direct naar inhoud van 5.3 Milieu-aspecten
Plan: Winkelcentrum Keizerslanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P259-VG01

5.3 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bedrijven en milieuzonering, geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid en ecologie.

5.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen. Anderzijds worden milieugevoelige functies als wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De reeds aanwezige bedrijven in het winkelcentrum Keizerslanden worden met dit plan conserverend bestemd. Ook zullen binnen het plangebied nieuwe bedrijven een plek krijgen. Welke bedrijven dit zijn is nu nog onbekend. In het bestemmingsplan is de bestemming 'Centrum' opgenomen. Als de nieuw te vestigen bedrijven binnen deze bestemming passen is milieuzonering niet aan de orde, de bestemming is hierop afgestemd.

Aan de noordzijde van de Karel de Grotelaan is een nieuwe supermarkt voorzien met vrij parkeren en woningbouw. Het aspect geluid is vanuit detailhandelsbedrijven het meest relevante milieu-aspect In het voor dit plan uitgevoerde akoestisch onderzoek is hier aandacht aan geschonken. In de paragraaf 5.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

5.3.2 Geluid
5.3.2.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) is de basis voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en grote industrieterreinen. Bij geluid afkomstig van bedrijven wordt de VNG richtlijn Bedrijven en Milieuzonering toegepast.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan zijn in de volgende gevallen de regels van de Wgh en de richtlijn Bedrijven- en milieuzonering van toepassing:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen, zones rondom industrieterreinen en zones rondom luchtvaartterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-) wegen;
  • het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen; herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeurgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden, tenzij zogenaamde niet geluidgevoelige gevels worden toegepast. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kan per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis te worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij het treffen van maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.

Bij het vestigen van nieuwe bedrijven anders dan op gezoneerde industrieterreinen is het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Bedrijven die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen vergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting nodig. De regels uit het Activiteitenbesluit zijn minder van belang bij het vaststellen van het bestemmingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hier in deze paragraaf toch kort aandacht aan besteed.

5.3.2.2 Wegverkeerslawaai

Geluidzone

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is de zonering van wegen geregeld. De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

Grenswaarde

De voorkeursgrenswaarde voor woningen in de zone van wegen bedraagt 48 dB (Lden). De maximale grenswaarde bedraagt 63 dB (Lden). Dit geldt voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in het stedelijke gebied in de geluidzone van een bestaande weg,

Situatie in het plangebied

Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten uit het onderzoek. (Akoestisch onderzoek Wet ruimtelijke ordening, Wet geluidhinder en Wet milieubeheer, Sirius Geluid en Milieu, projectnummer S11019, januari 2012).

Wegverkeerslawaai – nieuwe woningen

Het plan voorziet onder andere in de realisatie van nieuwe woningen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door de volgende wegen wordt overschreden:

  • Lebuïnuslaan
  • Margijnenenk

De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Er is een algemene ontheffing tot 53 dB van toepassing op grond van de algemene ontheffing wegverkeerslawaai van de provincie Overijssel (besluit MAB 96/3626, d.d. 25-02-1997). Voor de nieuwe woningen waar de geluidsbelasting hoger is dan 53 dB moet er (overeenkomstig het Interim beleid Hogere grenswaarde gemeente Deventer, maart 2007) een hogere grenswaarden verleend worden. Overeenkomstig het Bouwbesluit dient de geluidswering van de gevels te worden afgestemd op de hogere geluidsbelasting.

30 km/uur wegen

Bij 30 km/uur wegen is een toetsing aan grenswaarden uit de Wet geluidhinder niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient wel rekening gehouden te worden met geluidsbelasting vanuit de weg of parkeerterreinen. Om deze reden is hier wel aandacht aan besteed. De geluidsbelasting vanwege de 30 km/uur wegen bedraagt ten hoogste 52 dB. Deze geluidsbelasting is acceptabel, mits bij het ontwerp van het gebouw overeenkomstig het Bouwbesluit, aandacht wordt besteed aan de geluidswering van de gevels.

