Plan: | De Wijtenhorst en Douweler Leide, 2e partiële herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.P270-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 8 woningen. In het kader van het bestemmingsplan De Wijtenhorst en Douweler Leide zijn hiervoor onderzoeken verricht. Omdat deze onderzoeken niet allemaal meer gebruikt kunnen worden, zijn deels nieuwe onderzoeken uitgevoerd. Per milieuaspect voor ingegaan op de uitkomsten van de onderzoeken.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende bedrijven:
Geen van de richtafstanden van bovenstaande bedrijven raakt de grenzen van het plangebied. Er mag dan ook vanuit gegaan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering er een voldoende woon- en leefklimaat te garanderen is, bij de op te richten woningen.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de zijn de geluidsbelastingen op de te projecteren woningen ten gevolge van de relevante wegen in de buurt van het plangebied.
Wettelijk kader
In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen:
De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.
Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting van 48 dB.
Buiten de 48 dB-contour zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zonder meer te realiseren. Indien binnen de 48 dB-contour geluidsgevoelige bestemmingen dienen te worden gerealiseerd dient eerst te worden aangetoond dat de geluidsbelasting de waarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de buurtstraten met 30 km/u geldt formeel dat deze geen zone hebben en dat binnen de 48 dB-contour geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd kunnen worden.
Wanneer langs de zoneplichtige wegen hogere geluidsniveaus voorkomen dan de voorkeursgrenswaarde, dient onderzoek te worden uitgevoerd naar maatregelen om te hoge geluidsniveaus te reduceren. Als het toepassen van deze geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend is, of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan uiteindelijk door het college van B & W een hogere grenswaarde worden vastgesteld.
Binnen de bebouwde kom is ontheffing mogelijk wanneer de geluidsgevoelige bestemmingen:
Uit het onderzoek moet blijken met welke geluidsbeperkende maatregelen de voorkeursgrenswaarde bereikt kan worden. Ook moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet kunnen worden toegepast.
Tenslotte stelt het Bouwbesluit in het geval van een hogere grenswaarde ook eisen met betrekking tot het geluidsniveau in de geluidsgevoelige vertrekken van woningen. De grenswaarde voor het binnenniveau van de onderwijsinstellingen bedraagt hierbij 28 dB.
Onderzoeksresultaten
Het adviesbureau Goudappel Coffeng heeft een onderzoek uitgevoerd naar de milieu-effecten van de voorgenomen ontwikkelingen (ref:'Douweler Leide te Schalkhaar, Onderzoek wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit, datum 8 maart 2012, kenmerk DVT426/Kzj/1715). In dit onderzoek is aandacht gegeven aan het geluidsaspect wegverkeerslawaai. Het onderzoek wegverkeerslawaai heeft zich gericht op geluid, afkomstig van het verkeer op de Oerdijk, de Vosmanskamp en een tweetal nieuwe wegen binnen het plangebied. De Oerdijk heeft een snelheidsregime van 50 km/u en is daarmee onderzoeksplichtig. De overige wegen hebben een snelheidsregime van 30 km/u en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen, ondanks het feit dat ze niet onderzoeksplichtig zijn, toch onderzocht
Resultaten geluidsberekeningen verkeerslawaai
De geluidbelasting die vanwege het verkeer op de Oerdijk wordt ondervonden bedraagt 40 dB. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op de overige wegen 48 dB bedraagt. Hiervan kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsklimaat dat voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Conclusie
Op grond van het voorgaande worden deze geluidsniveaus acceptabel en inpasbaar geacht.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de concentraties van twee, in de 'Wet luchtkwaliteit' opgenomen stoffen, te weten stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is titel 5.2: luchtkwaliteitseisen van de gewijzigde Wet milieubeheer (de 'Wet luchtkwaliteit') in werking getreden (Stb. 2007, 414). De regelgeving is uitgewerkt in de onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriele regelingen.
Op landelijk niveau leveren fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) knelpunten op. De concentraties van de overige stoffen die op grond van de 'Wet luchtkwaliteit' getoetst dienen te worden voldoen aan de grenswaarden, zie Preliminary assessment of air quality, RIVM nr. 756021005 voor lood (Pb) en zwaveldioxide (SO2) en nr. 756021007 voor koolmonoxide (CO) en benzeen. Om deze reden zijn deze stoffen verder buiten beschouwing gelaten.
Voor de stoffen NO2 en PM10 zijn in de Wet luchtkwaliteit grenswaarden gesteld voor de jaargemiddeldeconcentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt een grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie voor NO2 van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden en een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 (50 µg/m3) die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden.
De grenswaarde voor het uurgemiddelde van NO2 wordt in Nederland alléén langs zeer drukke verkeerswegen meerdere malen overschreden. Het komt in Nederland niet voor dat deze grenswaarde vaker dan 18 keer per jaar wordt overschreden.
