direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw A1 Bedrijvenpark 2020
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bestemmingsplan 'A1 Bedrijvenpark 2020'

1.1.1 Aanleiding nieuw bestemmingsplan

Het Tracébesluit "A1 Apeldoorn-Azelo" is op 2 oktober 2019 onherroepelijk geworden. Met het Tracébesluit wordt de verbreding van de A1 mogelijk gemaakt. Het plangebied van het Tracébesluit ligt gedeeltelijk over het plangebied van het bestemmingsplan "A1 Bedrijvenpark" én het bijbehorende exploitatieplan "A1 Bedrijvenpark". Hierdoor is het plangebied van het bestemmingsplan en exploitatieplan kleiner geworden.

Het plangebied is aangepast aan het Tracébesluit. De inhoud van het bestemmingsplan blijft grotendeels gelijk aan de vigerende bestemmingsplannen en is wat dat betreft te beschouwen als een conserverend bestemmingsplan. Er zijn enkele, niet wezenlijke, wijzigingen doorgevoerd:

  • de infrastructuur en de locatie van de bedrijfslocaties in het westelijk deel west zijn aangepast aan het Tracébesluit voor de A1;
  • alleen de hoofdontsluitingsstructuur is aangeduid met de functie 'Verkeer'; de interne ontsluitingsmogelijkheden worden in de functie 'Bedrijventerrein' mogelijk gemaakt;
  • in het zuidwestelijk deel van het plangebied wordt het mogelijk om bedrijven in maximaal milieucategorie 2 te vestigen (nu maximaal milieucategorie 1);
  • de locatie voor de woonwagenstandplaats wordt verschoven;
  • de grondwal wordt op een andere locatie aangelegd;
  • in de planregels zijn de onderwerpen duurzaamheid en natuurinclusief bouwen vertaald.

Naast een nieuw bestemmingsplan wordt ook een herziening van het exploitatieplan voorbereid.

1.1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de A1 en wordt aan de zuidkant begrensd door het dorp Epse, aan de westkant door de Deventerweg (de N348) en aan de oostzijde door de spoorlijn Deventer - Zutphen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0001.png"

Figuur 1-1 ligging plangebied

1.1.3 Verbrede reikwijdte

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. In dat kader is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in voorbereiding voor het stedelijk gebied, om ervaring op te doen voor het later vormgeven van een 'echt' Omgevingsplan. Dit is het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen'. Dit plan blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving, omdat de Crisis- en herstelwet nog niet de mogelijkheden kan bieden die de Omgevingswet straks voor het Omgevingsplan open stelt.

Het is vanzelfsprekend om het nieuwe bestemmingsplan voor het A1 bedrijvenpark ook op deze manier vorm te geven, zodat de plannen later, met het bestemmingsplan voor het buitengebied, makkelijker kunnen worden samengevoegd tot één Omgevingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente.

1.1.4 Duurzaamheid

Het thema duurzaamheid krijgt een centrale plaats in het bestemmingsplan en het exploitatieplan. Duurzaamheid in de meest brede zin van het woord: niet fossiele energie, duurzame bouwmaterialen, te hergebruiken bouwmaterialen, demontabele gebouwen, intensief ruimtegebruik, mogelijkheid van transformeren naar andere functies op de lange termijn.

Deventer heeft in haar beleid Visie duurzaam Deventer (2009) opgenomen in 2030 Klimaatneutraal te zijn. Toegespitst op energie betekent dit dat heel Deventer is overgeschakeld op duurzame energiebronnen en per saldo geen CO2 toevoegt aan de atmosfeer. Het opwekken van duurzame energie binnen de gemeentegrenzen is dus cruciaal voor klimaatneutraal Deventer. Het is daarbij belangrijk dat er ruimtelijk mogelijkheden zijn om duurzame energiebronnen als zon, wind, waterkracht of biomassa in te zetten. Daarnaast wordt ook steeds meer gezocht naar de mogelijkheden van waterstof als energiedrager. Opslag, opwekking en productie moeten in beginsel mogelijk worden gemaakt.

In het bestemmingsplan worden waar mogelijk concrete planregels opgenomen om duurzaamheid vorm te geven.

1.1.5 Geldende bestemmingsplannen
Bestemmingsplan A1 Bedrijvenpark incl. bijlagen   Vastgesteld:
18-11-2009
Onherroepelijk:
11-01-2012  
Ruimtelijkeplannen.nl
NL.IMRO.0150.D124-OH01  
A1 Bedrijvenpark, wijzigingsplan archeologie   Vastgesteld:
27-09-2011  
Ruimtelijkeplannen.nl
NL.IMRO.0150.W004-VG01  
A1 Bedrijvenpark, herziening west   Vastgesteld;
18-02-2015  
Ruimtelijkeplannen.nl
NL.IMRO.0150.D124b VG01  
A1 Bedrijvenpark, herziening oost   Vastgesteld:
18-02-2015  
Ruimtelijkeplannen.nl
NL.IMRO.0150.D124c-VG01  

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0002.png"

Figuur 1-2 uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.1.6 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleidskader aan de orde. In hoofdstuk 4 volgt de onderbouwing van de verschillende milieu- en andere deelaspecten, zoals archeologie en ecologie. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de opzet van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte en een toelichting op de toegedeelde functies en andere planregels. In hoofdstuk 6 wordt het participatietraject beschreven en de procedure van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7, ten slotte, gaat in op de financiële uitvoerbaarheid en de relatie met het exploitatieplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inhoud bestemmingsplan

De inhoud van het bestemmingsplan blijft grotendeels gelijk aan de vigerende bestemmingsplannen en is in zo verre te beschouwen als een conserverend bestemmingsplan. Er zijn enkele wijzigingen doorgevoerd:

  • aan de hoofdontsluitingsstructuur is de functie 'Verkeer' toegedeeld. Om de verkavelingsmogelijkheden van de gronden op het bedrijventerrein maximaal te kunnen benutten is de interne ontsluitingsstructuur niet met een specifieke functie vastgelegd, maar overal binnen de verschillende functies Bedrijventerrein mogelijk gemaakt;

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0004.png"

Figuur 2 - 1 indruk hoofdontsluiting

  • in een klein deel van het zuidwestelijke deel van het plangebied geldt op grond van de vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein', met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1; in het nieuwe bestemmingsplan zijn hier bedrijven in maximaal milieucategorie 2 toegelaten. Een regionaal bedrijventerrein is niet aantrekkelijk voor bedrijven in categorie 1 en activiteiten in milieucategorie 2 passen, eventueel onder voorwaarden (bijvoorbeeld voor wat betreft laden en lossen) in de omgeving;

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0006.png"  
huidige situatie: milieucategorie 1 (rode pijlen)   nieuwe situatie: twee bestemmingsvlakken met milieucategorie 2 (rode pijlen) en deels vervallen bestemming 'Bedrijventerrein'.( bij onderste rode pijl)  

  • De locatie voor de woonwagenstandplaats wordt verschoven naar het noorden en krijgt de functie 'Bedrijf - verblijf en stalling'. De reden hiervoor is dat er ook opslag van kermismateriaal plaatsvindt, wat een ruimer gebruik is dan het wonen in woonwagens.
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0008.png"  
huidige situatie:
boven: bedrijventerrein, milieucategorie 2
onder: wonen - woonwagenstandplaats  
nieuwe situatie:
bestemming bedrijf - verblijf en stalling  

  • De grondwal in het zuidwestelijk deel van het bedrijventerrein wordt anders gesitueerd.
    Door de wijzigingen onder de vorige twee punten, wordt de grondwal in dat gedeelte van het bedrijventerrein anders (noord-zuid) gesitueerd, zodat de woningen aan de Deventerweg worden afgeschermd van het bedrijventerrein.

