direct naar inhoud van 3.4 Milieukwaliteitseisen
Plan: Schonenvaardersstraat 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P287-VG01

3.4 Milieukwaliteitseisen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Deventer de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

In het geldende bestemmingsplan Bergweide, Kloosterlanden-Hanzepark, Veenoord is op basis van deze uitgave een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De Staat van bedrijfsactiviteiten geeft richtafstanden voor twee verschillende omgevingstypen ('rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'). Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P287-VG01_0009.jpg"

Binnen de bedrijfsbestemming van het onderhavig plangebied zijn bedrijven met een maximale milieucategorie van 2 mogelijk. Het bestemmingsplan bevat een afwijkingsregels waarmee bedrijven uit een hogere milieucategorie inpasbaar zijn, indien zij qua bedrijfsopzet en daarmee gepaard gaande milieubelasting zijn gelijk te stellen aan de bij recht bestemde milieucategorie. De Technicampus wordt beschouwd als leerbedrijf voor de bouwnijverheid. Volgens de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering vallen onder bouwnijverheid (SBI code 45) (bouw-/aannemers)bedrijven met een bedrijfsoppervlak van minder dan 1000 m2 onder milieucategorie 2. Met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 wordt het een categorie 3.1-bedrijf en met meer dan 2000 m2 een categorie 3.2-bedrijf. De bedrijfsoppervlakte van de Technicampus bedraagt ca. 2500 m2. De Technicampus zou hierdoor onder een categorie 3.2-bedrijf vallen. De categorie in de bouwnijverheid wordt met name bepaald door het aspect geluid. De initiatiefnemer heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren (Notitie akoestisch onderzoek praktijkruimte, Nieman, referentie: Nz110068abA0.kt, dd. 19 april 2013), om aan te tonen dat de bedrijfsvoering op deze praktijkschool qua geluiduitstraling gelijk te stellen is aan een categorie 2 bedrijf. Daarmee is aangetoond dat de praktijkschool past binnen de toegestane milieucategorie en daarmee ook binnen de 'Geluidszone Industrielawaai Bergweide'. Omliggende bedrijven en woningen ondervinden geen extra hinder door vestiging van de Technicampus op het perceel Schonenvaadersstraat.

Naast bovenstaande richtafstanden die invulling moeten geven aan het criterium 'goede ruimtelijke ordening', gelden voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, (algemene) regels die voortvloeien uit deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten. Die regels gelden als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Bodem

Op de locatie zijn meerdere bodemonderzoeken en een –sanering uitgevoerd. Aanleiding was de aanwezigheid van een voormalige stortplaats. Op de voormalige stortplaats is een leeflaag van een meter aangebracht. Deze beheersmaatregel is destijds beschikt vanuit de Wet bodembescherming. Voor de ruimtelijke procedure is de locatie daarmee niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de beoogde uitbreiding van het pand is een beperkt verkennend bodemonderzoek van de bovengrond uitgevoerd, daar het een verblijfruimte voor mensen (> 2 uur/dag) betreft.

Resultaten bodemonderzoek

In maart 2013 is door Tauw een beperkt verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Schonenvaardersstraat 6 te Deventer (projectcode 1215774). De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

  • uitvoering heeft plaatsgevonden volgens de kwaliteitsnormen van het Besluit bodemkwaliteit;
  • in overleg is afgesproken dat alleen een verkennend onderzoek van de bovengrond nodig is;
  • in de bovengrond zijn zintuiglijk lichte tot matige bijmengingen met puin aangetroffen. Analytisch zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood en zink aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar blijven beneden de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Van de overig geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden.


Op basis van de afgegeven beschikking en bovengenoemde onderzoeksresultaten is te concluderen dat de ondergrond geschikt is voor de beoogde functie. Wel zullen aan de te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden worden gesteld, waarmee voorafgaand aan uitvoering van grondwerkzaamheden, ter goedkeuring een plan van aanpak wordt ingediend waarin wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de aanwezigheid van de (voormalige) stortplaats in de ondergrond. Werkzaamheden moeten conform dit plan van aanpak en eventuele voorwaarden vanuit het bevoegd gezag Wet bodembescherming worden uitgevoerd.

