direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langenbergerweg 3 - 6A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.W041-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De bewoners van de Langenbergerweg 3 tot en met 6A in Bathmen hebben de wens dat de Langenbergerweg gedeeltelijk wordt aangepast van een onverharde naar een verharde weg. Bewoners aan de Langenbergerweg ervaren namelijk overlast van de onverharde weg vanwege stofvorming met de bijbehorende (gezondheids)klachten.

Dit deel van de Langenbergerweg heeft op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' de bestemming 'verkeer-onverhard'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om de weg te verharden. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend wijzigingsplan "Langenbergerweg 3 - 6A" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied ligt ten zuiden van de A1, aan de zuidzijde van de kern Bathmen.

In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied "Langenbergerweg 3 - 6A"

Het plangebied "Langenbergerweg 3 - 6A" betreft de Langenbergerweg, vanaf huisnummer 3 tot en met huisnummer 6A. Dit is een lengte van circa 350 meter. De globale begrenzing van het plangebied "Langenbergerweg 3 - 6A" is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied "Langenbergerweg 3 - 6A"

1.3 Geldende bestemmingsplannen

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 maart 2017. Daarnaast gelden ter plaatse de parapluherzieningen 'particuliere zonnepanelen Buitengebied', 'Parkeereisen' en 'Kleinschalige kinderopvang'.

Bestemmingsplan Buitengebied, 1e herziening

Het te verharden deel van de weg heeft in de huidige situatie in het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' de bestemming 'verkeer-onverhard'. Dit betekent dat alleen onverharde wegen toegestaan zijn met daarbij behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. In het bestemmingsplan is in artikel 18.3 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders bevoegd zijn de bestemming 'verkeer-onverhard' te wijzigen in de bestemming 'verkeer' indien de wijziging betrekking heeft op het aanwijzen tot verharde weg. Met voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

Naast de bestemming 'Verkeer-onverhard' heeft het plangebied in het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' ook deels de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2', 'Waarde-Archeologie 3' en 'Waarde-Archeologie 4'. De gronden binnen deze bestemmingen zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op deze dubbelbestemmingen.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0003.png"

Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening'

Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied

Met de parapluherziening 'particuliere zonnepanelen Buitengebied' worden alle in het buitengebied van de gemeente Deventer geldende bestemmingsplannen voorzien van een afwijkingsbevoegdheid, die het mogelijk maakt om relatief snel en goedkoop, maar met de nodige waarborgen omkleed, kleinschalige initiatieven voor zonnepanelen te realiseren. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op het nu voorliggende plan om een deel van de Langenbergerweg te verharden omdat de regeling toeziet op zonnepanelen op gronden bij woningen.

Parapluherziening parkeereisen

In het verleden werd via de Woningwet een grondslag gegeven voor de stedenbouwkundige (en parkeer-)voorschriften in de bouwverordening. Daarmee was via de bouwverordening geregeld dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kon worden voorzien. Door een wetswijziging is dit nu niet meer het geval en moeten de regels rechtstreeks opgenomen worden in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan 'parapluherziening parkeereisen' geeft één duidelijke juridische regeling om ervoor te zorgen dat de parkeereis blijft gelden. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op het nu voorliggende plan om een deel van de Langenbergerweg te verharden omdat de regeling toeziet op parkeren op eigen terrein en in onderhavig geval er sprake is van een openbare weg.

Parapluherziening kleinschalige kinderopvang

Uit een uitspraak van onder andere de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat kinderopvang niet inherent is aan een woonbestemming, als dit niet expliciet is geregeld in een bestemmingsplan. Omdat de gemeente Deventer kinderopvang zoveel mogelijk wil faciliteren, is de parapluherziening 'Kleinschalige kinderopvang' opgesteld. Daarmee wordt een aanvullende regeling voor kleinschalige kinderopvang opgenomen voor diverse bestemmingsplannen in de gemeente Deventer. Aangezien de regeling voor kleinschalige kinderopvang gaat om mogelijkheden bij woningen en voorliggend wijzigingsplan niet gaat over woningen, heeft de parapluherziening geen gevolgen voor voorliggend plan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit wijzigingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

In de huidige situatie is de Langenbergerweg verhard vanaf de aansluiting met de Braakmanssteeg tot huisnummer 3. Vanaf huisnummer 3 is de Langenbergerweg onverhard.

