direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Combiplan Buitengebied Deventer 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P414-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in het buitengebied van de gemeente Deventer. Dit bestemmingsplan betreft een zogenaamd combiplan. In het combiplan worden diverse initiatieven in één bestemmingsplan gevat en planologisch geregeld. Hierna wordt kort op de betreffende ontwikkelingen per locatie ingegaan. In de planbeschrijving in hoofdstuk 2 wordt een uitgebreide beschrijving van de ontwikkelingen gegeven.

1.1.1 Ontwikkeling 1: Gravenweg tegenover 2, Deventer

Aan de overzijde van de Gravenweg tegenover 2 is een vergund bijgebouw met enkele overkappingen aanwezig. Het bijgebouw hoort bij het erf aan de Gravenweg tegenover 2. Het gebouw betreft een zogenaamde 'steltenberg'. De steltenberg is in de huidige situatie in gebruik als woning, maar daarvoor is geen vergunning verleend.

Het voornemen ziet toe op de legalisatie van bewoning in de steltenberg. De steltenberg wordt daarbij niet vergroot. Ter plaatse worden enkele overkappingen verwijderd en wordt een passend bijgebouw bij de woning gesitueerd. De ter plaatse geldende agrarische bestemming wordt gewijzigd in een passende woonbestemming. Als compensatie voor het voornemen zijn sloopmeters aangekocht, daarnaast zal ter plaatse van een bestaande houtwal de agrarische bestemming gewijzigd worden in een natuurbestemming.

Tot slot wordt het perceel landschappelijk ingepast in de omgeving.

1.1.2 Ontwikkeling 2: Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Aan de Frieswijkerweg 8-8a in Schalkhaar is een woonperceel aanwezig. Ter plaatse zijn twee aaneen-gebouwde woningen met bijgebouwen aanwezig.

Op de locatie is planologisch één woning toegestaan. Onderhavig voornemen voorziet in het planologisch toestaan van twee wooneenheden. Er wordt geen bebouwing gesloopt of gebouwd. Het voornemen vindt uitsluitend binnen de bestaande bebouwing plaats.

Het woonperceel met de huidige bebouwing wordt landschappelijk ingepast in de omgeving.

1.1.3 Ontwikkeling 3: Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Aan de Frieswijkerweg 3 in Schalkhaar bevindt zich een bedrijfsperceel. Dit betreft een boerderij met erf met twee voormalige agrarische schuren en een carport.

Het voornemen is om de bedrijfswoning in gebruik te nemen ten behoeve van reguliere woning. De schuren worden gesloopt en er worden twee nieuwe bijgebouwen, te weten een schuur met zadeldak en een kapschuur, gebouwd. In de beoogde kapschuur worden drie plattelandskamers gerealiseerd. Tot slot wordt het gehele woonerf landschappelijk ingepast in de omgeving.

1.1.4 Ontwikkeling 4: Holterweg 125a, Lettele

Aan de Holterweg 125a in Lettele bevindt zich een agrarisch perceel. Ter plaatse zijn een woning en bijbehorende bijgebouwen aanwezig. De woning met bijbehorende bijgebouwen zijn in het verleden op basis van een partiële bestemmingsplanherziening en bouwvergunning gerealiseerd. Echter is bij een navolgende bestemmingsplanherziening de woning per abuis niet opgenomen. Onderhavig voornemen ziet toe op het corrigeren van deze omissie. In de huidige situatie is ten onrechte een agrarische bestemming opgenomen. Er wordt geen bebouwing gesloopt of gebouwd.

1.1.5 Resumé

De hiervoor genoemde voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. In paragraaf 1.4 wordt hier nader op ingegaan. Gelet op het vorenstaande is een bestemmingsplanherziening vereist.

Om voornoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Combiplan Buitengebied Deventer 7" voorziet hierin. In deze toelichting wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat vier ontwikkelingen waarbij vier locaties zijn betrokken, namelijk:

  • 1. Gravenweg tegenover 2, Deventer (ontwikkeling 1);
  • 2. Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar (ontwikkeling 2);
  • 3. Frieswijkerweg 3, Schalkhaar (ontwikkeling 3);
  • 4. Holterweg 125a, Lettele (ontwikkeling 4);

Alle locatie liggen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Voor de exacte begrenzing van de betreffende deelgebieden, wordt verwezen naar de verbeeldingen behorende bij dit bestemmingsplan.

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

De diverse locaties binnen het plangebied liggen allemaal binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 maart 2017.

Daarnaast liggen alle locaties binnen het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeereisen' dat is vastgesteld op 11 april 2018. Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend toe op de planologische verankering van parkeernormen waaraan (nieuwe) ontwikkelingen aan moeten voldoen.

Tot slot gelden de bestemmingsplannen 'Paraplu herziening standplaatsen en warenmarkten' (vastgesteld op 30 januari 2013), 'Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang' (vastgesteld op 22 juni 2016) en 'Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied' (vastgesteld op 7 juli 2021). De betreffende plannen zijn niet direct relevant gelet op de beoogde ontwikkelingen en worden daarom niet uitgebreid beschouwd. Wel zijn eventuele regelingen die van toepassing zijn op de betreffende locaties doorvertaald in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

In de volgende paragraaf wordt per locatie nader ingegaan op het planologisch regime.

1.3.2 Gravenweg tegenover 2, Deventer

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden tegenover de locatie Gravenweg tegenover 2 voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Daarnaast zijn de gronden deels voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Ook is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

In afbeelding 1.1 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven, waarin de locatie indicatief is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Uitsnede geldend bestemmingsplan Gravenweg tegenover 2, Deventer (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Het voornemen ziet toe op bewoning van de bestaande steltenberg. Zowel de geldende gebruiks- als bouwmogelijkheden ter plaatse zijn niet toereikend om het voornemen mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan.

1.3.3 Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden ter plaatse van de locatie aan de Frieswijkerweg 8-8a in Schalkhaar voorzien van de bestemming 'Wonen'.

Daarnaast zijn de gronden deels voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Intrekgebied'. Ook zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven, waarin de locatie indicatief is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

In de huidige situatie zijn twee woningen aanwezig. Onderhavig voornemen ziet toe op de legalisatie van één woning. Het gebruik van één woning als zijnde twee woningen is in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan.

1.3.4 Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden ter plaatse van de locatie aan de Frieswijkerweg 3 in Schalkhaar voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen.

Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Intrekgebied' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven, waarin de locatie indicatief is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan Frieswijkerweg 3, Schalkhaar (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Het voornemen ziet toe op de transformatie van deze locatie tot een woonerf en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning. Daarnaast worden twee nieuwe schuren op het perceel gerealiseerd, ter vervanging van de bestaande schuren. In de beoogde kapschuur worden drie plattelandskamers gerealiseerd. Zowel de gebruiks- als bouwmogelijkheden ter plaatse zijn niet toereikend om het voornemen mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.

1.3.5 Holterweg 125a, Lettele

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden ter plaatse van de locatie aan de Holterweg 125a in Lettele voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.

Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 200'.

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven, waarin de locatie indicatief is aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan Holterweg 125a, Lettele (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Het voornemen ziet toe op het terugbrengen van de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de bestaande woning met bijgebouwen. Er wordt geen bebouwing gesloopt of gebouwd.

Het wijzigen van de bestemming is gewenst om zo de juridisch-planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

1.3.6 Resumé

De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke ontwikkelingen passen om de hiervoor genoemde diverse redenen niet binnen de bestaande planologische kaders.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden, zoals de milieuaspecten en de waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de planopzet en juridische aspecten nader toegelicht. In dat hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en worden deze uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige en toekomstige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling en de daarbij betrokken locatie(s), ingegaan op de huidige en gewenste situatie. Alle ontwikkelingen worden separaat behandeld.

2.2 Beschrijving huidige en gewenste situatie per deelgebied

2.2.1 Gravenweg tegenover 2, Deventer
2.2.1.1 Huidige situatie

De locatie Gravenweg tegenover 2 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten oosten van de kern Deventer. De functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit woonpercelen, natuurgronden en (agrarische) bedrijfspercelen. De locatie ligt aan de rand van Deventer (ten noorden) aan de grens van het buitengebied.

De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit een woning in de vorm van een zogenaamde steltenberg en enkele overkappingen. Het perceel wordt aan de oostzijde ontsloten op de Gravenweg. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto Gravenweg tegenover 2, Deventer (Bron: PDOK)  
2.2.1.2 Gewenste situatie

Het voornemen is om de agrarische gronden ter plaatse van de steltenberg te wijzigen in een passende woonbestemming. Het bestaande vergunde bijgebouw betreft een steltenberg welke in gebruik is als woning. In de huidige situatie is de woonsituatie niet vergund. Onderhavig voornemen ziet in de legalisatie van bewoning in de steltenberg. Ter plaatse worden een carport, houtopslag en enkele beplanting verwijderd. De te verwijderen onderdelen zijn in een tekening opgenomen in afbeelding 2.2 en als Bijlage 1 bij deze toelichting.

In de beoogde situatie wordt een passend bijgebouw bij de woning gerealiseerd. Als compensatie voor het voornemen zijn sloopmeters aangekocht en wordt een gedeelte van de naastgelegen agrarische grond, ter plaatse van een bestaande houtwal, gewijzigd in een natuurbestemming. Daarnaast is een erf- en landschapsplan opgesteld. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. De uitvoering hiervan is geborgd in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2 Te verwijderen Gravenweg tegenover 2, Deventer (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  

Beschrijving erfinrichtingsplan

Uitgangspunt van het erfinrichtingsplan is de verbinding met het 'hoofderf' op de locatie Gravenweg tegenover 2. Door de aanplant van een lage haag blijft de zichtlijn naar het hoofderf behouden. De haag betreft een gemengde inheemse haag met doornen. Ook de verplaatsing van de inrit zorgt voor de verbinding met het hoofderf. Voor de realisatie van het bijgebouw worden twee nestkasten aan de steltenberg en twee nestkassen aan het bijgebouw geplaatst. Dit betreft twee roodborstkasten en twee mussenkasten.

Het perceel wordt verder ingericht met inheemse struiken. Het totaal te beplanten oppervlakte is 200 m2. In afbeelding 2.3 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3 Erfinrichtingsplan Gravenweg tegenover 2, Deventer (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  

2.2.2 Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar
2.2.2.1 Huidige situatie

De locatie Frieswijkerweg 8-8a ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten noorden van de kern Schalkhaar. De functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonerven en (agrarische) bedrijfspercelen.

De bebouwing binnen het plangebied bestaat uit twee aaneen-gebouwde woningen met bijgebouwen. Tussen de bebouwing is veelal erfverharding aanwezig. Voor het overige is het perceel onbebouwd en in gebruik als tuin of agrarisch cultuurgrond.

Het perceel wordt aan de westzijde ontsloten op de Frieswijkerweg.

In afbeelding 2.4 is een luchtfoto van het plangebied (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4 Luchtfoto Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar (Bron: PDOK)  
2.2.2.2 Gewenste situatie

Onderhavig voornemen voorziet in het planologisch toestaan van twee wooneenheden. Er wordt geen bebouwing gesloopt of gebouwd. Het voornemen vindt uitsluitend binnen de bestaande bebouwing plaats.

