direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Klooster Nieuw Sion
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P404-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Klooster Nieuw Sion is gevestigd aan de Vulikerweg 6 te Diepenveen, nabij de provinciale weg tussen Deventer en Raalte. Van 1890 tot 2015 is het een trappistenklooster geweest, de monniken zijn sinds enkele jaren naar een andere locatie vertrokken. Sinds december 2015 heeft de Stichting Nieuw Sion het beheer en de exploitatie van het klooster overgenomen met het doel het religieuze en culturele erfgoed te bewaren. Het klooster is de afgelopen jaren volop in ontwikkeling geweest en ook voor de komende jaren zijn er plannen om het complex en de activiteiten verder te ontwikkelen. De nieuwe activiteiten moeten passen binnen de leefregels van het klooster.

Een aantal van de plannen en ontwikkelingen past niet in het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan moet daarom op een aantal punten herzien worden. Dit bestemmingsplan maakt de nieuwe parkeerplaats in planologische zin mogelijk. Daarnaast regelt het plan het ‘wegbestemmen’ van de sloopoppervlakte van een aantal gesloopte stallen. Deze oppervlakte wordt ingebracht in de Sloopbank en kan daarmee ingezet worden voor andere projecten in het buitengebied.

Ten slotte regelt dit bestemmingsplan ook dat de bestemmingsomschrijving die zich in nog geldende bestemmingsplan beperkt tot ‘religie’, zonder nadere bepalingen, verder wordt uitgewerkt met het doel om duidelijkheid te bieden over toegestane gebruiksfuncties en bouwmogelijkheden.

De afgelopen jaren hebben meerdere ontwikkelingen, passend binnen het geldende bestemmingsplan, plaatsgevonden op het terrein en in de gebouwen van het klooster. Deze functies worden in dit bestemmingsplan meegenomen als bestaande functies.

Met deze aanpassingen sluit het bestemmingsplan weer aan de op de actualiteit en maakt het duidelijk welke functies en ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn op het terrein en in de gebouwen van Klooster Nieuw Sion. Een deel van het plangebied is in eigendom bij de Stichting IJssellandschap.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Het plangebied aan de Vulikerweg 6 is gelegen in het buitengebied, ten noordoosten gelegen van de woonkern Diepenveen, en is gelegen aan een zijweg van de provinciale weg tussen Raalte en Deventer (zie figuur 1). De locatie ligt in een gebied met een afwisseling van bossen, houtwallen, weilanden, akkers en verspreide bebouwing (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0001.png"

Figuur 1 Globale ligging plangebied "Klooster Nieuw Sion"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0002.png"

Figuur 2 Luchtfoto plangebied "Klooster Nieuw Sion"

Kadastrale gegevens

Kadastrale gemeente : Diepenveen

Sectie : C

Perceelsnummers : 1899 en 2953

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0004.png"

Figuren 3 en 4 Begrenzing plangebied "Klooster Nieuw Sion"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van he bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer,1e herziening', de 'Parapluherziening parkeereisen' en de 'Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied'. De bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad op respectievelijk 1 maart 2017, 11 april 2018 en 8 juli 2021 vastgesteld.

Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen' ziet uitsluitend toe op de planologische verankering van parkeerregels in de gemeente Deventer. Met het bestemmingsplan 'Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied' worden alle in het buitengebied van de gemeente Deventer geldende bestemmingsplannen voorzien van een afwijkingsbevoegdheid. Deze maakt het mogelijk om relatief snel en goedkoop, maar met de nodige waarborgen omkleed, kleinschalig particuliere initiatieven voor zonnepanelen te realiseren.

Ten aanzien van het planologisch kader ter plaatse van het plangebied is hoofdzakelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' van belang. In figuur 5 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Deventer, 1e herziening

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Deventer, 1e herziening’, dat is vastgesteld op 1 maart 2017. Het kloostercomplex heeft in dat bestemmingsplan de bestemming ‘Maatschappelijk’, met een bouwvlak. Tevens gelden voor het kloostercomplex de waarden 'Archeologie 2' en 'Archeologie 4' en de nadere aanduidingen 'religie' en 'karakteristiek'. Het parkeerterrein kent de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de waarde 'Archeologie 2'. Verder geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0005.png" Figuur 5 Uitsnede uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Devemter. 1e herziening

1.3.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Hieronder wordt nader ingegaan op de bij de bestemmingen en aanduidingen behorende regels.

Bestemming 'Maatschappelijk'

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn, ter plaatse van de aanduiding 'religie' bestemd voor een klooster.

Bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

'Waarde - Archeologie - 2'

De gronden die voorzien zijn van de 'Waarde - Archeologie 2' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. In de Regels is bepaald dat een archeologisch onderzoek in beginsel noodzakelijk is in geval er sprake is van bodemingrepen groter dan 2.500m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1.000m2 en 2.500m2 en dieper dan 0,50 meter geldt een meldingsplicht. Ingrepen tot een oppervlakte van 1.000m2 kunnen zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd.

'Waarde - Archeologie - 3'

De gronden die voorzien zijn van de 'Waarde - Archeologie 3' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. In de Regels is bepaald dat een archeologisch onderzoek in beginsel noodzakelijk is in geval er sprake is van bodemingrepen groter dan 500m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 200m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld.

'Waarde - Archeologie - 4'

De gronden die voorzien zijn van de 'Waarde - Archeologie 4' zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. In de Regels is bepaald dat een archeologisch onderzoek in beginsel noodzakelijk is in geval er sprake is van bodemingrepen groter dan 200m2 en dieper dan 0,50 meter onder maaiveld. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 100m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 meter onder maaiveld.

Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Ter plaatse van de gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' gelden aanvullende regels ingeval sprake is van een agrarische bestemming. Deze aanvullende regels hebben betrekking op de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van agrarische bouwvlakken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven. Daarna wordt ingegaan op de toekomstige situatie.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Het complex ligt aan het eind van een lange oprijlaan met bomen. Het perceel wordt ontsloten vanaf de N348. De bebouwing bestaat uit een fors complex met een kerkgebouw, met verblijfsruimtes en enkele stalllen en bedrijfsgebouwen. De abdij zelf, het poortcomplex, kerkgebouw, kapittelzaal, kloostergang, smederij en de L-vormige berceau zijn aangewezen als Rijksmonument. Een deel van het complex is open voor publiek.

Op het kloostercomplex woont momenteel een leefgemeenschap die onderdeel uitmaakt van de getijdengemeenschap en zich richt op leven volgens de monastieke waarden. Ook zijn er woonruimtes voor de leden van de woongemeenschap en gastenverblijven voor bijvoorbeeld een retraite. Een groot aantal vrijwilligers helpt bij de werkzaamheden in en om het klooster. Een deel van de (zaal)ruimtes wordt verhuurd voor onder andere retraites of cursussen. Daarnaast zijn er een kleinschalige en ambachtelijke bierbrouwerij, een koffieschenkerij, een kleine camping en een moestuin gevestigd.Bij de moestuin is onlangs een kas gebouwd op de plek van de gesloopte melkveestal. Nabij het klooster ligt de begraafplaats voor de overleden monniken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0006.png" luchtfoto met overzicht van het gebouwencomplex.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In de nieuwe situatie blijven vooral de huidige functies behouden waarbij nog enige ontwikkelingsruimte voor deze functies nodig is. De nadruk ligt op de levensbeschouwelijke en religieuze activiteiten zoals kerkdiensten, de getijdengebeden en geestelijke ondersteuning.