5.3.2.3 Geluid van bedrijven

Het plan voorziet in de realisatie van diverse detailhandelszaken, waarvan een supermarkt de meest relevante betreft. Aangezien zich nieuwe en bestaande woningen op korte afstand bevinden is onderzocht welke geluidsniveaus zouden kunnen optreden. Het plangebied kenmerkt zich door een intensieve functiemening in een stedelijke omgeving. Daarom is voor de toetsing aangesloten bij de grenswaarden volgens het Activiteitenbesluit.

Uit het onderzoek blijkt dat, door de korte afstand tussen de bedrijven en woningen, geluidreducerende maatregelen en een optimale akoestische invulling noodzakelijk is om knelpunten te voorkomen. Het gaat hierbij om maatregelen en voorzieningen aan o.a.:

  • De luchtbehandelinginstallatie
  • Winkelwagentjes
  • De uitvoering en inrichting van het parkeerdek
  • Laad- en losfaciliteiten

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, bij een zorgvuldige uitwerking, voldaan kan worden aan de geldende milieuregels (Activiteitenbesluit). Bij de uitwerking en realisatie van het plan moeten de aandachtpunten zodanig in acht worden genomen, dat voldaan wordt aan de geldende milieuregelgeving. Deze aandachtspunten vormen een formeel toetsingskader bij het in gebruik nemen van de gebouwen.

In het kader van dit bestemmingsplan is met bovenstaande aangetoond dat het woon- en leefklimaat voldoende wordt beschermd.

5.3.2.4 Conclusie

Verkeersgeluid afkomstig van de Margijnenenk en de Lebuïnuslaan overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, op nieuwe woonbestemmingen, met maximaal 12 dB. De maximale grenswaarde voor deze situatie, van 63 dB, wordt niet overschreden.

Voor de woonbestemmingen waar de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden, en de geluidbelasting hoger is dan 53 dB, zal een hogere grenswaarde vastgesteld worden. Nadat deze hogere waarde overeenkomstig artikel 110a van de Wet geluidhinder is verleend, vormt het aspect geluid afkomstig van het wegverkeer geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Deze procedure zal gelijk met het bestemmingsplan doorlopen worden.

Om het woon- en leefklimaat te beschermen tegen het geluid van de parkeerterreinen en bedrijven zijn maatregelen in onder andere het ontwerp van de nieuwbouw noodzakelijk. Deze maatregelen worden getoetst bij de in gebruikname van de panden. Bij een zorgvuldige invulling en het nemen van maatregelen is het woon- en leefklimaat in voldoende mate beschermd.

5.3.3 Bodem
5.3.3.1 Verdachte activiteiten

Binnen het gebied bevinden zich een aantal gedempte sloten. Het is niet bekend met welk materiaal deze sloten zijn gedempt. Zowel de voormalige slootbodem als het dempingsmateriaal zijn verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging. De ligging van de sloten is in onderstaand overzicht weergegeven (blauwe lijnen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P259-VG01_0009.png"

In het plangebied zijn diverse activiteiten uitgevoerd (zie rode stippen). Deze stippen wijzen op de aanwezigheid van een bedrijf / uitvoering van een activiteit welke is opgenomen in het milieusysteem van de gemeente. Uit nadere controle blijkt dat het gaat om diverse soorten detailhandel. Deze activiteiten zijn niet verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging.

5.3.3.2 Bodemonderzoeken

Binnen het gebied is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het Karel de Groteplein 11. Het onderzoek is uitgevoerd in 1999 door Tauw. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn:

  • In een enkele boring zijn bijmengingen met puin- en/of kooldeeltjes aangetroffen;
  • In de bovengrond zijn, van de geanalyseerde parameters, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden;
  • In de ondergrond en in het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde/streefwaarde en blijven beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek.