De Langenbergerweg is een smalle weg in het buitengebied van Bathmen (ten zuiden van de A1). Naast de weg ligt een vrijliggend fietspad. Aan weerszijden van de weg staan bomen. Aan dit deel van de Langenbergerweg liggen enkele burgerwoningen. Aan de noordzijde van de weg liggen bospercelen. Ten zuiden van de weg liggen weilanden en akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0004.png"

Huidige situatie (verhard) ter plaatse van de aansluiting van de Langenbergerweg op de Braakmanssteeg (bron: GeoWEB)

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0005.png"

Huidige situatie (onverhard) aan de Langenbergerweg tussen huisnummer 3 en 6A (bron: GeoWEB)

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de Langenbergweg verhard tot en met huisnummer 6A. Vanaf huisnummer 3 tot en met huisnummer 6A wordt strokenverharding toegepast. Deze verharding wordt toegepast over een lengte van circa 350 meter. Met een totale breedte van circa 3 meter, neemt de verharding daardoor toe met circa 1.000 m2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

Bij voorliggend wijzigingsplan zijn geen rechtstreekse Europese en nationale ruimtelijke belangen betrokken. De algemene beleidsrichtlijnen van het Europees en rijksbeleid worden nader uitgewerkt in het provinciaal en gemeentelijk beleid in de volgende paragrafen.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de Omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie.

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. In de Omgevingsverordening wordt geëist dat in de toelichting bij bestemmingsplannen aan het uitvoeringsmodel getoetst wordt. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaand figuur). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0006.jpg"

Generieke beleidskeuzes (de 'of' vraag)

De vraag óf een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Generieke beleidskeuzes betreffen onder meer basiskwaliteiten als schoon drinkwater en het garanderen van 'droge voeten', maar ook beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties te voorkomen. In heel Overijssel is een aantal generieke beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Het gaat hierbij om:

  • Integrale afweging ecologische, economische en sociaal-culturele belangen.
  • Toekomstbestendigheid.
  • Concentratie stedelijke voorzieningen.
  • (Boven)regionale afstemming.
  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'Ladder' geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend, ofwel vormen randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen.

Locatiespecifiek

De locatie is aangeduid als 'Boringsvrije zone Salland Diep'. Ter plaatse mogen geen activiteiten mogen plaatsvinden die dieper reiken dan 50 m-mv. Voorliggende ontwikkeling betreft geen activiteiten die dieper reiken dan 50 m-mv.

Ontwikkelingsperspectieven (de 'waar' vraag)

Na het beantwoorden van de 'of'-vraag, is de vraag 'waar' het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In haar visie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities daarbij leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Binnen de groene omgeving onderscheidt de provincie drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Locatiespecifiek

De planlocatie behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan

de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De ontwikkeling betreft enkel de wijziging van een onverharde naar een verharde weg. Het betreft dus geen nieuwe ontwikkeling van bijvoorbeeld woningbouw, bedrijvigheid of stedelijke voorzieningen met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen. De wijziging wordt op een verantwoorde wijze vorm gegeven met respect voor de aanwezige waarden.

Gebiedskenmerken (de 'hoe' vraag)

Ten slotte is de vraag 'hoe' het initiatief ingepast kan worden in het landschap. Bij deze vraag spelen de gebiedskenmerken een belangrijke rol. Bij gebiedskenmerken gaat het om de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel heeft de provincie in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang worden bevonden en die behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De provincie maakt bij de gebiedskenmerken onderscheid in de volgende vier lagen, die uiteraard niet los van elkaar staan en altijd met elkaar verbonden zijn:

  • De natuurlijke laag;
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • De stedelijke laag;
  • De laag van de beleving.

Terugkerende elementen in de gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap, bebouwing en bebouwingsstructuren, waaronder archeologische en aardkundige waarden. In de Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft de provincie per gebiedstype:

  • Kenmerken die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebiedstype.
  • Ontwikkelingen die spelen.
  • Ambitie en visie op de toekomst van het gebiedstype.
  • Sturing die realisatie van de visie mogelijk maakt.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de stedelijke laag geleden ter plaatse van het plangebied geen relevante kenmerken en wordt hierna buiten beschouwing gelaten.