  • In het zuidelijk deel van het plangebied zijn compenserende maatregelen voorzien voor de das, waaronder houtwallen.

  • In de planregels zijn de onderwerpen duurzaamheid en natuurinclusief bouwen vertaald.

2.2 Plangebied en plangrenzen

Het plangebied is aangepast aan het Tracébesluit. Dit betekent dat het plangebied aan de noord- en westzijde kleiner is geworden als gevolg van het ruimtebeslag nodig voor de verbreding van de A1. Een deel van de vigerende bestemming Bedrijventerrein is komen te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0009.png"

Figuur 1 - 3 aanpassing plangebied als gevolg Tracébesluit A1 (rode ononderbroken lijn is de huidige plangrens, onderbroken lijn is de grens van het Tracébesluit)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de voor dit plan relevant beleid, op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere voor de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoet water en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR. In het Barro is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden.

Toetsing van het plan aan de SVIR

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over de inhoud van het - consoliderende - bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied en Duurzame verstedelijking.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het plan aan het Barro

Het plangebied ligt niet binnen een gebied waarbij sprake is van nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Barro.

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening zijn vanaf 01-10-2012 delen van de A1 aangewezen als reserveringsgebied voor de verbreding van de hoofdweg met 1 of 2 rijstroken. De uitwerking hiervan is opgenomen in de Tracéwet, op basis waarvan uiteindelijk het Tracébesluit A1 Apeldoorn-Azelo is vastgesteld en onherroepelijk is geworden. Als gevolg hiervan wordt het plangebied van het bestemmingsplan A1 Bedrijvenpark aangepast.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling is een ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

In dit geval is feitelijk geen sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan wordt herzien, omdat onder meer het Tracébesluit voor de A1 dat noodzakelijk maakt. Inhoudelijk worden er naar aard en omvang geen andere ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Ladder is hier niet van toepassing.

3.1.4 Nationaal Waterplan en Waterbeleid 21e eeuw

Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan 2016-2021 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op:

  • stroomgebiedsbenadering;
  • ruimte geven aan water;
  • vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
  • kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik;
  • geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten;
  • te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied.

Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten moeten de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zonodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Het huidige regime van schadevergoeding door de Rijksoverheid moet worden vervangen door een verzekeringsstelsel voor schade door regenval en, eventueel, overstroming van boezems. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie dienen op respectievelijk nationaal en regionaal niveau een sterkere regierol te vervullen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds nijpender problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als landelijk gebied.

Toetsing van het plan aan het nationaal Waterbeleid

Het nationaal Waterbeleid doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. Wel werkt het beleid door in het gemeentelijk beleid, waarin het nader is geconcretiseerd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan men aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

In dit geval gaat het om een grotendeels conserverend bestemmingsplan voor het bedrijventerrein A1 in Deventer. De ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt (zie hoofdstuk 2), zorgen niet voor een wezenlijk andere inhoud van het bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen, in relatie tot het provinciale beleid. Het bedrijvenpark A1 is in de provinciale omgevingsvisie aangewezen als Bedrijventerrein en als topwerklocatie.

In Overijssel zijn 9 topwerklocaties. Dit zijn bedrijventerreinen die zich onderscheiden door bijvoorbeeld een bijzondere groep bedrijven, een uitgesproken profiel of een aantrekkelijke ligging. Op deze topwerklocaties is veel aandacht voor duurzaamheid, nieuwe energie, circulariteit en klimaatadaptatie. Ondernemers en gemeenten werken samen met de provincie aan de doorontwikkeling van deze werklocaties.

Er is veel aandacht voor duurzaamheid op het A1 bedrijvenpark. Bij de uitgifte van kavels worden bijvoorbeeld standaard laadpalen voor elektrische auto's aangeboden. In de planregels worden de duurzaamheidsambities van de gemeente, en daarmee in feite ook die van de provincie, zo veel mogelijk verwerkt:

  • Het opwekken van duurzame energie is binnen alle functies mogelijk gemaakt en bij nieuwvestiging van bedrijven in beginsel verplicht gesteld;
  • Er gelden eisen aan de opvang van hemelwater op eigen terrein;
  • Tussen bedrijfsgebouwen en de openbare weg moet een strook van 5 meter op een duurzame manier worden ingericht;
  • elk nieuw bedrijf moet natuurinclusief bouwen, waarbij een bepaald aantal punten moet worden gehaald met de keuze uit verschillende mogelijke maatregelen.
3.2.4 Toetsing van het plan aan het provinciale beleid

Het bedrijventerrein is als zodanig en als topwerklocatie in het provinciale beleid opgenomen. Het vaststellen van het bestemmingsplan A1 Bedrijvenpark 2020 past binnen het provinciale beleid voor bedrijventerreinen, maar ook binnen de doelstellingen van de provincie op het gebied van duurzaamheid (Duurzaam Overijssel: mooi, leefbaar en toekomstbestendig'). In de planregels worden enkele duurzaamheidsambities vertaald.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Deventer (ontwerp)

In de Omgevingsvisie Deventer (in ontwerp vastgesteld) is het beleid voor de fysieke leefomgeving beschreven: hoe wil de gemeente de omgeving aanpassen aan veranderende maatschappelijke vragen? Daarbij wordt ingegaan op aspecten zoals bouwen, verkeer, water, ecologie, gezondheid en duurzaamheid.

De omgevingsvisie bevat de volgende drie hoofdambities ;

  • We verzilveren het bestaande;
  • We verbinden slim;
  • We handelen toekomstbestendig.

In geval van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is de ambitie 'We handelen toekomstbestendig' het meest van belang.

De gemeente wil een leefomgeving waar het voor mens, dier en plant aangenaam leven is, nu en in de toekomst. De gemeente zorgt dat toekomstige generaties in hun eigen behoeften kunnen voorzien en borgen een veilige, duurzame, gezonde en betekenisvolle leefomgeving. Kortom: het streven is naar een in de volle breedte duurzame leefomgeving. Dit vraagt om integraal en toekomstbestendig handelen.

Gestreefd wordt naar duurzaam, verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Dit houdt in dat:

  • Ontwikkelingen moeten nodig zijn vanuit een lokale en/of regionale behoefte;
  • We bouwen bij voorkeur in het bestaande bebouwde gebied en de vastgestelde ontwikkellocaties.
  • Wanneer de groei niet alleen door inbreiding kan plaatsvinden, zoeken we naar uitbreidingsmogelijkheden die passen bij stad, dorp en landschap;
  • We stimuleren het combineren van functies die elkaar versterken. Zo kunnen we in de toekomst leegstand beperken;
  • We borgen de basis- en kernkwaliteiten van de leefomgeving.