Bij invoering van de 'Wet luchtkwaliteit' is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit is toetsing aan de grenswaarden niet meer nodig. De voorgenomen ontwikkeling is dan inpasbaar op basis van artikel 5.16 lid 1c van de Wet milieubeheer. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2. Dit komt neer op een maximale bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Dit betekent dat wanneer aangetoond kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van beide stoffen, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
Onderzoeksresultaten
Het adviesbureau Goudappel Coffeng heeft een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de luchtkwaliteit van de voorgenomen ontwikkeling (ref:'Douweler Leide te Schalkhaar, Onderzoek wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit, datum 8 maart 2012, kenmerk DVT426/Kzj/1715). Het doel van het onderzoek is de concentraties te bepalen ter hoogte van de voorgenomen ontwikkeling.
Berekening:
De luchtkwaliteit is berekend op basis van de gegenereerde verkeersintensiteiten, de emissieparameters en achtergrondprognoses zoals opgenomen in het CAR II-model. De resultaten zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden.
Het onderzoek naar de luchtkwaliteit richt zich met name op de grenswaarden van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Resultaten stikstofdioxide (NO2)
Uit de rekenresultaten blijkt ten eerste dat de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 niet wordt overschreden. Toetsing aan de grenswaarden leert dat de concentratie met maximaal 20,5 µg/m3 voor stikstofdioxide (ter plaatse van de Oerdijk) ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 zal blijven.
Resultaten fijn stof(PM10)
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan het jaargemiddelde van de concentratie. Het aantal dagen dat sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het uurgemiddelde van 50 µg/m3 blijft beneden de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Toetsing aan de grenswaarden leert dat de concentratie met maximaal 18,0 µg/m3 (ter plaatse van de Oerdijk) ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 zal blijven. Het aantal dagen dat het uurgemiddelde van 50 µg/m3 wordt overschreden blijft beperkt tot 4.
Conclusie
De grenswaarden zoals deze gesteld zijn voor het aspect luchtkwaliteit worden niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan de normen ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit.
In het kader van het voorliggende plan is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen, 12-074, mei 2012). De natuurtoets is noodzakelijk ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing voor de beoogde ingrepen.
Wettelijk kader
De Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming de consequenties in beeld gebracht van de geplande ingrepen en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep wordt ingeschat dat het voorliggende plan geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezig Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of Ecologische Hoofdstructuur.
Soortbescherming
In het voorliggende plangebied zijn géén beschermde planten- of diersoorten aanwezig.
Hogedrukaardgasbuisleiding als risicobron in het plangebied
In het plangebied bevindt zich een hogedrukaardgasbuisleiding die risico's voor de omgeving met zich meebrengt. Het betreft een leiding van de Gasunie met nummer N-551-20. De leiding bezit een druk van 40 bar en een diameter van 6 inch, overeenkomend met ongeveer 17 centimeter doorsnede.
Wettelijk kader
De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt om een minimaal veiligheidsniveau de garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.
Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.
Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor hogedrukaardgasbuisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid
Op 4 juli 2007 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” vastgesteld.
Het ambitieniveau “Ruimte voor wonen” is samengevat in de onderstaande tabel:
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten |
Overschrijding richtwaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde (OW) groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Woonwijken | Niet acceptabel | Nieuw: Niet acceptabel Bestaand: Niet wenselijk, indien mogelijk verbeteren | Niet acceptabel | Niet wenselijk resteffect meewegen |
Toetsing aan het plaatsgebonden risico en groepsrisico
De hogedrukaardgasbuisleiding beschikt over een invloedsgebied van 70 meter aan weerszijden van de leiding. Het plaatsgebonden risico en groepsrisico is uitgerekend met het rekenprogramma CAROLA en weergegeven in het rapport “Externe veiligheid hogedruk aardgasleiding Wijtenhorst / Douwelerleide Deventer” van adviesbureau AVIV d.d. 14 maart 2012. In het rapport is berekend dat de leiding niet beschikt over een PR 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het groepsrisico is berekend. Het groepsrisico neemt door dit plan toe van een factor 2500 onder de oriënterende waarde tot een factor 200 ónder de oriënterende waarde. Bij een oriëntatiewaarde lager dan een factor 10 onder die waarde kan met een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico worden volstaan.
Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de leiding vormen geen belemmering voor het plan.
Regionaal brandweeradvies
Het aansluitende plan “De Wijtenhorst en Douweler Leide”, in de Raad vastgesteld op 24 juni 2009, is met advies van de regionale brandweer tot stand gekomen.
Zelfredzaamheid
De bewoners van de 8 woningen binnen dit plangebied kunnen in noordelijke richting van de risicobron af vluchten door gebruikmaking van de noodontsluiting aan de noordzijde van het aangrenzende plangebied.
Bereikbaarheid
Door de hoofdontsluiting van de wijk en door de noodontsluiting is de hogedrukaardgasbuisleiding vanaf twee zijden te bereiken.
Bestrijdbaarheid
Ter bescherming van de gasleiding is aan deze gronden 5 meter ter weerszijde van de leiding een dubbelbestemming toegekend waar gebouwen niet zijn toegestaan. Tevens is een verplichting opgenomen om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden die mogelijk schade aan kunnen brengen aan de leiding.