Plan: | Centrum Borgele |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P268-VG01 |
Prehistorie
Op basis van de hierboven beschreven geomorfologie mag worden aangenomen dat de fluvioperiglaciale of nat-eolische zanden slechts waren afgedekt met een dunne laag dekzand en nog steeds te laag lagen voor bewoning. Indien zich op de iets hogere delen van het landschap wel bewoning bevond, zijn deze resten waarschijnlijk verspoeld geraakt bij een doorbraak van de IJssel in de middeleeuwen. Er worden dus geen resten uit de prehistorie verwacht.
Middeleeuwen & Nieuwe Tijd
Borgele is van oorsprong een marke in het Schoutambt Colmschate en wordt in 1221 al genoemd. In de tweede helft van de 16de eeuw werd de marke Averlo van de marke Borgele afgescheiden. Tot 1960 maakte het gebied deel uit van de gemeente Diepenveen.
Historische boerderijen
In en rond het plangebied lag een aantal historische boerderijen met een eerste vermelding in de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.
Ten westen van het plangebied, op de locatie van Gezondheidscentrum de Dreef, is tijdens archeologisch onderzoek één van de bijgebouwen van de historische boerderij Groenewold-Wijtendaal opgegraven (project 287). Onder de naam Groenewold wordt de boerderij voor het eerst vermeld in 1660. Vermoedelijk was het erf eerder bekend als Gronengoet of Brienenhuis. In dat geval was het een leengoed van de bisschop van Utrecht dat in ieder geval vanaf 1379 bestond. Rond het plangebied lagen behalve Groenewold-Wijtendaal verschillende historische erven met een vroegste datering in de 17de eeuw. Ten oosten van het plangebied lagen De Bijster-Smeenk, eerste vermelding 1675, en Bomhof, eerste vermelding 1660. Ten zuiden van het plangebied lag het erf Daggert met een eerste vermelding in 1626. Behalve De Bijster-Smeenk zijn al deze boerderijen rond 1965 afgebroken om plaats te maken voor de woonwijk Borgele.
Rond historische boerderijen wordt op de verwachtingskaart een bufferzone aangegeven, waarin oudere voorgangers en randverschijnselen van het erf worden verwacht. Op de verwachtingskaart uit 2006 werd voor alle boerderijen, ongeacht de datering, een buffer met een straal van 100 m gehanteerd. Als onderdeel van de nieuwe verwachtingskaart die in 2012 wordt opgesteld, is een genuanceerder model opgesteld. Hiertoe zijn alle boerderijen binnen de gemeente ingedeeld in een of meerdere ontstaansfasen. Hierbij zijn de volgende fasen gehanteerd: fase 1: 800-1100, fase 2: 1100-1500, fase 3a: 1500-1700, fase 3b: 1700-1832 en fase 4: 1832-1900.
Voor boerderijen uit fase 1 en 2 wordt een buffer van 200 m aangehouden. De buffer van 200 meter voor de middeleeuwse erven is gebaseerd op het feit dat zich in de omgeving van de 'huidige' boerderij sporen van voorgangers kunnen bevinden. Tot ongeveer 1300 vond regelmatige nieuwbouw van boerderijen plaats omdat de dragende constructie van het gebouw direct in het zand geplaatst was en de palen dus wegrotten. Na enkele decennia werd op enige afstand van de oude boerderij een nieuwe gebouwd. Sporen van de oude boerderij en de structuren die daarbij hoorden (bijvoorbeeld bijgebouwen en waterputten) kunnen tot op 200 meter van het latere erf gevonden worden. Voor fase 3a en 3b wordt een buffer van 50 m gehanteerd. Deze buffer is kleiner omdat boerderijen die pas na 1200 à 1300 ontstonden een nieuwe vorm van fundering op poeren en stiepen kenden waardoor gebouwen veel minder vaak vernieuwd hoefden te worden. Er vond dus minder vaak een verplaatsing plaats, als dat al voorkwam. Rond de erven die tussen circa 1200 à 1300 en 1832 ontstonden, is daarom een buffer van 50 meter gelegd. Die buffer is voldoende om de totale omvang van het erf te vatten.
