direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw A1 Bedrijvenpark 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw002-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Chw A1 Bedrijvenpark 2020   met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw002-VG01 van de gemeente Deventer;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afhaalcentrum

het bedrijfsmatig leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zonder koop/ verkoop ter plaatse en zonder uitstalling ten verkoop; koop/ verkoop en uitstalling vinden elders plaats, bijv. via internet;

1.7 agrarisch bedrijf

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  • c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak voor natuurbeheer;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.8 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, voor zover deze werkzaamheden in het buitengebied plaatsvinden.

1.9 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.10 autobedrijf

bedrijf, gericht op de reparatie en detailhandel in auto's en motorfietsen en bijbehorende onderdelen en accessoires, maar waar geen fabricage van auto's en motorfietsen zelf plaatsvindt;

1.11 autoreparatiebedrijf

bedrijf, gericht op de reparatie van auto's en motorfietsen en de detailhandel in bijbehorende onderdelen en accessoires, maar waar geen fabricage van of detailhandel in auto's en motorfietsen zelf plaatsvindt;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 Bed and Breakfast-voorziening

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.15 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en overige ruimten aangewend voor de bedrijfsuitoefening van het desbetreffende bedrijf;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.17 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voorzover zij niet vallen onder het begrip kwetsbaar object;
  • d. hotels en restaurants, voorzover zij niet vallen onder het begrip kwetsbaar object;
  • e. winkels, voorzover zij niet vallen onder het begrip kwetsbaar object;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet vallen onder het begrip kwetsbaar object;
  • h. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet vallen onder het begrip kwetsbaar object;
  • i. objecten die met de onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarden zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
  • k. overige beperkt kwetsbare objecten genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.18 beroep of bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
  • a. ten aanzien van een bouwwerk: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.20 bestaand gebruik

gebruik, zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan;

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bevi inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.24 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.25 bijbehorende voorzieningen

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen

1.26 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.27 bodembedreigende werken / activiteiten

activiteiten en/of werken als gevolg waarvan sprake is (of kan zijn geweest) van bodembelasting en waarvan deze bodembelasting kan (of heeft kunnen) leiden tot een aantasting van de bodemkwaliteit. Onder bodembedreigende werken worden in elk geval begrepen boorputten, grond- en funderingswerken, gebouwen in de zin van de Woningwet, (water- en spoor-)wegen, parkeergelegenheden voor motorvoertuigen, kampeerterreinen, kampementen, recreatiecentra, leidingen, voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater, installaties, opslagreservoirs, begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as;

1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 bouwwijze

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  • a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • b. onder gestapeld wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • c. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  • d. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.35 brutovloeroppervlakte (bvo)

de gezamenlijke vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

Tot de bvo van een gebouw worden gerekend de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau. De oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan 0,5 m².

De oppervlakte van buitenruimten zoals loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de bvo van een gebouw gerekend.

1.36 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.37 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.40 drinkwaterbedrijf

een bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot:

  • a. openbare drinkwatervoorziening door productie van water en/of levering van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of
  • b. levering van drinkwater aan een bedrijf of bedrijven als bedoeld onder a.
1.41 duurzame energie

vormen van hernieuwbare energie die verkregen wordt uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.42 duurzame energievoorziening

een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;

1.43 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.44 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.45 evenement

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de openlucht, binnen gebouwen of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca;

1.46 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en natuurspeelplaatsen.

1.47 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidbelasting

de geluidbelasting vanwege een weg of een spoorweg;

1.49 geluidgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;

1.50 geluidgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.51 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.52 gevellijn

de in een bouwvlak als zodanig aangegeven bouwgrens;

1.53 groepsrisico

De kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen;

1.54 groothandel

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.55 grootschalige detailhandel

detailhandelsvestiging met doorgaans een minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 750 m2 tot 1.000 m2, waarvoor vestiging buiten een winkelconcentratiegebied is toegestaan en waarvoor branchebeperkingen op basis van het grootschalige detailhandelsbeleid kunnen gelden;

1.56 horeca 1a

Grootschaliger vormen van horeca-activiteiten (met een oppervlakte van 200 m² en meer), waar in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie in het algemeen meer aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en meer druk op de openbare orde met zich meebrengt: discotheken, dancings, nachtclubs