Er is ruimte voor nieuwe kleinschalige, al dan niet, ambachtelijke vormen van bedrijvigheid die qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de bierbrouwerij. De bestaande horeca (koffieschenkerij, lunchroom) blijft ook bestaan. De overige op gastvrijheid gerichte activiteiten (zaalverhuur, retraites en bijbehorende overnachtingsmogelijkheden, kampeermogelijkheden) blijven ook bestaan en worden uitgebreid. Alle activiteiten vinden plaats in de bestaande (overwegend monumentale) bebouwing.

In een deel van de bestaande bebouwing wordt meer woonruimte gerealiseerd voor mensen die deel uitmaken van de ter plaatse gevestigde gemeenschap (en hier voor langere tijd wonen) en voor personen/gezinnen die tijdelijk onderdak in combinatie met geestelijke ondersteuning (al dan niet met behulp van externe deskundige hulpverleners) nodig hebben. Voor al deze personen geldt dat ze deel uit gaan maken van de woon- en leefgemeenschap, wat onder meer inhoud dat ze meerdere malen per dag deelnemen aan de gebedscyclus en een bijdrage leveren aan de werkzaamheden in of rond het klooster.

De (voormalige) melkveestal is inmiddels gesloopt en is vervangen door een grote kas bij de moestuin. De moestuin wordt uitgebreid. Het klooster wil voor de groentes zoveel mogelijk zelfvoorzienend worden. Eén van de oude stallen gaat gebruikt worden voor het houden van een kleine hoeveelheid vee.

Ten oosten van het complex wordt een parkeerplaats voor de gasten en bezoekers aangelegd en uitgebreid. Met dit plan wordt de parkeerplaats planologisch mogelijk gemaakt en worden de afspraken over de inrichting en landschappelijke inpassing vastgelegd.

Voor alle toegestane activiteiten en functies geldt dat ze moeten passen binnen de waarden en leefregels van het klooster. Stichting Nieuw Sion, die het klooster beheert en exploiteert, ziet hier op toe.

Op en om het terrein van het klooster vinden maatregelen plaats die de landschappelijke en natuurlijke waarden versterken. Zo wordt onder meer een houtwal en bomen aangeplant, een kikkerpoel gegraven en nestkasten voor verschillende soorten (roof)vogels opgehangen. De parkeerplaats wordt ook landschappelijk ingepast. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijkd-, Provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid

3.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst vinden we belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). In dit bestemmingsplangebied liggen geen waterlopen. Dit bestemmingsplan gaat vooral over het bestemmen van voornamelijk bestaande functies in bestaande gebouwen. De Kaderrichtlijn is daarom niet van toepassing op dit plan. In 4.4 Waterhuishouding is nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.

3.2.2 Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura2000)

De Europese Unie heeft richtlijnen vastgesteld voor de bescherming van de vogels en habitats (leefgebieden van flora en fauna). Nederland heeft op basis hiervan Vogel- en Habitatrichtlijngebieden aangewezen. Deze gebieden maken onderdeel van het Europese natuurnetwerk Natura2000.

Het meest nabij het klooster gelegen Natura2000-gebied is de 'Rijntakken', deelgebied uiterwaarden IJssel. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn twee zaken relevant: de stikstofdepositie op het Natura2000-gebied mag niet toenemen en de beschermde leefgebieden en soorten mogen niet aangetast door bijvoorbeeld toenemende recreatiedruk of een afnemende oppervlakte.

De stikstofdepositie op dit gebied mag niet toenemen als gevolg van nieuwe activiteiten die op basis van dit bestemmingsplan toegestaan worden. In paragraaf 4.2.6.3 is nader ingegaan op de stikstofdepositie.

Omdat het Natura2000-gebied op circa 5,5 kilometer afstand van het plangebied ligt zijn negatieve effecten op de andere aspecten van de gebieds- en soortenbescherming naar alle redelijkheid uit te sluiten.

3.2.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI geeft het Rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening en ontwikkeling weer. Het Rijk richt zich vooral op het geven van richting op de grote opgaven en regie. Het Rijk geeft de hoofdlijnen van de gewenste kwaliteit van de leefomgeving, de voorgenomen ontwikkeling en beleid. Dit bestemmingsplan gaat over een beperkte ontwikkeling binnen bestaande gebouwen. De NOVI is daarom niet relevant.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In het plangebied ishet onderwerp Natuurnetwerk Nederland (NNN) uit het Barro van toepassing. Het plangebied ligt voor een beperkt deel in het NNN. Het gaat om een klein deel van het plangebied waar een bestaand wandelpad vanaf de nieuwe parkeerplaats naar het klooster loopt. Er vinden verder geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied plaats.

Defensie

Radarstations (zone)

De hele gemeente Deventer ligt in een radarverstoringsgebied. In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

In Deventer gelden twee maximale hoogten: 114 en 118 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0007.png"

Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen binnen de bestaande bebouwing mogelijk. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gebouwen van ruim 100 meter hoog mogelijk.

Militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen

In artikel 2.6.10 is opgenomen dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0008.png"

Met dit bestemmingsplan worden geen gebouwen of bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter mogelijk gemaakt.

Natuurnetwerk Nederland

In titel 2.10 Barro zijn regels opgenomen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische hoofdstructuur). In het Barro is bepaald dat in een provinciale verordening regels worden gesteld in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. In deze provinciale verordening is onder andere als regel gesteld dat met ruimtelijke ontwikkelingen geen activiteiten mogelijk worden gemaakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

Het plangebied grenst deels aan het Natuurnetwerk. De bestaande paden van en naar de parkeerplaats liggen wel in het Natuurnetwerk. Hier vinden in het kader van dit bestemmingsplan geen wijzigingen plaats. Gezien de aard van de mogelijk gemaakte ontwikkelingen worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk niet aangetast. Door de uitvoering van het landschapsplan worden daarnaast juist natuur- en landschapselementen toegevoegd op en om het kloostercomplex.

In paragraaf 3.3.1 en 4.4.5 wordt ingegaan op het Natuurnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0009.png"

3.2.5 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onder nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden onder meer nieuwe woningbouwlocaties (meer dan 11 woningen) of nieuwe bedrijfsterreinen verstaan.

Het doel van de bepaling in artikel 3.1.6, tweede lid is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik, door bijvoorbeeld gebruik te maken van bestaande bebouwing voor nieuwe functies.

Dit bestemmingsplan voorziet voornamelijk in het opnemen van een actuele regeling voor het klooster Nieuw Sion. Daarnaast worden een aantal bestaande en nieuwe ondergeschikte en ondersteunende functies mogelijk gemaakt, zoals de parkeerplaats. Ook wordt expliciet geregeld dat kleinschalige en ambachtelijke functies zijn toegestaan. De sloopoppervlakte van de voormalige melkveestal wordt 'wegbestemd' en ingebracht in de Sloopbank.

De nieuwe regeling gaat ook weer uit van de bestaande bebouwing waarbinnen een aantal activiteiten, zoals het wonen, wordt toegestaan. Er is dus geen sprake van een uitbreiding van de bebouwing ten opzichte van de geldende regeling. De bestaande oppervlakte bebouwing wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan.