Geluid

Zoals aangegeven wordt deze praktijkschool voor de bouw, metaal en installatietechniek beschouwd als een leerbedrijf voor de bouwnijverheid. Binnen de instelling zal overwegend praktijkonderwijs gegeven worden met behulp van elektronische en motorische gereedschappen, zoals die in de bouw gebruikelijk zijn. De leerling-werknemers werken aan opdrachten en simulaties uit de reële beroepspraktijk onder toezicht van ervaren werknemers en docenten. Een praktijkschool voor de bouw is qua geluidsgevoeligheid dan ook niet te vergelijken met een reguliere instelling voor het (voorgezet) onderwijs, waar in hoofdzaak klassikaal theorielessen worden gegeven. Gezien deze bijzondere invulling van het onderwijs op deze praktijkschool voor technisch beroepsonderwijs beschouwen wij deze school niet als geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder.

De locatie is gelegen op bedrijventerrein Bergweide. Voor dit bedrijventerrein is een geluidzone vastgesteld op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder (Geluidzone Industrielawaai). Om te kunnen vaststellen of de functiewijziging gevolgen heeft voor de geluidzone industrielawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Notitie akoestisch onderzoek praktijkruimte, Nieman, referentie: Nz110068abA0.kt, dd. 19 april 2013). Uit dit onderzoek blijkt dat de bijdrage op de zonegrens akoestisch niet significant is (tot 21 dB(A) in de dagperiode). Daarbij is in het zonebeheer industrielawaai Bergweide ook rekening gehouden met de voormalige activiteiten. Er zijn daarom geen belemmering voor de bestemmingswijziging voor het aspect industrielawaai. De functiewijziging is akoestisch goed inpasbaar in de geluidzone industrielawaai Bergweide.

Luchtkwaliteit

Bij besluitvorming over luchtkwaliteit is een plan reeds inpasbaar als de verslechtering van de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) is. Van bepaalde projecten is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de '3% grens' niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) en bedraagt 1,2 µg/m3.

Uit de NIBM-tool (www.infomil.nl) blijkt dat de grens voor 'niet in betekende mate' ongeveer ligt bij een toename van het verkeer met ca. 500 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van 10% zwaar verkeer). Op grond van de 'nibm-tool' mag aangenomen worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate zou kunnen bijdragen omdat de ontwikkeling niet tot gevolg heeft dat er een toename ontstaat van meer dan 500 motorvoertuigen per etmaal.

Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de verkeersmilieukaart. Op basis van de verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan en naar verwachting geen overschrijdingen zullen veroorzaken. Op grond hiervan vindt de gemeente Deventer het niet noodzakelijk dat de initiatiefnemer een luchtkwaliteitsonderzoek laat uitvoeren.

Externe veiligheid

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor dit plangebied is uitsluitend het Besluit externe veiligheid inrichtingen van belang aangezien de relevante risicobronnen het spoorwegemplacement en het LPG station aan het Hanzetracé zijn.

Gemeentelijk extern veiligheidsbeleid

Op 4 juli 2007 is door de Raad de "Omgevingsvisie externe veiligheid" vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit bestemmingsplan bestrijkt is het ambitieniveau "Ruimte voor bedrijven" vastgesteld. Dit gebied is op de kaart "Gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden externe veiligheid" van de Omgevingsvisie externe veiligheid weergegeven. Het ambitieniveau is samengevat in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P287-VG01_0010.jpg"

Toetsing aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico

Het vulpunt van de ondergrondse LPG tank van het tankstation aan de Hanzeweg 36 bevindt zich op 350 meter van dit plan. Het vulpunt bepaalt de locatie van de lossende LPG tankauto dat het grootste risico vormt van het tankstation. De doorzet van het tankstation is begrensd op maximaal 1000 m3 LPG op jaarbasis. De daarbij horende plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) bedraagt 45 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het plan. Gezien de afstand tot het plan blijft het groepsrisico vrijwel ongewijzigd. Het huidige groepsrisico is lager dan de oriënterende waarde.

