direct naar inhoud van 4.3 Milieu-aspecten
Plan: T en D terrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.D135-VG01

4.3 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

In de omgeving van de toekomstige woningen zijn verschillende bedrijven gevestigd. Er is gekeken naar de richtlijnafstanden, op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Aan de richtlijnafstanden ten aanzien van het spoorwegemplacement van de NS (de indicatieve aan te houden afstanden voor de aspecten gevaar en geluid bedragen 300 meter), de locatie Karwei, de locatie Spos en Bouwbasic (de indicatieve aan te houden afstand bedraagt 10 m) wordt niet overal voldaan. Hierna wordt nader ingegaan op de aspecten geluid en externe veiligheid om aan te tonen dat voor de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

4.3.2 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, omliggende bedrijven en van de naastgelegen spoorlijn, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de Wet milieubeheer. Door Oranjewoud is, in het kader van deze grenswaarden, akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai afkomstig van de Veenweg en naar het railverkeerslawaai afkomstig van de naastgelegen spoorlijn (Akoestisch onderzoek Bouwplan op het voormalige T&D-terrein aan de Veenweg te Deventer, proj.nr. 249409, rev. 01, aug. 2012, zie bijlage 2). Daarnaast zijn de akoestische gevolgen van de bedrijven in de onmiddelijke omgeving akoestisch getoetst.

Wegverkeerslawaai

Zoneplichtige wegen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Veenweg ten hoogste 58 dB bedraagt, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden. De overschrijding geldt voor het bouwblok in het westen van het plangebied. Men is voornemens hier een appartementencomplex te realiseren met 15 appartementen.

Gelet op de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Veenweg, is het aan het college van burgemeester en wethouders om een hogere waarde te verlenen. Een hogere waarde kan verleend worden, omdat het niet aannemelijk is dat het toepassen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen doelmatig is en bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige aard.

Niet-zoneplichtige wegen

Ten gevolge van het wegverkeer op de Weseperstraat en de Oude Holterweg bedraagt de geluidbelasting ten hoogste respectievelijk 50 dB en 51 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Voor alle niet-zoneplichtige wegen geldt dat toetsing aan de normering van de Wet geluidhinder formeel niet kan plaatsvinden. Vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' kan wel door de gemeente worden overwogen de geluidbelasting langs deze wegen te beperken.

Railverkeerslawaai

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De geluidbelasting vanwege het railverkeer op het traject bedraagt ten hoogste 69 dB. De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 68 dB wordt daarmee ook overschreden. De overschrijding vindt plaats op de geprojecteerde woningen aan de zuidkant van het plangebied. Het vaststellen van een hogere grenswaarde door het college van burgemeester en wethouders zonder het nemen van geluidreducerende maatregelen is daardoor niet mogelijk.

Door het treffen van maatregelen in het overdrachtsgebied door middel van het toepassen van de zogenaamde 'NA-NOV-geluidschermen' evenwijdig aan het spoor, wordt het geluid vanwege het railverkeer beperkt. In de bestaande situatie zijn dergelijke schermen al toegepast, deze lopen echter niet volledig door tussen het spoor en het plangebied.

Door in het 'gat' van circa 200 meter tussen de 2 bestaande NA-NOV-geluidschermen een geluidscherm te plaatsen van 2 meter hoogte, wordt de geluidbelasting op de woningen binnen het plangebied ten hoogste 65 dB. De maximaal te ontheffen grenswaarde wordt nu niet meer overschreden, de voorkeursgrenswaarde echter nog wel.

Wordt het scherm verhoogd naar ongeveer 8 meter dan wordt de voorkeursgrenswaarde niet meer overschreden. De gemeente Deventer heeft aangeven dat het scherm ingepast moet worden tussen de geprojecteerde NA-NOV-geluidschermen en er niet bovenuit mag steken. Dit komt neer op een scherm met een hoogte van 2 meter dat via een afbouw aansluit op het scherm met hoogte 1,5 m aan de Parallelweg. Het plaatsen van extra schermen of het ophogen van bestaande schermen is daarmee niet aan de orde.

Industrielawaai

Voor het emplacement geldt dat de bestaande eerstelijns bebouwing de begrenzing aangeeft van de activiteiten van het emplacement. Hierop is 55 dB(A) vergund. Wanneer herstructurering van de stedenbouwkundige opzet van de wijk verandert, is het zo dat als de nieuwe eerstelijns bebouwing niet dichter bij het spoor komt, er feitelijk geen probleem is.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'Groene Boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.