Toetsing van het plan aan de Omgevingsvisie Deventer

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Van belang is dat het nieuwe bestemmingsplan planregels bevat, waarin enkele gemeentelijke duurzaamheidsambities zijn vertaald, Het bestemmingsplan past binnen de ambities van de 'Omgevingsvisie Deventer'.

3.3.2 Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Waterplan Deventer (2007-2010) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020).

Het Waterplan is een gezamenlijk plan van de in de regio gevestigde waterschappen, waterbedrijf Vitens en de gemeente Deventer. Het plan beschrijft de ambities en de koers voor het waterbeleid in de gemeente Deventer. Het waterplan is nog steeds actueel, maar de werkwijze was omslachtig. De waterpartners hebben daarom gekozen voor een nieuwe overleg- en samenwerkingsstructuur in de vorm van een wateragenda.

Op de wateragenda van Deventer staan een aantal thema’s centraal. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en robuust
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • aanpak en voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied (nieuwe Waterwet)

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijke watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 is aangegeven hoe de gemeente met deze zorgplichten omgaat.

  • Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
  • Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
  • Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
  • Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Toetsing van het plan aan het gemeentelijk waterbeleid

De ontwikkeling past binnen de kaders die gesteld worden in het gemeentelijk waterbeleid. Voor een uitgebreidere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

3.3.3 Omgevingsvisie Externe Veiligheid Deventer 2015

In 2015 heeft de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015" vastgesteld. In die nota heeft de raad een ambitie vastgelegd voor het veiligheidsniveau per deelgebied in Deventer. Het overschrijden van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in woonwijken en het overschrijden van de oriënterende waarde van het groepsrisico is niet acceptabel. Voor het spoorwegemplacement heeft de raad specifiek beleid vastgelegd.

3.3.4 Archeologiebeleid 2015

De gemeenteraad van Deventer heeft op 28 januari 2015 archologiebeleid vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (https://ruimtelijkerfgoed.deventer.nl/archeologie/archeologiebeleid/archeologiebeleid-in-deventer). De beleidskaart kent 8 verschillende waarden die lopen van waarde 0 tot 7.

Waarde 0 zijn gebieden waar geen rekening (meer) hoeft te worden gehouden met archeologische resten. De overige waarden zijn gebaseerd op de kans dat archeologische resten worden gevonden. Bij waarde 1 is de kans op archeologische resten het kleinst. Bij waarde 7 is die kans het grootst. Bij een kleine kans kunnen meer werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd dan bij een grote kans.

Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De bestaande dubbelbestemmingen voor archeologie worden in het nieuwe plan overgenomen, waarbij wordt aangesloten bij de planregels die voor de CHW-plannen in de gemeente gelden.

3.3.5 Visie duurzaam Deventer (2009)

Deventer heeft in haar beleid Visie duurzaam Deventer (2009) opgenomen in 2030 Klimaatneutraal te zijn. Toegespitst op energie betekent dit dat heel Deventer is overgeschakeld op duurzame energiebronnen en per saldo geen CO2 toevoegt aan de atmosfeer. Het opwekken van duurzame energie binnen de gemeentegrenzen is dus cruciaal voor klimaatneutraal Deventer. Het is daarbij belangrijk dat er ruimtelijk mogelijkheden zijn om duurzame energiebronnen als zon, wind, waterkracht of biomassa in te zetten. Daarnaast wordt ook steeds meer gezocht naar de mogelijkheden van waterstof als energiedrager. Opslag, opwekking en productie dienen een plek te krijgen in onze leefwereld.

Toetsing van het plan aan het duurzaamheidsbeleid

In het plan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten, zoals klimaatadaptatie, hittestress, duurzame energie, natuurinclusief bouwen, enz. Dit is, zo mogelijk, in de planregels verwerkt. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.8.

3.3.6 Besluit natuurinclusief bouwen

In de vergadering van 10 juli 2019 heeft de raad de motie Natuurinclusief bouwen aangenomen. De raad is van mening dat:

  • Er rekening moet gehouden met ruimte voor flora en fauna in de bebouwde omgeving. De versteende stedelijke omgeving is namelijk niet bevorderlijk voor de biodiversiteit in de stad en veroorzaakt hitte stress en wateroverlast bij inwoners;
  • De toename van warm zomer weer en zwaardere stortbuien vragen om een andere manier van bouwen. Door natuurinclusief bouwen te stimuleren speelt de gemeente in op de trend van toenemend extreem weer en de afname van biodiversiteit.

De strekking van de motie is om natuurinclusief bouwen als uitgangspunt te hanteren bij (nieuw)bouw en renovatie en hierover afspraken te maken met woningbouwcoöperaties en ander betrokken partijen.

De raad draagt het college verder op een instrumentarium te ontwikkelen waarmee initiatiefnemers tijdens de ontwerpfase kunnen kiezen uit verschillende maatregelen en waarmee de natuurinclusiviteit op eenvoudige wijze kan worden getoetst. Belangrijk uitgangspunt is dat het instrument voor natuurinclusief bouwen niet te ingewikkeld is en dat het geen ontwikkelaars afschrikt of (her-)inrichtingsplannen significant vertraagt.

In het najaar van 2019 wordt een plan van aanpak opgesteld, waarin het ontwikkelde instrumentarium wordt toegelicht.

In het bestemmingsplan A1 bedrijvenpark Deventer is voorgesorteerd op de regels voor natuurinclusief bouwen. In de planregels is de verplichting opgenomen om natuurinclusief te bouwen. Afhankelijk van het bouwperceel moet een bedrijf, om te mogen bouwen, een bepaald aantal punten behalen op het gebied van natuurinclusief bouwen. De punten kunnen worden behaald door te kiezen uit een aantal maatregelen, die in een bijlage bij de planregels zijn gevoegd.

3.3.7 Ambities bestuursakkoord 2018 - 2022

De focus in het bestuursakkoord 2018 - 2022 ligt op:

  • Deventer werkt
    Het versterken van de economische positie - in combinatie met innovatieve duurzaamheid - en werkgelegenheid, voldoende betaalbare woningen, goede bereikbaarheid.
  • Duurzaam Deventer
    Inzet op het gebied van duurzaamheid, klimaatbeleid en een hoognodige transitie naar schone, niet-fossiele energie.
  • Oog voor elkaar
    Het handhaven van voorzieningen voor inwoners die steun nodig hebben, op hoog niveau;
  • Levendig Deventer
    het opstellen van een ambitieuze en passende cultuurvisie, in samenwerking met cultuurmakers;
  • samenwerken en samen leven
    Het streven naar meer verbinding en veiligheid; het versterken van Deventer voor en met alle Deventenaren.

Specifiek voor het A1 bedrijvenpark geldt dat de belangstelling voor kavels op dit terrein groeit. De acquisitie wordt geïntensiveerd om ook het westelijke deel deze raadsperiode in exploitatie te nemen. Het A1 Bedrijvenpark is een onderscheidend bedrijventerrein voor duurzaamheid en innovaties. De komst van duurzame en innovatieve bedrijven wordt aangemoedigd.

Deventer heeft een Routekaart Energietransitie met drie sporen: bebouwde omgeving, bedrijven en mobiliteit. Op basis van de Routekaart wordt in 2019 een Energieplan vastgesteld, waarin staat beschreven welke maatregelen nodig zijn in de tijd om het beoogde doel te halen. In dit bestemmingsplan wordt al voorgesorteerd op de inhoud van het Energieplan, door het voorschrijven van duurzame energie.