De bestaande en vergunde gebruiksmogelijkheden worden met dit bestemmingsplan duidelijk benoemd en concreet (bijvoorbeeld in aantallen wooneenheden) gemaakt in tegenstelling tot de bestaande, zeer algemene, regeling. In feite perkt de nieuwe regeling juist het aantal toegestane woningen in omdat er nu een maximum aantal woningen wordt benoemd terwijl dat in het geldende bestemmingsplan niet het geval was. Voor de overige functies geldt ook dat deze plaatsvinden in of moeten vinden de bestaande bebouwing. Een deel van de bebouwing (voormalige stallen) zijn gesloopt. Via een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om de bebouwing met maximaal 400 m2 uit te breiden. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat dan elders een vergelijkbare oppervlakte gesloopt wordt.

Gelet op het feit dat met dit bestemmingsplan zeer beperkte nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt, een parkeerplaats wordt aangelegd is en het aantal wooneenheden en gastenkamers wordt gemaximeerd is de ontwikkeling niet te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

3.2.6 Conclusie Europees- en rijksbeleid

Het bestemmingsplan voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op Europees en Rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
  • Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: nieuwvestiging of grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving zijn mogelijk als hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate worden gecompenseerd door investeringen in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een perceel waar de nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in de bestaande bebouwing, waarbij ook nu nog leegstaande bebouwing een nieuwe functie krijgt die invulling past bij de functie van het klooster.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0010.jpg"

1. Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Het initiatief is integraal beoordeeld. Het gaat hier om een kloostercomplex waar een samenhangend en elkaar versterkend en ondersteunend pakket aan activiteiten plaatsvindt. Door de bestaande bebouwing te gebruiken is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bestaande NNN-gebieden moeten een passende bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden. Dit aspect is niet van toepassing voor dit plan. het plangebied grenst wel aan het NNN, maar maakt geen ontwikkelingen mogelijk die deze gebieden aantasten. Daarnaast wordt op basis van het inrichtingsplan een aantal natuur- en landschapselementen aan het kloosterterrein en de omgeving toegevoegd die een bijdrage gaan leveren aan de natuurwaarden en de biodiversiteit.

Themaspecifieke beleidskeuzes

Naast gebiedsspecifieke beleidskeuzes heeft de provincie ook ten aanzien van een aantal specifieke thema's beleidskeuzes gemaakt en regels op gesteld. Deze zijn niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken passen binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de ontwikkelingen in en rond het klooster op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Zone ondernemen met Natuur en Water buiten het NNN'. Het klooster past met haar activiteiten die voornamelijk plaatsvinden in de bestaande bebouwing en op het bestaande terrein omringd door natuurterreinen en weilanden goed in dit ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. In de laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft het plangebied de kenmerken 'oude hoevenlandschap'. Het plangebied ligt in de laag verspreide bebouwing van de stedelijke laag. In de laag van de beleving zijn de belevingsaspecten het informele, trage netwerk, de donkerte, de stads en dorpsranden en het ijssellinie inundatieveld van toepassing.

Dit bestemmingsplan maakt een aantal ondergeschikte ontwikkelingen in de bestaande bebouwing en op het bestaande terrein van het klooster Nieuw Sion mogelijk. Op het terrein en in de naaste omgeving vinden een aantal maatregelen plaats die het landschap en de natuurwaarden versterken.

De ruimtelijke impact van dit bestemmingsplan op de omgeving is minimaal. Bestaande kenmerken en structuren zoals hiervoor benoemd worden hiermee niet (wezenlijk) veranderd. Met dit bestemmingsplan krijgt een belangrijke cultuurhistorische en monumentale drager van dit deel van het buitengebied van Deventer een impuls en wordt het behoud op lange termijn, in planologische zin, mogelijk gemaakt.

3.3.3 Waterbeheerprogramma Waterschap Drents Overijsselse Delta 2022-2027

In het waterbeheerprogramma zijn de doelen en maatregelen voor de huidige beheerperiode vastgelegd en uitgewerkt in gebiedsuitwerkingen, zoals voor het deelgebied Salland. Thema's doelen en maatregelen zijn op het Sallandse gebiedsniveau uitgewerkt en gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het waterschap staat voor voldoende water en water van een goede kwaliteit. De waterpeilen, inrichting en onderhoud van het watersysteem worden afgestemd op de verschillende doelen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met klimaatverandering. De aanpak is gebiedsgericht. Voor het plangebied geldt dat beheer en maatregelen worden afgestemd op de functies natuur en multifunctioneel.

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerprogramma, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in dit bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4 Waterhuishouding. Deze watertoets is uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid

Dit bestemmingsplan is voornamelijk behoudend van aard. Nieuwe ontwikkelingen zijn beperkt mogelijk en beperken zich voornamelijk tot de bestaande bebouwing, ondergeschikte ontwikkelingen en het bestaande terrein. De beleidsdoelen voor dit gebied zijn vooral beschermend van aard. Dit bestemmingsplan sluit qua aard dus goed aan op de bestaande beleidsdoelen van andere overheden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In de Omgevingsvisie heeft de gemeente Deventer de ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vastgelegd. Inwoners en bedrijven krijgen veel ruimte om eigen initiatieven te realiseren.

Ambities

Onderstaande ambities zijn opgenomen in de Omgevingsvisie en zijn het uitgangspunt bij alle nieuwe ontwikkelingen in de gemeente.

  • We verzilveren het bestaande: bij ontwikkelingen behouden en versterken we de eigen, onderscheidende kwaliteiten van Deventer;
  • We verbinden slim: we versterken de netwerkkracht van Deventer. Lokaal, regionaal en nationaal;
  • We handelen toekomstbestendig: de leefomgeving moet voor mens, dier en plant aangenaam zijn, nu en in de toekomst.

Visie op het buitengebied

"We willen het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom bieden we ruimte voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

In het oude hoevelandschap en rivierenlandschap zijn nog veel archeologische en cultuurhistorische sporen van de bewoningsgeschiedenis te vinden, terwijl de ontstaansgeschiedenis van het jonge ontginningslandschap nog op veel plekken aan de verschijningsvorm van het huidige buitengebied is af te lezen. In het buitengebied is dan ook veel voor iedereen toegankelijk erfgoed te vinden, zoals 275 erven met karakteristieke gebouwen, molens, monumentale boerderijen, landhuizen, kloosters, landgoederen, weteringen, voormalige dijken met kolken, lanen, historische verkavelingspatronen en restanten van landweer (verdedigingswerken).

We koesteren de archeologische en cultuurhistorische elementen maar staan vernieuwing toe, mits het erfgoed wordt gerespecteerd. Afhankelijk van de aanwezige kwaliteiten gaan we op uiteenlopende manieren met het erfgoed om: behouden, bijzondere aandacht vragen of inspireren. Daarbij wordt de nieuwe ontwikkeling of transformatie zo ingepast dat die aansluit bij de specifieke kenmerken van het omliggende landschapstype. Bij elke ontwikkeling zijn de wordingsgeschiedenis van het landschap en het aanwezige erfgoed dus het vertrekpunt."

