaarden ter waarborging van de veiligheid op de lange termijn is niet nodig.

4.4.2 Verslag overleg met relevante waterbeheerders

Het plan voorziet uitsluitend in het wijzigen van de functie van bestaande bebouwing. Het bebouwde oppervlak neemt niet toe. Het aantal woningen neemt ook niet toe.

Ten zuidwesten van het plangebied, aan de overzijde van de Zuidlooërweg, is een watergang gelegen die in beheer is bij Waterschap Rijn en IJssel. Gezien de aard van het plan en de afstand tot de watergang (ca. 100 m) is er geen sprake van belemmeringen.

Gelet op het voorgaande zijn er uit oogpunt van waterhuishouding geen bezwaren tegen het plan. Waterschap Rijn en IJssel heeft bevestigd dat er geen waterschapsbelangen spelen. Hiermee is het watertoetsproces doorlopen.

4.5 Verkeer en parkeren

Het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", bevat parkeernormen. Dit bestemmingsplan blijft gelden voor het plangebied, zij het in gewijzigde vorm. Daarmee zijn ook de parkeernormen van toepassing.

Op voorhand is er geen aanleiding voor conclusie dat het gebruik als plattelandswoning niet aan de parkeernormen kan voldoen. Er is sprake van een bestaande situatie die feitelijk niet verandert. Bovendien is er op het erf voldoende parkeergelegenheid.

Er is geen sprake van een functie die meer verkeer aantrekt dan eerder.

Uit oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen bezwaren tegen het plan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Omdat het wijzigingsplan juridisch gezien een gedeeltelijke wijziging is van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', is bij de systematiek en regels van dat bestemmingsplan aangesloten.

5.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Ten slotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Woning

Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen e.d.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden: Artikel 3

Binnen deze bestemming zijn verschillende soorten agrarische bedrijven toegestaan. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op plaatsen waar een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing is.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5

Met deze dubbelbestemmingen worden (in toenemende mate) archeologische en verwachte archeologische waarden in de grond beschermd.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 7: Antidubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 8: Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden in aanvulling op de bouwregels bij afzonderlijke bestemmingen.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. Deze bepaling is rechtstreeks overgenomen uit artikel 7.10 Wro. In de specifieke bestemmingen zijn als aanvulling hierop in bepaalde gevallen specifieke gebruiksregels opgenomen.

Artikel 10: Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels gelden voor aanduidingen die over meerdere bestemmingen heen vallen.

Artikel 11: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bevatten afwijkingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.

Artikel 12: Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bevatten wijzigingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 14: Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 15: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet niet in een van de hiervoor beschreven bouwplannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet verplicht.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De plankosten worden verhaald door middel van het heffen van leges. De kosten van eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Bij het plan zijn geen Rijksbelangen betrokken. Vooroverleg met de diensten van het Rijk is dan ook niet nodig.

De provincie Overijssel heeft laten weten dat het plan past in haar ruimtelijk beleid.

Waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van het watertoetsproces laten weten dat het wijzigingsplan geen waterbelangen treft. Het Waterschap heeft daarmee geen verder opmerkingen op het plan.

Inspraak

Gezien de aard en omvang van het plan, en de omstandigheid dat direct belanghebbenden hebben verklaard geen bezwaren te hebben tegen het plan, is ervan afgezien de mogelijkheid te bieden om in te spreken op het plan.

Zienswijzen

Het ontwerp wijzigsplan heeft voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. In deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.