Ook klimaatadaptatie is verwerkt in de planregels, via het puntenstelsel voor natuurinclusief bouwen.

Hoofdstuk 4 Onderbouwing milieu- en andere aspecten

Om de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen is gekeken naar verschillende relevante milieu- en andere aspecten. Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Bij de beoordeling is daarom vooral gekeken naar de wijzigingen die in het bestemmingsplan aan de orde zijn (zie hoofdstuk 2).

De volgende aspecten komen aan bod:

  • milieueffectrapportage;
  • bodem;
  • geluid;
  • Luchtkwaliteit;
  • Ecologie;
  • Waterhuishouding;
  • Bedrijven en milieuzonering;
  • Duurzaamheid/energie;
  • Externe veiligheid;
  • Archeologie
  • Verkeer en parkeren

4.1 Milieueffectrapportage

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, moet in bepaalde gevallen een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld of moet het bevoegd gezag beoordelen of dat, gezien de omstandigheden van het geval, nodig is. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

De wijziging van een bedrijventerrein is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder in beginsel ook de wijziging van een bestaand bedrijventerrein wordt verstaan. De omvang van de verandering overschrijdt niet de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. (een bvo van 200.000m2 of meer).
De wijzigingen in het plan omvatten onder meer het verkleinen van het plangebied en het beperkt veranderen van de toegestane milieucategorie in een beperkt deel van het plangebied, namelijk aan de zuidwestzijde. Zie voor een uitgebreid overzicht van de veranderingen de omschrijving in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Voor het overige is het nieuwe plan conserverend van aard. In dat kader is het de vraag of de verandering wel als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit m.e.r. moet worden gezien. Los daarvan is het volgende van belang.

Bij de voorbereiding van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Bedrijvenpark A1' Deventer uit 2008 (deels onherroepelijk op 18 november 2009, met uitzondering van kantorenlocatie) is een volledige milieueffectrapportage doorlopen, wat heeft geresulteerd in het MER Bedrijvenpark A1 2008 (Arcadis, 2008). De basis voor dit MER werd gevormd door de voorgaande MER'en uit 2002 en 2005, de bijbehorende richtlijnen uit 2004, de inspraakreacties, het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. op het MER uit 2002 (5 januari 2004) en het advies van de Commissie m.e.r. naar aan leiding van de toetsing van het MER uit 2005 (28 juni 2005).

Hierna zijn nog verschillende plannen voor het plangebied vastgesteld, waaronder een wijzigingsplan voor de hotel- en congreslocatie in Oost, plannen waarbij de archeologische bestemmingen en de infrastructuur op het bedrijventerrein zijn veranderd. Waar dat nodig was zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd.

Conclusie:

In het kader van de vigerende plannen is de aanvaardbaarheid van het bedrijventerrein op zich al door middel van milieueffectrapportage en onderzoeken onderbouwd. De veranderingen die in dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (zie hoofdstuk 2) zijn naar aard en omvang niet van dien aard dat hiervoor een nieuwe milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen.

4.2 Bodem

In algemene zin geldt dat bij nieuwe ontwikkelingen onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Bodemonderzoeken moeten in de regel “recent” zijn zonder dat hieraan een concreet verjaringstermijn is gedefinieerd. Andere afwegingen die hierin mee spelen zijn: hebben er nadien nog bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden of bestaan hierin reëel risico 's, zijn verontreinigingen aan het maaiveld zichtbaar die duiden op veranderingen et cetera.

Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Deventer bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.

Op dit moment doen zich in het plangebied geen concrete, van de geldende bestemmingsplannen afwijkende, ontwikkelingen voor. Het nieuwe bestemmingsplan wordt in hoofdzaak conserverend van opzet en legt de bestaande situatie vast. Het is ook niet nodig om voor dit bestemmingsplan onderzoek ter doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

Om deze reden worden nu geen belemmeringen ten aanzien van het bodemaspect verwacht. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen en functieveranderingen dienen de bovengenoemde algemene randvoorwaarden ten aanzien van het aspect bodem in acht te worden genomen.

Conclusie:

Vanuit de Wet bodembescherming en een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming, zoals een woning.

Geluid wegverkeer en spoorwegverkeer

De Wgh stelt onder andere eisen aan de in de omgeving van een weg of spoorweg toelaatbaar geachte geluidniveaus.

De ontsluiting van het bedrijvenpark is op hoofdlijnen vastgelegd. De wegenstructuur aan de westzijde van het bedrijvenpark is veranderd, als gevolg van het Tracébesluit voor de A1. De eventuele akoestische gevolgen van deze verandering voor geluidgevoelige functies zijn afgewogen in het TB. In het bestemmingsplan, dat voor dit onderdeel geen wijzigingen bevat ten opzichte van het TB, hoeft dit niet nogmaals te gebeuren. Het bestemmingsplan bevat verder geen mogelijkheden om geluidgevoelige functies toe te voegen, ten opzichte van de bestaande en toegelaten woonfuncties in het plangebied.

Rondom de spoorweg verandert er niets in het plangebied.

Geluid industrieterreinen

Het A1 bedrijvenpark is géén geluidgezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh. Dit betekent dat de bedrijven op het bedrijvenpark zich moeten houden aan de geluidvoorschriften die gelden op grond van de milieuregelgeving, namelijk omgevingsvergunningen of het Activiteitenbesluit. In het bestemmingsplan is een interne milieuzonering aangehouden: bedrijven in een lichte milieucategorie aan de zuidzijde van het bedrijventerrein, waar ook andere gevoelige functies aanwezig (kunnen) zijn, en hogere milieucategorieën in het midden en noorden van het bedrijventerrein, verder van gevoelige functies vandaan. Het onderwerp 'bedrijven en milieuzonering' wordt uitgebreider behandeld in paragraaf 4.7.

Het bedrijventerrein is zelf niet gezoneerd, maar aan de noordzijde ligt een deel van het plangebied binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Bergweide. Hierbinnen zijn geen geluidgevoelige functies gelegen en het bestemmingsplan maakt dat ook niet mogelijk.

Conclusie:

De Wet geluidhinder veroorzaakt geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2, waaronder het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het nieuwe bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. De ontwikkelingen die het plan bevat, zie hoofdstuk 2, zijn slecht voor een klein deel mogelijk relevant voor het aspect luchtkwaliteit. Het gaat om de beperkte verandering in milieucategorie in het zuidwestelijk deel van het plangebied. De wijziging in milieucategorie leidt niet op voorhand tot een verandering in de bijdrage aan de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht. Bovendien komt in het genoemde deel van het plangebied ook een deel van de bestemming Bedrijventerrein te vervallen. De conclusie is gerechtvaardigd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Conclusie:

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Ecologie

Gebiedsbescherming

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat over de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ''Rijntakken'', met daarin het onderdeel 'Uiterwaarden IJssel', is gelegen ca 600 meter van het plangebied.