Conclusie: dit bestemmingsplan richt zich op behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische en natuurlijke waarden van het plangebied door ontwikkelingsmogelijkheden te bieden in de bestaande monumentale bebouwing, waardoor het complex behouden en onderhouden kan worden. Er vindt geen uitbreiding van het complex plaats, het gaat hier enkel om het vastleggen van de bestaande mogelijkheden en enkele nieuwe, ondergeschikte, ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaande complex, waarbij nog een zeer beperkte uitbreidingsmogelijkheid wordt geboden. De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt dragen ook bij aan het behoud van dit Rijksmonumentale complex. Dit bestemmingsplan voldoet daarom aan de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie

Algemeen

De gemeente Deventer geeft in haar archeologiebeleid aan op welke wijze rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische waarden in de bodem. Op de beleidskaart is voor elke locatie in de gemeente te zien welke archeologische regels van toepassing zijn. De onderbouwing van de gehanteerde regels is beschreven in het achtergrondrapport bij de beleidskaart: 'Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid'.

Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten (vondst- en/of spoorcomplexen) kunnen voorkomen. De archeologische verwachting is opgebouwd uit fysisch geografische kenmerken en historische en archeologische data.

Fysische geografie

De verwachtingskaart heeft een sterk fysisch geografische basis. Uit de archeologische onderzoeken die plaats hebben gehad in de gemeente Deventer en in omliggende gebieden zijn op grond van geomorfologische en geologische kenmerken en de bodemgesteldheid verschillende landschappen onderscheiden, die ieder een eigen ontwikkeling en bewoningsmogelijkheden hebben gekend. De hogere delen van het landschap waren vaak al in de prehistorie door mensen in gebruik. De lagere delen zijn minder intensief gebruikt en werden vaak pas in de middeleeuwen of de nieuwe tijd bewoonbaar. Op basis van geomorfogenetische kenmerken zijn drie verwachtingszones voor archeologische resten uit met name de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.


Het bestemmingsplangebied is gelegen in een gebied met meerdere terreinvormen, kenmerkend voor een dekzandlandschap en een beekdallandschap. De hoger gelegen lage dekzandduin waarop de Abdij gelegen is, kent een middelmatige verwachte dichtheid aan archeologische resten (met name prehistorische erven en grafvelden). Eventueel aanwezige archeologische resten liggen hier, door het ontbreken van een conserverend plaggendek, waarschijnlijk vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar (geweest) voor bodemingrepen. Dit dekzandduin ligt ten grondslag aan een deel van de beleidswaarde 2.


De lager gelegen delen betreffen de terreinvormen fluviatiele terrasrest met (oud) dekzand en een verspoelde dekzandvlakte met beekafzettingen. Beide terreinvormen kennen een lage verwachte dichtheid aan archeologische resten. Deze lage verwachting is de reden dat een deel van het bestemmingsplangebied beleidswaarde 1 heeft. Deze beleidswaarde wordt zoals in hoofdstuk 2 vermeld, niet vertaald naar een dubbelbestemming Waarde – Archeologie.


Historische verwachting

Vanaf de middeleeuwen ging de mens het landschap naar zijn hand zetten. Op basis van historische bronnen (zoals kaarten en geschriften) zijn locaties van historische elementen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten aangewezen. Deze verwachting is weer vertaald naar de beleidswaarden op de beleidskaart en heeft geleid tot de waarden zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Een gedetailleerdere beschrijving van de historische elementen en de onderbouwing van de hieraan gekoppelde beleidscategorieën is te vinden in de rapportages bij de archeologische verwachtingskaart en de archeologische beleidskaart.


Centraal in het bestemmingsplangebied bevindt zich een zone met beleidswaarde 4. Deze beleidswaarde is gebaseerd op een bufferzone die is getrokken rond historische elementen. Het historische element hier betreft een historisch erf, Vulik, dat voor het eerst vermeld wordt rond 1554. Rond historische elementen wordt een buffer getrokken omdat hier bijvoorbeeld resten van oudere voorgangers aangetroffen kunnen worden.


In het zuiden van het bestemmingsplangebied is een strook aanwezig die beleidswaarde 3 kent. Deze beleidswaarde is gebaseerd op het gegeven dat deze strook in het verleden toebehoorde aan de buitenplaats De Kranenkamp. Deze buitenplaats kent een eerste vermelding van rond 1700.


Verstoringen

Als gevolg van forse bodemingrepen ingrepen zijn sommige terreinen zodanig aangetast dat betwijfeld kan worden of zich nog archeologische waarden in de bodem bevinden. In die gebieden waar de bodem diep verstoord is, mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen (meer) aanwezig zijn. Voor deze gebieden geldt geen archeologische verwachting meer.


Binnen het bestemmingsplangebied zijn ook enkele zones met beleidswaarde 0. Deze beleidswaarde wordt zoals in hoofdstuk 2 vermeld, niet vertaald naar een dubbelbestemming Waarde – Archeologie. De bouw van stallen (een deel is thans al gesloopt) met gierkelders hebben heeft het bodemarchief al verstoord, daarom hebben deze zones geen archeologische verwachting meer.

Vrijstellingen

De dieptevrijstelling is de diepte tot waarop werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden mogen worden uitgevoerd. Over het algemeen geldt een vrijstellingsdiepte van 0,5 meter. Alleen voor die locaties waar sporen zich naar alle waarschijnlijkheid direct onder maaiveld bevinden, wordt een dieptevrijstelling van slechts 0,3 m gehanteerd. Dit geldt voor de binnenstad en voor hele kwetsbare gebieden in het overige gebied van de gemeente. Binnen dit bestemmingsplan is laatstgenoemde dieptevrijstelling niet van toepassing.


De oppervlaktevrijstellingsgrens is volgens de huidige wetgeving op 100 m² gesteld. Hiervan kan echter onderbouwd naar boven en beneden worden afgeweken. Voor de binnenstad is deze grens aantoonbaar te ruim. Daarom worden voor de binnenstad verschillende, veelal striktere grenzen gehanteerd. In het overige gebied worden in veel gevallen juist ruimere vrijstellingsgrenzen toegepast. De onderbouwing van de gehanteerde vrijstellingsgrenzen is beschreven in het rapport Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid dat is uitgegeven in de serie Interne Rapportages Archeologie Deventer 74.8 Voor een gedetailleerde onderbouwing van de vrijstellingsgrenzen die gehanteerd worden in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar deze rapportage.

Beleidswaarden

De beleidskaart van de gemeente Deventer kent acht verschillende waarden en hanteert per waarde bepaalde vrijstellingsgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0011.png"
Gebieden met beleidswaarde 0 zijn gebieden waar geen rekening (meer) hoeft te worden gehouden met archeologische resten, omdat de bodem volledig is verstoord. De overige waarden zijn gebaseerd op de kans dat archeologische resten worden gevonden. Bij waarde 1 is de kans op archeologische resten het kleinst. Bij waarde 7 is die kans het grootst. Bij een kleine kans kunnen meer werkzaamheden zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd dan bij een grote kans.


In het bestemmingsplangebied ‘Klooster Nieuw Sion’ gelden de beleidswaarden ‘0’, ‘1’, ‘2’, ‘3’ en ‘4’ (afb. 1).