Tot de groep met een buffer van 200 m hoort voor dit plangebied alleen de boerderij Groenewold. De koppeling tussen de boerderij Groenewold en de oudere boerderij Gronengoet is gebaseerd op de interpretatie van historische bronnen. De landschappelijke ligging van de boerderij Groenewold ligt niet voor de hand voor een boerderij uit de late middeleeuwen. Deze liggen doorgaans wel op de overgang van hoog naar laag maar niet midden in de laagte zoals Groenewold. Ook de archeologische informatie uit het onderzoek ter plaatse van het gezondheidscentrum spreekt de aanwezigheid van een laat middeleeuwse boerderij op deze locatie tegen. Bij dit onderzoek in de kern van het erf zijn helemaal geen aanwijzingen voor een laat middeleeuwse fase gevonden. Indien sprake is van naamcontinuïteit dan is het erf vermoedelijk pas in de 17de eeuw van elders naar deze locatie verplaatst. Over de herkomst van het erf valt in dat geval niets zinnigs te zeggen. Dit kan binnen de buffer van 200 m zijn maar ook ruim daarbuiten. Daarom zal hier de voor boerderijen uit de 17de eeuw gebruikelijk buffer van 50 m worden gehanteerd. Ook de overige boerderijen rond het plangebied zijn in 17de eeuw tot stand gekomen en krijgen dus deze relatief kleine buffer. Hierdoor komen de buffers vrijwel overal buiten het plangebied te liggen. Alleen de buffers van de boerderijen Groenewold en Bijster-Smeenk liggen nog voor een klein deel binnen het plangebied.
Landweer om Enk
Door de noordelijkste punten van het plangebied en ten noorden en oosten van het plangebied wordt de Landweer om Enk gereconstrueerd. De landweer was een verdedigingswerk uit de 14de eeuw, dat bestond uit greppels en wallen met op sommige plaatsen palissaden. De locatie is gereconstrueerd op basis van de namen van boerderijen en andere historische namen. De exacte locatie van landweren is moeilijk te voorspellen. Meestal wordt de kadastrale kaart van 1832 gebruikt om meer duidelijkheid te verkrijgen over de locaties van de landweren. Van deze kaart is het laatmiddeleeuwse cultuurlandschap af te leiden, omdat de grote landschappelijke veranderingen door de mechanisatie van bouw, sloop en landbouw in 1832 nog niet hadden plaatsgevonden. In 1832 waren de landweren zelf niet meer in gebruik, maar zijn ze vaak nog wel te herkennen als grasperceel in eigendom van de stad Deventer. Ook kunnen resten van de landweer als smalle houtwallen of hakhoutpercelen te herkennen zijn. Op de locatie waar de Landweer om Enk wordt verwacht, bevinden zich op de kadastrale minuut geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van de landweer. Het is dan ook niet mogelijk om hieraan een verwachting toe te kennen.
Tweede Wereldoorlog
Door de noordoosthoek van het plangebied loopt een tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog. Aangezien in dit gebied nauwelijks gevochten is, wordt aan deze tankgracht geen archeologische verwachting toegekend.
Verwachting, selectie
Het plangebied heeft op de verwachtingskaat uit 2006 deels een hoge en deels een middelhoge archeologische verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op de relatieve hoogte van het gebied en het gegeven dat de voorkeur voor woonplaatsen in het verleden uitging naar de relatief hoger gelegen delen van het landschap. Deze verwachting kan op basis van de bureaustudie en het booronderzoek worden bijgesteld. Het plangebied is van oorsprong waarschijnlijk vrij vochtig geweest; behalve uit de situering ten opzichte van landschappelijke eenheden ten noorden van Deventer, blijkt dit ook uit het ontbreken van podzolbodems. Hierdoor is het gebied tot de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd onaantrekkelijk geweest voor bewoning. Voor de periode Laat-Paleolithicum–Late Middeleeuwen is de verwachting dan ook laag te noemen. Vanaf het einde van de Late Middeleeuwen wordt het gebied beter ontwaterd en in cultuur gebracht. Een aantal erven rondom de locatie worden al in de 17de eeuw genoemd. Door de aanwezigheid van deze erven is, bestaat binnen de bufferzones rondom deze erven nog een archeologische verwachting voor structuren uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Alleen de buffers van boerderijen Groenewold en Bijster-Smeenk liggen binnen het plangebied en hebben een middelhoge verwachting.