1.57 horeca 1b

Grootschaliger vormen van horeca-activiteiten (met een oppervlakte van 200 m² en meer), waar in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie in het algemeen meer aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en meer druk op de openbare orde met zich meebrengt: gecombineerd eten/drinken/dansen (met kleine dansvloer van maximaal 50 m²)

1.58 horeca 2a

vormen van horeca die zich qua exploitatie richten op drankenverstrekking (café, bars, besloten feestzaal) welke doorgaans minder druk op de omgeving veroorzaken

1.59 horeca 2b

vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, hotels, pensions, vergadercentrum, bodega's

1.60 horeca 3a

vormen van horeca-activiteiten waarvan de exploitatie normaliter géén aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaakt en geen druk op de openbare orde met zich mee kan brengen:

vormen van zelfstandige horeca die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de winkelactiviteiten

1.61 horeca 3b

vormen van horeca-activiteiten waarvan de exploitatie normaliter géén aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en geen druk op de openbare orde met zich mee kan brengen:

overige facilitaire/ondersteunende horeca als ondersteuning aan de andere hoofdfunctie

1.62 horecavloeroppervlakte

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.63 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.64 industriële restwarmte

energie in de vorm van warmte die vrij komt bij energieomzetting bij industriële processen en welke in dit proces niet wordt benut voor hergebruik;

1.65 kantoor

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.66 kap

een dak met een nok en een zekere helling;

1.67 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (voor de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.68 kwetsbaar object
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van meer dan 2 per hectare, uitgezonderd bedrijfswoningen;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1500 m² per gebouw, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd of een winkel die vergelijkbare aantallen bezoekers trekt;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • e. overige kwetsbare objecten genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.69 landgoed

functionele eenheid, bestaande uit bos en overige natuur, waarop één of meer landhuizen met een karakteristieke verschijningsvorm zijn gesitueerd.

1.70 landhuis

een woning met een karakteristieke verschijningsvorm al of niet met bijbehorende bouwenwerken, tuinen, parken, lanen en wateren, onderdeel uitmakend van een landgoed.

1.71 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.72 LNG-vulpunt

gasontvangststation voor aardgas, productie en opslag van biogas en productie, opslag en verkoop van LNG (Liquid natural gas);

1.73 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.74 onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.75 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

1.76 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.77 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.78 overige seksinrichtingen

seksinrichtingen, zoals clubprostitutie (seksclubs, privéhuizen) en erotische massagesalons en naar de aard daarmee gelijk te stellen seksinrichtingen;

1.79 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.80 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden voor de fokkerij.

1.81 paardenhouderij

een gebruiksgericht bedrijf dat is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden met daaraan ondergeschikte functies behorende bij een paardenhouderij.

1.82 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.83 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
  • c. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  • d. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;
1.84 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.85 risicobron

een plaats of situatie waar risico’s kunnen ontstaan. Hieronder worden in ieder geval begrepen: een opslaglocatie of insluitsysteem met gevaarlijke stoffen met een significant risico voor de omgeving, een windturburbine, een gasontvangstation, en een LPG vulpunt.

1.86 schadelijke stof

onder schadelijke stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, afvalstoffen, IBC-bouwstoffen, meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet, gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Een uitgebreid overzicht van welke stoffen als schadelijk worden aangemerkt staat in de provinciale verordening.

1.87 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.88 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

1.89 Staat van horeca-activiteiten

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van horecabedrijven;

1.90 stikstofneutraal

Geen toename van stikstofemissie;

1.91 tussenlid

een bouwwerk dat een verbinding tussen twee gebouwen vormt, dat ook voor mensen toegankelijk mag zijn;

1.92 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.93 volkstuin

grond waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.94 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.95 vrachtwagenparkeerplaats

een afsluitbaar parkeerterrein, al dan niet behorend bij een bedrijfsvestiging, voor het beroepsgoederenvervoer waar vrachtwagens kunnen worden gestald en waar de chauffeurs kunnen verblijven, al dan niet met gebouwde sanitaire en overige voorzieningen;