Er wordt geïnvesteerd in de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

Beschrijving erfinrichtingsplan

Frieswijkerweg 8

De inrit-/uitrit ter plaatse blijft ongewijzigd. Aan de voorzijde en langs de oprit worden zeven uitheemse bomen verwijderd. Om te kunnen voldoen aan de parkeernorm wordt ten behoeve van de parkeer- en manoeuvreerruimte een half verharde plek gemaakt. De plek wordt omzoomd door een gemengde haag. Naast deze gemengde haag wordt, op het achtererf, een walnotenboom aangeplant. Hierdoor wordt er niet meer geparkeerd aan de voorzijde en in de bermen van de Frieswijkerweg. Aan de voorzijde van de Frieswijkerweg wordt een boomgaard met vier hoogstam fruitbomen aangeplant.

Frieswijkerweg 8a

De wijze van ontsluiten van het erf Frieswijkerweg 8 blijft ongewijzigd. De half verharde oprit met de twee leilinden in de voortuin blijven behouden. Aan de zijkant van de woning worden twee hoogstam fruitbomen aangeplant. Op het achtererf wordt meer ruimte gemaakt voor het parkeren en manouvreren van auto's, het parkeren aan de Frieswijkerweg wordt daarmee voorkomen. Op het achtererf worden twee lindebomen toegevoegd. Ten zuiden wordt de struweel heg doorgezet tot de achterzijde van de woning, met daarbij een enkele meidoornhaag.

Op het achtererf wordt een solitaire erfboom (Walnoot) geplant. Aan de landschapszijde van het bijgebouw wordt een struikenbosje met inheemse soorten toegevoegd.

In afbeelding 2.5 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen. De uitvoering van dit plan is in de regels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.5 Erfinrichtingsplan Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  
2.2.3 Frieswijkerweg 3, Schalkhaar
2.2.3.1 Huidige situatie

De locatie Frieswijkerweg 3 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten noorden van de kern Schalkhaar. De functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonerven en (agrarische) bedrijfspercelen. Het perceel wordt aan de oostzijde ontsloten op de Frieswijkerweg.

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Het perceel bestaat uit een boerderij met erf met twee voormalige agrarische schuren (met asbest) en een carport (met asbest).

In de huidige situatie is het plangebied bestemd met een bedrijfsbestemming. Ter plaatse van deze bestemming is een bedrijf tot en met milieucategorie 2 toegestaan. In de huidige situatie worden geen bedrijfsactiviteiten meer op het perceel verricht. In afbeelding 2.6 is een luchtfoto van het plangebied (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.6 Luchtfoto Frieswijkerweg 3, Schalkhaar (Bron: PDOK)  
2.2.3.2 Gewenste situatie

Het voornemen is om het voormalige agrarische bedrijfsperceel te transformeren tot een woonerf waarbij de bestaande bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als reguliere woning. De bestaande woning wordt verduurzaamt, hiervoor is een verbouwplan gemaakt waarbij de buitenkant ongewijzigd blijft. De bestaande asbesthoudende schuren en carport worden gesloopt. In afbeelding 2.7 en Bijlage 4 bij deze toelichting is de sloopopgave van het perceel Frieswijkerweg 3 opgenomen.

De initiatiefnemer wenst nieuwbouw van de bijgebouwen. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is eenmalige nieuwbouw mogelijk. Het te slopen oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 297 m2. Van het gesloopte oppervlak boven 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd. In totaal mag 266 m2 worden teruggebouwd. Onderhavig voornemen ziet toe op de realisatie van twee nieuwe bijgebouwen met totaal oppervlakte van 256 m2.

De beoogde bijgebouwen bestaat uit een schuur met zadeldak met een oppervlakte van 111 m2 en een kapschuur met een oppervlakte van 145 m2. In de beoogde kapschuur worden maximaal drie plattelandskamers gerealiseerd.

In de gewenste situatie worden de bijgebouwen gesitueerd op het achtererf. Door de beoogde situering is er sprake van 'ervencompactheid'. De bestaande ontsluiting op de Frieswijkerweg blijft behouden. De bestaande bestrating wordt verwijderd en hergebruikt voor de inrichting van het nieuwe erf. Aan de noordzijde van het erf wordt een parkeergelegenheid voor zes auto's gerealiseerd.

Tot slot wordt het gehele woonerf landschappelijk ingepast in de omgeving. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.7 Sloopopgave Frieswijkerweg 3, Schalkhaar (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  

Beschrijving erfinrichtingsplan

Het erfinrichtingsplan richt zich op het perceel Frieswijkerweg 3 en de gronden aan de voorzijde van het perceel, gelegen aan de Frieswijkerweg. Het plan ziet toe op het behoud van alle bestaande bomen op het erf en het behoud van de bestaande woonboerderij.

In het plan wordt bij de in-/uitrit zes inlandse eikenbomen toegevoegd. Ook worden erfbomen toegevoegd, te weten een solitaire walnoot en een bomengroep met lindenbomen op het erf. Langs de kavelgrens aan de zuidzijde worden twee kavelgrensbomen geplant. Daarnaast worden hagen toegevoegd om het onderscheid van de voor- en achterzijde van het erf te versterken en worden inheemse struikenbosjes langs de noord- en zuidzijde beoogd.

In afbeelding 2.8 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen. De uitvoering van dit plan is in de regels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0012.png"  
Afbeelding 2.8 Erfinrichtingsplan Frieswijkerweg 3, Schalkhaar (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  
2.2.4 Holterweg 125a, Lettele
2.2.4.1 Huidige situatie

De locatie Holterweg 125a te Lettele ligt op circa 2 kilometer ten zuiden van de kern Lettele in het buitengebied van Deventer. De functionele structuur van de omgeving bestaat met name uit verspreid gelegen woonerven en (agrarische) bedrijfspercelen. Nabij het plangebied ligt een horeca bestemming.

In de huidige situatie zijn de gronden bestemd met een agrarische bestemming. Op het perceel zijn een woning en bijbehorende bijgebouwen aanwezig. De woning is in gebruik als reguliere woning.

In afbeelding 2.9 is een luchtfoto van het plangebied (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0013.png"  
Afbeelding 2.9 Luchtfoto Holterweg 125a, Lettele (Bron: PDOK)  
2.2.4.2 Gewenste situatie

Het voornemen ziet toe op het herstel van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Er wordt geen bebouwing gesloopt of gebouwd. Het voornemen betreft daarmee puur een planologische wijziging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante Europese-, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.2.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

In voorliggend geval is sprake van diverse kleinschalige ontwikkelingen waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  • a. Rijksvaarwegen;
  • b. Grote rivieren,
  • c. Defensie,
  • d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  • e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  • f. Natuurnetwerk Nederland;
  • g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Toetsing van het voornemen

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de regels binnen het Barro en het plangebied is niet gelegen in een beperkingsgebied.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling de komende jaren verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook wanneer het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Toetsing van het voornemen

Bij de “Ladder voor duurzame verstedelijking” is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Binnen voorliggend voornemen wordt per saldo voorzien in de toevoeging van in totaal 3 wooneenheden. Tevens gaat het om meerdere kleinschalige functiewijzigingen waarbij de bebouwing niet toeneemt. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat geen verdere toetsing plaats hoeft te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op Rijksniveau.

3.3 Provinciaal en Regionaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zgn. Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.3.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.3.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.3.4 Toetsing

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn in voorliggend geval hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de verordening van belang:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn.
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
  • Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Bij nieuwe ontwikkelingen in de groene omgeving moet in beginsel een aanvullende kwaliteitsinvestering plaatsvinden om te garanderen dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.
  • Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen. Nieuwe ontwikkelingen voorzien uitsluitend in nieuwe woningen als er behoefte is en de realisatie past binnen de geldende woonafspraken, op basis van regionale afstemming.
  • Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden. Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
  • Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones. Het is in bepaalde gevallen verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren.

Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan. Per artikel wordt uitsluitend ingegaan op de deelontwikkeling dat voor het betreffende artikel van belang is.

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing

In voorliggend geval worden drie woningen planologisch toegevoegd.

In voorliggend geval worden op verschillende locaties in het buitengebied van Deventer extra woningen mogelijk gemaakt. De gebeurt door onder andere de legalisatie van een bestaande woonsituatie in een steltenberg, de leglisatie van woning en het gebruik van een bedrijfswoning als reguliere woning.

In voorliggend geval zijn worden de drie extra woningen al bewoond. De behoefte is daarmee concreet aangetoond.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing

  • 1. Gravenweg tegenover 2, Deventer: Ter plaatse wordt binnen de bestaande bebouwing één woning gelegaliseerd. Tevens wordt een bijgebouw toegevoegd, hiervoor wordt een carport en houtopslag gesloopt en worden sloopmeters aangekocht. Gelet op het vorenstaande is er als gevolg van het voornemen geen sprake van extra ruimtebeslag door het bebouwen en/of verharden in de groene omgeving.
  • 2. Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar: Ter plaatse worden planologisch twee wooneenheden toegestaan. Het voornemen vindt plaats in de bestaande bebouwing, er wordt niet gebouwd. Gelet op het vorenstaande is er als gevolg van het voornemen geen sprake van extra ruimtebeslag door het bebouwen en/of verharden in de groene omgeving.
  • 3. Frieswijkerweg 3, Schalkhaar: Ter plaatse worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt en wordt de bedrijfswoning gebruikt als reguliere woning. In totaal wordt 297 m2 aan bebouwing gesloopt en worden twee schuren nieuw gebouwd met een totaal oppervlakte van 266 m2. Ter plaatse is sprake van een afname van bebouwing. Van extra ruimtebeslag door het bebouwen en/of verharden is de groene omgeving is geen sprake.
  • 4. Holterweg 125a, Lettele: Ter plaatse is sprake van het terugbrengen van een woonbestemming om een planologische fout te herstellen. Ter plaatse is een woning met bijbehorende gebouwen aanwezig. Er wordt niet gebouwd op gesloopt. Van extra ruimtebeslag door het bebouwen en/of verharden is de groene omgeving is geen sprake.

Al met al wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing

  • 1. Gravenweg tegenover 2, Deventer: Ten aanzien van het voornemen om een woning toe te staan in een bestaande steltenberg is er per definitie sprake van duurzaamheid aangezien er sprake is van hergebruik van bebouwing. Bovendien wordt er (in beperkte mate) bijgedragen aan de woningbehoefte in de gemeente Deventer.
  • 2. Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar: Het voornemen ziet toe op de legalisatie van een woning. Deze ontwikkeling is niet van tijdelijke aard maar sluit aan bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de gemeente. Het voornemen is daarmee toekomstbestendig.
  • 3. Frieswijkerweg 3, Schalkhaar: Met voorgenomen ontwikkelingen is enerzijds sprake van het toekennen van duurzame (vervolg) functie van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Daarnaast wordt de bedrijfswoning behouden en verduurzaamt. Met de sloop van landschapsontsierende bebouwing wordt bijgedragen aan het voorkomen en oplossen van langdurige leegstand van voormalige agrarische gebouwen.
  • 4. Holterweg 125a, Lettele: Ter plaatse is sprake van het terugbrengen van een woonbestemming om een planologische fout te herstellen. De woonbestemming is toekomstbestendig en daarmee in overeenstemming met het genoemde artikel.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls op meerdere locaties in de groene omgeving (het buitengebied) van de gemeente Deventer. Deze meerwaarde vertaalt zich door de sloop van landschapsontsierende (asbesthoudende) bebouwing op de locatie Frieswijkerweg 3 te Schalkhaar. Daarnaast is voor drie locaties waar sprake is van het toevoegen van een functie of bebouwing, een erfinrichtingsplan opgesteld. Op deze manier wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 2.2.1.2, 2.2.2.2 en 2.2.3.2.