Locatiespecifiek

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het dekzandvlakte en ruggen-gebied. De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

In het voorliggende plan blijft het plangebied redelijk hetzelfde ingericht, de weg veranderd van een onverharde naar een verharde weg. Het bestaande landschap blijft behouden.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt.

Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

Het plangebied ligt in het oude hoevenlandschap. In het voorliggende plan blijft de inrichting van het terrein redelijk gelijk aan die in de bestaande situatie. De laag van het agrarisch cultuurlandschap verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De laag van de beleving voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk.

De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

Het plangebied ligt binnen een gebied waarin het aspect 'donkerte' wordt gezien als een kwaliteit. Door de voorgenomen ontwikkeling veranderd er in dat apsect niets.

Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.2 Waterschap Rijn en IJssel 2016-2021

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken.
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte.
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het uitwerkingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"

De Langenbergerweg is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' en heeft ter plaatse de bestemmingen 'Verkeer - Onverhard' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2', 'Waarde-Archeologie 3' en 'Waarde-Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

Met dit wijzigingsplan wordt beoogd de bestemming 'Verkeer - Onverhard' van een deel van de Langenbergerweg te wijzigen in de bestemming 'Verkeer'. Met het wijzigen van de bestemming wordt het verharden van dit onverharde wegvak planologisch mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan 'Langenbergerweg 3 - 6A' past in de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 18.3 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid.

3.4.3 Fietsbeleidsplan 2010-2015 (2010)

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2010 'Deventer Fietst!', het Fietsbeleidsplan 2010-2015, vastgesteld. De gemeente Deventer wil dat fietsen aantrekkelijk
is voor inwoners én bezoekers. Voor verplaatsingen in de stad pak je liever de fiets dan de
auto of de bus. Immers, fietsen is gezond en goed voor het milieu. In 2015 wil de gemeente
Deventer behoren tot de top 3 van middelgrote steden in Nederland op het gebied van
fietsgebruik en de kwaliteit van de fietsvoorzieningen.

Om dit te bereiken voorziet Deventer Fietst! in een verdere verbetering van het fietsnetwerk
en in het aantal en de kwaliteit van de fietsparkeervoorzieningen. Ook de fietsveiligheid en
de sociale veiligheid rond de fietsvoorzieningen moet beter. Deventer Fietst! wil bovendien
het aantal fietsdiefstallen halveren.

Deventer wil dat fietsen aantrekkelijk is voor iedereen; inwoners en bezoekers. Voor
verplaatsingen in de stad pak je liever de (elektrische) fiets dan de auto of de bus. Dat geldt
voor woon-werkverkeer, zakelijk verkeer, om naar school te gaan, om te winkelen en om te
recreëren. In het plan zijn diverse fysieke en stimuleringsmaatregelen opgenomen.


Aanleiding van het wijzigingsplan is het beperken van stofvorming voor bewoners aan de Langenbergerweg. Een bijkomend voordeel van het wijzigingsplan is dat de Langenbergerweg aantrekkelijker voor (recreatief) fietsverkeer wordt.

Conclusie

Met het wijzigingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de uitvoering van het Fietsbeleidsplan 2010-2015.

3.4.4 Groenbeleidsplan (2007)

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Dit wijzigingsplan houdt rekening met de bestaande groenstructuur aan weerszijden van de Langenbergerweg. Deze structuur zal intact blijven. Bij de uitvoering van het wijzigingsplan zullen indien nodig maatregelen ter bescherming van de bestaande groenstructuur worden getroffen.

Conclusie

Het wijzigingsplan is niet strijdig met de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.4.5 Bomenbeleidsplan (2007 – 2017)

Het bomenbeleid is in 2017 geëvalueerd. De conclusie is dat het beleid nog voldoet en dat er dan ook geen ander beleidsstuk geschreven hoeft te worden.

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

De raad heeft een puntenbeoordeling vastgesteld om te bepalen of een boom in aanmerking komt voor kap of juist behoud. Deze beoordeling wordt uitgevoerd bij aanvang van projecten door de Groenadviseur, tevens worden omgevingsvergunning kap aanvragen met deze puntensystematiek beoordeeld.