1.96 weg

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.97 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.98 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.99 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.100 Woningwet

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.101 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.102 woonwagenstandplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.103 zorgwoning

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de diepte van een aan- of uitbouw:

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 de dakhelling:

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Functieregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden

3.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden is toegelaten:

  • a. agrarisch gebruik met de bescherming en behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'houtwal' het beheer, herstel en de instandhouding van een houtwal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal' het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;
  • d. voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, bijv. wadi's;
  • e. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 4 Bedrijventerrein - categorie 2

4.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijventerrein - categorie 2 is toegelaten:

  • a. bedrijven van milieu-categorie 1 of 2 (zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten) waaronder mede wordt begrepen:
    • 1. kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven:
      • bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 30% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, met een maximum van 1500 m²,
      • bij bedrijven waar de bestaande brutovloeroppervlakte meer bedraagt dan 1500 m², tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder ontsluitingswegen, voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

niet toegestaan zijn:

  • a. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • b. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voor het aspect "geur" een afstandsmaat van meer dan 100 m is aangegeven;
  • c. inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
  • d. bevi's, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie ;
  • e. kwetsbare objecten. met de daarbij behorende voorzieningen.
  • f. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen.
  • g. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder g, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.
4.2 Afwijken van de toegelaten functies
4.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor andere bedrijven.

4.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als:

  • a. het bedrijven betreft die, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de plaats ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zijn toegestaan krachtens artikel 4.1;
  • b. de geluidbelasting vanwege het desbetreffende andere bedrijf niet groter is dan de geluidbelasting vanwege het bedrijf dat is gevestigd op de plaats ten aanzien waarvan de afwijking wordt toegestaan.
4.3 Strijdig gebruik

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - laden en lossen dag en avond' wordt onder strijdig gebruik met deze functie in elk geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het bepaalde in 4.1 onder a voor zover het:

  • a. laden en lossen in periode van 23.00 uur tot 07.00 uur plaatsvindt.

 

Artikel 5 Bedrijventerrein - categorie 3.1

5.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijventerrein - categorie 3.1 is toegelaten:

  • a. bedrijven van milieu-categorie 1, 2 of 3.1 (zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten) waaronder mede wordt begrepen:
    • 1. kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven:
      • bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 30% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, met een maximum van 1500 m²,
      • bij bedrijven waar de bestaande brutovloeroppervlakte meer bedraagt dan 1500 m², tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder ontsluitingswegen, voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

niet toegestaan zijn:

  • a. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • b. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voor het aspect "geur" een afstandsmaat van meer dan 100 m is aangegeven;
  • c. inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
  • d. bevi's, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie ;
  • e. kwetsbare objecten met de daarbij behorende voorzieningen.
  • f. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen.
  • g. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder g, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.
5.2 Afwijken van de toegelaten functies
5.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor andere bedrijven.

5.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als:

  • a. het bedrijven betreft die, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de plaats ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zijn toegestaan krachtens artikel 5.1;
  • b. de geluidbelasting vanwege het desbetreffende andere bedrijf niet groter is dan de geluidbelasting vanwege het bedrijf dat is gevestigd op de plaats ten aanzien waarvan de afwijking wordt toegestaan.

Artikel 6 Bedrijventerrein - categorie 3.2

6.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Bedrijventerrein - categorie 3.2 is toegelaten:

  • a. bedrijven van milieu-categorie 1, 2, 3.1 of 3.2 (zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten) waaronder mede wordt begrepen:
    • 1. kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven:
      • bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 30% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, met een maximum van 1500 m²,
      • bij bedrijven waar de bestaande brutovloeroppervlakte meer bedraagt dan 1500 m², tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte;
  • b. een LNG-vulpunt, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi';

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder ontsluitingswegen, voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

niet toegestaan zijn:

  • a. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • b. bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voor het aspect "geur" een afstandsmaat van meer dan 100 m is aangegeven;
  • c. inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
  • d. bevi's, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie ;
  • e. kwetsbare objecten. met de daarbij behorende voorzieningen.
  • f. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen.
  • g. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder g, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.
6.2 Afwijken van de toegelaten functies
6.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 voor (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor andere bedrijven.

