Plan: | T en D terrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.D135-VG01 |
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
Het voormalige T en D fabrieksterrein wordt ontwikkeld tot woongebied. Op de locatie zijn maximaal 160 een- en meergezinswoningen gepland. Het verhard oppervlak neemt door de ontwikkelingen niet toe ten opzichte van het verhard oppervlak van het voormalige fabrieksterrein.
Uit geohydrologisch onderzoek (DHV, Waterhuishoudings- en rioleringsplan, dossier : D2160.01.001, registratienummer : LW-DE20100108, versie : 1, november 2010) is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit goed doorlatende zandgronden. Op een diepte van circa 2,0 m beneden maaiveld is een slecht doorlatende kleilaag aangetroffen.
Uit grondwatermetingen van de gemeente Deventer blijkt dat de GHG in het plangebied op circa 4,6 m +NAP ligt (ca. 1,9 m-mv). De ontwateringsdiepte is daarmee voldoende voor de ontwikkelingen. Om het maaiveld goed aan te laten sluiten op het omliggende gebied, en te voorkomen dat hemelwater afstroomt naar het lager gelegen plangebied, moet het gebied opgehoogd worden tot circa 6,5 m +NAP.
De doorlatendheid van de bodem, met uitzondering van de kleilaag, is overal hoger dan 0,5 m/dag. Infiltratie van hemelwater is mogelijk als de slecht doorlatende kleilaag wordt ontgraven en deze locaties worden aangevuld met goed doorlatend materiaal. De gemeente Deventer hanteert als uitgangspunt dat bij nieuwbouw een infiltratievoorziening met een minimale inhoud van 10 mm berging over het gehele verharde oppervlak op het perceel wordt gerealiseerd. Ook in infiltratievoorzieningen op openbaar terrein moet minimaal 10 mm berging aanwezig zijn.
In het plangebied wordt bij benadering 11.200 m2 van het openbaar gebied verhard. Bij 10 mm berging betekent dit dat 127 m3 waterberging in openbaar gebied gerealiseerd moet worden. Op basis van de bergingsopgave en de mogelijkheden in het plangebied zijn een aantal varianten opgesteld voor de omgang met hemelwater.
Deze staan hieronder omschreven:
Variant 3, bovengrondse afvoer naar centrale voorzieningen is praktisch niet realiseerbaar. Hiervoor moeten verschillende bouwpeilen worden toegepast binnen de rijtjeswoningen en ontstaan problemen ten aanzien van externe veiligheid en de ontwatering rondom de spoorbaan. De twee overige varianten kunnen wel worden toegepast in het plangebied. Bij de uitwerking van het plan wordt een keuze gemaakt in de twee varianten die toegepast kunnen worden. Deze gekozen variant wordt daarna op detailniveau uitgewerkt.
Het bestemmingsplangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied. Deze dijkring heeft een risico op overstroming, maar het gebied loopt bij overstroming minder snel en ondiep onder. Door klimaatveranderingen moet meer rekening houden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (gereed in 2011), kaarten (gereed 2014) en risicobeheersplannen (in werking per 22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden. De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het plangebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.
Voor 2015 zullen in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier maatregelen bij Deventer worden uitgevoerd, die bij hoogwater een waterstandsdalend effect hebben.
De maaiveldhoogte van het onderhavige plangebied varieert van 5,5 tot 6,3 m +NAP. Het plangebied wordt opgehoogd tot circa 6,5 m +NAP, vanwege de aansluiting op het omliggende gebied en om te voorkomen dat hemelwater naar lager gelegen plangebieden stroomt.
Conclusie
De relatief grote afstand tot de IJssel, het verhogen van de maaiveldhoogte en de maatregelen die getroffen worden in het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier, zorgen ervoor dat in het plangebied geen overstroming te verwachting is.
Het waterschap Groot Salland is bij deze ontwikkeling betrokken. Er is overleg gevoerd tussen de initiatiefnemer, gemeente Deventer en het waterschap. Waterschap Groot Salland heeft haar uitgangspunten kenbaar gemaakt in de memo ‘Uitgangspunten T en D terrein’ (februari 2010). Met deze uitgangspunten is rekening gehouden. In het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening heeft het waterschap dit bestemmingsplan beoordeeld. Zij zagen geen aanleiding voor het maken van opmerkingen en zijn dus akkoord met deze waterparagraaf.