Voor het bepalen van minimale afstand tussen de Karwei (Weseperstraat 7) en de Spos (Spos Stedendriehoek Deventer, Weseperweg 17 en Bouwbasic Veenweg 67) ten opzichte van de grpojecteerde woningen wordt ervan uitgegaan dat het plangebied met zijn directe omgeving wordt getypeerd als een 'gemengd gebied'. Blijkens de brochure Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt onder 'gemengd gebied' verstaan een gebied met een matige tot sterke functievermenging waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het plangebied wordt beschouwd als onderdeel van dergelijk gebied.

Volgens de VNG-brochure is bij het omgevingstype gemengd gebied in onderhavige situatie de aanbevolen afstand tussen woningen en de bestaande bedrijven 10 m. De kortste afstand tussen de bedrijfspercelen en de grens van het bebouwingsvlak van de geprojecteerde woningen bedraagt 11,5 m (mogelijk 13 m, nog nat te meten). Aan de volgens de BVNG-systematiek minimaal aan te houden afstand wordt daarmee voldaan. Voor de nieuwe woningen geldt derhalve dat het aannemelijk is dat er een acceptabel woon- en leefklimaat wordt geboden. Daarnaast geldt in dat kader, dat het aannemelijk is dat de bestaande bedrijven, doordat aan de minimale afstand wordt voldaan, niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Cumulatie

Aangezien er voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden die voor de genoemde bronnen van geluid gelden, is de cumulatieve geluidbelasting inzichtelijk gemaakt in genoemd akoestisch onderzoek. De cumulatieve geluidbelasting is hier maximaal 63 dB (beoordelingspunt 115 appartementencomplex Veenweg). Ingevolge art. 110a lid 6 dient het bevoegd gezag te beoordelen of deze cumulatie leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting.

Conclusie

Met inachtneming van de aanbevelingen in het akoestisch onderzoek, is de verwachting dat de hogere grenswaarden worden verleend en het aspect geluid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit plan.

4.3.3 Bodem

Na de sloop van gebouwen van het bedrijf Thomassen en Drijver Verblifa in 2003 is geconstateerd dat ter plaatse sprake is van een ernstige en urgente bodemverontreiniging. Na het indienen van het saneringsplan en het instemmen hiermee door de gemeente is in 2009 gestart met de sanering van het terrein. De resultaten van de sanering zijn weergegeven in het evaluatierapport. Over de resultaten is door de gemeente een positieve beschikking afgegeven. In het voorjaar van 2010 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Acorius Advies (zie bijlage 3). Naast lichte verhogingen is een matig verhoogd gehalte aan lood aangetroffen. Na aanbeveling is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ter plaatse van twee boringen een sterk verhoogd gehalte lood is aangetroffen. Deze loodverontreiniging zal medio 2011 gesaneerd worden.

Na afronding van de grondsanering is in 2010 de in-situ sanering gestart (fase 2). De in-situ sanering vindt globaal plaats in het traject van 4,0 - 6,0 m-mv. Dit traject is sterk verontreinigd met vluchtige aromaten, vluchtige organochloorverbindingen en plaatselijk PCB's. De in-situ sanering van grond en grondwater vindt plaats door middel van persluchtinjectie, bodemluchtafzuiging en grondwateronttrekking.

De doelstelling van de sanering is het functiegericht en kosteneffectief saneren van de verontreinigingen met minerale olie, aromaten (BTEXN) en VOCL's (en nadien tevens PCB's) in de grond en het grondwater. De sanering is erop gericht om de spoedeisendheid en daarmee de onaanvaardbare risico's voor de mens ten aanzien van het toekomstige gebruik -wonen met tuin- weg te nemen en het verifiëren van de stabiele eindsituatie. Op het moment dat de saneringsdoelstelling is behaald, zal het bevoegd gezag Wbb, de gemeente Deventer, een instemmingsbeschikking nemen op de uitgevoerde in-situ sanering.

Gebruiksbeperkingen:

  • Aangezien een restverontreiniging op de locatie aanwezig blijft, dient (de omvang van) de restverontreiniging opgenomen te worden in een nazorg- en beheerplan, waarin tevens de gebruiksbeperkingen van de locatie aangegeven moeten worden. In het algemeen houden de gebruiksbeperkingen in dat voor een wijziging in het gebruik (bebouwing en verharding) van de locatie toestemming nodig is van het bevoegd gezag, de gemeente Deventer. Binnen 3 maanden na instemming op het saneringsverslag dient het nazorg- en beheerplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd worden.
  • Het onttrekken van grondwater is niet toegestaan.
  • Daarnaast dienen graafwerkzaamheden op de locatie, vanwege de aanwezigheid van de restverontreinigingen, te worden gemeld. Dit geldt ook voor afvoer en hergebruik van de vrijkomende grond.