6.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als:

  • a. het bedrijven betreft die, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de plaats ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zijn toegestaan krachtens artikel 6.1;
  • b. de geluidbelasting vanwege het desbetreffende andere bedrijf niet groter is dan de geluidbelasting vanwege het bedrijf dat is gevestigd op de plaats ten aanzien waarvan de afwijking wordt toegestaan.

Artikel 7 Dienstverlening - faciliterend

7.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Dienstverlening - faciliterend is toegelaten:

  • a. dienstverlening;
    • 1. uitsluitend faciliterend aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven.

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 8 Groen

8.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Groen is toegelaten:

  • a. een park en/of plantsoen;
  • b. overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • c. voet- en rijwielpaden, verhardingen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • f. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • g. voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, bijv. wadi's
  • h. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. kunstobjecten;
  • l. parkeervoorzieningen, uitsluitend conform artikel 8.2.1;
  • m. volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen, uitsluitend conform artikel 8.2.1 ;
  • n. ter plaatse van de functieaanduiding 'houtwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een houtwal;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen.

8.2 Afwijken van de toegelaten functies
8.2.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 8.1 onder l en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt voor parkeervoorzieningen;
  • b. artikel 8.1 onder m en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt voor volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.
8.2.2 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De in het artikel 8.2.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
    • 1. indien de noodzaak hiervan is aangetoond;
    • 2. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de groenstructuur.
  • b. De in het artikel 8.2.1 onder b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de groenstructuur;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.

Artikel 9 Horeca 2b - faciliterend

9.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Horeca 2b - faciliterend is toegelaten:

  • a. horecabedrijven in de categorie 2b, 3a of 3b (zoals beschreven in Bijlage 3 Staat van horeca-activiteiten);
    • 1. uitsluitend faciliterend aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven;
    • 2. er zijn geen kwetsbare objecten toegelaten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 10 Hotel- en Congresacccommodatie

10.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Hotel- en Congresacccommodatie is toegelaten:

  • a. één hotel- en congresaccommodatie
    • 1. met maximaal 140 kamers;
    • 2. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan15.000 m2;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 11 Kantoor - faciliterend

11.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Kantoor - faciliterend is toegelaten:

  • a. kantoren,
    • 1. uitsluitend behorende bij en gebonden aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven;
    • 2. bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie .

Artikel 12 Maatschappelijk - faciliterend

12.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Maatschappelijk - faciliterend is toegelaten:

  • a. maatschappelijke voorzieningen
    • 1. uitsluitend behorende bij en gebonden aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 13 Opslag - kermis- en soortgelijke attracties

13.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Opslag - kermis- en soortgelijke attracties is toegelaten:

  • a. opslag van kermis- en soortgelijke attracties;
    • 1. met dien verstande dat de opslag buiten bouwwerken niet is toegelaten.

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 14 Railverkeer

14.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Railverkeer is toegelaten:

  • a. spoorwegen, met daarbij behorende spoorwegovergangen, bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen;
  • b. wegen, voet- en fietspaden, verhardingen;
  • c. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen en perrons;
  • d. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • e. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • f. voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, bijv. wadi's;
  • g. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. kunstwerken;
  • j. kunstobjecten;
  • k. parkeervoorzieningen;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 15 Sport - faciliterend

15.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Sport - faciliterend is toegelaten:

  • a. sportvoorzieningen;
    • 1. uitsluitend faciliterend aan de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - grondwal', de aanleg, het beheer, herstel en de instandhouding van een grondwal met houtsingel;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Verkeer is toegelaten:

  • a. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen.
  • b. voet- en fietspaden, verhardingen;
  • c. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;
  • d. parkeervoorzieningen.
  • e. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • f. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • g. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • h. voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, bijv. wadi's;
  • i. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. kunstwerken;
  • l. kunstobjecten;
  • m. standplaatsen en warenmarkten;
  • n. terrassen;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 17 Water

17.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Water is toegelaten:

  • a. kanalen, sloten, meren, plassen, vijvers en poelen en daarmee gelijk te stellen waterlopen, watergangen en/of waterpartijen, de waterhuishouding, waterafvoer en/of waterberging;
  • b. oeverstroken en (schouw)paden;
  • c. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie;
  • d. extensieve dagrecreatie;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 18 Wonen

18.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Wonen is toegelaten:

  • a. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    • 1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 36.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 36.3;
  • b. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 18.2.1;

met dien verstande dat:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor (de opwekking van) duurzame energie.