Op 6 februari 2012 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland (met instemming van Gedeputeerde Staten van Overijssel) een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (nu: Wet natuurbescherming) verleend voor het realiseren en in gebruik nemen van het bedrijvenpark A1 in Deventer (zie bijlage 1). De in de aanvraag beschreven activiteiten zorgen niet voor significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel. In de vergunning is rekening gehouden met relevante effecten in de zin van geluid, verdroging en stikstofdepositie.

De vergunning is verleend vóór de inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof en heeft nog altijd rechtskracht. De beperkte veranderingen die het nieuwe bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn niet van dien aard, dat een nieuwe aanvraag zou moeten worden gedaan. De uitvoering van het bestemmingsplan past binnen de vergunde kaders en het plan kan worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming. Elk bedrijf dat zich op het terrein wil vestigen moet door middel van een Aeriusberekening aantonen dat dit past binnen de vergunde kaders. De gemeente toetst de eventuele bijdrage aan de verleende vergunning.

Er is geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar mogelijke effecten op Natura 2000-gebied. Het bestemmingsplan zorgt niet voor andere of zwaardere effecten dan waarvoor een vergunning is verleend. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de eisen van de Wet natuurbescherming en juridisch uitvoerbaar.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid en is verder uitgewerkt in provinciale structuurvisies . In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe: in principe zijn geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 910 meter afstand. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van conserverende bestemmingsplan is de conclusie dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

Soortenbescherming

In de vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.1.5) is via voorwaardelijke verplichtingen in de planregels rekening gehouden met Compenserende en mitigerende maatregelen, namelijk:

  • natuurcompensatie in groene bufferzone:
    de landschappelijke en ecologische inrichting van de bufferzone conform het "Inrichtingsplan bufferzone bedrijvenpark A1, Vista april 2005", met onder meer opgaande beplanting, zoals bosjes en houtsingels, poelen, ruigtevegetaties, akkers en weiden en struwelen, waardoor ruimschoots compensatie plaatsvindt van natuurverlies/-schade elders als gevolg van het plan;

Deze planregels komen voort uit de flora- en faunawetontheffing uit 2011. Deze ontheffing was geldig tot 30 april 2016. Eén van de eisen uit die ontheffing is het aanleggen van een bufferzone met een specifieke inrichting en beheer ten behoeve van de das.

In 2019 heeft de gemeente een nieuwe aanvraag om ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de provincie Overijssel, in verband met het voorkomen van een aantal beschermde soorten, waaronder de das, de huismus, kerkuil en steenuil. De aanvraag omvat een groot gedeelte van het plangebied, maar met uitzondering van al ingerichte gebieden, zoals de Dortherbeek en bufferzone oost. In deze gebieden zijn al wel compenserende maatregelen getroffen en/of de gebieden zullen gebruikt worden voor het treffen van aanvullende maatregelen.

Voor de inrichting van de bufferzone west zijn inrichtingsmaatregelen voorgesteld ( Bijlage 4 Inrichtingsplan Bedrijvenpark West bij de toelichting).

De ontheffing wordt (naar verwachting) verleend. Hierbij geldt onder andere de voorwaarde dat er leefgebied voor de das wordt gecompenseerd, conform het inrichtingsvoorstel voor de bufferzone west. Hiervoor is in de planregels voorzien in een voorwaardelijke verplichting, gekoppeld aan de aanduiding 'houtwal'.

Totdat de ontheffing is verleend gelden de vigerende compensatieeisen.

Conclusie:

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het plan wordt rekening gehouden met de eisen die uit deze wet en besluiten op basis van deze wet voortvloeien.

4.6 Waterhuishouding

In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is gekeken naar de waterhuishouding, wat heeft geresulteerd in een Waterhuishoudingsplan van 1 maart 2012 (WHHP 2012, zie Bijlage 6 Waterhuishoudkundig plan 2012) en enkele oplegnotities (zie Bijlage 8 Oplegnotitie WHHP 2012). In het ontwerp- en planningsproces voor het westelijke deel zijn enkele wijzigingen in de inrichting van het gebied doorgevoerd, die invloed hebben op het oorspronkelijke plan voor de waterhuishouding en de daaraan gerelateerde (opleg)notities. Zo is het oorspronkelijke ontwerp van de wegenstructuur gewijzigd, alsmede de oppervlakken van de uit te geven kavels.

Voor het nieuwe bestemmingsplan is het waterhuishoudkundig ontwerp voor het westelijk deel van het plangebied daarom geactualiseerd en een nieuwe waterbergingvsbalans voor het gehele plangebied (zie Bijlage 7 Oplegnotitie Waterhuishoudingsplan Bedrijvenpark A1 te Deventer). Het oorspronkelijke WHHP 2012, de daarbij horende oplegnotities en de actualiserende oplegnotitie vormen samen de waterhuishoudkundige onderbouwing van het bestemmingsplan.

In het kader van de actualisatie zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  • 1. het analyseren van de grondwater meetgegevens, om te beoordelen of de oorspronkelijke uitgangspunten nog gelden;
  • 2. het opnieuw bepalen van de compensatie-opgave en de realisatie van waterberging binnen het gewijzigde ontwerp (waterbergingsbalans);
  • 3. het actualiseren van het rioolontwerp en watersysteem voor het westelijke deel, en deze (1D) toetsen in een hydrodynamisch model op afvoercapaciteit en hydraulisch functioneren.

Ad 1. Uit metingen van peilbuis 1.28, die het dichtst bij het westelijk deel van het plangebied ligt blijkt dat de maximaal gemeten grondwaterstand van 5,68 m +NAP nog ruim (0,92 m) onder het voorgenomen maaiveldniveau van 6,60 m +NAP ligt. Dit betekent dat ook tijdens perioden met hoge grondwaterstanden de ontwatering in het westelijk plangebied voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Ad 2. Voor het westelijke plangebied zijn het uitgeefbaar oppervlak en het oppervlak wegverharding bepaald. Deze zijn vervolgens samengevoegd met de getallen van het oostelijk plangebied, waarna de bergingsopgave is berekend. Van belang hierbij is dat de eisen van de gemeente aan de begingsopgave op eigen terrein zijn veranderd van 7 mm gehanteerd naar 10 mm.

In het plangebied bevinden zich verschillende retentiegebieden, waaronder de poelen en de Olthofkavel/Bufferzone Oost (vanaf peilstijging van 0,6 m of meer). Verder wordt er in hte kader van het Tracébesluit A1 ook 3105 m3 berging gerealiseerd aan de binnenzijde van toe- en afrit 23 van de A1 (berging 5,00 en 5,60 m+NAP).

Deberekening laat zien dat wordt voldaan aan de eisen van het waterschap voor het compenseren van de toename van verhard oppervlak. De retentiegebieden hebben een overcapaciteit van 8% bij een neerslaggebeurtenis van 40 mm en een overcapaciteit ruim 86% bij een neerslaggebeurtenis van 100 mm.

Ad 3. Het westelijk plangebied komt middels een gemaal en persleiding in verbinding met het gemaal in het oostelijk plangebied te staan. Vanaf het gemaal in het oostelijk plangebied wordt het afvalwater afgevoerd naar het Waterschapsgemaal Gorssel, waarna het uiteindelijk wordt verpompt naar de RWZI Zutphen. De benodigde pompcapaciteit is berekend en op basis daarvan is een advies gedaan voor de pompcapaciteit en de invulling daarvan.