Conclusie

In 2010 is de eerste sanering afgerond, hierover is door de gemeente een positieve beschikking afgegeven. In 2011 zijn aanvullende saneringswerkzaamheden verricht. De planning van de in-situ sanering is dat binnen circa 2 tot 3 jaar de beoogde saneringsdoelstelling gehaald zal worden. Na instemming van het bevoegd gezag Wbb zal de bodemkwaliteit geschikt zijn voor het beoogde doel. Op het moment dat er restverontreinigingen achterblijven op het terrein, zijn gebruiksbeperkingen van toepassing.

4.3.4 Luchtkwaliteit

Op 17 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling wanneer er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, het project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt en/of het project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit. Dit project valt onder de normstelling van 1500 woningen en draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is daarmee niet nodig.

Vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is wel naar de lokale luchtkwaliteit gekeken. Op basis van de gemeentelijke Verkeersmilieukaart kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de normstelling voor luchtkwaliteit.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voldaan wordt aan de eisen, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit. De wet staat de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied niet in de weg. De lokale luchtkwaliteit is geschikt voor een goed woon- en leefklimaat.

4.3.5 Externe veiligheid

Risicobronnen nabij het plangebied

Nabij het plangebied bevindt zich het spoorwegemplacement en het doorgaande spoor. Over het doorgaande spoor worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Op het emplacement worden treinen met gevaarlijke stoffen gerangeerd. Het betreft treinen die vanuit Zutphen richting Deventer rijden en op het emplacement van rijrichting veranderen, om vervolgens richting Almelo te vertrekken. Dit keren van rijrichting wordt aangeduid als “kopmaken”.

Daarnaast vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over doorgaand spoor komend uit Apeldoorn.

Het doorgaand spoor en het spoorwegemplacement worden in het kader van het aspect externe veiligheid gezien als twee aparte risicobronnen.

Regelgeving

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven en installaties zoals in dit geval het spoorwegemplacement is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Wet milieubeheer, en voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen zoals in dit geval het doorgaand spoor, in de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Zoals in paragraaf 3.4.3 is aangegeven past deze ontwikkeling binnen de gestelde ambitie in de nota “Omgevingsvisie externe veiligheid” van de gemeente Deventer.

Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico

In het rapport “Externeveiligheidsberekeningen ontwikkeling T&D terrein Deventer” opgesteld door Save/Oranjewoud d.d. 10 aug. 2012 is het nieuwbouwplan doorgerekend (zie bijlage 4). De conclusies luiden als volgt.

Doorgaand spoorvervoer

Voor de berekening met de basisnetcijfers kan geconcludeerd worden dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij realisatie van de bouwplannen is er een toename van het groepsrisico.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de overschrijdingsfactoren.

Variant   Overschrijdingsfactor*  
Prognose 2007    
Huidige situatie   3,4  
Toekomstige situatie   5,3  
Basisnet    
Huidige situatie   0,035  
Toekomstige situatie   0,039  

* Oriëntatiewaarde = 1,0

Emplacement

Ten aanzien van het emplacement kan geconcludeerd worden dat in beide situaties geen overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico te zien is. Bij realisatie van de bouwplannen is wel een toename van het groepsrisico te zien.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de overschrijdingsfactoren.

Variant   Overschrijdingsfactor*  
Huidige situatie   0,73  
Toekomstige situatie   0,77  

* Oriëntatiewaarde = 1,0

Opgemerkt wordt dat alle relevante wissels voor het kopmaken van gevaarlijke stoffen op het emplacement zijn voorzien van ATB-Vv (bronmaatregel). Dit staat voor "ATB-Verbeterde versie" en is een toevoeging op het Nederlandse treinbeïnvloedingssysteem ATB-EG om treinen automatisch voor een gevaarpunt te laten stoppen. Dit verkleint de aanrijkansen, zodat de berekende risico's in feite kleiner zijn.

De regionale brandweer betrokken bij het ontwerpproces

De regionale brandweer en de Deventer brandweer zijn vroegtijdig bij de ontwikkeling van de bouwvarianten voor dit plangebied betrokken. Dit heeft geleid tot optimalisatie van de plannen. Bij de inrichting van het plan is rekening gehouden met het voorlopig advies uitgebracht per brief d.d. 19 november 2007 met kenmerk 20071993 en het advies uitgebracht per brief d.d. d maart 2008 met kenmerk 20080385. Het voorontwerp is opnieuw ter advisering aan de regionale brandweer voorgelegd in het kader van het vooroverleg art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Er is een reactie binnengekomen per brief d.d. 5 december 2011 met kenmerk V11.017834 (zie hiervoor paragraaf 6.4). Tot slot is een aanvullend advies uitgebracht per brief d.d. 31 juli 2012 met kenmerk V12.001618.