18.2 Afwijking van de toegelaten functies
18.2.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 18.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt voor zorgwoningen.
18.2.2 Toepassingsvoorwaarden

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. de parkeersituatie;
  • g. de sociale veiligheid;

Artikel 19 Woonwagenstandplaats

19.1 Toegelaten functies

Ter plaatse van de functie Woonwagenstandplaats is toegelaten:

  • a. woonwagenstandplaatsen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woonwagenstandplaatsen niet meer bedragen dan is aangeduid;
    • 2. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 36.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 36.3;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels

Artikel 20 Bouwregel-20

20.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-20' gelden de volgende regels:

20.1.1 Algemeen

De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en carports mag niet meer dan 75 m2 bedragen.

20.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-en bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bestaand' de goothoogte en de bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande maten.
20.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m dragen;
  • c. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 4,5 m bedragen.
20.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. overkappingen en carports mogen uitsluitend worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de goothoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer mag dan 5 m bedragen.

Artikel 21 Bouwregel-23

21.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-23' gelden de volgende regels:

21.1.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van afmeervoorzieningen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 22 Bouwregel-25

22.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-25 gelden de volgende regels:

22.1.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. de maximale oppervlakte per bouwvlak mag niet meer dan 50 m2 bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde in artikel 22.1.1 onder a, b en c mogen buiten het bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 15 m2 mag bedragen.
22.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mogen niet meer dan 7 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mogen niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van ballenvangers mogen niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • f. de oppervlakte van een speelvoorziening mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
22.1.3 Volkstuinen

In afwijking van het bepaalde in artikel 22.1.2 mag ten dienste van de functie volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen niet worden gebouwd.

Artikel 23 Bouwregel-26

23.1 Bouwregels

Ter plaatse van de Bouwregel-26 gelden de volgende regels:

23.1.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot-en bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 23.1.1 sub a en b mogen buiten het bouwvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
23.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mogen niet meer dan 7 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mogen niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • e. de oppervlakte van een speelvoorziening mag niet meer dan 15 m2 bedragen.

Artikel 24 Bouwregel-27

24.1 Bouwregels

Ter plaatse van de Bouwregel-27 gelden de volgende regels:

24.1.1 Bouwwwerken
  • a. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van fietsenstallingen en overkappingen mogen niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.

Artikel 25 Bouwregel-42

25.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-42' gelden de volgende regels:

25.1.1 Gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. op een afstand van ten minste 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
    • 2. op een afstand van ten minste 3 m tot één zijdelingse perceelsgrens van de bij de in betreffende bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 75% mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet minder en niet meer bedragen dan is aangeduid;
25.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van licht- en andere masten en technische installaties mogen niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelsafscheidingen mogen niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
25.2 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 25.1.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit bijlage 5 Toetsingskader natuurinclusief bouwen;
    • 1. van voldoende punten is sprake als:
      • minimaal 20 punten worden behaald met maatregelen op bouwpercelen tot 5.000 m2;
      • minimaal 30 punten worden behaald op bouwpercelen van 5.000 m2 tot 20.000 m2;
      • minimaal 50 punten worden behaald op bouwpercelen van 20.000 m2 tot 50.000 m2;
      • minimaal 70 punten worden behaald op bouwpercelen groter dan 50.000 m2;
  • b. uit een inrichtings/uitvoeringsplan blijkt welke maatregelen worden gerealiseerd;
  • c. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen, moeten de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen uit het inrichtings/uitvoeringsplan zijn gerealiseerd;
  • d. de onder c bedoelde maatregelen moeten duurzaam in stand worden gehouden en worden beheerd volgens een lange termijn beheerplan, waarbij het beheer over een periode van ten minste 30 jaar aantoonbaar verzekerd is;
  • e. het onder b bedoelde inrichtings/uitvoeringsplan en het onder d bedoelde beheerplan worden aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen en dienen door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.
25.3 Voorwaardelijke verplichting grondwal