Meer dan één waarde

De vrijstellingsgrenzen in de tabel gaan uit van de situatie dat de volledige ingreep gelegen is binnen één beleidswaarde. In de praktijk zijn er ook ingrepen die gelegen zijn binnen meerdere beleidswaarden. Uitgangspunt is hierbij dat beleidswaarden cumulatief zijn. Een gebied met beleidswaarde archeologie 3 heeft automatisch ook beleidswaarde archeologie 2 en lager, een gebied met beleidswaarde archeologie 4 automatisch ook beleidswaarde archeologie 3 en lager, enzovoort. Om de oppervlakte van elke beleidswaarde binnen de ingreep te bepalen worden dus bij de oppervlakte van deze beleidswaarde steeds ook de oppervlakten van alle hogere beleidswaarden binnen de ingreep opgeteld. Van laag naar hoog worden deze oppervlakten daarna per beleidswaarde archeologie getoetst aan de vrijstellingsgrenzen die voor die beleidswaarde archeologie van toepassing zijn. Dit bepaalt welk regime er geldt voor de gebieden met de getoetste beleidswaarde. De afweging bepaalt tevens het minimale regime dat geldt in de gebieden die een hogere beleidswaarde kennen. Aansluitend wordt de daaropvolgende hogere beleidswaarde getoetst. Indien op basis van deze toets een zwaarder regime wordt toegekend, is dat alleen van toepassing op deze beleidswaarde en eventuele hogere beleidswaarden. Indien het regime op basis van deze toets lager uitvalt dan dat op basis van de eerder getoetste lagere beleidswaarde blijft het minimale regime van deze lagere beleidswaarde van toepassing.


Voorwaarden omgevingsvergunning


Welke vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt af van het soort en de vorm van de ingreep. De juiste vorm van archeologisch onderzoek kan pas worden bepaald, indien de verstoringsdiepte en de begrenzing van de geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden waar nodig in de bureaustudie gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de vergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de mogelijke voorwaarden bij een omgevingsvergunning.


Geen voorwaarden

Wanneer uit de aanvraag blijkt, dat het terrein of delen daarvan al eerder verstoord zijn en de nieuw te verstoren oppervlakte daarmee kleiner wordt dan de aangegeven ondergrens, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. In deze gevallen zullen geen archeologische voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.


Voorwaarden (behouden) in omgevingsvergunning

Wanneer eventuele archeologische resten bedreigd worden door verstoring, dienen eerst de mogelijkheden voor behoud van de archeologische resten in de bodem (in situ) te worden onderzocht. Hierbij kan worden gedacht aan het treffen van beschermende maatregelen, zoals een verschuiving van de nieuwbouwlocatie naar een gebied met een lagere verwachting of een minder verstorende manier van funderen.


Meldingsplicht

In die gevallen waar de aanwezigheid van archeologische resten niet kan worden uitgesloten maar de informatiedichtheid en –waarde ten opzichte van de inspanning van een volledig archeologisch onderzoek echter te klein uitvallen, kan aan de omgevingsvergunning een meldingsplicht worden gekoppeld. Hierbij moet de start van de grondwerkzaamheden worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog. Er kan op deze manier een afspraak gemaakt worden voor een bezoek tijdens de werkzaamheden, een archeologische waarneming. Tijdens de archeologische waarneming zullen de resten in grote lijnen worden gedocumenteerd. Aan de waarneming zijn voor de aanvrager geen kosten verbonden. Wel dient hiervoor in overleg met de gemeentelijk archeoloog enige tijd te worden ingepland.


Archeologisch Onderzoek

Indien uit het advies blijkt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt het vervolgtraject af van de oppervlakte van de geplande nieuwbouw of werkzaamheden. De vorm van archeologisch onderzoek wordt bepaald wanneer de verstoringsdiepte en de begrenzing van geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden in het rapport gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de omgevingsvergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden.


Wanneer de oppervlakte kleiner is dan 2.500 m² worden zo nodig ter plaatse controleboringen uitgevoerd om de intactheid van de bodem te controleren en eventueel de archeologische verwachting bij te stellen. Bij oppervlaktes tot 2.500 m2 zijn deze boringen voor rekening van de Gemeente Deventer. Bij grotere oppervlaktes dient een archeologisch booronderzoek uitgevoerd te worden ter controle van de intactheid van de bodem en archeologische verwachting. Dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Indien uit de boringen blijkt dat de bodemopbouw intact is en de archeologische verwachting door resultaten van het booronderzoek wordt bevestigd, dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.


Bij kleinere oppervlaktes kan in overleg met de (gemeentelijk) archeoloog worden gekozen voor het archeologisch begeleiden van het ontgraven van de bouwkuip. Bij grotere oppervlaktes zal het vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuven. De kosten voor dit onderzoek zijn in beide gevallen voor rekening van de aanvrager. Wanneer proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd wordt op basis van de resultaten bepaald of en welke van de eventuele archeologische resten definitief dienen te worden opgegraven. Ook dit onderzoek is voor rekening van de aanvrager. Wanneer alle geselecteerde resten zijn onderzocht, kan worden gestart met de bouw.

Conclusie archeologie

Dit bestemmingsplan is behoudend van aard en regelt voornamelijk welke functies binnen de bestaande bebouwing zijn toegestaan. In een afwijkingsbevoegdheid is bepaald dat nog een beperkte uitbreiding met 400 m2 bebouwing mogelijk maakt. De verschillende verwachtingswaardes zijn als dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan opgenomen. Bij bouwplannen en/of bodemingrepen moet aan de voorwaarden uit deze dubbelbestemmingen voldaan worden. Omdat op dit moment niet duidelijk is of en waar nog gebouwd gaat worden is een concrete toets niet mogelijk. Op het moment dat er een concreet bouwplan ligt zal moeten worden bepaald of en welk nader archeologisch onderzoek nodig is.

4.1.2 Cultuurhistorische en monumentale waarden

Het kloostercomplex heeft al een lange historie op deze plek, waarbij vanaf circa 1920 de bestaande bebouwing werd gerealiseerd en uitgebreid en ook er weer deels werd gesloopt. De kloosterfunctie en de bijbehorende bebouwing, functies en gebruik van omliggende gronden bepalen dus al geruime tijd het karakter van dit gebied. Inmiddels woont hier een leefgemeenschap die een nieuwe en modernere invulling geeft aan het kloosterleven.

Een groot deel van het bestaande bebouwingscomplex en de berceau is aangewezen als Rijksmonument. De gebouwen beschermd zijn via de Erfgoedwet. Monumentale gebouwen kunnen niet zonder de benodigde vergunningen worden verbouwd of gesloopt.

Met de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt is behoud en ontwikkeling van het kloostercomplex mogelijk.

4.2 Milieu-aspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Voor nieuwe ontwikkelingen moet beoordeeld worden of de nieuwe ontwikkeling bestaande nabijgelegen bedrijven en/of woonfuncties kan hinderen. Ook moet andersom getoetst worden: ondervindt de nieuwe functie geen hinder van de al bestaande functies in de omgeving.

De dichtsbijzijnde gevoelige functie van derden is de dubbele woning aan de Vulikerweg 1-3. De kortste afstand tussen de woonbestemming en het bouwvlak van het klooster bedraagt circa 110 meter. De kortste afstand tussen de woonbestemming en het bestemmingsvlak (waar niet gebouwd mag worden) van het klooster bedraagt ruim 40 meter.