Al met al zorgen de voorgenomen ontwikkelingen in een toename van de ruimtelijke kwaliteit. De investeringen die worden verricht ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsruimte. Daarmee wordt voldaan aan de of-, waar- en hoe-benadering zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel.

Voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met artikelen 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  • Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie/toevoeging van drie woningen in bestaande bebouwing te weten; een bestaande steltenberg, een bestaande woning die wordt gesplitst en een bestaande woning welke in de huidige situatie niet als zodanig is bestemd. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en zijn reeds in gebruik.

Zoals bovenstaand vermeld zijn de woningen in gebruik, daarmee is de behoefte aangetoond. In paragraaf 3.3.5 (regionaal beleid) en paragraaf 3.4.3 (gemeentelijke woonvisie) van deze toelichting wordt nader ingegaan op de woonbehoefte.

Geconcludeerd wordt dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.13.3: Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.4 Niet risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3. kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.13.3 en 2.13.5 zijn hierna opgenomen:

  • niet-risicovolle functies: alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies.
  • harmoniërende functies: functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning.
  • grote en grootschalige risicovolle functies: functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
  • stand-stillprincipe: beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Toetsing

Twee deelgebieden (Frieswijkerweg 3 en 8-8a) bevinden zich binnen het grondwaterbeschermingsgebied 'Salland Diep'. Harmoniërende functies gaan goed samen met drinkwaterwinning en grondwaterbescherming. Deze worden aangeduid als toelaatbaar. Onder harmoniërende functies worden onder andere verstaan: extensieve landbouw, extensieve recreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie, natuur, bosbouw (nieuwe) landgoederen en buitenplaatsen. De milieutechnische bescherming richt zich op het voorkomen danwel reguleren van (risicovolle) activiteiten. Risicovolle inrichtingen zijn verboden.

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen geen risicovolle inrichtingen. Nieuwe niet-risicovolle functies en harmoniërende functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen).

Er is sprake van een nieuwe niet-risicovolle functie waarbij, gezien de aard van de ontwikkeling, wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. Het realiseren of het uibreiden van woonfuncties leidt namelijk niet tot verslechtering van de grondkwaliteit. Bovendien is er door het opheffen van een bedrijfsperceel per saldo sprake van een verbetering voor de grondkwaliteit. Dit komt ten goede aan de functie van het gebied als intrekgebied en grondwaterbeschermingsgebied. In paragraaf 4.4 is dit nader uitgewerkt.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.13.3 en 2.13.4 uit de Omgevingsverordening.

Artikel 3.2.3.1: Boringsvrije zones

1. Het is verboden in een boringsvrije zone binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, een lozing uit te voeren of een bodemenergiesysteem te installeren, voor zover deze activiteiten plaatsvinden:

d. dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Salland Diep, met uitzondering van de boringsvrije zone Engelse Werk te Zwolle.

Toetsing

Twee deelgebieden (Gravenweg tegenover 2 en Holterweg 125a) liggen binnen de 'boringsvrije zone Salland Diep'. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Resumé

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie.

3.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

In onderstaande tabel is per deelgebied aangegeven welke ontwikkelingsperspectieven per deelgebied gelden. Op voorhand wordt opgemerkt dat voorliggend bestemmingsplan uitsluitend ter plaatse van de locaties Gravenweg tegenover 2, Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 nieuwe (bouw)mogelijkheden mogelijk maakt. In deze paragraaf wordt uitsluitend waar noodzakelijk ingegaan op de locatie aan de Holterweg 125a te Lettele.

Deelgebied   Ontwikkelingsperspectieven  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   - Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   - Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   - Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap  

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Toetsing

Uit hoofdstuk 4 blijkt dat er geen sprake is van enige belemmeringen van het voornemen op omliggende (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan past, gelet op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het toestaan van functies die als passend wordt aangemerkt, binnen de ontwikkelingsperspectieven. De voorgenomen ontwikkelingen hebben betrekking op functies die als passend binnen de daar aanwezige ontwikkelingsperspectieven kunnen worden beschouwd.

Gesteld wordt dat de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op voorhand wordt opgemerkt dat voorliggend bestemmingsplan uitsluitend ter plaatse van de locaties Gravenweg tegenover 2, Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 nieuwe (bouw)mogelijkheden mogelijk maakt. In deze paragraaf wordt uitsluitend waar noodzakelijk ingegaan op de locatie aan de Holterweg 125a te Lettele.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

In onderstaande tabel is per deelgebied aangegeven welke ontwikkelingsperspectieven per deelgebied gelden.

Deelgebied   Gebiedstype  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   - Dekzandvlakte en ruggen  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   - Dekzandvlakte en ruggen  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   - Dekzandvlakte en ruggen  

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

Toetsing

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkelingen hebben betrekking op gronden die reeds bebouwd zijn, in gebruik als woonerf of agrarisch bedrijfsperceel en/of zijn ingericht ten behoeve van het agrarische gebruik. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen. De ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

In onderstaande tabel is per deelgebied aangegeven welke ontwikkelingsperspectieven per deelgebied gelden.

Deelgebied   Gebiedstype  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   - Oude Hoevenlandschap  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   - Oude Hoevenlandschap  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   - Oude Hoevenlandschap  

'Oude hoevenlandschap'

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing

Het initiatief omvat verscheidene ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Deventer. De ontwikkelingen waarbij sprake is van een ruimtelijke impact gaan gepaard met een adequate landschappelijke inpassing conform de gebiedskenmerken van het agrarische cultuurlandschap. Voor de wijze van landschappelijk inpassen wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Geconcludeerd wordt dat het voornemen een aanzienlijk impuls van de ruimtelijke kwaliteit met zich mee brengt en bijdraagt aan het sociaal vitaal houden van het landelijk gebied.

De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. De locaties Gravenweg tegenover 2, Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 zijn op de gebiedskenmerkenkaart in de “Stedelijke laag” aangeduid met de gebiedstypen 'Informele trage netwerk' en 'Verspreide bebouwing'.

'Informele trage netwerk'

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De oude zandwegen en paden vormen het basisstramien.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (bv. bedrijventerreinen, woonwijken), dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.

'Verspreide bebouwing'

De agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en is vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalig landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broeken heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende 'gewone' burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling vinden plaats op bestaande woonpercelen of (voormalige) (agrarische) bedrijfspercelen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Voor elk deelgebied waar sprake is van het toevoegen van een functie of bebouwing, een erfinrichtingsplan opgesteld. Op deze manier wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing van de erven. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 2.2.1.2, 2.2.2.2 en 2.2.3.2.

De 'Laag van beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

In onderstaande tabel is per deelgebied de gebiedskenmerken van de laag van beleving weergegeven.

Deelgebied   Gebiedstype  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   - Stads- en dorpsrandgebieden  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   - IJssellinie inundatieveld  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   - IJssellinie inundatieveld  

'Stads- en dorpsrandgebieden'

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee in elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. Randen gaan niet alleen over de 'functionele mix', maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid, silhouetten en het je thuis voelen. Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit.

Er is ruimte voor ontwikkelingen mits deze voortbouwen aan de versterking van de stad-land relatie. Het voorkomen van versnippering. Als ontwikkelingen plaatsvinden is deze gericht op het behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land.

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing

Op basis van de laag van de beleving is de locatie Gravenweg tegenover 2 aangeduid met het gebiedskenmerk 'stads- en dorpsranden'. De overgang van de stad naar het landschap eromheen. De ontwikkeling ziet toe de wijziging van een agrarische bestemming naar een deels woonbestemming en deels natuurbestemming. De afwisseling van de bestemmingen en het toevoegen van de woonbestemming zorgt voor de relatie tussen de stad en het omliggende landschap.

De locaties Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 zijn aangeduid met het gebiedskenmerk 'IJssellinie inundatieveld'. Door de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing op de genoemde erven wordt recht gedaan aan dit gebiedskenmerk.

Op voorhand wordt gesteld dat de genoemde gebieden niet worden aangetast door het voornemen.

3.3.4.4 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.5 Regionaal woonbeleid

De gemeente in de regio 'West-Overijssel' stemmen nieuwbouwplannen met elkaar af. Deze regio bestaat uit elf gemeenten, namelijk: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Deze gemeenten en de provincie Overijssel hebben in 2014 de Regionale Woonvisie West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op het gebied van wonen voor de regio.

De regionale afstemming bestaat onder meer uit het verdelen van de door de provincie toegestane woningaantallen, waarbij op basis van de woningbehoefte-raming plannen verdeeld worden over de West-Overijsselse gemeenten, en de onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar onder meer type woningen, prijsklassen en doelgroepen wordt vervolgens op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.

In 2015 hebben de gemeenten en provincie gezamenlijk een traject doorlopen waarin de gezamenlijke ambities en visie hebben geleid tot woonafspraken op 5 thema's, namelijk: (A) doelgroepen, (B) wonen en zorg, (C) stedelijke vernieuwing, (D) bestaande voorraad en (E) programmeren en zuinig ruimtegebruik.

Binnen de kaders van bestaand beleid en besluiten staan betrokken partijen voor een goede ruimtelijke ordening en gaan partijen samen op zoek naar innovatieve oplossingen en mogelijkheden om ook in de toekomst aan de huisvestingsopgave te kunnen voldoen. Begin 2017 zijn de kwantitatieve afspraken geactualiseerd. Dit heeft geresulteerd in de RWP (Regionale Woonprogrammering) West-Overijssel (2017).

Voor Deventer geldt dat het aantal inwoners en huishoudens de afgelopen jaren sterk groeit. Met directe bouwtitels en capaciteit in uitwerkingsplannen voorziet Deventer in circa 75% van de woningvraag de komende tien jaar. Hiermee is in Deventer sprake van onderprogrammering in harde plancapaciteit. Er is dan ook ruimte voor nieuwe initiatieven. Deventer blijft de vraag nauwlettend monitoren, onder andere door middel van een woningmarktanalyse in 2017 en zet in op het matchen van vraag en aanbod. Kwalitatief programmeren is het uitgangspunt voor nieuwe plannen, waarbij het voorzien in een vraag en het leveren van meerwaarde voor de Deventer samenleving centraal staan.

De gemeenten stemmen over het algemeen woningbouwplannen vanaf 25 woningen af met de andere (planrelevante) gemeenten. Opgemerkt wordt dat voor woningbouwplannen binnen de gemeenten Deventer en Zwolle geldt dat woningbouwplannen vanaf 50 woningen moeten worden afgestemd.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen voorzien in de toevoeging van in totaal 3 woningen op verschillende locaties in het buitengebied van Deventer. Hiermee wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte binnen de gemeente. Er is sprake van kwalitatief programmeren, aangezien wordt voorzien in een vraag en een meerwaarde geleverd voor de samenleving (zie ook paragraaf 3.4.3 van deze toelichting).