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 25.1.1 ten westen van de Molbergsteeg is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

25.4 Voorwaardelijke verplichting duurzame energie

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 25.1.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen dienen voorzien te zijn van een duurzame energievoorziening, waarbij in ieder geval het dakvlak voorzien dient te worden van zonnepanelen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. kan, indien het dak reeds aantoonbaar gebruikt wordt voor het toepassen van een maatregel als bedoeld in Bijlage 5 om te voldoen aan de verplichting natuurinclusief te bouwen, afgezien worden van de verplichting tot het realiseren van zonnepanelen.
25.5 Voorwaardelijke verplichting daken

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 25.1.1 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. daken dienen constructief sterk genoeg te zijn voor het dragen van zonnepanelen met de daar bijbehorende technische installaties.
25.6 Afwijken van de bouwregels
25.6.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 25.1.1 onder a, punt 2 en worden toegestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  • b. artikel 25.1.1 onder c en d en worden toegestaan dat de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen met maximaal 5 m mag worden verhoogd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking bouwhoogte' de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 2 m mag worden verhoogd;
  • c. artikel 25.1.2 en worden toegestaan dat de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 5 m mag worden verhoogd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijking bouwhoogte' de maximaal toegestane hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 2 m mag worden verhoogd.
25.6.2 Toepassingsvoorwaarden
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.6.1 onder a kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 4. de toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel;
    • 5. de (sociale) veiligheid;
    • 6. de parkeersituatie.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.6.1 onder b en/of c kan slechts worden verleend, als:
    • 1. de noodzaak voor de bedrijfsvoering redelijkerwijs is aangetoond;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet wezenlijk worden aangetast;
    • 3. of als de noodzaak voor het realiseren van een (onderdeel van) duurzame energievoorziening redelijkerwijs is aangetoond.

Artikel 26 Bouwregel-43

26.1 Bouwregels

Ter plaatse van de 'Bouwregel-43' gelden de volgende regels:

26.1.1 Woonwagen
  • a. per woonwagenstandplaats is maximaal één woonwagen toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  • c. de oppervlakte van een woonwagen, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mogen niet meer dan 120 m2 bedragen.
26.1.2 Gebouwen ten behoeve van de opslag van kermis- en soortgelijke attracties
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. op een afstand van ten minste 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen
    • 2. op een afstand van ten minste 3 m tot één zijdelingse perceelsgrens van de bij de betreffende bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 75% mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
26.1.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij woonwagens
  • a. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen mogen niet meer dan 20 m2 bedragen.
26.1.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.
26.2 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 26.1.2 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit bijlage Bijlage 5 Toetsingskader natuurinclusief bouwen;
    • 1. van voldoende punten is sprake als:
      • minimaal 20 punten worden behaald met maatregelen op bouwpercelen tot 5.000 m2;
      • minimaal 30 punten worden behaald op bouwpercelen van 5.000 m2 tot 20.000 m2;
      • minimaal 50 punten worden behaald op bouwpercelen van 20.000 m2 tot 50.000 m2;
      • minimaal 70 punten worden behaald op bouwpercelen groter dan 50.000 m2;
  • b. uit een inrichtings/uitvoeringsplan blijkt welke maatregelen worden gerealiseerd;
  • c. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen, moeten de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen uit het inrichtings/uitvoeringsplan zijn gerealiseerd;
  • d. de onder c bedoelde maatregelen moeten duurzaam in stand worden gehouden en worden beheerd volgens een lange termijn beheerplan, waarbij het beheer over een periode van ten minste 30 jaar aantoonbaar verzekerd is;
  • e. het onder b bedoelde inrichtings/uitvoeringsplan en het onder d bedoelde beheerplan worden aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen en dienen door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen

Artikel 27 Waarde - Archeologie - 2

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 27.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
27.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 27.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 27.1 , en
  • b. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

27.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 27.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
27.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

27.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 27.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 28 Waarde - Archeologie - 3

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 28.1 ,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
28.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 28.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 28.1, en
  • b. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

28.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 28.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
28.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

28.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 29 Waarde - Archeologie - 4