Conclusie:

De waterhuishoudkundige situatie van het voorliggende plan is voldoende actueel onderbouwd. Er wordt voldaan aan de eisen van gemeente en Waterschap.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en waar mogelijk te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering: het zorgen van voldoende ruimte tussen milieubelastende activiteiten bij bedrijven en milieugevoelige functies, zoals wonen en recreëren.

De VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar bedrijven in de omgeving van woningen worden voorzien.

De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie voor een aantal milieuaspecten: geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevels van woningen en gaan uit van woningen in een 'rustige woonwijk', gemengd gebied of bedrijventerrein. Als deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieu hygiënisch te verantwoorden situatie en daarmee een goede ruimtelijk ordening. Als niet aan de richtafstanden wordt voldaan kan in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden (zoals een akoestisch onderzoek) worden afgeweken van de richtafstanden.

Op basis van richtafstanden is het bedrijventerrein in de geldende bestemmingsplannen ingedeeld in zones; bedrijven in een lichte milieucategorie aan de zuidzijde van het bedrijventerrein, waar ook andere gevoelige functies aanwezig (kunnen) zijn, en hogere milieucategorieën in het midden en noorden van het bedrijventerrein, verder van gevoelige functies vandaan. Dit principe wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan, zij het dat in een klein deel van het zuidwestelijk deel van het plangebied bedrijven in milieucategorie 2 (in plaats van 1) mogelijk worden gemaakt.

In de planregels van dit bestemmingsplan is, naast de zonering in milieucategorie, ook een koppeling gemaakt met een Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten). Dit betekent dat bedrijven die zich willen vestigen op een bepaald deel van het bedrijventerrein moeten passen in de milieucategorie die daar wordt voorgeschreven én op de Staat van bedrijfsactiviteiten moet voorkomen. Ook in deze lijst zijn de bijbehorende richtafstanden genoemd.

De aan te houden richtafstand tussen bedrijven in milieucategorie 2 die op deze lijst voorkomen en woningen is maximaal 30 meter. De werkelijke afstand tussen de bedrijfsbestemming in deze milieucategorie en woningen (aan de Deventerweg) is ruim 50 meter. Omdat ruim aan de aan te houden afstanden wordt voldaan, is het toelaten van bedrijven in maximaal milieucategorie 2 in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Van belang is verder nog dat de oriëntering van de voorzijde van de bedrijven in dit deel van het plangebied is gericht op de interne ontsluitingswegen en niet op de Deventerweg.

Om eventuele overlast door laden en lossen in de nachtperiode te voorkomen is in de zone grenzend aan de Deventerweg opgenomen dat het niet toegestaan is te laden en te lossen tussen 23.00 en 07.00 uur.

Conclusie:

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en bij omliggende woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.8 Duurzaamheid/energie

In de planregels zijn, onder meer in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen, de volgende duurzaamheidsonderdelen verwerkt:

  • natuurinclusief bouwen: bedrijven kunnen kiezen uit een aantal maatregelen, waarvoor punten kunnen worden toegekend. Afhankelijk van de oppervlakte van een bedrijfsperceel moet een bepaald aantal punten worden behaald. Maatregelen zijn bijvoorbeeld het realiseren van een groen dak, het creëren van nestplaatsen of inbouwkasten. Op deze manier wordt natuurinclusief bouwen gestimuleerd.
  • binnen praktisch alle functies is het mogelijk om waterhuishoudkundige voorzieningen en vormen van duurzame energie te realiseren;
  • bedrijven moeten op eigen terrein een bepaalde wateropvang realiseren, waarmee rekening is gehouden in de berekeningen (zie paragraaf 4.6).

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw002-VG01_0010.png"

Figuur 3-1 uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

Op het bedrijventerrein zelf zijn risicobronnen niet rechtstreeks toegelaten. Wel bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid voor het toevoegen, uitbreiden, van vorm veranderen of verplaatsen van risicobronnen, als er bij de risicobron een bijbehorende 10-6 PR contour ontstaat, dan wel wordt uitgebreid, van vorm veranderd of verplaatst. De wijzigingsbevoegdheid is gekoppeld aan de voorwaarde dat er geen kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour aanwezig zijn of kunnen zijn (tenzij met instemming van rechthebbenden en/of gebruikers van de gronden).

Op dit moment wordt de vestiging van een LNG-tankstation (Liquefied Natural Gas) op het A1 Bedrijvenpark voorbereid. Als de vereiste procedures zijn doorlopen voordat het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgesteld, wordt deze risicobron in het plan meegenomen.

De A1, de gemeentelijke weg door Epse en de spoorweg zijn onderdeel van het Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen.

In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en de wijzigingen die het plan bevat hebben geen gevolgen voor het aspect externe veiligheid. Er is geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar dit onderwerp.

4.10 Archeologie

De Erfgoedwet bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (lees: archeologische resten).

In het oorspronkelijke bestemmingsplan Bedrijvenpark A1 (2009) had een groot deel van de gronden een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". In een wijzigingsplan, Bedrijvenpark A1, wijzigingsplan archeologie van 2011, is de oppervlakte van deze dubbelbestemming in het westelijk deel van het plangebied verkleind. In de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Bedrijvenpark A1 (2012) is dit gebeurd voor het oostelijk deel van het plangebied.

In het nu voorliggende bestemmingsplan worden de dubbeblbestemmingen voor archeologie, die op grond van de vigerende bestemmingsplannen gelden, overgenomen. Hierbij wordt wel aangesloten bij het op 28 januari 2015 vastgestelde archeologiebeleid van de gemeente Deventer, bestaande uit een beleidskaart en een onderbouwing. De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied gelden de beleidswaarden ‘0, 1, 2, 3, 4, 5 en 6’.

Voor gebieden met beleidswaade 'Archeologie 0' geldt dat deze gebieden in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming kennen omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn.

Voor gebieden met de beleidswaarde 'Archeologie 1' geldt dat de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein is. Het betreft veelal lagere en natte delen van het landschap. Deze gebieden werden zeer extensief gebruikt maar dit betekent niet dat geen archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Er worden in dit soort gebieden juist goed geconserveerde organische resten en rituele deposities aangetroffen. Het is echter nauwelijks mogelijk de locatie van dit type resten te voorspellen op basis van prospectief onderzoek. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit betekent dat slechts wordt ingezet op het bieden van de gelegenheid tot een waarneming. Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

De beleidswaarden 2, 3, 4, 5 en 6 zijn wel vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het plangebied zijn hiertoe de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie - 2’, ‘Waarde - Archeologie - 3’, 'Waarde - Archeologie - 4', 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waarde - Archeologie - 6' opgenomen.

Voor de redactie van de dubbelbestemmingen wordt aangesloten bij de planregels voor archeologie die in andere CHW-plannen binnen de gemeente gelden.

De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden daarmee voldoende beschermd. Bij het oprichten van bedrijfsgebouwen of andere activiteiten waarmee de grond wordt geroerd moet zo nodig archeologisch onderzoek worden verricht.