Voorliggend voornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling: het aantal gewenste woningen blijft ruimschoots onder het aantal woningen waarbij met de andere gemeenten afstemming moet worden gezocht. Daarnaast wordt, gezien de bestaande onderprogrammering in de gemeente, geconcludeerd dat het in dit plan besloten woningaantal past binnen de regionale woningbouwprogrammering.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het regionale woonbeleid.

3.3.6 Conclusie provinciaal en Regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met het provinciale en (boven)regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:

De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.

Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.

Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door een of meer woningen.

Toetsing

Met voorgenomen ontwikkelingen worden drie woningen verspreid in het buitengebied van de gemeente Deventer mogelijk gemaakt. Alle wooneenheden worden verantwoord vanuit een kwalitatieve investering in de ruimtelijke kwaliteit, door enerzijds landschapsmaatregelen te treffen en anderzijds door bebouwing te slopen. Daarnaast wordt tevens geïnvesteerd in karakteristieke waarde (verbeteren karakteristieke boerderijen) en sociale/maatschappelijke waarde (erfdelen). Al met al resulteert het voornemen in een aanzienlijke kwalitatieve impuls voor diverse locaties in het buitengebied van Deventer.

Het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

In het LOP vallen de deelgebieden Gravenweg tegenover 2, Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 binnen het plangebied in het landschapstype ‘Weteringenlandschap’. Ten aanzien van het deelgebied Holterweg 125a wordt er in de beoogde situatie geen bebouwing gesloopt of toegevoegd, ook is er geen sprake van het landschappelijk inpassen van het perceel. De ontwikkeling ziet enkel toe op het terugbrengen van de woonbestemming. Het deelgebied wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

Weteringenlandschap

De weteringen zijn de dragers van de landschapsstructuur. De waterlopen worden ontwikkeld tot brede moeras- en broeklandschappen met ruimte voor water en natte natuur. Het rationele karakter van de gegraven weteringen blijft behouden. De laagtes dienen zoveel mogelijk open te blijven, opgaande beplanting en andere ruimtelijke verdichting (bijvoorbeeld bebouwing) worden in de laagtes niet gestimuleerd.

Doorgaande structuren in het weteringenlandschap zoals het Overijsselse Kanaal en (doorgaande) wegen passen zich aan de karakteristiek van het landschap aan. Onbeplante wegen blijven onbeplant. Bestaande wegbeplanting blijft behouden en reageert op het landschap door op een andere manier om te gaan met onderbeplanting en de dichtheid van beplanting om zo de openheid te ervaren. De gewenste verschijningsvorm voor beplante wegen is een transparante wegbeplanting, zonder onderbeplanting, met bomen op voldoende onderlinge afstand. Dit wordt nader uitgewerkt in de deeluitwerkingen.

Uitzondering op de openheid vormen de nattere bossen van de landgoederen langs de weteringen (bijvoorbeeld Den Alerdinck en de Oostermaet). Binnen het weteringenlandschap komen op de hogere plekken kleine delen dekzandruggenlandschap voor met enken en het kampen- en hoevenlandschap.

Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Voor het weteringenlandschap gelden de volgende landschappelijke karakteristieken:

  • Wetering als structuurdrager;
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historisch lanen langs wegen;
  • Beplanting passen in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogeren gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.

Toetsing

Ter plaatse van de deelgebieden waarbij sprake is van ruimtelijke ingrepen, worden de deelgebieden landschappelijk ingepast conform de aanwezige gebiedskenmerken, waaronder de ligging in weteringenlandschap. Hier wordt ook nadrukkelijk op ingegaan in de opgestelde erfinrichtingsplannen:

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de van toepassing zijnde gebiedskenmerken conform het Landschapsontwikkelingsplan (LOP).

3.4.3 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.

Toetsing

Door middel van de voorgenomen ontwikkelingen, worden in het buitengebied van de gemeente Deventer in totaal drie woningen toegevoegd aan het buitengebied van de gemeente Deventer. Hiermee wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft.

Het gaat om het toevoegen van diverse woningen die geschikt zijn voor verscheidende doelgroepen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen wordt eveneens de leefbaarheid en vitaliteit in het buitengebied versterkt. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en toekomstbestendigheid, bijvoorbeeld door, zoals reeds vermeld, aan te sluiten op de huidige en te verwachten woonbehoefte en door duurzame woningen te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.4 Welstandsnota gemeente Deventer (2014) / Beeldkwaliteitsparagraaf

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

Toetsing

Gravenweg tegenover 2, Deventer

Het voornemen ziet toe op de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen en deels ook de bestemming natuur. In de beoogde situatie wordt de bestaande steltenberg gebruikt als reguliere woning. De steltenberg blijft ongewijzigd.

Ter plaatse worden een carport, houtopslag en enkele beplanting verwijderd. Op de locatie wordt een bijgebouw gerealiseerd. Hiervoor gelden de regels voor 'bijbehorend bouwwerk op achtererf, vrijstaand zoals opgenomen in de welstandsnota. De plaatsing moet vrijstaand zijn. Het materiaal-/ en kleurgebruik dient te worden afgestemd op het hoofdgebouw. Geen felle kleuren.

In voorliggend geval wordt het bijgebouw met drie wanden omsloten, de oostzijde blijft open. Het bijgebouw wordt voorzien van hout potdekselwerk met een antraciet kleur. Het geheel sluit aan bij het hoofdgebouw.

Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan de welstandnota.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Het voornemen op de locatie Schalkhaar 8-8a ziet toe op het planologisch toestaan van twee woningen. In de beoogde situatie is er geen sprake van de bouw of sloop van gebouwen. Daarom is de welstandsnota niet van toepassing.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

In voorliggend geval worden de voormalige agrarische schuren en een carport gesloopt. De bestaande woning blijft behouden en ongewijzigd. In de beoogde situatie worden twee nieuwe bijgebouwen gerealiseerd. Hiervoor gelden de regels voor 'bijbehorend bouwwerk op achtererf, vrijstaand zoals opgenomen in de welstandsnota. De plaatsing moet vrijstaand zijn. Het materiaal-/ en kleurgebruik dient te worden afgestemd op het hoofdgebouw. Geen felle kleuren.

Zoals reeds benoemd is voor het voornemen een erfinrichtingsplan opgesteld. In het erfinrichtingsplan zijn de beoogde bijgebouwen opgenomen. Ten noorden van het perceel, op het achtererf, wordt een nieuwe kapschuur gerealiseerd met een oppervlakte van 145 m2. De gevels worden voorzien van Zweeds rabbat in de kleur antraciet. Ten zuiden van het perceel wordt een bijgebouw met een zadeldak gerealiseerd. Deze heeft een oppervlakte van 111 m2 en wordt voorzien van houten gevels.

Geconcludeerd wordt dat het bouwplan in voldoende mate aansluit bij de welstandnota en dat behoudt en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hiermee gewaarborgd is.

Holterweg 125a, Lettele

Het voornemen ziet toe op het terugbrengen van de woonbestemming ter plaatse. Er is geen sprake van de sloop of bouw van gebouwen. De welstandsnota is bij onderhavig voornemen niet van toepassing.

Voor alle beoogde gebouwen geldt dat in de vergunningsfase het concrete bouwplan wordt getoetst aan de welstandsnota.

3.4.5 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Toetsing

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de watertoetsen en overige wateraspecten per deelgebied. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen het gemeentelijke waterbeleid.

3.4.6 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)

Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:

  • het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • het bieden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • distributie van aardgas door hogedrukaardgasbuisleidingen van de Nederlandse Gasunie (druk hoger dan 16 bar);
  • opslag van gevaarlijke stoffen bij een aantal bedrijven en installaties die risico's buiten de terreingrenzen veroorzaken.

Toetsing

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid in het kader van voorliggend plan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen past binnen de reeds vermelde gemeentelijke omgevingsvisie externe veiligheid (2015).

3.4.7 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Uitgangspunt is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen flexibel zijn ten aanzien van mogelijke woonprogramma's. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. Eén van de woningen wordt geheel levensloopbestendig uitgevoerd.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).

Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.

In het bestuursakkoord van het college wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, faciliteert de gemeente die graag. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Toetsing

Verwezen wordt naar paragraaf 4.2.8. Daar wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer.

3.4.8 Werkwijze ecologie (2013)

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Toetsing

In paragraaf 4.2.7 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van voorliggend voornemen. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.

3.4.9 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 100 m²;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om een beroep of bedrijf aan huis te hebben. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.10 Kansen uit buiten
3.4.10.1 Algemeen

In het Sallandse buitengebied verandert er veel. Door schaalvergroting van boerenbedrijven worden sommige bedrijven groter, terwijl andere stoppen. Dit betekent veel leegstaande schuren. Die schuren hebben vaak ook nog asbestdaken.

De leegstand en de asbestopgave vormen een aanzienlijk probleem, niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de leefbaarheid van het Sallandse buitengebied. De provincie Overijssel en de gemeente Deventer willen dit probleem aanpakken en omkeren naar een kans. Een kans om de sloop van overtollige schuren, met of zonder asbestdaken, betaalbaar te houden. En een kans om de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied te vergroten.

Deze kansen worden gecreëerd door leegstaande gebouwen te vervangen door nieuwbouw met een woon- of andere passende functie. Met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt de provincie daarvoor een kader. En met aanpassingen in het beleid schept de gemeente binnen dat kader kansen. Zo geeft de gemeente Deventer nog meer ruimte aan initiatieven. Tegelijk gaat de kwaliteit van het buitengebied en de leefomgeving er stevig op vooruit.

De oude Rood-voor-Rood-regeling heeft al veel voorbeelden opgeleverd van gerestaureerde boerderijen, van nieuwe woningen of schuren en van nieuw ingerichte erven. In haar oude vorm had deze regeling echter ook beperkingen. Daardoor bleven plannen soms steken. De gemeente Deventer borduurt nu voort op de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door de bestaande regelingen in een nieuw jasje te steken, 'Kansen uit buiten'.

3.4.10.2 Maatwerk naast regelingen

Met de Rood-voor-Rood-regelingen 'Woning voor schuur' en 'Schuur voor schuur' ontstaan meer mogelijkheden om te slopen en/of bouwen. Met de regelingen kunnen sloop en bouw tegen elkaar worden uitgeruild. De Sloopbank brengt daarvoor vraag en aanbod samen.

In gevallen komt het voor dat de plannen niet (helemaal) binnen deze twee regelingen of de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) in het bestemmingsplan Buitengebied Deventer passen. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) maakt ook dit soort plannen mogelijk. De gemeente beoordeelt afzonderlijk en per plan of er voldoende wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Dit is maatwerk.

De KGO is in feite het kader voor meer ruimtelijke kwaliteit en voor investeringen daarin. Er gelden twee voorwaarden voor sloop- en bouwplannen: ze moeten passen in het Sallandse landschap en bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Deventer. Op die manier wordt het buitengebied mooier, leefbaarder en gezonde

3.4.10.3 Schuur-voor-schuur-regeling

De schuur-voor-schuur-regeling ziet toe op de sloop van minstens 250 m2 aan landschapsontsierende gebouwen. Hiervoor tellen mestsilo's ook mee. Voor nieuwbouw/uitbreiding van bijgebouwen en niet-agrarische bedrijfsgebouwen tot en met 250 m2 moet er 250 m2 worden gesloopt. Voor nieuwbouw/uitbreiding boven 250 m2 moet drie keer zoveel m2 worden gesloopt. Ook dient het erf landschappelijk worden ingepast en verbeterd.