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geeft per type bedrijf richtlijnafstanden voor verschillende milieuaspecten.

Voor autoparkeerterreinen geldt dat de grootste richtlijnafstand 30 meter is. Deze afstand geldt voor het aspect geluid. De afstand tussen het parkeerterrein en de grens van het bestemmingsvlak 'wonen' voor de Vulikerweg 1-3 bedraagt circa 50 meter. Aan deze richtlijn afstand wordt dus voldaan.

Voor de overige functies die plaatsvinden in de gebouwen van het klooster zoals de horeca- en verblijfs- en bijeenkomstenfunctie, kamperen en de bierbrouwerij geldt dat deze in het verleden al vergund en daarmee getoetst zijn. Bij eventuele nieuwe functies of aanpassingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt moet alsnog in het vergunningentraject een nieuwe afweging gemaakt worden.

De dieren die worden gehouden zijn qua aantal vergelijkbaar met het hobbymatig houden van dieren. Er is geen sprake van een bedrijfsmatige veehouderij. Dit aspect hoeft dan ook niet nader getoetst te worden.

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande (en vergunde) functies bestemd. Daarbij is nog enige ruimte gelaten voor nieuwe, qua milieubelasting met de bestaande functies vergelijkbare, functies of uitbreidingen daarvan.

4.2.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald binnen welke zones langs een weg een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verplicht is. Deze plicht geldt als er nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het klooster ligt op ruim 600 meter van de N348. De N348 heeft een onderzoekszone van 250 meter. Het klooster ligt ruim buiten deze wettelijke onderzoekszone. De nieuwe parkeerplaats ligt op circa 200 meter van de bebouwing en het laatste deel van de oprit (vanaf de parkeerplaats) wordt incidenteel gebruikt voor onder andere de bevoorrading. Het gebruik van de oprit zelf is ook extensief, alleen medewerkers en gasten van het klooster maken hier gebruik van.

Industrielawaai

Binnen de bebouwing op het kloostercomplex is een aantal ondersteunende fucnties gevestigd. Het gaat dan om onder andere de koffieschenkerij, de brouwerij en de verblijfsfunctie voor de retraites en dergelijke. Deze functies zijn op basis van het geldende bestemmingsplan al toegestaan en/of vergund via de vereiste omgevingsvergunningen. Deze functies zijn in het kader van de vergunningverlening al getoetst.

Dit bestemmingsplan biedt nog enige ruimte voor nieuwe, qua milieubelasting met de bestaande functies vergelijkbare, functies of uitbreidingen daarvan. Naar alle redelijkheid zullen deze functies dan ook kunnen voldoen aan de eisen vanuit wet- en regelgeving over geluidsbelasting vanuit bedrijfsactiviteiten. Een concrete ontwikkeling zal te zijner tijd via de procedure voor de omgevingsvergunningen nog getoetst moeten worden.

4.2.3 Bodem

Dit bestemmingsplan maakt op dit moment niet direct nieuwe bebouwing mogelijk. Via een afwijkingsbevoegdheid kan op termijn maximaal 400 m2 bebouwing worden toegevoegd. Wanneer in deze nieuwe bebouwing gebruikt gaat worden voor een verblijfsfunctie zal op dat moment een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Vanwege het historisch gebruik is er geen sprake van een verdachte locatie.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden nagegaan of deze negatieve effecten kunnen hebben op de luchtkwaliteit. In dit geval zouden negatieve effecten kunnen ontstaan door een toename van het verkeer. Met behulp van een rekentool kan worden berekend of er sprake kan zijn van een 'in betekenende mate' toename van stoffen die de luchtkwaliteit verslechteren. De te bestaande en nieuwe mogelijkheden zijn doorgerekend. De vervoersbewegingen zijn gebaseerd op het de verkeersgegevens uit de stikstfberekening en naar boven afgerond, zodat er zo veel sprake is van een 'worst-case'- scenario. Het resultaat is in onderstaande tabel weergegeven. Er is geen sprake van een uitstoot die een effect zal hebben op de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P404-VG01_0012.png"

4.2.5 Externe veiligheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met mogelijke gevaarlijke installaties, bedrijven, opslagen of leidingen in de omgeving van het plangebied. Op www.risicokaart.nl is nagegaan of dergelijke mogelijke gevaarlijke voorzieningen in de omgeving van het plangebied voorkomen. Dat is niet het geval. Dit punt is dan ook geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen negatieve effecten hebben op beschermde natuurgebieden of soorten.

4.2.6.2 Gebieds- en soortenbescherming

Grenzend aan het plangebied ligt een bosgebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk. In dat gebied vinden geen ontwikkelingen plaats. Direct grenzend aan dit gebied wordt een parkeerplaats aangelegd (deze ligt er deels al). Het wandelpad dat door het bos naar het klooster loopt is al aanwezig en wordt met lage led-verlichting subtiel verlicht. Deze parkeerplaats wordt landschappelijk ingepast door de bestaande bosrand aan te vullen en de bestaande opslag van bomen te behouden.

Op ruim vijf kilometer afstand ligt het meest nabijgelegen Natura2000-gebied 'de Rijntakken' (deelgebied IJsseluiterwaarden). De beperkte ontwikkelingen die in dit plangebied plaatsvinden hebben naar alle redelijkheid geen rechtstreekse gevolgen voor dit gebied. In paragraaf 4.2.6.3 is nader ingegaan op de stikstofdepositie op het gebied.

In december 2020 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op het perceel. Het onderzoek is uitgevoerd om na te gaan of er beschermde soorten in de te slopen stallen of op de locatie voor de nieuwe parkeerplaats aanwezig waren. Er zijn geen voor vleermuizen geschikte bomen of gebouwen aangetroffen. De verwachting is dat het gebruik als parkeerterrein geen negatieve effecten zal hebben op vleermuizen. Verstoring door licht moet worden voorkomen. Er zijn verder geen beschermde soorten aangetroffen.

Dit bestemmingsplan regelt voornamelijk de bestaande bebouwing en functies. Eventuele ontwikkelingen vinden vooral plaats binnen de bestaande bebouwing. Bij concrete ontwikkelingen waarbij ingrepen plaatsvinden in en aan de gebouwen zal op dat moment, op basis van de algemene zorgplicht, alsnog een onderzoek moeten worden uitgevoerd om na te gaan of er beschermde soorten aanwezig zijn.

Overigens wordt door de maatregelen die voor de landschappelijke inpassing worden gedaan (bomen, bosschages, houtwal aanplanten, kikkerpoel aanleggen en verschillende nestkasten ophangen) het leefgebied voor verschillende soorten vogels, zoogdieren en amfibieen uitgebreid.

4.2.6.3 Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op ruim vijf kilometer van het meest nabijgelegen Natura2000-gebied de Rijntakken (deelgebied IJsseluiterwaarden). Om na te gaan of de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie is een Aeriusberekening uitgevoerd. Daarbij is voor de referentiesituatie uitgegaan van de huidige en feitelijke planologisch legale situatie. De te bestemmen activiteiten zijn doorgerekend. Het gaat dan vooral om de uitstoot als gevolg van verkeersbewegingen en de gasgestookte installaties voor onder andere de verwarming. Voor het houden van dieren is uitgegaan is uitgegaan van een 'worst case'-scenario waarbij de dieren buiten staan.