Op basis van bovenstaande gegevens met betrekking tot slootdempingen is in juli 2011 een bodemonderzoek uitgevoerd naar de slootdempingen ter hoogte van het Winkelcentrum Keizerslanden (Hunneman, projectnr. 2011460/lvh/am, juli 2011). De voormalige sloten zijn in raaien van 5 boringen (tot 2,0 m –MV) onderzocht. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek zijn:

  • Zintuiglijk zijn lichte puin- en kolengruisbijmengingen aangetroffen: Raai 1, 3: 0,5 - 1,0 m –MV, Raai 2: 1,5 – 2,0 m- MV, Raai 4 en 5: geen bijmengingen.
  • Bovengrond/ dempingsmateriaal: in raai 1 en 3 zijn lichtverhoogde gehalten aan barium, koper en/of kwik aangetroffen. In de overige mengmonsters van de raaien 2, 4 en 5 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond;
  • In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan koper en/of kwik aangetoond (raai 2 en 3). In het overige mengmonsters van de ondergrond (raai 1) zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
5.3.3.3 Conclusie

In het plangebied bevinden zich een aantal gedempte sloten. Deze sloten zijn verdacht voor de aanwezigheid van een potentiële verontreiniging (niet ernstig). Op basis van recent (juli 2011) bodemonderzoek is komen vast te staan dat in het dempingsmateriaal een lichte puinbijmenging aanwezig is. Er is een lichte verontreiniging met enkele metalen (barium, koper, en/of kwik) in de boven- en ondergrond aanwezig.

Het in 1999 uitgevoerde bodemonderzoek geeft een beeld van de te verwachten bodemkwaliteit in het gehele plangebied. Lokaal kan een lichte verontreiniging in grond en/of grondwater worden verwacht.

Deze lichte verontreinigingen leveren geen belemmeringen op voor de toekomstige bestemming (commerciële voorzieningen en woningen).

Wel moet tijdens graafwerkzaamheden en eventuele afvoer van grond rekening gehouden worden met het vrijkomen van lichte verontreinigingen en puinhoudend materiaal. De bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit dienen in acht genomen te worden.

5.3.4 Luchtkwaliteit
5.3.4.1 Inleiding

In het kader van de planontwikkeling voor de herinrichting van het winkelcentrum Keizerslanden heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen. Het betreft hier stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

In het onderzoek is niet uitsluitend de herinrichting van het winkelcentrum meegenomen, maar ook de overige, nog uit te voeren of reeds uitgevoerde, ontwikkelingen in de omgeving. Het gaat hierbij om:

  • het herontwikkelen van het winkelcentrum;
  • de ontwikkeling van de Graaf Florishof;
  • de sloop van de Roelandflat;
  • het afsluiten van de Karel de Grotelaan ter hoogte van het winkelcentrum, de ontwikkeling van een wijkpromenade;
  • de ontwikkeling van woningbouw op de schoollocaties Van Hetenstraat;
  • de mogelijke ontwikkeling van woningbouw op het Ludgergroen.

Om vast te stellen wat de invloeden zijn van deze ontwikkelingen op het verkeer in de omgeving zijn verkeersstudies uitgevoerd. De resultaten van deze verkeersstudies vormen het uitgangspunt voor de milieuberekeningen naar de effecten van het plan.

5.3.4.2 Wettelijke kaders

Luchtkwaliteit langs wegen

Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriele regelingen.

Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden voldoen aan de grenswaarden, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.

Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10(50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.

De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.

5.3.4.3 Onderzoek en resultaten

Om het effect van de ingreep in het verkeersnet op de luchtkwaliteit in beeld te brengen zijn berekeningen uitgevoerd naar de luchtkwaliteit langs de wegen in de omgeving. Hierbij is gekeken naar de autonome situatie en de situatie volgens planvorming.