3.4.10.4 Toetsing

Voor de ontwikkeling op de locatie Frieswijkerweg 3 is het beleid 'Kansen voor buiten' van toepassing. Op de locatie wordt 297 m2 aan schuren gesloopt. Tot een sloopoppervlakte van 250 m2 mag er voor nieuwbouw 250 m2 worden gebouwd. Het oppervlakte boven 250 m2 moet drie keer zoveel worden gesloopt. In totaal mag er 266 m2 worden teruggebouwd. In de beoogde situatie wordt 256 m2 (111 m2 en 145 m2) aan nieuwe bijgebouwen gebouwd. Voor het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De uitvoering van dit plan is in de regels geborgd.

3.4.11 Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.

Omdat op de locatie Frieswijkerweg 3 nieuwe bijgebouwen worden gebouwd is het beleid 'Natuurinclusief bouwen' voor deze locatie van toepassing. In dit bestemmingsplan wordt natuurinclusief bouwen voor de locatie Frieswijkerweg 3 door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum puntenaantal gehaald dient te worden.

3.4.12 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd.

Hierna wordt per deelgebied ingegaan op het onderdeel 'archeologie'.

4.1.1.2.1 Gravenweg tegenover 2, Deventer

De voorgenomen ontwikkeling aan de Gravenweg tegenover 2 ziet toe op de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen en gedeeltelijk natuur. De gronden zijn deels bestemd met de archeologische waarden 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.

In de beoogde situatie wordt ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' een nieuw bijgebouw van 25 m2 gerealiseerd. Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien er bodemingrepen plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 500 m2 met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.1.2.2 Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden aan de Frieswijkerweg 8-8a deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. Het voornemen voorziet in beginsel niet in nieuwe bodemroerende werkzaamheden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.1.2.3 Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden aan de Frieswijkerweg 3 voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

In de beoogde situatie worden de voormalige agrarische schuren gesloopt en worden twee bijgebouwen op het perceel gerealiseerd. In totaal wordt 256 m2 aan bijgebouwen gebouwd.

Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien er bodemingrepen plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 500 m2 met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld. Als de bodemingreep groter is dan 200 m2, kleiner is dan 500 m2, en dieper is dan 0,50 m onder maaiveld kan door het bevoegd gezag een voorschrift al aan de vergunning worden verbonden. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.1.2.4 Holterweg 125a, Lettele

Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' zijn de gronden aan de Holterweg 125a te Lettele voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Het voornemen voorziet in beginsel niet in nieuwe bodemroerende werkzaamheden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Plangebied

In het plangebied zelf bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. Voor monumenten wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3 van deze toelichting.

Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan. De binnen het plangebied aanwezige karakteristieke gebouwen blijven behouden.

4.1.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten

Plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijksmonumenten.

Omgeving: Rijksmonumenten

Er bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen rijksmonumenten.

Omgeving: Gemeentelijke monumenten

Er bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen gemeentelijke monumenten.

Conclusie

Gesteld wordt dat het aspect rijks- en gemeentelijke monumenten geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2 Milieuaspecten

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geur;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de ontwikkeling aan de Holterweg 125a te Lettele geen bebouwing wordt gesloopt of toegevoegd. Het voornemen ziet enkel toe op het terugbrengen van de woonbestemming. In deze paragraaf wordt daarom alleen ingegaan op het aspect milieuzonering, de overige aspecten zijn niet van toepassing voor het deelgebied Holterweg 125a. Voor de locaties Gravenweg tegenover 2 te Deventer, Frieswijkerweg 8-8a en Frieswijkerweg 3 te Schalkhaar wordt ingegaan op de milieukundige aspecten zoals bovenstaand opgesomd.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.P414-VG01_0015.png"  
4.2.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Geen van de voorgenomen ontwikkelingen ziet toe op het toevoegen van een milieubelastende functie. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Daarnaast is van belang of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestaande functies aantast. Hierna volgt per locatie een toetsing:

Op voorhand wordt opgemerkt dat voor veehouderijen voor het milieuaspect 'geur' dient te worden gerekend met de richtafstanden, maar met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen wettelijke afstanden, danwel odeur units. Op de Wgh wordt in paragraaf 4.2.2 nader ingegaan. Hierna wordt per locatie op de interne werking ingegaan.

Gravenweg tegenover 2, Deventer

Binnen dit deelgebied wordt een milieugevoelige functie toegestaan (woning). Door de geringe menging aan functies in de omgeving, wordt dit deelgebied aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Een verlaging van de richtafstanden is niet aan de orde.

Ten zuidwesten van dit deelgebied liggen gronden welke aangemerkt zijnde als 'sport', 'maatschappelijk' en 'horeca - 3b'. Voor de bestemmingen 'maatschappelijk' en 'horeca -3b' kan worden uitgegaan van de milieucategorie 2. Voor de bestemming 'sport' geldt een milieucategorie van 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. De genoemde bestemmingen liggen op een afstand van circa 350 meter.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen andere (agrarisch) bedrijven gevestigd.

Gelet op het vorenstaande is binnen dit deelgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Binnen dit deelgebied wordt een milieugevoelige functie toegestaan (woningen). Door de geringe menging aan functies in de omgeving, wordt dit deelgebied aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Een verlaging van de richtafstanden is niet aan de orde.

Nabij dit deelgebied bevindt zich aan de Frieswijkerweg 10-10a en Frieswijkerweg 12 milieubelastende functies. Op de locatie Frieswijkerweg 10-10a is een transportbedrijf gevestigd. Voor dergelijke activiteiten wordt aangesloten bij 'goederenwegvervoerbedrijven b.o. > 1.000 m2' waarvoor een grootste richtafstand van 100 meter voor 'geluid' geldt. De feitelijke afstand bedraagt circa 210 meter, aan de gestelde richtafstand kan worden voldaan.

Ter plaatse van de Frieswijkerweg 12 is een intensieve veehouderij toegestaan. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.2.2 nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor 'geluid'. Het betreffende agrarische bedrijfsperceel ligt op 67 meter van de woning van dit deelgebied. Het bedrijf wordt niet verder beperkt in haar ontwikkelingsmogelijkheden. Gesteld wordt dat wordt voldaan aan de richtafstand.

Het perceel Frieswijkerweg 3, ten westen van het deelgebied, is in de huidige situatie bestemd als 'bedrijf'. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woonbestemming voor dit perceel. Daarom kan dit perceel buiten beschouwing worden gelaten.

Gelet op het vorenstaande is binnen dit deelgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Binnen dit deelgebied wordt een milieugevoelige functie toegestaan (woning). Door de geringe menging aan functies in de omgeving, wordt dit deelgebied aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Een verlaging van de richtafstanden is niet aan de orde.

Zoals bovenstaand benoemd ligt ook nabij dit deelgebied een agrarisch bedrijf, te weten een intensieve veehouderij. De intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 140 meter vanaf de locatie Frieswijkerweg 12. Aan de gestelde richtafstand van 50 meter kan worden voldaan.

Op de locatie Waterdijk 5 is ook een intensieve veehouderij planologisch toegestaan. Het perceel ligt op een afstand van circa 340 meter.

Gelet op het vorenstaande is binnen dit deelgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

Holterweg 125a, Lettele

Binnen dit deelgebied wordt een milieugevoelige functie teruggebracht (woning). Door de diverse functies in de omgeving en de ligging nabij de hoofdinfrastructuur, wordt dit deelgebied aangemerkt als 'gemengd gebied'. De richtafstanden in het gemengd gebied kunnen worden verlaagd.

Op de locatie Holterweg 123 is een restaurant gevestigd. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter. Aan de gestelde afstand kan worden voldaan.

Op de locatie Oude Molenweg 3 ligt een bedrijfsbestemming. Ter plaatse is planologisch een bedrijf tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter. Het deelgebied ligt op een afstand van circa 90 meter.

Tot slot wordt opgemerkt dat omliggende woningen voor zowel de horecabestemming als de bedrijfsbestemming beperkender zijn gelegen. Gelet op het vorenstaande is binnen dit deelgebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven worden niet (verder) belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.2.1.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

4.2.2 Geur
4.2.2.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

In vergelijking met vorenstaande wordt artikel 14 van de wet situaties aangegeven waarbij niet de geurbelasting geldt, maar rekening gehouden dient te worden met een vaste afstand onder een aantal voorwaarden. De afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • a. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij,
  • b. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en
  • c. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij,

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

Gravenweg tegenover 2, Deventer

In de omgeving van dit deelgebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd.

De Wgv vormt geen belemmering.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Voor de in het plan opgenomen woningen geldt dat deze als geurgevoelig zijn aan te merken op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. In de omgeving van het deelgebied zijn verschillende grondgebonden- en intensieve veehouderijen gevestigd. Middels een geuronderzoek is het woon- en leefklimaat ter plaatse onderzocht en daarnaast is onderzocht of omliggende bedrijven onevenredig worden geschaad in hun belangen. Het geuronderzoek is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting, onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten geuronderzoek

De te realiseren woning bevindt zich buiten de 50 meter afstand van veehouderijen met VA-dieren. Daarnaast is er geen sprake van een functiewijziging van het perceel. Deze is immers bestemd als wonen. De ontwikkeling zorgt hierdoor niet voor een planologische schade.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- alsook de achtergrondgeurbelasting berekend. De geurbelasting bedraagt respectievelijk hoogstens 2,3 OUE/m3 en 3,02 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat aangaande de geurbelasting is te classificeren als 'goed' en 'zeer goed'.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de achtergrondgeurbelasting maatgeven en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'goed'.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Voor de in het plan opgenomen woningen geldt dat deze als geurgevoelig zijn aan te merken op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. In de omgeving van het deelgebied zijn enkele veehouderijen gevestigd.

Bij veehouderijen dient getoetst te worden aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Voor melk- en kalfkoeien, alsmede voor vrouwelijk jongvee is geen geuremissie vastgesteld en dient getoetst te worden aan de vaste afstanden.

Voor onder andere vleeskalveren zijn wel geuremissiefactoren vastgesteld. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een beroep gedaan op artikel 14.2 uit de Wgv. In de Wgv is vastgelegd in artikel 3 dat buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom, de grenswaarde voor de geurbelasting 8 odour bedraagt. In artikel 14 worden daarentegen situaties aangegeven waarbij niet de geurbelasting geldt, maar rekening gehouden dient te worden met een vaste afstand.

Op basis van bovenstaande toetsing wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en betekent dit dat de afstand tussen een veehouderij (Frieswijkerweg 12) en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd ten minste 50 meter bedraagt indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen. Het planvoornemen ligt buiten de bebouwde kom en afstand tot de veehouderij bedraagt ca. 137 meter, waarmee wordt voldaan aan artikel 14.2. Op deze wijze kan er een toekomstbestendige invulling gegeven worden aan de locatie. Gezien het geuronderzoek welke is uitgevoerd voor de locatie Frieswijkerweg 8, welke op kortere afstand van de intensieve veehouderij is gelegen, kan worden gesteld dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat is.