Er zullen eisen meegegeven worden aan de bouwer om goede vluchtroutes te realiseren, met name aan de achterkant voor de woningen langs het spoor. De brandweer wordt betrokken bij het proces voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Hierin komt de toets op goede vluchtwegen naar voren.

Verankering personendichtheid

De personendichtheid van het plan is verankerd doordat het plan niet meer dan 160 woningen toelaat.

Zelfredzaamheid

In de wijk zijn woningen gepland. De bewoners daarvan beschikken over een gemiddelde zelfredzaamheid. Het plan kent geen bestemmingen voor mensen met een verminderde zelfredzaamheid.

-Ontvluchtingsroutes in het plangebied

Het plangebied is voorzien van een fijnmazig wegennet waardoor van de risicobron af kan worden gevlucht in verschillende richtingen. De wegennet sluit aan op de vluchtmogelijkheden in de omliggende bebouwing. De ontvluchtingsmogelijkheden zijn goed.

-Ontvluchtingsroutes van gebouwen

Er is in hoofdzaak gekozen voor grondgebonden woningen. De woningen aan de spoorzijde hebben de mogelijkheid via de achterpaden te vluchten.

-Sirenedekkingsgebied

Het gehele plangebied is voorzien van voldoende sirenedekking zodat de alarmering in de wijk goed hoorbaar is.

Bereikbaarheid

-Bereikbaarheid van de risicobronnen het spoorwegemplacement en het doorgaand spoor

Het spoorwegemplacement waarop met gevaarlijke stoffen wordt gerangeerd is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee ontsluitingwegen. Eén via de Berkelweg en één via de Oude Bathmenseweg. Deze toegangen maken het mogelijk om bij verschillende windrichtingen toch de eventuele ongevalslocatie te kunnen benaderen.

-Bereikbaarheid op planniveau

Het plangebied is bereikbaar voor de hulpdiensten via twee routes. Een route via de Veenweg aan de westzijde van het plangebied en aan de oostzijde via de Henri Dunantlaan en vervolgens de Rielerweg. De Rielerweg is uitgevoerd als fietsstraat en is vanaf de Henri Dunantlaan niet voor autoverkeer toegankelijk. Voor de brandweer is een voorziening getroffen zodat deze route voor de hulpdiensten toegankelijk blijft. Het plangebied ligt op korte afstand van de brandweerkazerne. Via de Veenweg route is die afstand 800 meter, via de Henri Dunantlaan 1500 meter. De aanrijtijd is daarmee zeer kort te noemen.

Verder is de wijk zodanig ontworpen dat parallel aan het spoor een weg wordt vrijgehouden om de wijk aan de zuidkant beter bereikbaar te maken en het spoor en het emplacement aan de noordzijde beter bereikbaar te maken. Hiertoe wordt de Weseperweg verbonden met de Parallelweg. Tevens is er daarnaast nog een nieuwe centrale ontsluitingsweg in de wijk, aansluitend op de Veenweg. De bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de wijk is optimaal. Mogelijk wordt in de toekomst op de Veenweg éénrichtingsverkeer ingesteld. Reeds is besloten dat in dat geval de rijrichting naar het noorden zal zijn, mede ten behoeve van het aanrijden naar de wijk door de brandweer.

-Bereikbaarheid op perceelsniveau

Naast de bereikbaarheid die reeds is vastgelegd in de infrastructuur van het plangebied dienen percelen tevens aan bereikbaarheidseisen te voldoen. Deze eisen zijn vastgelegd in artikel 2.5.3 van de Bouwverordening gemeente Deventer 1992/2007. Bij bouwvergunningverlening wordt getoetst op deze eisen. De eisen komen er kortweg op neer dat de toegangswegen geschikt moet zijn voor de hulpdiensten. Tevens moeten opstelplaatsen voor de brandweer beschikbaar zijn zodat een verbinding gelegd kan worden tussen de bluswatervoorziening en de brandweerauto's. Dit plangebied voldoet aan die eisen.