Dit wijzigingsplan houdt rekening met de bestaande bomen(structuur) aan weerszijden van de Langenbergerweg. Deze structuur zal intact blijven. Bij de uitvoering van het wijzigingsplan zullen indien nodig maatregelen ter bescherming van de bestaande bomen worden getroffen.

Conclusie

Het wijzigingsplan is niet strijdig met de doelstellingen in het Bomenbeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Het archeologiebeleid is gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Deventer. Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten (vondst- en/of spoorcomplexen) kunnen voorkomen. De archeologische verwachting is opgebouwd uit fysisch geografische kenmerken en historische en archeologische data.

Fysische geografie

De verwachtingskaart heeft een sterk fysisch geografische basis. Uit de archeologische onderzoeken die plaats hebben gehad in de gemeente Deventer en in omliggende gebieden zijn op grond van geomorfologische en geologische kenmerken en de bodemgesteldheid verschillende landschappen onderscheiden, die ieder een eigen ontwikkeling en bewoningsmogelijkheden hebben gekend. De hogere delen van het landschap waren vaak al in de prehistorie door mensen in gebruik. De lagere delen zijn minder intensief gebruikt en werden vaak pas in de middeleeuwen of de nieuwe tijd bewoonbaar. Op basis van geomorfogenetische kenmerken zijn drie verwachtingszones voor archeologische resten uit met name de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.

Op de geomorfologische kaart van de gemeente Deventer ligt het wijzigingsplangebied in een dekzandlandschap. Het wijzigingsplangebied is gelegen op twee soorten terreintypen, namelijk een lage dekzandduin en een stuifzandrug- of kop met een reliëf van meer dan 2,5m. Het eerste terreintype (voornamelijk de zuidwestelijke helft van het plangebied) kent een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten. Deze resten (vermoedelijk vooral prehistorische erven en grafvelden) bevinden zich waarschijnlijk vrij dicht onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar (geweest) voor bodemingrepen. Dit terreintype en de bijbehorende archeologische verwachting liggen ten grondslag aan de archeologische beleidswaarde 2 in het wijzigingsplangebied.

Het tweede terreintype, de stuifzandrug- of kop, bevindt zich vooral aan de noordelijke en noordoostelijke zijde van het plangebied. Voor dit terreintype geldt een hoge verwachte dichtheid aan archeologische sporen. Deze resten (vermoedelijk vooral prehistorische erven en grafvelden) zijn afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en zijn daardoor waarschijnlijk goed bewaard gebleven. Deze hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten ligt ten grondslag aan de archeologische beleidswaarde 3 in het wijzigingsplangebied.

Historische verwachting

Vanaf de middeleeuwen ging de mens het landschap naar zijn hand zetten. Op basis van historische bronnen (zoals kaarten en geschriften) zijn locaties van historische elementen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten aangewezen. Deze verwachting is weer vertaald naar de beleidswaarden op de beleidskaart en heeft geleid tot de waarden zoals opgenomen in dit wijzigingsplan.

Een gedetailleerdere beschrijving van de historische elementen en de onderbouwing van de hieraan gekoppelde beleidscategorieën is te vinden in de rapportages bij de archeologische verwachtingskaart en de archeologische beleidskaart.

Een deel van het wijzigingsplangebied is gelegen in de buffer van een historisch bekende boerderij, de Langenberg. De eerste vermelding van deze boerderij dateert uit 1520, maar de stichtingsdatum wordt in de periode 800-1500 geschat. Het erf bestaat nog steeds en ligt net ten zuiden van het plangebied. Rond historische boerderijen worden op de verwachtingskaart buffers getrokken waarin oudere voorgangers en randverschijnselen (bijgebouwen, diergraven enz.) verwacht kunnen worden. De grootte van de buffer hangt af van de ouderdom van een boerderij. Tot ongeveer 1300 vond bij boerderijen vanwege houtrot aan de dragende constructie regelmatig nieuwbouw plaats, waarbij op enige afstand van de oude boerderij een nieuwe boerderij gebouwd werd. Na 1500 werden (delen van) de boerderijen vaak al in baksteen gebouwd en werden de boerderijen veel plaatsvaster en is de buffer ook kleiner. De historische buffer rond de historisch bekende boerderij is de reden dat dit deel van het wijzigingsplangebied de archeologische beleidswaarde 4 heeft.