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Vaststelling archeologische waarde

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 29.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

29.2.2 Koppelen voorschriften archeologisch rapport

Indien uit het in lid 29.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
29.2.3 Visuele waarneming (oppervlakte tussen 100 en 200 m2)

Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 29.1,
  • b. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

29.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 29.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
29.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 maar kleiner dan 200 m2.
29.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 29.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

29.3.5 Koppelen voorschriften
  • a. Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
  • b. Indien uit het in artikel 29.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 30 Waarde - Archeologie - 5

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 10 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 30.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
30.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 30.1, en
  • b. over een oppervlakte groter dan 10 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,30 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,30 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

30.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 30.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
30.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

30.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 30.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 31 Waarde - Archeologie - 6

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Archeologisch rapport

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 5 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 31.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  • b. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
31.2.2 Koppelen voorschriften

Indien uit het in lid 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 31.1, en
  • b. over een oppervlakte groter dan 5 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,30 m.;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,30 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

31.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 31.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
31.3.3 Archeologisch rapport

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

31.3.4 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 31.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen

Artikel 32 Geluidszone - industrie

32.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding Geluidszone - industrie zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen of functies, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai en mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

32.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding Geluidszone - industrie is de bouw van geluidgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder uitsluitend toegestaan indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 33 Veiligheidszone - bevi

33.1 Aanduidingsregels
33.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' is, behalve de daar voorkomende functies, mede toegelaten de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met het LNG-vulpunt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi'.

33.1.2 Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

In aanvulling van het bepaalde bij de daar toegelaten functies zijn op de in artikel 33.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

33.2 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 33.2 voor het toestaan van beperkt kwetsbare objecten, mits ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd.

33.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. het vergroten of verplaatsen van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' in verband met een gewijzigde brandstof-doorzet, het verplaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi' dan wel indien uit een kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat daar aanleiding toe is, mits het verblijfsklimaat van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • b. het verwijderen van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi', mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de brandstof-installatie wordt beëindigd en de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi' uit het plan wordt verwijderd.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 35 Algemene bouwregels

35.1 Bestaande afstanden en maten
  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

36.1 Strijdig gebruik
  • a. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s);
  • b. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
    • 2. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
    • 3. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
    • 4. voor opslag buiten bouwwerken, voor zover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
    • 5. onverminderd het bepaalde onder 4 voor opslag, buiten bouwwerken, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan 10 m.
    • 6. het gebruik van gronden en bouwwerken als dat leidt tot een hogere stikstofemissie en/of -depositie dan is toegestaan in de vergunning van Gedeputeerde Staten van 6 februari 2012, kenmerk 2011-009625, die als Bijlage 4 Vergunning Natuurbeschermingswet 2012 bij deze regels is gevoegd.
36.2 Beroep of bedrijf aan huis

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) voor een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • b. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  • d. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • e. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • f. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd als:
    • 1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    • 2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    • 3. het maximaal aantal bedden voor de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  • g. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  • h. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.
36.3 Kleinschalige kinderopvang
36.3.1 Gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) voor kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  • b. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
36.3.2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in lid 36.3.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  • a. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  • b. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  • c. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  • d. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  • e. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).
36.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
36.4.1 Gebruiksregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • c. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
36.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, als in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
36.4.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
36.5 Voorwaardelijke verplichting duurzame energie

Ter plaatse van de functies Bedrijventerrein - categorie 2, Bedrijventerrein - categorie 3.1 en/of Bedrijventerrein - categorie 3.2 mogen gebouwen enkel worden gebruikt onder de volgende voorwaarden:

  • a. gebouwen dienen voorzien te zijn van een duurzame energievoorziening, waarbij in ieder geval het dakvlak voorzien dient te worden van zonnepanelen;
  • b. tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken en het in gebruik laten nemen van gebouwen met andere energievoorzieningen dan bedoeld in artikel 36.5 onder a;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. kan, indien het dak reeds aantoonbaar gebruikt wordt voor het toepassen van een maatregel als bedoeld in Bijlage 5 om te voldoen aan de verplichting natuurinclusief te bouwen, afgezien worden van de verplichting tot het realiseren van zonnepanelen.
36.6 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief gebruik gronden en bouwwerken