Daarnaast wordt het betreffende agrarische bedrijf als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet (verder) in de bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden belemmerd. In de directe omgeving van het bedrijf bevinden zich geurgevoelige objecten van derden op een kortere afstand.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.2.3 Geluid
4.2.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.3.2 Situatie plangebied
4.2.3.2.1 Industrielawaai

Geen van de locaties waarbij nieuwe geluidsgevoelige objecten worden toegestaan is gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.2.3.2.2 Railverkeerslawaai

Uitsluitend de locatie aan de Gravenweg tegenover 2 in Deventer bevindt zich op korte afstand (circa 390 meter) van een spoorweg. Deze locatie ligt binnen de geluidzone van het spoor Deventer-Almelo. Doordat ter plaatse een geluidsgevoelige functie (woning) wordt toegevoegd is een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting bedraagt niet hoger dan 54 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wgh en is een hogere waarde niet benodigd.

Om te voldoen aan het binnenniveau van 33 dB zoals genoemd in het Bouwbesluit, is er een uitwendige scheidingsconstructie benodigd met een reductie van minimaal 21 dB. Dit kan relatief gemakkelijk worden bewerkstelligt met behulp van het plaatsen van HR++ glas (28 dB).

Gelet op bovenstaande redenen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.

Railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3.2.3 Wegverkeerslawaai

Algemeen

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Hierna wordt per deelgebied ingegaan op het onderdeel 'wegverkeerslawaai'. Hierbij wordt opgemerkt de bestaande woningen niet in de beoordeling zijn meegenomen. Dit omdat in artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een (agrarische) bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning.

Gravenweg tegenover 2, Deventer

Ter plaatse van dit deelgebied wordt een geluidsgevoelige functie (woning) toegevoegd. Het deelgebied ligt in 'buitenstedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidzones, als bedoeld in artikel 73 van de Wet geluidhinder van de Gravenweg. Ten zuiden ligt de Gooikersdijk welke overloopt in de Gravenweg en uiteindelijk in de Gooiemarsweg, deze weg loopt dood. Daardoor is op de Gravenweg sprake van een beperkte verkeersintensiteit en wordt gesteld dat de geluidsbelasting Lden op de woning lager dan de ambitie/voorkeursgrenswaarde van 48 dB is.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Het voornemen bestaat om de bestaande woning te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Frieswijkerweg 8-8a is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Onderstaand wordt nader ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresulaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Het deelgebied ligt binnen de wettelijke zone van de Frieswijkerweg. Deze weg heeft een snelheidsregime van 60 km/uur. In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen overige wegen die van belang worden geacht oor onderhavig onderzoek.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai bedraagt hoogstens 49 dB. Deze waarde wordt behaald op toetspunt 01 op een hoogte van 4,5 meter. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder, wel wordt voldaan aan maximale ontheffingswaarde van 53 dB uit de Wgh.

Het akoestisch onderzoek is door de Omgevingsdienst beoordeeld. Uit het rapport kwam op 1 punt op de gevel een waarde van 49 dB, omdat er op dit punt een dove gevel is kan er geen hogere grenswaarde verleend worden. De Omgevingsdienst wijkt af van het advies zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek en geeft aan dat er geen hogere grenswaarde nodig is.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Ter plaatse van dit deelgebied wordt geen geluidsgevoelige functie toegevoegd. Op de locatie is een bedrijfswoning aanwezig welke in de beoogde situatie in gebruik wordt genomen als reguliere woning. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt de bestaande woning aan de Frieswijkerweg 3.

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen.

4.2.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2.4 Bodem
4.2.4.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.4.2 Situatie plangebied

Gravenweg tegenover 2, Deventer

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het deelgebied Gravenweg tegenover 2. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Onderstaand wordt nader ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek

In de vaste bodem zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd, en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingswijziging op de locatie.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Frieswijkerweg 8-8a in Schalkhaar is door Dumea Milieu-Advies een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten historisch bodemonderzoek

Op basis van het onderzoek is de locatie verdacht voor de aanwezigheid van een verontreiniging (met asbest).

Omdat de locatie al de bestemming wonen heeft, is er geen sprake van functiewijziging. Het verplichten van een verkennend (asbest)bodemonderzoek is niet mogelijk. De onderzoeksverplichting gaat gelden bij uitvoering van grondwerkzaamheden en/of ontwikkelingen ter plaatse of in de directe omgeving van de schuren. De onderzoeksverplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Frieswijkerweg 3 in Schalkhaar is door Van der Poel B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten

Onderzoeksresultaten verkennend bodem- en asbestonderzoek

Verkennend bodemonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden aangetoond wordt.

De resultaten van het chemisch onderzoek ter plaatse van de voormalige ondergrondse tanks vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Verkennend asbestonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten is aangetoond dat ter plaatse van de onverharde druppelzone van het asbestverdachte dak in het geanalyseerd monster asbest is aangetoond.

De hypothese 'verdachte locatie' wordt daarmee bevestigd.

Formeel geven de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek aanleiding tot ander onderzoek. Gelet op het feit dat middels onderhavige inspanning de meest verdachte locatie (toplaag druppelzone) is bemonsterd en geanalyseerd wordt verder onderzoek niet van meerwaarde geacht in relatie tot de onderzoeksdoelstelling.

Geadviseerd wordt om contact op te nemen met het bevoegd gezag en vervolgens een BUS-melding in te dienen betreffende het saneren van de verontreiniging.

Beoordeling bodemonderzoek Omgevingsdienst IJsselland

De Omgevingsdienst IJsselland heeft een beoordeling gegeven op het onderzoeksrapport van het verkennend bodem- en asbestonderzoek. De beoordeling luidt als volgt:

Ter plaatse van de druppelzone van de zuidelijke schuur is in de toplaag sprake van een geval van ernstige verontreiniging van asbest. De locatie is niet geschikt voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin). De locatie kan geschikt worden gemaakt voor de beoogde functie. Hiervoor is het nodig een saneringsplan/BUS-melding op te stellen voor de verwijdering/sanering van de aangetoonde verontreiniging van asbest. De verplichting tot saneren kan als verplichting worden opgenomen in het bestemmingsplan. Wel geldt hierbij de voorwaarde dat de sanering geen belemmering vormt voor de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan.

De saneringsverplichting is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.2.4.3 Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het milieuaspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen.

4.2.5 Luchtkwaliteit
4.2.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ruimtelijke ontwikkelingen, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in de vorige paragraaf ('Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen') kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.2.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2.6 Externe veiligheid
4.2.6.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.6.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Hierna wordt per deelgebied ingegaan op het onderdeel 'externe veiligheid'.

4.2.6.2.1 Gravenweg tegenover 2, Deventer

Opgemerkt wordt dat op een afstand van circa 390 meter ten zuiden van het deelgebied de spoorlijn Deventer-Almelo is gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit spoor kent geen plasbrandaandachtsgebied. Bij dit spoor geldt geen PR-contour. Voor deze spoorweg geldt een GR-plafond 10-8 van 18 meter.

Er worden meerdere typen gevaarlijke stoffen over dit spoor vervoerd. In dit geval is zijn de stofcategorieën A, B2 en D4 maatgevend. In onderstaande tabel wordt het invloedgebied (1% letaliteitsafstand) per stofcategorie en modaliteit weergegeven. Het invloedgebied van de stofcategorieën A, B2 en D4 reikt tot over het deelgebied.

Het groepsrisico ter plaatse van het deelgebied zal als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet met meer dan 10% toenemen. Dit kan zondermeer gesteld worden gelet op de dichtheid van de bestaande functies in de omgeving, en de beperkte omvang van het voornemen waarbij per saldo het aantal personen in het plangebied beperkt zal toenemen.

4.2.6.2.2 Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Ten zuidoosten van het deelgebied ligt een buisleiding van Gasunie. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 324,00 mm en een maximale werkdruk van 66,20 bar. Voor een dergelijke leiding geldt bij de 1% letaliteitsgrens een invloedsgebied van 170 meter. Bij de 100% letaliteitsgrens geldt een invloedsgebied van 80 meter. Het deelgebied ligt om een afstand van circa 890 meter. Aan de gestelde afstanden kan worden voldaan, nadere verantwoording van het groepsrisico is niet benodigd.

4.2.6.2.3 Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Uit de inventarisatie blijkt dat het deelgebied Frieswijkerweg 3:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.2.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.2.7 Ecologie
4.2.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.7.2 Gebiedsbescherming
4.2.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

In onderstaande tabel is per deelgebied de afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied aangegeven.

Deelgebied   Afstand tot Natura 2000  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   4,7 kilometer  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   4,8 kilometer  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   4,6 kilometer  

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, dan wel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is van directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen het Natura 2000-gebieden.

Voor de deelgebieden zoals opgenomen in bovenstaande tabel wordt op voorhand gesteld dat gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse, alsmede de afstand van de deelgebieden tot Natura 2000-gebieden, dat deze ontwikkelingen ten aanzien van stikstof geen nadelige invloed hebben op Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op minimaal 10 meter afstand (Gravenweg tegenover 2) van het plangebied. Onder meer gezien de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.2.7.3 Soortenbescherming

Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Provincie Overijssel beschikt daarnaast over eigen natuurbeleid, onder andere in de vorm van de 'Beleidsregel Natuur Overijssel 2017'. In bepaalde situaties mogen verboden uit de Wet natuurbescherming worden overtreden, maar daarvoor is dan wel een vrijstelling of een ontheffing nodig. De provincie regelt in de meeste gevallen deze vrijstellingen of ontheffingen.

Via het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 plant- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen en vernielen.

Situatie plangebied

Gravenweg tegenover 2, Deventer

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Gravenweg tegenover 2 in Deventer is door Bureau Bleijerveld een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is opgenomen in Bijlage 12 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten

Op grond van het locatiebezoek en de voorgenomen wijzigingen is geconcludeerd dat de locatie niet van belang is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. In verband met de potentie voor broedvogels zonder vaste nestplaats dient het rooien van het groen buiten het broedseizoen plaats te vinden tenzij een inspectie uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn. De piek van het broedseizoen bestrijkt de periode van 15 maart - 15 juli maar eerdere en latere broedgevallen zijn geen uitzondering met name wat duiven betreft.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Het voornemen op de locatie Frieswijkerweg 8-8a ziet enkel toe op de legalisatie van een woning op het perceel. Er wordt geen bebouwing toegevoegd of gesloopt. De bestemming blijft tevens ongewijzigd. Een quickscan flora en fauna is daarom niet benodigd.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Frieswijkerweg 3 in Schalkhaar is door BJZ.nu een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is opgenomen in Bijlage 13 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten

Geconcludeerd wordt dat in het deelgebied geen beschermde planten of dieren of beschermde nesten, holen, vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen of andere beschermde functies voorkomen.

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig voornemen.

4.2.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.2.8 Duurzaamheid en natuurinclusief bouwen
4.2.8.1 Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

De gemeente Deventer heeft in 2019 de motie 'Natuurinclusief bouwen' aangenomen. De gemeente is momenteel bezig een instrument te ontwikkelen waarmee natuurinclusief bouwen op een eenvoudige wijze kan worden getoetst. Duurzaamheid is dan ook een belangrijke pijler van het gemeentelijke beleid.