Uit de berekening voor zowel de aanleg- als de gebruikfase komt naar voren dat er geen toename van de stikstofdepositie plaats zal vinden. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Wet natuurbescherming. Er is geen vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig.

De complete rapportage over de stikstofdepositie is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

4.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleidskader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met een milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage bij dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r. (beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst 1 of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannenen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekend dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

Situatie plangebied
Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om het planologisch mogelijk maken van een parkeerterrein, gebruiksfuncties van bestaande gebouwen en het 'wegbestemmen' van sloopoppervlakte. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie nodig zijn.

In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Rijntakken' op ruim vijf kilometer afstand. 21-12-2022 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie bijlage 1). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00mol/ha/jr).

Drempelwaarde Besluit m.e.r.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in Onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is vanm.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

- een oppervlakte van 100 hectare of meer,

- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D.11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Een en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Kabels en leidingen

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen met uitzondering van huisaansluitingen.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Vorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etcetera. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

De watertoets is uitgevoerd. Uitgangspunt is dat hier vooral sprake is van hergebruik van bestaande bebouwing. Inmiddels is een deel van de bebouwing (melkveestal) is gesloopt en vervangen door een kas. De oppervlakte bebouwing is daarmee afgenomen.

Het bestemmingsplan biedt nog enige, zeer beperkte, ruimte voor nieuwbouw of voor verbouwingen aan de bestaande bebouwing. Bij dit soort ingrepen wordt rekening gehouden met het afkoppelen van hemelwater en het infiltreren van het hemelwater in de bodem. Voor de realisatie van het parkeerterrein wordt gebroken puin gebruikt, zodat hemelwater gemakkelijk de bodem in kan zakken.

Voor het afvoeren van afvalwater wordt de bestaande riolering gebruikt. Deze heeft voldoende capaciteit voor de bestaande en mogelijke nieuwe functies.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een bufferzone rond natte natuur. Het is daarom niet nodig om hier extra maatregelen te nemen.

4.4.2 Overstromingsrisico

Het plangebied ligt net buiten een gebied dat in de provinciale omgevingsverordening is aangewezen als een overstromingsrisicogebied. In dit soort gebieden zijn geen nieuwe kapitaalintensieve ontwikkelingen toegestaan en waterhuishoudkundige werken moeten in stand worden gehouden.

Dit bestemmingsplan maakt geen of zeer beperkt nieuwe bebouwing mogelijk. Overigens zijn de afgelopen jaren een aantal stallen gesloopt. Netto is er dus sprake van een afname van het verhard oppervlak. Het bestemmingsplan maakt in principe niet meer of minder mogelijk dan in het geldende bestemmingsplan al het geval was, het wordt vooral vastgelegd, gespecificeerd en gemaximeerd met een nieuwe regeling. In het plangebied vinden geen ingrepen in de waterhuishoudkundige werken of het systeem plaats.

Het plangebied ligt net buiten de uiterste grens van het mogelijke overstromingsgebied. De kans dat dit gebied daadwerkelijk overstroomt is minimaal en er is naar alle redelijkheid voldoende tijd om te evacueren mocht dit wel het geval zijn. De bewoners en gasten zijn in grote mate zelfredzaam, er verblijven hier in principe geen personen met bijvoorbeeld beperkingen in hun mobiliteit.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking is berekend in het kader van een worst case scenario voor de stikstofdepositieberekening. Daarbij is uitgegaan van de volgende verkeersbewegingen.

Voor de combinatie van de wooneenheden, de camping en de gastenkamers is een verkeersaantrekkende werking van in totaal 213 verkeersbewegingen per dag.

Voor de zalenverhuur is uitgegaan van een bezetting van 80% en verhuur van 1 keer in de week. Bij 500 gasten die een auto delen gaat het dan om een verkeersaantrekkende werking van 250 auto's per week. De verkeersaantrekkende werking van de kerkdiensten (8 per maand, 100 bezoekers per dienst) bedraagt bij een bezetting van twee personen per auto ruim 200 verkeersbewegingen per week. Deze vallen niet samen met de zalenverhuur.

Voor de ambachtelijke bedrijvigheid is uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van twee vrachtwagens per week en 2 personenauto's per week.

Het overgrote deel van de activiteiten die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden nu al plaats op basis van het geldende bestemmingsplan en verleende vergunningen.

Parkeren

In het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen' is bepaald dat omgevingsvergunningen voor het bouwen of gebruiken van gronden op basis van het onderligende geldende bestemmingsplan, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, pas kunnen worden verleend als er voldoende parkeergelegenheid voor fietsers en auto's aanwezig is. In dit geval is sprake van voldoende parkeergelegenheid. Op het nieuwe parkeerterrein is ruimte voor 125 auto's, daarnaast is er ruimte om in de berm langs de oprijlaan te parkeren.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is grotendeels gericht op de bestaande situatie. Dat wil zeggen dat de aanwezige functies en aanwezige bebouwing worden bestemd zoals deze nu zijn. Daarnaast is in het bestemmingsplan nog enige ontwikkelingsruimte opgenomen voor de bestaande functies en functies die passen bij en aansluiten op de bestaande functies van het klooster.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. In § 5.2 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.3 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 Planopzet

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.

Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen en planregels omtrent de wijze van meten.

5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Algemeen

De planregels komen, voor een groot deel van het plangebied, overeen met het huidig gebruik van de grond en van de bebouwing. Ook sluiten de bouwregels grotendeels aan bij de bestaande bebouwing. Dit impliceert dat er voor een groot deel van het plangebied het behoud van de huidige situatie als uitgangspunt geldt.

De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Enkelbestemmingen

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

bestemming Maatschappelijk - Klooster: Artikel 3

Het grootste deel van het plangebied is bestemd met de bestemming 'Maatschappelijk' en is bestemd voor de uitoefening van een klooster. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies toegestaan. Het gaat overigens vooral om bestaande functies die nu ook al worden uitgeoefend. Deze nieuwe, uitgebreide regeling is vooral bedoeld om de bestaande (zeer algemeen en beknopte) regeling te specificeren en te verduidelijken.

Ten eerste heeft het klooster vooral een levensbeschouwelijke en religieuze functie. In de kloosterkerk worden kerkdiensten gehouden. Per dag zijn er meerdere mogelijkheden om deel te nemen aan een getijdegebed of een meditatie. Deze zijn grotendeels vrij toegankelijk. Ook is het mogelijk om een persoonlijk gesprek aan te gaan.

Op het terrein ligt een begraafplaats waar in het verleden de overleden monniken werden begraven. De begraafplaats wordt niet meer gebruikt voor nieuwe begravingen of bijzettingen.

Daarnaast zijn de volgende functies toegestaan op en om het kloostercomplex:

Wonen: binnen het kloostercomplex zijn maximaal 35 kloosterwoningen of kloosterkamers toegestaan. Vanwege de specifieke woonsituatie is hier voor de term 'kloosterwoningen' gekozen in plaats van het meer algemene begrip 'woning'. Deze kloosterwoningen bevinden of mogen zich alleen in de bestaande bebouwing bevinden. De kloosterwoningen zijn zelfstandige wooneenheden, en bestaan uit een woon- en slaapruimte met eigen sanitair en keuken en zijn daarmee dus geschikt voor zelfstandige bewoning. De bewoners van de kloosterkamers hebben een eigen woon/-slaapkamer en delen het sanitair en de keuken.