Het gebruiken van de gronden en bebouwing ter plaatse van de functies Opslag - kermis- en soortgelijke attracties, Bedrijventerrein - categorie 2, Bedrijventerrein - categorie 3.1 en/of Bedrijventerrein - categorie 3.2, is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. uiterlijk binnen 2 jaar het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen zijn de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen, weergegeven in het goedgekeurde inrichtings/uitvoeringsplan, als bedoeld in artikel 25.2 uitgevoerd;
  • b. de onder a bedoelde maatregelen worden duurzaam in stand gehouden en beheerd volgens een lange termijn beheerplan, waarbij het beheer over een periode van ten minste 30 jaar aantoonbaar verzekerd is.
36.7 Voorwaardelijke verplichting wateropvang

Het gebruiken van gronden en bebouwing ter plaatse van de functies Opslag - kermis- en soortgelijke attracties, Bedrijventerrein - categorie 2, Bedrijventerrein - categorie 3.1 en/of Bedrijventerrein - categorie 3.2 is slechts toegestaan als is voorzien in een waterbergingsopgave op eigen terrein van 10 mm/m2.

36.8 Voorwaardelijke verplichting groenstrook

Het gebruiken van gronden en bebouwing ter plaatse van de functies Opslag - kermis- en soortgelijke attracties, Bedrijventerrein - categorie 2, Bedrijventerrein - categorie 3.1 en/of Bedrijventerrein - categorie 3.2 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen is per bouwperceel een groenstrook aangelegd conform de specificaties in Bijlage 7 Kavelinrichting.

Artikel 37 Algemene afwijkingsregels

37.1 Algemene afwijkingsregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van

  • a. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels voor het bouwen van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 100 m³ mag bedragen;
    • 2. antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
    • 3. masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 40 m vanaf peil, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik moet worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie en/of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, reclamezuilen, lichtmasten en/of hoogspanningsmasten, als deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

Artikel 38 Algemene wijzigingsregels

38.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmings-, bouw- en aanduidingsvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, als:

  • a. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. is voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeersituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 6. de sociale veiligheid.
38.2 Wijziging Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, als en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven, het plan wijzigen in die zin, dat de in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen soorten bedrijven, soorten opslag en installaties en de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties worden veranderd, als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de woonsituatie;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
38.3 Wijziging toevoeging, uitbreiding en verplaatsing bevi

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, als de behoefte blijkt te bestaan aan de vestiging, uitbreiding, aanpassing of verplaatsing van een bevi, het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. één of meer functies 'Risicobron' worden toegevoegd, uitgebreid, van vorm veranderd of verplaatst met dien verstande dat er bij de risicobron een bijbehorende 10-6 PR contour ontstaat, dan wel wordt uitgebreid, van vorm veranderd of verplaatst;

met inachtneming van de volgende bepalingen:

    • 1. binnen de bij de op de verbeelding aangegeven risicobron behorende 10-6 PR contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn;
    • 2. als ter plaatse van 10-6 PR contour nog geen kwetsbare objecten aanwezig zijn, maar deze krachtens het plan wel zijn toegestaan, mag het wijzigen slechts geschieden, indien de rechthebbenden en gebruikers van die gronden hebben ingestemd met de beperkingen van hun rechten en gebruiksmogelijkheden die voortvloeien uit het feit dat ze binnen de veilgheidszone komen te liggen.
38.4 Wijziging verkleining en verwijdering bevi

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. de functie 'Risicobron' wordt verkleind of als zodanig uit het plan wordt verwijderd

met inachtneming van de volgende bepaling:

    • 1. het wijzigen mag uitsluitend gebeuren, als, met instemming van de exploitant van het betreffende bedrijf, het bedrijf in mindere mate of in het geheel niet meer kan worden aangemerkt als een inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken
39.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, als deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
39.1.2 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 39.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 39.1.1 met maximaal 10%.

39.1.3 Uitzondering

Artikel 39.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
39.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

39.2.2 Verbod verandering gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 39.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

39.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 39.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

39.2.4 Uitzondering

Artikel 39.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het Chw A1 Bedrijvenpark 2020'