direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22f combiplan buitengebied Deventer 8
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.TAM006-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op een tweetal locaties in het buitengebied van de gemeente Deventer. Dit TAM-omgevingsplan betreft een zogenaamd combiplan. In het combiplan worden meerdere initiatieven in één TAM-omgevingsplan gevat en planologisch geregeld. Hierna wordt kort op de betreffende ontwikkelingen per locatie ingegaan. In de planbeschrijving in hoofdstuk 2 wordt een uitgebreide beschrijving van de ontwikkelingen gegeven.

1.1.1 Ontwikkeling 1: 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Het voornemen ziet op het omzetten van de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen' en 'Natuur'. De aanwezige woning wordt behouden en deze wordt gemaximeerd tot 300 m3. Ter plaatse wordt een bijgebouw van maximaal 50 m2 gerealiseerd. Ter compensatie worden de natuurwaarden ter plaatse versterkt en wordt 200 m2 aan sloopmeters uit de sloopbank ingezet.

1.1.2 Ontwikkeling 2: Butersdijk 9, Lettele

Ten aanzien van het voornemen aan de Butersdijk 9 wordt de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' omgezet naar de functie 'Wonen', waarbij het bouwvlak gewijzigd wordt gesitueerd. De bestaande woning wordt vergroot tot 310 m3. Ter plaatse wordt een bijgebouw van maximaal 30 m2 gerealiseerd. Ter compensatie van het voornemen wordt 300 m2 aan sloopmeters uit de sloopbank ingezet.

1.1.3 Resumé

De hiervoor genoemde voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In paragraaf 1.5 wordt hier nader op ingegaan. Gelet op het vorenstaande is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Toelichting op TAM-omgevingsplan

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Deze vangnetten zorgen ervoor dat deze organisaties de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat ze het DSO wel kunnen gebruiken. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-Omgevingsplan.

Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat twee ontwikkelingen waarbij twee locaties zijn betrokken, namelijk:

  • 1. 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen (ontwikkeling 1);
  • 2. Butersdijk 9, Lettele (ontwikkeling 2).

Beide locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Voor de exacte begrenzing van de betreffende deelgebieden, wordt verwezen naar de verbeeldingen behorende bij dit TAM-omgevingsplan. In afbeelding 1.1 is de ligging van beide ontwikkellocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging ontwikkellocaties (Bron: Plattekaart.nl)  

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het 'TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22f combiplan buitengebied Deventer 8' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0150.TAM006-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

1.5 Het omgevingsplan

1.5.1 Geldend omgevingsplan

Beide locaties liggen binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Ter plaatse van deze locaties is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Deventer (in werking vanaf 26 februari 2024);
  • Buitengebied Deventer (vastgesteld op 6 juni 2012);
  • Buitengebied Deventer, 1e herziening (vastgesteld 1 maart 2017);
  • Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang (vastgesteld op 14 juli 2016);
  • Parapluherziening parkeereisen (vastgesteld op 11 april 2018);
  • Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied (vastgesteld op 8 juli 2021);
  • Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten (digitaal) (vastgesteld op 30 januari 2013).

Voor de duiding van het planologische regime van het plangebied is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" relevant. In de volgende paragraaf wordt per locatie nader ingegaan op het planologisch regime.

1.5.2 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" opgenomen. De locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 te Bathmen is op deze afbeelding aangeduid met rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Dit deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De gronden zijn tevens aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Ter plaatse is een bouwvlak en een aanduiding 'recreatiewoning' aanwezig. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor een solitaire recreatiewoning. Het regulier bewonen van deze woning is daarmee niet in overeenstemming met het geldende omgevingsplan.

1.5.3 Butersdijk 9, Lettele

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" opgenomen. De locatie Butersdijk 9 te Lettele is op deze afbeelding aangeduid met rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Dit deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Natuur'. De gronden zijn tevens aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Ter plaatse is een bouwvlak en een aanduiding 'recreatiewoning' aanwezig.

In de beoogde situatie wordt de bestaande hoofdfunctie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' omgezet naar 'Wonen', waarbij het bouwvlak gewijzigd wordt gesitueerd. De woning wordt vergroot tot 310 m3 en tevens wordt een bijgebouw van maximaal 30 m2 gerealiseerd. Zowel de geldende gebruiks- als bouwmogelijkheden ter plaatse zijn niet toereikend om het voornemen mogelijk te maken. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in overeenstemming met het geldende omgevingsplan.

1.5.4 Resumé

De in voorliggend TAM-omgevingsplan opgenomen ruimtelijke ontwikkelingen passen om de hiervoor genoemde redenen niet binnen de bestaande planologische kaders.

Het voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt.

1.6 Leeswijzer

De toelichting van dit TAM-omgevinsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving van het plangebied en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het gewenste plan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten in de fysieke leefomgeving. Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 gaan respectievelijk in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de opzet en verantwoording van de regels.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling en de daarbij betrokken locatie, ingegaan op de huidige situatie. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke- en functionele structuur van het deelgebied.

2.2 Beschrijving huidige situatie

2.2.1 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

De locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten noordoosten van de kern Bathmen. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met daarin verspreid voorkomende natuurgronden en woonerven.

De bebouwing op de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 bestaat uit een woning en een kleine schuur. Het perceel wordt aan de westzijde ontsloten op de 1e Zuider Pierkesmarsweg. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de deellocatie (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen (Bron: PDOK)  

2.2.2 Butersdijk 9, Lettele

De locatie Butersdijk 9 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten noorden van de kern Lettele. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met daarin verspreid voorkomende natuurgronden en woonerven.