Geconcludeerd kan worden dat op de terreindelen binnen de bufferzones van de historische erven nog archeologische resten kunnen worden verwacht. Voor deze delen wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren, indien deze niveaus door toekomstige bodemwerkzaamheden worden geroerd.
Dubbelbestemmingen archeologie
Waarde – Archeologisch verwachtingsgebied
In de gebieden binnen het bestemmingsplangebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachting, kunnen resten uit alle perioden verwacht worden. Gebieden die op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer een middelhoge en hoge verwachting hebben, dienen in het bestemmingsplan opgenomen te worden met de dubbelbestemming archeologisch verwachtingsgebied. Voor de voorwaarden die hier van toepassing zijn, wordt verwezen naar de planregels.
In de planregels is vastgelegd dat bij ingrepen met een diepte van 50 cm of meer en een oppervlakte groter dan 100 m2 een archeologisch rapport kan worden verlangd. Hieronder zal worden uitgelegd waarom voor deze grenzen is gekozen.
De diepte van 50 cm is gekozen, omdat dit in de meeste gevallen de diepte van de bouwvoor is. In bouwvoor is de bodem volledig verstoord door grondbewerking.
In de Monumentenwet is een oppervlakte van 100 m2 aangegeven als ondergrens. Bodemverstoringen die kleiner zijn dan deze oppervlakte worden uitgezonderd van archeologische verplichtingen. Gemeenten zijn vrij om deze ondergrens in verordeningen of bestemmingsplannen aan te passen. Voor het buitengebied is deze 100 m2 echter een redelijke grens. In een ontgraving met een oppervlakte van kleiner dan 100 m2 is de waarneembaarheid van archeologische sporen in de meeste gevallen niet duidelijk genoeg, zijn uit de waargenomen sporen lastig structuren aan te wijzen en daardoor wegen de kosten van archeologisch onderzoek niet op tegen de informatie die uit de ontgraving te halen is. In ontgravingen vanaf 100 m2 zijn sporen en structuren duidelijker waarneembaar en kan relatief meer informatie worden gedocumenteerd. Door de ondergrens op 100 m2 te leggen, worden vooral kleine particuliere initiatieven ontzien.
In de meeste gevallen zal bij een oppervlakte van 100-200 m2 geen archeologisch onderzoek worden gevraagd. Alleen wanneer de ingreep zal plaatsvinden in de buffer van een historische boerderij of in de directe omgeving van een archeologische vindplaats, zal enige vorm van archeologisch onderzoek worden gevraagd. De resten die op dergelijke locaties worden verwacht dienen beter in kaart te worden gebracht om de verwachtingskaart te verfijnen en de archeologische kennis van het gebied te vergroten. Daarnaast geldt, dat wanneer steeds kleine uitbreidingen worden toegestaan, in de loop van de jaren het historische erf of de archeologische vindplaats steeds stukje voor stukje verstoord wordt, zonder dat hierbij archeologische resten gedocumenteerd zijn. Hierdoor zou de vindplaats of de archeologische resten van het erf ongezien kunnen verdwijnen.
Hierbij zal geen volledig archeologisch onderzoek worden opgezet, maar kan worden volstaan met een archeologische waarneming.
De informatiedichtheid en –waarde zijn ten opzichte van de kosten van een volledig archeologisch onderzoek te klein om voor oppervlakten van 100-200 m een volledig onderzoek te eisen. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd.
Wanneer een oppervlakte van 200 m2 of meer zal worden verstoord zal in de meeste gevallen wel een volledig archeologisch onderzoek worden opgezet.
Geen dubbelbestemming archeologie
In de delen van het bestemmingsplangebied die een lage of een matige archeologische verwachting hebben, is de kans op het aantreffen van archeologische resten minder groot. Deze gebieden worden daarom niet in het bestemmingsplan opgenomen met een archeologische dubbelbestemming.
Het onderhavige centrumgebied valt in het noordelijke deel van de wijk Borgele. Dit deel had tot 1960 een agrarisch en landelijk karakter. Vanaf 1965 heeft het een nieuwe stedenbouwkundige invulling gekregen met vooralsnog een geringe cultuurhistorisch waarde. Voor de voorliggende ontwikkeling van het centrum gebied Borgele zijn er geen van invloed zijnde cultuurhistorische aspecten.
Wanneer in een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet worden onderzocht of deze ontwikkelingen geen negatieve invloed hebben op eventuele archeologische waarden ter plaatste.