Archeologische waarden

Op basis van archeologische onderzoeken kunnen terreinen worden aangewezen waar met zekerheid sprake is van archeologische resten. Vindplaatsen waar de archeologische sporen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid buiten de al onderzochte locatie doorlopen, krijgen de beleidsstatus van terrein met archeologische waarden. Hieronder bevinden zich ook vindplaatsen waar bijvoorbeeld wel proefsleuvenonderzoek heeft plaatsgevonden maar waar door omstandigheden het definitief onderzoek (nog) niet is uitgevoerd.

Binnen het plangebied zijn er geen bekende archeologische vindplaatsen of waarden bekend.

Verstoringen

Als gevolg van forse bodemingrepen zijn sommige terreinen zodanig aangetast dat betwijfeld kan worden of zich nog archeologische waarden in de bodem bevinden. In die gebieden waar de bodem diep verstoord is, mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen (meer) aanwezig zijn. Voor deze gebieden geldt geen archeologische verwachting meer.

Binnen het plangebied zijn er geen grootschalige verstoringen bekend.

Dubbelbestemmingen

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het wijzigingsplan zijn gehanteerd. In het plangebied 'Langenbergerweg 3 - 6A' gelden de beleidswaarden '2, 3 en 4'.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit wijzigingsplan. In het wijzigingsplan zijn dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

Waarde - Archeologie 2

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 3

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Waarde - Archeologie 4

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.W041-VG01_0007.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart 2015 met de ligging van het plangebied

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In het Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig die mogelijk negatief kunnen worden beïnvloed door de voorliggende ontwikkeling.

Onverharde wegen worden steeds zeldzamer in het agrarisch gebied. Een aantal zandwegen is de laatste decennia verhard. Daardoor is een deel van de cultuurhistorische waarde van het landschap verloren gegaan. Vanwege deze waarde en het belang voor de openluchtrecreatie moeten onverharde wegen in Salland zoveel mogelijk behouden blijven. Onverharde wegen hebben daarom een specifieke bestemming gekregen.

Een deel van de Langenbergerweg krijgt een halfverharding, welke aansluit op bestaande verharding aan het begin van de Langenbergerweg. Een groot deel van de Langenbergerweg blijft onverhard. De halfverharding bestaat uit een tweetal rijstroken met begroeide bermen en een tussengelegen strook (strokenverharding). Deze aanpassing tast het karakter van de Langenbergerweg niet onevenredig aan dit vanwege het informele karakter van de verharding.

4.1.3 Conclusie

De beleidswaarden met betrekking tot archeologie zijn vertaald naar de regels van dit wijzigingsplan. De aanpassing van de weg tast het cultuurhistorische karakter niet onevenredig aan. Uit oogpunt van archeologie, cultuurhistorie en monumenten zijn er geen bezwaren tegen het plan.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • ecologie.
4.2.1 Geluid

De Langenbergerweg heeft op grond van de Wet geluidhinder (artikel 74 e.v.) een geluidzone.

Bij wijzigingen op of aan de weg moet er beoordeeld worden of de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden wordt en of de geluidbelasting bij woningen toeneemt met 2 dB of meer.

De verkeersintensiteit van de Langenbergerweg blijft beperkt tot minder dan 50 motorvoertuigen per etmaal. Dit betekent dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden zal worden. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen wijzigingen.

4.2.2 Bodem

In de toelichting van het wijzigingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. De bestemming van de gronden wijzigt niet (er is slechts sprake van een wijziging van een onverharde naar een verharde weg) en er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats. Voor het wijzigingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.2.3 Ecologie
4.2.3.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

In het kader van het zorgvuldig handelen zoals genoemd in de Wet natuurbescherming is ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan een natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen BV. Het onderzoek is als Bijlage 1 van de toelichting opgenomen.