Bestrijdbaarheid

- Rampenbestrijding

Ten behoeve van het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement en het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is in het verleden een Rampenbestrijdingsplan spoor opgesteld. Deze heeft echter geen juridische basis meer. Hiervoor in de plaats is een Rampenplan en een Aanvalskaart voor het emplacement opgesteld. Hierin is de operationele voorbereiding op rampen uitgewerkt.

- Bluswater en bluswatercapaciteit

De benodigde bluswatercapaciteit bij het zwaarste scenario, de dreigende warme BLEVE van een LPG spoorketelwagon, is voor het gebruik van 2 mobiele waterkanonnen voor het koelen 150 m3/ uur water. Bij het gelijktijdig koelen van een andere aangestraalde LPG is de totale hoeveelheid 300 m3/uur. De standaard gehanteerde waarde is dan 360 m3 /uur. Deze waterhoeveelheid zal binnen 20 minuten beschikbaar moeten zijn. Voor de andere maatgevende scenario’s zoals plasbranden van brandbare vloeistoffen, uitstoom van toxische vloeistoffen en/of toxische gassen is minder water benodigd.

Het bluswater is niet direct in het plangebied voorhanden, maar zal aangevoerd moeten worden via een “groot water transportsysteem’. Dit houdt in dat water gehaald wordt uit de omliggende waterpartijen en pompen dat via 6” slangen naar de plek toe getransporteerd wordt.

Eindafweging

De hoogte van de beschreven risico's en de maatregelen die op het gebied van zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid zijn genomen zijn optimaal gezien de ligging van de wijk in de bebouwde omgeving en ten opzichte van het emplacement. De maatregelen die ter verbetering zijn ingezet, zoals de 2e oprit voor de hulpdiensten aan de Oude Bathmenseweg, de verbinding tussen de Weseperweg en de Parallelweg, de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de Henri Dunantlaan naar de Rielerweg komen ten goede aan Voorstad Centrum en de Rivierenwijk. Het uitvoeren van de Omgevingsvisie externe veiligheid in deze heeft deze veiligheidsaspecten in dicht bebouwd gebied verhoogd.

4.3.6 Ecologie

Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving zijn een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook is het plangebied niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet).

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het braakliggende karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn. Uitzondering hierop vormen mogelijk de aanwezigheid van de dier- en plantensoorten die voorkomen in groene deelgebieden.

In de Woonvisie 2008+ en de Visie Duurzaam Deventer zijn ecologische ambities vastgelegd. Dit resulteert voor dit plan in de volgende uitgangspunten. Deze moeten worden vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan of een equivalent hiervan:

  • per strekkende 3 m gevel wordt een nestelgelegenheid voor de gierzwaluw ingebouwd. Deze nestelgelegenheid is op minstens 3 m van de grond gesitueerd en zit bij voorkeur op het oosten of op het noorden en de aanvliegroute van de gierzwaluw is vrij. Gebouwen waarvan (delen van) de gevel lager zijn dan 3 m komen hiervoor niet in aanmerking;
  • ten behoeve van de huismus wordt standaard de vogelvide in plaats van vogelschroot toegepast;
  • in de groenvoorziening worden uitsluitend inheemse, streekeigen, bomen, heesters en vaste planten toegepast.

Plangebied

In de huidige situatie ligt het plangebied braak. Alle bebouwing is gesloopt. Er zijn dus geen nestmogelijkheden voor uilen en vleermuizen aanwezig. Op het terrein staan geen bomen of ander hoog opgaand groen, alleen lage vegetatie. Deze lage vegetatie wordt op structurele en frequente basis gemaaid, waardoor beschermde soorten zich niet zullen vestigen. Het uitvoeren van een Natuurtoets is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de planvorming.

4.3.7 Duurzaamheid

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid. Het nieuwe milieubeleidsplan 2009-2014 is nog in ontwikkeling, de Visie Duurzaam Deventer bevat de kaders en beleidsrichtlijnen voor het nieuwe milieubeleidsplan. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Deze ambitie luidt, voor zover relevant voor het plangebied, als volgt:

  • woningbouwprojecten van minder dan 200 woningen, CO2 vrijwel neutraal;
  • openbare verlichting en openbaar verboer energieneutraal;
  • fietsverkeer wordt gefaciliteerd.

Het plangebied 'T en D terrein' maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Bij de uitwerking van de wijk en de woningen wordt rekening gehouden met het beleid van de gemeente Deventer op het gebied van duurzaamheid.

Er zal een duurzaamheidsscan uitgevoerd worden. De uitkomsten zullen zoveel mogelijk in de planvorming verwerkt worden, bijvoorbeeld duurzaam materiaalgebruik en energiebesparingsmaatregelen.