4.2.8.2 Situatie plangebied

In de voorgenomen plannen is rekening gehouden met het aspect duurzaamheid, onder meer vanwege het feit dat:

  • de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt op bestaande erven, waarbij onder andere voormalige agrarische schuren een nieuwe duurzame vervolgfunctie wordt gegeven (wonen) en waarbij een bestaande steltenberg wordt gebruik ten behoeve van reguliere bewoning;
  • er ten behoeve van de nieuwe bijgebouwen aan de Gravenweg tegenover 2, tevens bebouwing wordt gesloopt. Hierdoor is per saldo sprake is van een afname van verharding;
  • er geen uitlogende materialen worden gebruikt bij de bouw;
  • de diverse nieuw te realiseren woningen conform het Bouwbesluit worden gebouwd en daarmee duurzaam(er) zijn;
  • sprake zal zijn van efficiënt materiaalgebruik en afvalscheiding op de bouwplaats.

Daarnaast wordt opgemerkt dat ten behoeve van de diverse voorgenomen ontwikkelingen ruimtelijke kwaliteitsplannen zijn uitgewerkt, zie:

Locatie   Bijlagen   Paragraaf  
Gravenweg tegenover 2, Deventer   Bijlage 2   2.2.1  
Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar   Bijlage 3   2.2.2  
Frieswijkerweg 3, Schalkhaar   Bijlage 5   2.2.3  

Met de ruimtelijke kwaliteitsplannen wordt voorzien in diverse kwalitatieve investeringen. Deze investeringen bestaan in de eerste plaatse uit de zogenoemde 'basisinspanning' ter inpassing van de woonerven in het omliggende landschap, rekening houdend met de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken.

Ter plaatse van de locaties waar nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd, worden tevens (verwerkt in de ruimtelijke kwaliteitsplannen) maatregelen getroffen in het kader van natuurinclusief bouwen. Hiervoor wordt verwezen naar de hiervoor genoemde bijlagen.

4.2.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voorliggend plan voldoende aandacht is uitgegaan naar de aspecten 'duurzaamheid' en 'natuurinclusief bouwen'.

4.2.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
4.2.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan): Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3): Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4): Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De voorgenomen ontwikkeling is niet als activiteit opgenomen in de C-lijst van het Besluit MER. In de D-lijst is de volgende activiteit opgenomen: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het realiseren van woningen is in beginsel als een stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken, waardoor toetsing aan de drempelwaarden dient plaats te vinden.

De drempelwaarden zijn ten aanzien van de hiervoor genoemde activiteit als volgt:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
4.2.9.2 Situatie plangebied

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat in het kader van de voorliggende plannen geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen is het de vraag of er daadwerkelijk sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van de voorgenomen ontwikkelingen (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is en wordt tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. De ontwikkelingen kunnen daarmee niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

4.3 Leidingen en kabels

In paragraaf 4.2.6 is reeds ingegaan op de in de nabijheid aanwezige ondergrondse aardgasleidingen, Verder bevinden zich in en nabij het plangebied geen andere ondergrondse en bovengrondse leidingen, waar bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid
4.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

4.4.1.3 Provinciaal beleid

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2022 - 2027 Provincie Overijssel is op 15 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Overijssel.

De provincies heeft vier ambities:

  • 1. Watersysteem met een goede ecologische en chemische kwaliteit: Een schoon en gezond watersysteem zijn belangrijk om een toekomstbestendig beheer te krijgen;
  • 2. Rekening houden met gevolgen klimaatverandering: de provincie zet zich scherp in op samenwerking met partners om klimaatbestendig en waterrobuust te worden;
  • 3. Versterking ruimtelijke kwaliteit: De investeringen in vormgeving en landschaps- inpassingen worden op prijs gesteld. De provincie wil de beleefbaarheid van het watersysteem verhogen;
  • 4. Kosten waterbeheer: De financiering van het waterbeheer voor de oppervlaktewateren, de aanleg en het onderhoud van keringen en de waterhuishouding in algemene zin liggen primair bij de waterschappen.

De nadruk wordt verder gelegd op specifieke gebieden die meer aandacht nodig hebben bij een ruimtelijk project:

  • Drinkwateronttrekking: de provincie wil aan de voorkant van de ruimtelijke ontwikkelingen staan, zodat drinkwateronttrekking niet als een belemmering worden ervaren. De bescherming van grondwater voor menselijke consumptie is ook een prioriteit;
  • Waterwingebieden: Bij de winputten, is alle andere activiteiten dan ten behoeve van de openbare drinkwatervoorzieningen niet toegestaan;
  • Grondwaterbeschermingsgebieden (met stedelijke functies): (risico)afweging en maatwerk in de ruimtelijke ontwikkelingen zijn voor deze gebieden kaderstellend;
  • Intrekgebieden (met stedelijke functies): In deze gebieden, is het mogelijk om andere functies toe te staan, mits een duurzame functieverweving mogelijk is bijvoorbeeld extensieve recreatie. Daarnaast hecht de provincie veel belang aan (risico) afwegingen in stedelijke gebieden;
  • Innamezone waterwinning: het water in deze gebieden moeten voldoen aan de eisen van oppervlaktewater;
  • Boringsvrije zone drinkwatervoorziening/ industrie/ Sallands Diep: In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen. Doorboren van deze bodemlagen is niet toegestaan.

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Overijssel.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de drinkwatervoorziening en grondwaterbeschermingsgebieden. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij deze gebieden zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

4.4.1.4 Waterschap

Algemeen

In voorliggend geval liggen de deelgebieden in het gebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2022-2026, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

4.4.1.5 Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig;
  • Milieu en gezond;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijke Rioleringsprogramma is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • 1. Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • 3. De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap oor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de wateraspecten. Het aspect water is nader uitgewerkt in 4.4.2 en 4.4.3.

4.4.2 Waterparagraaf
4.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over de plannen door gebruik te maken van de digitale watertoets. Onderstaand wordt hier per deelgebied op ingegaan.

Gravenweg tegenover 2, Deventer

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze digitale toetsing is er de uitkomst 'geen belang procedure'. Er is geen waterschapsbelang bij deze ruimtelijke activiteit. Het waterschapsadvies is opgenomen in Bijlage 14 bij deze toelichting.

Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Voor de locatie Frieswijkerweg 8-8a is de 'geen belang procedure' van toepassing. Op de locatie wordt geen bebouwing gesloopt of toegevoegd. Per saldo voorziet het voornemen niet in een toename van de verharding. Een extra compensatie ten behoeve van de waterberging is niet noodzakelijk.

Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze digitale toetsing is er geen sprake van de 'korte procedure'. Het waterschapsadvies is opgenomen in Bijlage 15 bij deze toelichting.

4.4.3 Overstromingsrisicoparagraaf

Het deelgebied Gravenweg tegenover 2 in Deventer ligt in een 'overstroombaar gebied'. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een toename van het aantal personen. In de beoogde situatie wordt een bestaande steltenberg gebruikt als reguliere woning. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling en een geringe toename in personendichtheid. Er vindt daarmee geen onevenredig grote toename van het groepsrisico plaats. Daarnaast worden er geen functies gerealiseerd voor mensen die minder zelfredzaam zijn. Het plan zit toe op reguliere bewoning van de steltenberg. De beoogde bewoners zijn genoeg zelfredzaam om het plangebied te kunnen ontvluchten. Daarnaast grenst het plangebied aan de openbare weg, waarbij er voldoende mogelijkheid is om het plangebied vlot te kunnen ontvluchten ten tijde van een overstroming.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het deelgebied in een overstroombaar gebied geen belemmeringen met zich meebrengt ten aanzien van de ontwikkeling.

4.4.4 Conclusie

Via de digitale watertoets is de procedure voor de verschillende locaties aangevraagd. Het waterschap is hiermee geïnformeerd. Eventuele adviezen van het waterschap worden in de planvorming betrokken. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.

Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.5.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'buitengebied'.

Hierna wordt per deelgebied ingegaan op het onderdeel verkeer en parkeren.

4.5.3 Gravenweg tegenover 2, Deventer

Ter plaatse wordt één woning toegevoegd. Voor de bepaling van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van vrijstaande koopwoningen.

Parkeren

Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van 2,4 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Het parkeren ten behoeve van de bestaande woning wordt op het eigen erf opgelost.

Verkeer

Voor een vrijstaande woning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 (afgerond 9) verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Een dergelijke verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld via de omliggende infrastructuur.

Het woonperceel wordt ontsloten via de Gravenweg.

4.5.4 Frieswijkerweg 8-8a, Schalkhaar

Ter plaatse is in de gewenste situatie sprake van de legalisatie van een woning.

Parkeren

Voor (geschakelde) vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,4 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. In totaal is er dan ook sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 6 parkeerplaatsen. Het erfinrichtingsplan ziet toe op de inrichting van twee aparte percelen met een eigen in-/uitrit. Op beide erven is ruimte voor minimaal 3 parkeerplaatsen. Het parkeren ten behoeve van beide woningen kan op eigen terrein worden opgelost.

Verkeer

Voor (geschakelde) vrijstaande woningen geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. In totaal is hiermee sprake van een verkeersgeneratie van afgerond 17 verkeersbewegingen.

Een dergelijke verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld via de omliggende infrastructuur. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse reeds een woning aanwezig is die wordt gesplitst. Per saldo is er daarom sprake van een minimale toename van het aantal verkeersbewegingen.

Het woonperceel wordt ontsloten via de bestaande in- en uitrit dat aansluit op de Frieswijkerweg.

4.5.5 Frieswijkerweg 3, Schalkhaar

In de beoogde situatie is er sprake van een bestemmingswijziging van bedrijf naar wonen. De bestaande bedrijfswoning wordt gebruikt als reguliere woning. Er wordt uitgegaan van parkeernormen en verkeersgeneratie voor een vrijstaande koopwoning.

Initiatiefnemer wenst in een bijgebouw plattelandskamers te realiseren. Planologisch gezien is het mogelijk om vijf plattelandskamers te realiseren. Voor de berekening van de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen wordt uitgegaan van hotelkamers (1* Hotel).

Parkeren

Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Voor vijf (hotel)kamers geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. In totaal zijn 5 parkeerplaatsen benodigd. Het bestaande erf is van dergelijke omvang dat in de eigen parkeerbehoefte kan worden voorzien. Het parkeren kan op eigen terrein worden opgelost.

Verkeer

Voor een vrijstaande woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal. Voor vijf (hotel)kamers geldt een verkeersgeneratie van 6,2 verkeersbewegingen per vijf kamers. In totaal is hiermee sprake van een verkeersgeneratie van afgerond 15 verkeersbewegingen.

Een dergelijke verkeersgeneratie kan eenvoudig worden afgewikkeld via de omliggende infrastructuur. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse reeds een (bedrijfs)woning aanwezig is. Bovendien komen de planologische mogelijkheden om ter plaatse een bedrijf te exploiteren te vervallen. Redelijkerwijs kan er vanuit worden gegaan dat vanuit planologisch oogpunt per saldo sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Belemmeringen zijn niet te verwachten.

4.5.6 Holterweg 125a, Lettele

Onderhavig voornemen ziet toe op het terugbrengen van een woonbestemming ter plaatse. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een woning. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie blijft ongewijzigd.