De luchtkwaliteit is berekend met gebruikmaking van het rekenmodel CAR II - zoals dit is opgenomen in het computerprogramma PromilSpatial versie 3.04.1 - op basis van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2022, de emissieparameters en achtergrondprognoses. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit richt zich met name op de grenswaarden van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In de berekeningen zijn tevens de concentraties van benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en zwaveldioxide (SO2) bepaald. Overschrijdingen van de normen voor laatstgenoemde stoffen komt in Nederland niet voor, waardoor deze stoffen verder buiten beschouwing zijn gelaten.

Voor het prognosejaar 2011 en 2020 zijn berekeningen uitgevoerd naar de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In de resultaten van het onderzoek is een weergave van deze concentraties opgenomen.

Uit de resultaten van het onderzoek is op te maken dat de luchtkwaliteit niet beïnvloed wordt door de planvorming. De concentraties van de beschouwde stoffen is en blijft ver onder de grenswaarde van 40 ug/m3. De ingreep als gevolg van de planvorming is als Niet In Betekenende Mate te beschouwen.

5.3.4.4 Conclusie

De ingreep als gevolg van de planvorming is als Niet In Betekenende Mate te beschouwen. Dit betekent dat er voor de planvorming geen belemmeringen bestaan op het gebied van de luchtkwaliteit.

5.3.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Gezien de ligging van het plangebied Winkelcentrum Keizerslanden buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB), is externe veiligheid voor dit plan verder geen aandachtspunt. Een en ander is in kaart gebracht op de risicokaart van de Provincie Overijssel, te vinden via http://www.overijssel.nl/thema's/veilig/risicokaart.

5.3.6 Ecologie
5.3.6.1 Algemeen

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is een aantal wettelijke regelingen relevant in het kader van dit bestemmingsplan. Het gebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogel- en /of Habitatrichtlijn. Ook ligt het plangebied niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of een beschermd natuurmonument (Natuurbeschermingswet). Net buiten het plangebied ligt aan de noordzijde de Zandwetering.

Van toepassing is wel de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en faunawet. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in heel Nederland. Onbekend is welke beschermde dier- en plantensoorten momenteel voorkomen in het plangebied. Gezien het overwegend bebouwde karakter van het plangebied zullen de natuurwaarden beperkt zijn. Uitzondering hierop vormen mogelijk de aanwezigheid van vleermuizen en de dier- en plantensoorten die voorkomen in groene deelgebieden.

5.3.6.2 Vleermuizenonderzoek Roelandflat

In 2009 en 2010 is de Roelandflat middels nachtelijk vleermuizenonderzoek onderzocht op de aanwezigheid van verblijfsplaatsen van vleermuizen (zie onderzoek SAB, 2010). Hierbij zijn in de betreffende flat geen verblijfsplaatsen aangetroffen.

Vleermuizen wisselen echter regelmatig van verblijfsplaats, waardoor bestaat dat de situatie de komende jaren gaat veranderen. Het uitgevoerde vleermuizenonderzoek heeft derhalve een houdbaarheid van maximaal 2 jaar. Het onderzoek is geldig tot september 2012. Indien de flat voor deze datum gesloopt wordt, is geen aanvullend vleermuizenonderzoek nodig.

Tijdens het uitgevoerde onderzoek zijn twee vliegroutes vastgesteld, van de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. De voorgenomen plannen geven echter geen aanleiding schade te veronderstellen aan de vliegroutes van de vleermuizen. In het plangebied worden geen onmisbare opgaande lijnvormige structuren verwijderd die van belang kunnen zijn als vliegroute. In de omgeving van het plangebied zijn bovendien alternatieve oriënterende elementen aanwezig in de vorm van bestaande bebouwing en opgaande beplanting.

Tijdens het uitgevoerde onderzoek zijn foeragerende Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger waargenomen. Het plangebied is echter geen onmisbaar foerageergebied. Daarnaast blijft het gebied na herinrichting geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Bovendien zijn in de omgeving van het plangebied diverse geschikte (alternatieve) foerageergebieden voorhanden, zoals het park en noorden van het plangebied.