4.2.3.2 Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Stikstof

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bevindt zich op circa 9 kilometer afstand van het plangebied. Het betreft gebieden die gevoelig zijn voor stikstof. Vanwege de afstand tot de gebieden worden mogelijke negatieve gevolgen van het initiatief – zoals oppervlakteverlies of licht- en geluidsverstoring – voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand met zekerheid uitgesloten, met uitzondering van effecten door stikstofdepositie.

Het verharden van de weg zou kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Middels een AERIUS-berekening dient de stikstofemissie en depositie op nabij gelegen gebieden te worden bepaald. Door Gras Advies BV is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Rapportage Stikstofberekening Langenbergerweg Bathmen, d.d. 22 maart 2023, als Bijlage 2 van de toelichting opgenomen).

AERIUS-berekening

Uit de berekening volgens de AERIUS Calculator voor de realisatiefase is gebleken dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebieden (stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden).

De realisatiefase resulteert in een maximale toename van 0,00 mol N/ha/jr op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie ligt niet binnen concreet begrensd NNN. Het plangebied ligt op circa 1,5 kilometer afstand ten noorden van gebieden die zijn aangewezen als NNN. Gezien de tussenliggende afstand, infrastructuur en bebouwing zijn negatieve effecten (zoals oppervlakteverlies, versnippering of verstoring) op het NNN uitgesloten.

4.2.3.3 Soortenbescherming

De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen en in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgt ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige plantensoorten en diersoorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is een goede bescherming van de aanwezige natuur dan ook belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte worden geboden.

Met het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 planten- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Zo is het bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen of te vernielen. In bepaalde situaties is het mogelijk deze verboden te overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig.

Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet, de Wnb schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. Er moet dus zorgvuldig worden omgegaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen.

De bevindingen van de natuurtoets zijn:

  • In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De bomen en bebouwing in de omgeving bieden wel potentie tot verblijfplaatsen. Maatregelen zijn noodzakelijk om verstoring tijdens de werkzaamheden te voorkomen. Het plangebied vormt geschikt foerageergebied en biedt potentie tot vliegroutes. Van essentieel foerageergebied en onmisbare vliegroutes is geen sprake. Vervolgstappen ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen zijn niet noodzakelijk.
  • In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van boommarter, steenmarter, bunzing, das, egel en eekhoorn. Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor deze soorten aanwezig. Verblijfplaatsen van das en geschikte boomholtes voor boommarter en eekhoorn zijn niet in de directe omgeving van het plangebied aangetroffen. Wel biedt de omgeving potentie tot verblijfplaatsen voor egel, bunzing en wezel en geschikt leefgebied voor alle genoemde soorten.
  • Aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten binnen de invloedsfeer van de geplande werkzaamheden kunnen niet met zekerheid worden uitgesloten. Er is geen sprake van verlies van (potentieel) jaarrond beschermde nesten of essentieel leefgebied. De directe omgeving van het plangebied is ook geschikt als broedbiotoop voor algemene soorten vogels. Maatregelen zijn noodzakelijk om verstoring van broedende vogels tijdens de werkzaamheden te voorkomen.
  • Op basis van het aanwezige habitat en bekende verspreidingsgegevens wordt de aanwezigheid van overige beschermde soorten uitgesloten. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde voor overige soortgroepen: flora, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden.

Als gevolg hiervan is het advies en de benodigde vervolgstappen:

  • Om verstoring van potentieel in de omgeving van het plangebied aanwezige vleermuisverblijfplaatsen te voorkomen zijn maatregelen noodzakelijk. Denk hierbij aan het overdag uitvoeren van de werkzaamheden en het niet toepassen van tijdelijke en permanente verlichting.
  • Om verstoring van grondgebonden zoogdieren tegen te gaan dienen de werkzaamheden overdag en in de periode van september tot en met februari uitgevoerd te worden (buiten de kwetsbare voortplantingsperiode).
  • Om verstoring van broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden in elk geval op te starten na 15 november en voor 15 februari. Indien buiten deze periode gestart wordt met de uitvoering van de werkzaamheden, dient een broedvogelcheck plaats te vinden.
  • In het kader van de zorgplicht wordt als aanvullende maatregelen geadviseerd om de werkzaamheden in één richting uit te voeren.
  • Overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming – en daarmee strijdigheid met de Wnb als gevolg van vaststelling van het plan - wordt voorkomen door te werken volgens een ecologisch werkprotocol waarin voorgenoemde maatregelen worden opgenomen. Geadviseerd wordt dit vast te leggen in het wijzigingsplan.