4.5.7 Conclusie

Gelet op het vorenstaande, vormen de aspecten 'parkeren en verkeer' geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Sociale veiligheid

4.6.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.
4.6.2 Situatie plangebied

Met de ontwikkelingen worden in totaal drie woningen toegevoegd in het buitengebied van Deventer. Hierdoor zullen meer mensen verblijven in het buitengebied van Deventer, met meer sociale controle tot gevolg. Een en ander draagt bij aan de sociale veiligheid binnen het gebied. Daarnaast is bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied eveneens rekening gehouden met het aspect sociale veiligheid.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect sociale veiligheid.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

De begrippen en wijzen van meten behoeven geen toelichting omdat deze zijn overgenomen van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. De onderstaande bestemmingen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Natuur

Ter plaatse van het deelgebied aan de Gravenweg tegenover 2 (specifiek ter plaatse van een bestaande houtwal) is de bestemming 'Natuur' opgenomen. Deze bestemming is onder andere opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling op de locatie mogelijk te maken.

Gronden voorzien van deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Tevens is extensieve dagrecreatie toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt tot het mogen bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Artikel 4 Wonen

Elk deelgebied is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Gronden voorzien van de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor het wonen (daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis).

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn daarnaast erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, paardenbakken, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. Tevens zijn de uitvoering en instandhouding van de maatregelen conform de diverse inrichtingsplannen specifiek toegestaan.

Binnen de bouwregels behorende bij de bestemming 'Wonen' is bepaald dat per bouwvlak één woning is toegestaan. Voor het deelgebied aan de Frieswijkerweg 8-8a is daarnaast door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bepaald dat twee woningen zijn toegestaan. Specifiek voor dit deelgebied is een aanduiding opgenomen op basis waarvan ter plaatse de woningen een maximale inhoud van respectievelijk 380 m3 en 470 m3 mag hebben.

Qua bouwregels is daarnaast zoveel mogelijk aangesloten op de 'standaard' bouwregels voor woningen in het buitengebied. Daar waar maatwerk is toegepast, is dit door middel van aanduidingen op de verbeelding gekoppeld aan de regels gedaan.

In de specifieke gebruiksregels zijn daarnaast meerdere voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Zo zijn er sloopverplichtingen, verplichting tot bodemsanering en bodemonderzoek inzake asbest in de bodem en voorwaardelijke verplichtingen voor de landschappelijke inpassingen opgenomen.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2, Artikel 6 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 7 Waarde - Archeologie 4 

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Artikel 8 Waterstaat - Intrekgebied

De voor 'Waterstaat - Intrekgebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen ten aanzien van afwijkende maatvoeringen, overschrijding van bouwgrenzen, herbouw van woningen en ondergronds bouwen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt eveneens vermeld welk gebruik ter plaatse in ieder geval strijdig is. Tevens wordt aangegeven welke parkeerregels ter plaatse van toepassing zijn.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen ten aanzien van de gebiedsaanduiidngen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en vrijwaringszone - molenbiotoop 200'.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het plan ten aanzien van en/of ten behoeve van mantelzorg, herbouw van woningen, kleinschalige windturbines en zonnepanelen.

Ten aanzien van de afwijking ten behoeve van zonnepanelen wordt nog het volgende opgemerkt.

De gemeente Deventer hecht grote waarde aan de aspecten 'duurzaamheid' en 'natuurinclusief bouwen', zoals eerder al bleek in paragraaf 4.2.8. In dit kader heeft de gemeente een paraplubestemmingsplan vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan bevat een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om zonnepanelen bij woningen toe te staan. Deze afwijkingsbevoegdheid is overgenomen in het voorliggende combiplan.

Met deze afwijkingsbevoegdheid kan van alle regels worden afgeweken die aan zonnepanelen in de weg staan mits aan de bijbehorende voorwaarden wordt voldaan. Hieronder zijn de bijbehorende voorwaarden weergegeven met per voorwaarde een korte toelichting.

1. De zonnepanelen zijn gesitueerd bij een woning of (agrarische) bedrijfswoning, met uitzondering van recreatiewoningen.

Toelichting:

Uitgangspunt is dat het gaat om particuliere zonnepanelen bij een reguliere woning. Bij een (agrarische) bedrijfswoning is ook mogelijk, maar het aantal zonnepanelen moet dan afgestemd zijn op de woning en niet op het bijbehorende bedrijf (zie ook voorwaarde 3). Of er sprake is van “bij een woning” moet per geval beoordeeld worden. Dit hangt af van de feitelijke omstandigheden. Hier kunnen aspecten als de omvang van de woning en de inrichting van de ruimte rondom de woning een rol spelen. In ieder geval is niet uitgesloten dat zonnepanelen op enige afstand van de woning gesitueerd worden, mits er een ruimtelijke samenhang bestaat tussen de woning en de locatie van de zonnepanelen.

2. Aangetoond moet worden dat het aanbrengen van zonnepanelen op het dak en binnen het bouwvlak uit financieel, bouwkundig, landschappelijk of stedenbouwkundig oogpunt redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.

Toelichting:

Deze voorwaarde speelt met name bij zonnepanelen bij woningen in het buitengebied. De provincie Overijssel hanteert een zonneladder om te voorkomen dat onnodig grond in de groene omgeving wordt aangewend voor het plaatsen van zonnepanelen. In eerste instantie moeten zonnepanelen op het dak worden aangebracht. De hier gestelde voorwaarde vraagt de initiatiefnemer aan te tonen dat het aanbrengen van zonnepanelen op het dak niet mogelijk is. Het kan zijn dat het dakvlak te klein is, of niet geschikt is, voor het plaatsen van voldoende zonnepanelen om in de eigen energiebehoefte te voorzien. Deze voorwaarde kan wel met zich meebrengen dat van initiatiefnemer gevraagd wordt om (ook) een deel van het dak voor zonnepanelen aan te wenden.

3. De aard en de schaal van de zonnepanelen staan in relatie tot de energiebehoefte van de woning waarbij zij horen.

Toelichting:

Deze voorwaarde borgt dat de zonnepanelen zijn afgestemd op de energiebehoefte van de woning. Dit betekent dat op voorhand niet meer zonnepanelen worden toegestaan dan nodig is om de woning van energie te voorzien. De initiatiefnemer zal dit met een energieberekening moeten onderbouwen.

De voorwaarde sluit overigens niet uit dat in 'goede jaren', waarin meer energie wordt geproduceerd dan nodig is om aan de energiebehoefte van de woning te voldoen, het overschot terug wordt geleverd aan het net. Het is ook toegestaan om rekening te houden met een voorzienbare toename in de energiebehoefte van de woning. Het is echter niet de bedoeling om op voorhand van zo veel zonnepanelen uit te gaan, dat er structureel meer energie wordt opgeleverd dan nodig is.

4. De aard en de schaal van de zonnepanelen staan in relatie tot de omgeving.

Toelichting:

De gemeenteraad heeft in het kader van grote, bedrijfsmatige zonne-initiatieven besloten dat het primaat om dergelijke initiatieven toe te staan, bij de raad ligt. De gedachte daarbij is dat over projecten met zo'n grote landschappelijke impact door het democratisch gelegitimeerde bestuursorgaan moet worden besloten. Over kleinere initiatieven kan evenwel door het college besloten worden.

Het is echter moeilijk om in zijn algemeenheid te zeggen bij welke hoeveelheid of oppervlakte aan zonnepanelen de landschappelijke impact te groot wordt. De mate van impact hangt af van de omgeving.

5. De zonnepanelen worden landschappelijk ingepast. De landschappelijke inpassing is vastgelegd in een inrichtingsplan.

Toelichting:

Een basisvereiste voor nagenoeg elke ontwikkeling is dat nieuwe bouwwerken goed landschappelijk worden ingepast, waarbij kansen voor biodiversiteit en/of klimaatadaptatie waar mogelijk worden benut. Deze eis wordt daarom ook aan particuliere zonnepanelen op de grond gesteld. De landschappelijke inpassing moet worden vastgelegd in een inrichtingsplan, dat als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.

6. De bestaande natuurwaarden, cultuurhistorische waarde en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

Toelichting:

Uit de ingediende documenten bij de vergunningsaanvraag moet blijken dat aanwezige natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

7. Het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig wordt aangetast;

De zonnepanelen mogen niet leiden tot onevenredige hinder voor omwonenden of voor omliggende bedrijven. Een voorbeeld is onevenredige hinder vanwege reflectie van zonlicht.

8. De initiatiefnemer heeft voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning aangetoond dat procesparticipatie van de omgeving heeft plaatsgevonden.

Toelichting;

Een vereiste uit de Uitgangspunten zonnepanelen is participatie. Dit vereiste geldt ook voor de kleine, particuliere zonne-initiatieven. Aangezien het hier gaat om particuliere zonnepanelen uitsluitend ten dienste van de woning, is projectparticipatie per definitie uitgesloten. Alleen procesparticipatie is vereist. Het gaat hier om een inspanningsverplichting en nadrukkelijk geen resultaatsverplichting. Het is niet nodig dat de omgeving het met het initiatief eens is; het is wel nodig dat de omgeving daarover is geraadpleegd en in de gelegenheid is gesteld wensen en bedenkingen te uiten. De initiatiefnemer moet motiveren waarom hij wensen uit de omgeving wel of niet meeneemt in zijn initiatief.

9. Afwijking van regels die een specifiek belang beogen te beschermen

Toelichting:

Met de afwijkingsbevoegdheid kan ook afgeweken worden van bijv. regels ter bescherming van archeologische waarden, gasleidingen e.d. De gestelde voorwaarden beogen dat die belangen een plaats krijgen in de afweging omtrent het verlenen van de vergunning. Het criterium 'niet onevenredig schaden' kan bijvoorbeeld worden ingevuld met de specifieke criteria die de betreffende regels stellen.

Conclusie

Hoewel geen objectief maximum wordt gesteld aan het aantal of de oppervlakte van de zonnepanelen in een particulier initiatief, wordt toch met bovenstaande voorwaarden in samenhang geborgd dat hiermee alleen particuliere zonne-initiatieven worden toegestaan die niet een zodanige ruimtelijke impact hebben, dat besluitvorming aan de gemeenteraad zou moeten worden voorbehouden. Daarbij worden de principes uit de 'Uitgangspunten zonnepanelen' als leidraad genomen bij kleine particuliere zonne-initiatieven.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel komt de werking van in de planregels genoemde wettelijke regelingen en het in strijd met de bestemming toegelaten gebruik aan de orde.

5.3.5 Hoofdstuk 7: Overgangs- en slotregels

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 15 Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 16 Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen de verschillende initiatiefnemers en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.3 Resultaten inspraak

Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.

De initiatiefnemers voor de in voorliggend bestemmingsplan individuele ontwikkelingen, hebben de voorgenomen plannen besproken met de directe omwonenden. Uit deze vorm van participatie zijn geen belemmeringen en bezwaren kenbaar gemaakt.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op (delen van) het ontwerp bestemmingsplan.

  • Waterschap Drents Overijsselse Delta;

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen heeft de watertoets plaatsgevonden. In de meeste gevallen is er geen sprake van een waterschapsbelang. Voor het deelgebied aan de Frieswijkerweg 3 geldt dat naast het uitvoeren van de watertoets tevens advies is ingewonnen bij het waterschap. Dit heeft geresulteerd in de huidige waterparagraaf. Het voeren van vooroverleg wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

  • Provincie Overijssel

Het plan is voor vooroverleg aan de provincie aangeboden. De provincie is akkoord met het in procedure brengen van onderhavig plan. Het ambtelijk vooroverleg met de provincie (Bro) is daarmee afgerond.

6.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Combiplan Buitengebied Deventer 7 heeft van 9 november 2023 tot en met 20 december 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.