4.11 Verkeer en parkeren

Zoals ook in het Addendum op het Bestuursakkoord met Gorssel is opgenomen, worden bedrijven gestimuleerd zo veel mogelijk gebruik te maken van de oostelijke ontsluiting. Indien na verloop van tijd blijkt dat meer dan 30% van het verkeer gebruik maakt van de westelijke ontsluiting, dan zullen de gemeenten Deventer en Lochem met elkaar overleggen over de te nemen maatregelen.

De verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling als gevolg van het bestemmingsplan verandert enigszins ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan, dit vanwege de invloed van het Tracébesluit en de veranderde ontsluiting in het westelijk deel van het plangebied. Dit is afgewogen en onderbouwd in het kader van het TB. Het bestemmingsplan verandert niet ten opzichte van het TB.
Verder wordt zuidelijke ontsluitingsweg niet meer in verbeelding opgenomen vanwege flexibiliteit (tenzij nodig vanuit onteigeningsregels) De omvang van de verkeersstromen verandert niet.

Voor het parkeren van (vracht-)auto's, fietsen en het laden en lossen zijn voorwaardelijke verplichtingen in de planregels opgenomen. Hiermee is gewaarborgd dat wordt voldaan aan de gemeentelijke eisen op dit gebied.

Conclusie:

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Plansystematiek en indeling

5.1.1 Wettelijk kader

Dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

5.1.2 Verbrede reikwijdte en planinhoud

Het bestemmingsplan is vormgegeven als een plan op grond van de Crisis en herstelwet. De verbrede reikwijdte is in het voorliggend bestemmingsplan nog enigszins bescheiden. Het gaat niet om een volledig nieuwe ontwikkeling, maar een grotendeels conserverend bestemmingsplan. De gemeente wil alle nieuwe plannen, ongeacht de inhoud, als een CHW plan vormgeven, omdat dan zo veel mogelijk hetzelfde regime geldt binnen het gemeentelijk grondgebied.

In dit bestemmingsplan worden de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) samengevoegd tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken.

De verbreding is op de eerste plaats te vinden in het afwijken van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP). Door het zogenaamde stapelen van functies wordt het voor een burger en de professional duidelijker welke functies op een locatie zijn toegestaan. Verder zijn specifieke regels voor duurzaamheid opgenomen in de vorm van voorwaardelijke verplichtingen voor onder andere natuurinclusief bouwen. Op zich zou dit ook onder de huidige Wet ruimtelijke ordening mogelijk kunnen zijn, maar, zoals al aangegeven, wordt voor nieuwe plannen binnen de gemeente de CHW-vorm gekozen.

Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Locatie West   Bedrijvenpark A1 2009
Bedrijvenpark A1, herziening West
Bedrijvenpark A1, wp archeologie  
NL.IMRO.0150.D124-OH01
NL.IMRO.0150.D124b-VG01NL.IMRO.0150.W004.VG01  
Locatie Oost   Bedrijvenpark A1, herziening Oost   NL.IMRO.0150.D124c.VG01  
5.1.3 Planopzet

De indeling van het plan is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 Functieregels:

Hoofdstuk 2 bevat de planregels voor de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, die specifiek voor die functie gelden. Op een perceel kunnen meerdere functies zijn toegedeeld. Een voorbeeld is de functie 'Railverkeer' in combinatie met de functie 'Verkeer', waar de spoorweg en de weg voor autoverkeer elkaar kruisen.

Binnen alle functies is rekening gehouden met de mogelijke realisering van voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging en voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie.

Hoofdstuk 3 Bouwregels

Hoofdstuk 3 bevat de planregels voor het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat bij welke functie op welke locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen:

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen voor Archeologie. Deze overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen omvatten niet het gehele plangebied.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen

Hoofdstuk 5 bevat gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel, bouwregel of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat om de aanduiding van de geluidzone van het geluidgezoneerd industrieterrein Bergweide en de aanduiding 'overige zone', waarmee voor het gehele plangebied een koppeling wordt gemaakt met de algemene regels.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Hoofdstuk 6 bevat algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, duurzaamheidsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel. In de algemene bouw- en gebruiksregels zijn ook enkele voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels

Tenslotte bevat hoofdstuk 7 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.2 Artikelgewijze plantoelichting

5.2.1 Inleidende regels

In dit onderdeel zijn alle relevante begripsomschrijvingen opgenomen.

5.2.2 Functieregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden

Deze functie is toegekend aan gronden, waarvoor natuur- en landschapswaarden gelden. Binnen deze functie geldt een specifieke aanduiding 'houtwal' waar conform het inrichtingsplan een houtwal wordt gerealiseerd, en 'specifieke vorm van groen - grondwal' waar de grondwal met daarop een houtwal komt te liggen.

Artikel 4 Bedrijventerrein - categorie 2, Artikel 5 Bedrijventerrein - categorie 3.1, Artikel 6 Bedrijventerrein - categorie 3.2

Deze functies komen overeen met de huidige bestemmingen voor de verschillende soorten toegelaten bedrijven, waarbij de huidige inwaartse milieuzonering grotendeels is overgenomen. Zoals al eerder in deze toelichting aangegeven is op een deel van de gronden in het zuidwestelijk deel van het plangebied vestiging van bedrijven in milieucategorie 2 mogelijk gemaakt (in plaats van milieucategorie 1 conform het vigerende bestemmingsplan). Binnen deze functies zijn ook ontsluitingswegen mogelijk, zodat de ligging van de aan te leggen wegen flexibel kan blijven. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 7 Dienstverlening - faciliterend

Deze functie geldt voor het perceel in het zuidwesten van het plangebied, waar ondergeschikte dienstverlening kan plaatsvinden, ondersteunend aan de bedrijfsbestemming. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 8 Groen

Deze functie is toegedeeld aan een groot deel van de gronden om het bedrijventerrein. Toegelaten activiteiten zijn onder andere groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze functie kan samenvallen met de functie Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden, als daarvoor aanleiding is. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 9 Horeca 2b - faciliterend

Deze functie is toegedeeld aan gronden waar ondersteunende horeca-activiteiten in een bepaalde categorie zijn toegelaten. De horecafunctie is niet de hoofdfunctie, maar staat ten dienste van ter plaatse gevestigde bedrijven. Te denken valt aan bijvoorbeeld een bedrijfskantine of -restaurant. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 10 Hotel- en Congresacccommodatie

Deze functie is toegekend aan de gronden waarop motel van der Valk is gevestigd. De toegelaten activiteiten zijn gelijk aan de huidige bestemmingsregeling. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 11 Kantoor - faciliterend

Deze functie is toegedeeld aan gronden waarop ondersteunende kantooractiviteiten zijn toegelaten en kantoor dus niet de hoofdfunctie is. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 12 Maatschappelijk - faciliterend

Deze functie is toegedeeld aan gronden waarop ondergeschikte maatschappelijke doeleinden zijn toegelaten, die niet de hoofdfunctie vormen. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 13 Opslag - kermis- en soortgelijke attracties

Deze functie is opgenomen op de locatie waar tevens woonwagenstanplaatsen zijn toegelaten. De functie is niet gekoppeld aan de woonwagenstanplaats, omdat de twee functies ook los van elkaar op het perceel gerealiseer kunnen worden.