Het spoorwegemplacement waar met gevaarlijke stoffen gerangeerd mag worden ligt op een afstand van 500 meter van het plan. De locatie met de hoogste ongevalskans, de wissel waar de doorgaande sporen aansluiten op het emplacement ligt op 700 meter van het plan. Het emplacement bezit op basis van de vergunde handelingen geen plaatsgebonden risicocontour (PR10-6). Gezien de afstand tot het plangebied blijft het groepsrisico vrijwel ongewijzigd. Het huidige groepsrisico is lager dan de oriënterende waarde. Het emplacement vormt geen belemmering voor het plan.

Regionaal brandweeradvies

Voor dit plan is per brief van 1 maart 2013 regionaal brandweeradvies uitgebracht. In dit advies wordt aangegeven dat het plan valt binnen het sirenedekkingsgebied. Aanbevolen wordt om de mechanische installatie van het gebouw afsluitbaar te maken om zo het gebouw geschikt te maken als schuilplek bij lekkage van giftige gassen vanuit een spoorketelwagon. Verder wordt aanbevolen om de aanwezigen in het gebouw te instrueren over de risico's in de omgeving en wat te doen bij een incident.

Eindafweging

De locatie ligt op relatief grote afstand van de omliggende risicobronnen. Het groepsrisico van die bronnen ligt onder de oriënterende waarde en verandert nagenoeg niet door de ontwikkeling. De groep leerlingen uit het praktijkonderwijs is weliswaar minderjarig maar zelfredzaam. Door het goed instrueren van de leerlingen en het gebouw geschikt te maken als schuilplek voor giftig gas door het ventilatiesysteem uitschakelbaar te maken wordt voldoende rekening gehouden met de risico's van gevaarlijke stoffen in de omgeving. Het plan voldoet aan het gestelde ambitieniveau op het gebied van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

Ecologie

Vanuit het oogpunt van natuurwetgeving is de sinds 1 april 2002 van kracht zijnde Flora- en Faunawet relevant. Deze wet voorziet in de bescherming van planten en dieren in geheel Nederland. Op basis van beschikbare inventarisaties, de ligging van het plangebied in een industriële omgeving en het feit dat de gevel die wordt uitgebouwd niet geschikt is als nestgelegenheid voor beschermde soorten, mag aangenomen worden dat binnen het plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn. Het uitvoeren van nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

In de Woonvisie en de Visie Duurzaam Deventer (Koersdocument Milieubeleidsplan 2009-2014) zijn de ecologische ambities vastgelegd. Om hieraan uitvoering te geven is het van belang dat de volgende criteria in het bouwplan terechtkomen.

Bij bouw, renovatie en/of nieuwbouw:

  • Per strekkende 3 meter gevel wordt een nestelgelegenheid voor de gierzwaluw ingebouwd. Deze nestelgelegenheid zit op minstens 3 meter vanaf de grond en zit bij voorkeur op het oosten of het noorden en de aanvliegroute van de gierzwaluw is vrij. Gebouwen waarvan (delen van) de gevel lager is dan 3 meter komen hier dus niet voor in aanmerking. Voor informatie hierover zie o.a. www.gierzwaluw.com
  • Ten behoeve van de huismus wordt standaard de 'vogelvide' in plaats van 'vogelschroot' toegepast. Voor informatie hierover zie o.a. www.vogelbescherming.nl/actieplanhuismus 
  • In de groenvoorziening worden uitsluitend inheemse, streekeigen, bomen, heesters en vaste planten toegepast waarbij de nadruk op het bevorderen van vogels en vlinders ligt.

Met bovenstaande criteria wordt in voldoende mate invulling gegeven aan de ecologische doelstellingen van de gemeente.

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaatneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. In deze agenda worden 8 gemeentelijke beleidsprioriteiten benoemd, zoals b.v. realisatie windturbines en een klimaatneutraal stadkantoor. Ook wordt er gewerkt aan een duurzaam energiebedrijf in een lokale coöperatieve vorm samen met verschillende organisaties. De sleutel zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo hebben we een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkelt waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.

De lijst ”Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau” uit de VNG - publicatie ”Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw” is voor duurzaamheid een bruikbare ”Checklist” met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden.

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is in die zin verstandig inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).