De 'kluizen' staan op het buitenterrein en zijn vrijstaand. Dit zijn zelfstandige eenheden, dus met eigen sanitair en keuken. Er zijn maximaal 5 kluizen toegestaan.

In de planregels is bepaald dat deze woonfunctie alleen is toegestaan als onderdeel van het leven volgens de voor het klooster geldende leefregels. Concreet betekent dat, al dan niet tijdelijke, bewoners actief deelnemen aan het kloosterleven zoals de getijdengebeden en/of meehelpen bij de dagelijkse werkzaamheden en het beheer en onderhoud van het klooster. Een deel van de bewoners woont hier op een -min of meer- permanente basis. De overige woonruimtes zijn bedoeld voor personen en/of gezinnen die tijdelijk een woonplek nodig hebben en daarbij (levensbeschouwelijke) ondersteuning vanuit het klooster ontvangen. De bedoeling is om deze mensen een tijdelijk plek voor circa een half jaar tot een jaar te bieden zodat ze daarna weer op eigen benen kunnen staan.

Kleinschalige, al dan niet ambachtelijke, en/of agrarische bedrijfsactiviteiten zoals een wijnmakerij, bierbrouwerij, ciderij, boekbinderij, weverij, hoefsmid en dergelijke. Het gaat dan om functies die geen of een beperkte milieu-impact hebben en die passen in de oorspronkelijke werkwijze of functies van een klooster. Met de term 'zoals' is geregeld dat hiermee vergelijkbare functies ook mogelijk zijn. Het moet dan gaan om functies die qua uitstraling of impact op de omgeving vergelijkbaar zijn met de genoemde functies. Functies met een zwaardere milieu-impact dan hiervoor genoemd zijn verenigen zich ook niet met de woonfunctie en die zijn dan ook niet toegestaan.

De lokaal geproduceerde producten mogen ook ter plaatse verkocht worden.

Op gastvrijheid gerichte functies: onder deze noemer vallen meerdere functies, namelijk:

  • de bestaande thee-/koffieschenkerij met lunchroom en terrassen zijn meebestemd als onderdeel van het klooster;
  • retraites en dagbijeenkomsten: een andere belangrijke functie van het klooster is de bijeenkomstenfunctie. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld stilte- of yogaretraites of dagbijeenkomsten voor vergaderingen of cursussen. De laatste vinden plaats in de bestaande zalen van het klooster. Bij de meerdaagse retraites kunnen de gasten overnachten in één van de 35 gastenkamers of 2 gastenappartementen of op het kampeerterrein;
  • kampeerterrein met 10 kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen (stacaravans zijn niet toegestaan) en vier 'kluizen'.

De bij deze verschillende toegestane functies zijn de bijbehorende erven, groenvoorzieningen, landschappelijke inpassing, inritten en dergelijke toegestaan.

Bebouwing

Met een bouwvlak is aangegeven waar de bebouwing is toegestaan. Met dit bestemmingsplan wordt de bestaande oppervlakte bebouwing vastgelegd. Ook de bestaande goot- en nokhoogte en dakhelling zijn vastgelegd in de planregels. Met een afwijkingsregeling kan nog 400 m2 aan bebouwing worden toegevoegd (in plaats van de standaardregeling die een uitbreiding met 15% mogelijk maakt). Aan deze afwijkingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden gekoppeld, zoals een adequate landschappelijke inpassing.

Een groot deel van de bebouwing is Rijksmonumentaal en de berceau zijn aangewezen als Rijksmonument. De bescherming van de monumentale waarden van het pand vindt plaats via de Erfgoedwet.

Gebruiksregels

In de gebruiksregels is bepaald dat het gebruiken van het kloostercomplex voor de toegestane functies is toegestaan als de overeengekomen natuur- en landschapselementen worden uitgevoerd en in stand gehouden. In de Bijlage 1 bij de regels is opgenomen om welke inrichtingsmaatregelen het gaat.

Daarnaast is in de gebruiksregels bepaald welke activiteiten niet zijn toegetaan. Het gaat dan onder meer om het permanent bewonen van kampeermiddelen en kloosterkamers en het gebruik als nachthorereca of partycentrum.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.

Archeologische dubbelbestemmingen

in het plangebied zijn twee archeologische dubbelbestemmingen met hun eigen beschermingsregime van toepassing. Het gaat om 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. In de bijbehorende planregels is bepaald in welke situaties een archeologisch onderzoek onderdeel moet zijn van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Antidubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Algemene bouwregels:

et is wenselijk om de aanvullende werking van de gemeentelijke Bouwverordening te beperken tot een aantal specifieke onderwerpen.

Algemene wijzigingsregels 

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de archeologische dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te verwijderen.

5.2.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.3 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

4. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriele regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Dit bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan dat betrekking heeft op bestaande bebouwing. Binnen de bestaande bebouwing wordt de ruimte geboden voor het ontwikkelen van meer dan 10 wooneenheden en/of gastenverblijven. Op basis van dit bestemmingsplan zal voor het overige slechts een beperkte nieuwe ontwikkelingsruimte ontstaan voor de reeds aanwezige functies. Hetgeen aan uitbreiding nog mogelijk is, is onbenutte bouwruimte en een beperkte uitbreiding van de bebouwing (via een afwijkingsregeling) op basis van het vigerende bestemmingsplan en blijft binnen het gestelde in 6.2.1 Bro.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Klooster Nieuw Sion sprake is van aangewezen bouwplannen. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat er geen exploitatieplan hoeft te worden afgesloten. In de anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over het verhalen van de gemeentelijke kosten en is afgesproken dat de initiatiefnemer eventuele planschadekosten voor zijn rekening neemt.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

6.3.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en Provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit plan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel
In het kader van voorkantsamenwerking is het plan voorgelegd aan de Provincie. Dat Provincie heeft aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.

Waterschap Drents Overijsselse Delta
Vooroverleg met het Waterschap heeft plaatsgevonden via het invullen van de digitale watertoets, zie 4.4. Deze toets resulteerde in een positief wateradvies van het waterschap Drents Overijsselse Delta.

6.3.2 Inspraak

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan.

6.3.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 lid 1 Wro gedurende 6 weken, van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024, ter inzage gelegen. Een ieder is hiermee in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Met de directe omwonenden (eigenaren Vulikerweg 3 en Raalterweg 45) is op 10 februari 2021 in detail gesproken over alle plannen en is gezamenlijk over het terrein gelopen om concreet de bedoelingen te bespreken. Hiernaast is op 29 mei 2021 door initiatiefnemers een informatieochtend, met rondleiding over het terrein, georganiseerd. Bewoners aan alle direct omliggende wegen (Vulikerweg, Malbergerweg, Hunneweg, Kranenkampsweg, Raalterweg, Boxbergweg, Bevrijdingsweg en de Averlosehoutweg) zijn hiervoor uitgenodigd en ca. 50 genodigden waren aanwezig. Hierbij is geen commentaar gekomen op de plannen. Wel werd er van de gelegenheid gebruik gemaakt om te benoemen dat de buurt blij is met het klooster en het gebruik van de locatie waarderen.

6.3.4 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.