Artikel 14 Railverkeer

Deze functie geldt voor de huidie spoorlijn Zutphen - Deventer, voor zover deze deel uitmaakt van het plangebied. Op enkele locaties binnen deze functie zijn ook andere functie toegekend, zoals Water en Verkeer, omdat de spoorlijn daar een weg of een watergang kruist. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 15 Sport - faciliterend

Deze functie is toegedeeld aan gronden waarop ondergeschikte sportdoeleinden zijn toegelaten, die niet de hoofdfunctie vormen. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 16 Verkeer

Deze functie is toegekend aan enkele bestaande wegen binnen het plangebied. De ontsluitingswegen binnen de functies Bedrijventerrein zijn rechtstreeks mogelijk en hebben niet apart de functie Verkeer toegekend gekregen. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 17 Water

Deze functie geldt voor de in het plan aanwezige watergangen. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 18 Wonen

Deze functie geldt voor de bestaande woningen in het plangebied. De regels uit de vigerende bestemmingsplannen zijn overgenomen. Ook zijn voorzieningen ten behoeve van de waterberging en (de opwekking van) duurzame energie toegelaten.

Artikel 19 Woonwagenstandplaats

Deze functie is toegekend aan de gronden ten zuiden van de Waterdijk waar maximaal 3 woonwagenstandplaatsen mogelijk zijn gemaakt.

5.2.3 Bouwregels

Per functie zijn genummerde bouwregels gegeven, waarbij de bouwmogelijkheden uit de vigerende plannen onverkort zijn overgenomen.

Specifieke aandacht vraagt Bouwregel-42. Deze bouwregel geldt ter plaatse van de functies Bedrijventerrein. Naast de reguliere bouwregels is ook een verplichting opgenomen om natuurinclusief te bouwen, gekoppeld aan een puntensysteem (zie ook paragraaf 4.8). De specificaties zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
Ook is de voorwaarde opgenomen dat er pas gebouwd mag worden nadat de grondwal nagenoeg is aangelegd. Dit om te voorkomen dat er te veel zichtoverlast ontstaat vanuit omwonenden.
Teven is een voorwaarde opgenomen dat de dakconstructie van gebouwen stevig genoeg moet zijn voor het dragen van zonnepanelen inclusief de technische installaties.
Voor de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van bedrijven kan met een vergunning worden afgeweken teneinde een hogere bouwhoogte te realiseren. Deze omgevingsvergunning kan uitsluitend verleend worden als aangetoond wordt dat de hogere hoogte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad. Indien de hogere hoogte nodig is voor het realiseren van (een onderdeel van) een duurzame energievoorziening, dan kan ook hiervoor de afwijkende bouwhoogte worden toegestaan. In dat geval hoeft niet aan de eerste twee voorwaarden te worden getoetst. Voor de locaties grenzend aan de Deventerweg geldt een toevoeging van maximaal 2 meter op de toegestane bouwhoogte, op de rest van het bedrijvenpark geldt een toevoeging van maximaal 5 meter.

5.2.4 Dubbelbestemmingen

Hieronder vallen de vigerende dubbelbestemmingen voor archeologie, die uit de vigerende plannen zijn overgenomen.

5.2.5 Gebiedsaanduidingen

Hieronder valt alleen de huidige geluidzone - industrie, die hoort bij het Geluidgezoneerde industrieterrein Bergweide en deels het plangebied overlapt. Binnen deze aanduiding mogen geen geluidgevoelige objecten worden opgericht, wat in de planregels voor de verschillende functies is vertaald.

5.2.6 Algemene regels
5.2.6.1 Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

5.2.6.2 Algemene bouwregels

In dit artikel is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor het afwijken van bestaande maten en afstanden

5.2.6.3 Algemene gebruiksregels

In dit onderdeel van de regels is aangegeven wat in elk geval wordt gezien als met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Hieronder valt ook het gebruiken van gronden en bouwwerken met een hogere stikstofemissie en/of -depositie dan is toegelaten op grond van de Vergunning van Gedeputeerde Staten van 2012.

Onder voorwaarden is het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis mogelijk. In dit onderdeel worden de voorwaarden die hiervoor gelden uitgewerkt. Ditzelfde geldt voor de activiteit kleinschalige kinderopvang.

Verder zijn een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:

  • a. 36.4: parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: omgevingsvergunningen voor het bouwen of het gebruiken worden pas verleend als in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013.
  • b. 36.5: duurzame energie: omgevingsvergunningen voor het bouwen of gebruiken binnen de functies Bedrijventerrein worden pas verleend als wordt voorzien in duurzame energie. In ieder geval dient het dakvlak voorzien te worden van zonnepanelen, tenzij het dak al wordt gebruikt voor een maatregel om natuurinclusief te bouwen, zoals het realiseren een groen dak.
  • c. 36.6: natuurinclusief gebruik gronden en bouwwwerken: in dit onderdeel is een koppeling gemaakt met een puntensysteem voor bepaalde maatregelen (zie ook paragraaf 4.8) voor de verschillende bedrijfsfuncties. De specificaties zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
  • d. 36.7: wateropvang: de wateropvang binnen de verschillende bedrijfsfuncties moet voldoen aan de uitgangspunten van de gemeente, waarmee de totale behoefte aan wateropvang is berekend, namelijk 10mm/m2 perceelsoppervlak. Dit is in een voorwaardelijke verplichting vastgelegd.
  • e. 36.8: groenstrook: per bouwperceel is de verplichting opgenomen om in de strook tussen de bebouwing en de weg een groenstrook in te richten. De specificaties zijn opgenomen in een bijlage bij de regels.
5.2.6.4 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kan, onder bepaalde voorwaarden, van het bestemmingsplan worden afgeweken op ondergeschikte punten, zoals maten, grenzen, enz.

5.2.6.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen van bestemmings- en bouwvlakken, de Staat van Bedrijfsactiviteiten en het toevoegen, verwijderen, veranderen van een risicovolle inrichting.

5.2.6.6 Overige regels

In de overige regels is een voorrangsregeling opgenomen in het geval toegedeelde functies, dubbelbestemmingen, aanduidingen en dergelijke niet naast elkaar kunnen gelden.

5.2.7 Overgangs- en slotregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

In de slotregel is de naam van het plan opgenomen.

Hoofdstuk 6 Participatie en procedure

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Participatie

De gemeente heeft een communicatieplan gemaakt, op grond waarvan de participatie wordt uitgevoerd. Een eerste informatieavond in Epse heeft in september 2019 plaatsgevonden. Ook is overleg geweest met de gemeente Lochem, een aantal bewoners van de Deventerweg en het bestuur van de Dorpsraad Epse.

De opmerkingen die tijdens de informatieavond en gesprekken zijn gemaakt zijn indien mogelijk, verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan. De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het concept ontwerpbestemmingsplan.

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta
  • Gemeente Lochem
  • Rijkswaterstaat

6.3 Procedure

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder kan binnen deze termijn een zienswijze indienen. De ingediende zienswijzen worden betrokken bij de vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Exploitatieplan

De financiële uitvoerbaarheid is geborgd door het exploitatieplan (Bedrijvenpark A1, derde herziening NL.IMRO.0150.EP124c-VG01). Voor zover de kosten van grondexploitatie namelijk niet worden gedekt uit de gemeentelijke gronduitgifte en de gemeentelijke grondexploitatie, gebeurt dat door kostenverhaal op basis van het exploitatieplan.