4.2.3.4 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de onderdelen gebieds- en soortenbescherming geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Wel komen er een aantal aandachtspunten naar voren waar bij de uitvoering van werkzaamheden, zo veel als mogelijk rekening mee gehouden zal worden.

4.3 Leidingen en kabels

Er bevindt zich nabij het plangebied een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 159 mm en ten hoogste 324 mm met een druk van ten hoogste 40 bar. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker transport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving is het van belang minimale (bouw)afstanden in acht te nemen. Deze leiding ligt op circa 30 meter van het plangebied. Gelet op de voorgenomen activiteiten is het veilig en bedrijfszekere transport van het gas niet in het geding dan wel gevaar voor personen en goederen aan de orde.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2 Beleid waterschap

Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in deze omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

  • Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

  • Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

  • Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.

  • Gezonde leefomgeving

Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, gebruiken we de (digitale) watertoets.

4.4.3 Watertoetsproces

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets van toepassing is. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Hierna wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het plan.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het wijzigingsplan is slechts sprake van het verharden van een bestaande weg. Door de wijziging van het bestemmingsplan neemt het verhard oppervlak toe met circa 1000 m². In de berm en middenberm zal voldoende ruimte beschikbaar zijn om het regenwater op te vangen en te infiltreren, zonder dat dit tot overlast leidt bij de aanliggende percelen. Qua afwatering veranderd er eigenlijk niet veel.

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast.

Boringsvrije zone (drinkwater)

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale beleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Er is voldoende ruimte aanwezig om het water ter plaatse te infiltreren.

4.4.4 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt niet binnen een dijktraject. Een dijktraject is een wettelijk vastgelegd gebied waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het plan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking).

Omdat de locatie niet in overstroombaar gebied ligt, is het opnemen van een overstromingsrisicoparagraaf niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Omdat het wijzigingsplan juridisch gezien een gedeeltelijke wijziging is van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' (het moederplan), is strikt genomen dat bestemmingsplan van toepassing. Omwille van de leesbaarheid is dit wijzigingsplan echter als zelfstandig leesbaar plan opgesteld, dat wil zeggen met verbeelding en regels en een toelichting. Hierbij is aangesloten bij de systematiek en regels van het moederplan.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', dat de grondslag vormt voor dit wijzigingsplan, zijn alleen die begripsomschrijvingen en planregels omtrent de wijze van meten opgenomen die in het plangebied van het wijzigingsplan voorkomen.

5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In het wijzigingsplan komen één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen voor. De enkelbestemming is 'Verkeer' en de dubbelbestemmingen zijn 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 4'. De regeling van de bestemmingen zijn integraal overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'.

5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Van de in dit hoofdstuk opgenomen artikelen is alleen Artikel 10 Algemene aanduidingsregels vermeldenswaardig. Hoewel het plangebied is voorzien van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is die alleen van belang voor agrarische bestemmingen. Die bestemmingen komen niet voor in het plangebied. De reden om deze gebiedsaanduiding toch over te nemen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', is om zo volledig mogelijk te zijn.

5.2.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.4 en 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Het onderhavige wijzigingsplan betreft een plan,die een ontwikkeling van zeer beperkte omvang mogelijk maakt, namelijk het verharden van een deel van de Langenbergerweg.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Langenbergerweg 3 - 6A geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er derhalve geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe wijzigingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Voor de gemeente Deventer zijn voor zowel de opstelling als de uitvoering van dit wijzigingsplan kosten verbonden. Voor het plan is een budget beschikbaar. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Bij het plan zijn geen Rijksbelangen betrokken. Vooroverleg met de diensten van het Rijk is dan ook niet nodig.

Dit plan is maakt een beperkte nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk. Er zijn geen provinciale belangen in het geding. Om die reden heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie.

Waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van het watertoetsproces laten weten dat voor het wijzigingsplan kan worden volstaan met de korte watertoets. Nader overleg met het waterschap is niet vereist.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft van donderdag 15 december 2022 tot en met woensdag 25 januari 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.