Aanbeveling en conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan geen negatieve effecten oplevert voor vleermuizen.

Aanbevolen wordt om de Roelandflat niet te slopen in de voortplantingsperiode van de vleermuizen, tussen 1 mei en 15 juli, en in de overwinteringsperiode tussen 15 november en 15 maart.

5.3.6.3 Quickscan natuurtoets

In mei 2011 is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen advies, 11-165, 30 mei 2011). In deze quickscan is een inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet en -regelgeving opgenomen.

Het onderzoek is gebaseerd op één dagbezoek en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Flora: Tijdens de veldonderzoeken zijn in het plangebied geen zwaarder beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Wel komt de laag beschermde Gewone vogelmelk voor in het plangebied. Voor laag beschermde soorten geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet. Het nemen van mitigerende maatregelen is dan ook niet aan de orde.

Vleermuizen: Schade aan de strikt beschermde vleermuizen dient te worden voorkomen. Hiervoor wordt verwezen naar het uitgevoerde onderzoek door SAB in 2010.

Steenmarter: Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van steenmarters aangetroffen in de groenstructuren. De bebouwing is niet van binnen geïnspecteerd. Vaste verblijfplaatsen van de steenmarter zijn echter moeilijk vast te stellen. Navraag bij de beheerder van het gebouw kan aanvullende informatie opleveren. Op dit moment kan het voorkomen van verblijfsplaatsen van de steenmarter in het plangebied niet worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek dient te worden gedaan om te kijken naar foeragerende steenmarters en sporen als uitwerpselen, prenten en prooiresten die wijzen op het voorkomen van de soort.

Eind 2011 is aanvullend onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van Steenmarters. Er zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van deze soort.

Overige zoogdieren: In het plangebied zijn verder een aantal vaste verblijfsplaatsen van laag beschermde, kleine grondgebonden zoogdieren te verwachten c.q. vastgesteld, namelijk van de bosmuis, rosse woelmuis, huisspitsmuis en de egel. Ook het voorkomen van de huismus is te verwachten. Vaste verblijfsplaatsen of onmisbaar foerageergebied van zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn niet te verwachten. Voor laag beschermde soorten geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet. Het nemen van vervolgstappen voor zoogdieren is dan ook niet aan de orde. Wel wordt geadviseerd om zoveel mogelijk werkzaamheden uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart tot augustus), om de schade te minimaliseren.

Broedvogels: Tijdens het veldbezoek zijn geen vogelsoorten aangetroffen met jaarrond beschermde nesten. Deze worden ook niet verwacht in het plangebied. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig.

De bebouwing en de groenstructuren in het plangebied vormen wel een geschikte biotoop voor andere broedvogels. In het broedseizoen zijn deze vogels beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Met de werkzaamheden zal derhalve rekening gehouden moeten worden met de broedperioden van de verschillende soorten broedvogels.

Overige soorten: In het plangebied zouden kleine aantallen amfibieën aangetroffen kunnen worden, overwinterend onder de strooisellaag en ruigte in de groenstructuren. Het gaat hier om algemene en laag beschermde soorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. Bij de realisatie van de plannen kunnen exemplaren en verblijfsplaatsen van laag beschermde amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Het nemen van vervolgstappen voor amfibieën is dan ook niet aan de orde.

Aanbeveling en conclusie

Bij het uitvoeren van de plannen is het niet nodig om mitigerende maatregelen of vervolgstappen uit te voeren voor flora, overige zoogdieren, broedvogels of overige soorten. Voor alle broedvogels en zoogdieren wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten de voortplantingsperiode uit te voeren. Voor vleermuizen wordt verwezen naar het onderzoek van SAB 2010: het plan levert geen negatieve effecten op voor vleermuizen. Voor de steenmarter is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Er zijn geen sporen van aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van steenmarters.