In de huidige situatie is een recreatiewoning en een houtopslag van 8 m2 aanwezig. Ter plaatse is een bestaande in-/uitrit (zandpad) beschikbaar. Het perceel wordt aan de zuidzijde ontsloten op de Butersdijk. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de deellocatie (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto Butersdijk 9, Lettele (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 De ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling en de daarbij betrokken locatie, ingegaan op de gewenste situatie.

3.1.1 Ontwikkeling 1: 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Ten aanzien van de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 te Bathmen ziet het voornemen op het omzetten van de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar deels 'Wonen' en 'Natuur'. De bestaande woning (maximum inhoud 300 m3) blijft behouden. De aanwezige schuur wordt gesloopt. Ter plaatse wordt een bijgebouw van maximaal 50 m2 gerealiseerd.

Ter compensatie van het voornemen worden de natuurwaarden ter plaatse versterkt en wordt 200 m2 aan sloopmeters uit de sloopbank ingezet. Voor deze locatie is een erfinrichtingsplan opgesteld. In paragraaf 3.2.1 wordt dit nader toegelicht.

3.1.2 Ontwikkeling 2: Butersdijk 9, Lettele

Ten aanzien van het voornemen aan de Butersdijk 9 wordt de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' omgezet naar de functie 'Wonen', waarbij het bouwvlak gewijzigd wordt gesitueerd. Het totale oppervlakte van het bouwvlak wijzigt niet. De bestaande woning wordt vergroot tot 310 m3. Ter plaatse wordt de houtopslag (8 m2) verwijderd en wordt een bijgebouw van maximaal 30 m2 gerealiseerd. Ter compensatie van het voornemen wordt 300 m2 aan sloopmeters uit de sloopbank ingezet. In paragraaf 3.2.2 wordt het erfinrichtingsplan toegelicht.

3.2 Landschappelijke inpassing

3.2.1 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Bij een erftransformatie hoort een plan voor de erfinrichting en landschappelijke inpassing van het perceel in de omgeving. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld door Groenadviesbureau H.A. ten Have. Het volledige plan is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. De landschappelijke inpassing is verbeeld in een erfinrichtingsplan. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen. Na de afbeelding wordt ingegaan op de landschapsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Erfinrichtingsplan (Bron: Groenadviesbureau H.A. ten Have)  

Toelichting herstel en ontwikkeling bos

De bestaande begroeiing op het perceel bestaat uit voornamelijk inheemse bomen die voorkomen in dennen, eiken of beuken bossen. Dit type bos komt veel voor in de directe omgeving van het plangebied. De kwaliteitsimpuls richt zich op ontwikkeling en versterken van dit type bos.

Het terrein is begroeid met voornamelijk eiken en berken (Berken-eikenbos). Het berken-eikenbos op het perceel vertoont een eenvoudige structuur, met een duidelijke maar in hoogte beperkte boomlaag, overwegend bestaande uit zomereik, beuk en ruwe berk.

Op het perceel worden nieuwe inheemse struiken- en bomen aangeplant. Tot slot worden enkele laurierstruiken verwijderd en enkele sparren (die zijn aangetast door Letterzetter) gekapt.

3.2.2 Butersdijk 9, Lettele

In onderstaande afbeelding 3.2 is de situering van de (bestaande en beoogde) bebouwing, het bestaande bos, de bestaande houtsingel en de bestaande in-/uitrit opgenomen. In Bijlage 2 is het erfinrichtingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Erfinrichtingsplan (Bron: Groenadviesbureau H.A. ten Have)  

Toelichting
In de huidige situatie is rondom de woning veel natuur aanwezig. Dit betreft een bestaand berken-eikenbos van goede ecologische en landschappelijke kwaliteit. Extra toevoegingen zijn niet nodig. In de beoogde situatie blijven de bestaande elementen behouden, middels een voorwaardelijke verplichting in de regels is dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behouden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Zie stap 11f van hoofdstuk 3.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

Hierna is een uitwerking gegeven inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat deze in de praktijk veel voorkomt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI). Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en vervolgens beleidsneutraal overgezet naar het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’, ‘stedelijke ontwikkeling’ en nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’.

Bestaand stedelijk gebied betreft het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

Voorliggende kwestie betreft een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.

Toetsing Instructieregels Rijks (Amvb's)

In de volgende hoofdstukken wordt aangegeven hoe het plan rekening houdt met de hoofdonderwerpen waarvoor het Bkl instructieregels bevat. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de instructieregels zoals vervat in paragraaf 5.1.5, 5.1.7 en 5.1.8 van het Bkl.

Toetsing 'Ladder voor duurzame verstedelijking'

Voorliggend voornemen betreft twee ontwikkelingen waarbij een recreatiewoning omgezet wordt naar een reguliere woning. In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een uitgangspunt hiervoor is de rechtsuitspraak ‘ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921’, waarin wordt beoordeeld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling aangezien er sprake is van een ontwikkeling van niet meer dan 11 woningen. Onderhavig TAM-omgevingsplan voorziet in een functiewijziging van twee recreatiewoningen naar reguliere woningen. Gelet op vorenstaande is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 5.129g Bkl en is het initiatief in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan houdt daarmee in voldoende mate rekening met de ter plaatse aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, waardoor wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de instructieregels uit paragraaf 5.1.5 van het Bkl.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het beleid dat in dit geval van toepassing is betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel. In 2009 zijn de omgevingsvisie en -verordening door Provinciale Staten vastgesteld. De hiervoor genoemde plannen zijn op 1 januari 2024 voor het laatst geactualiseerd.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Artikel 4.4 (principe van concentratie)

lid 1:

In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met voorliggend TAM-omgevingsplan worden twee reguliere woningen toegevoegd. Op twee locaties in het buitengebied van Deventer worden de extra woningen mogelijk gemaakt. Dit gebeurt door de functiewijziging van twee recreatiewoningen naar een reguliere woningen. De betreffende woningen worden al bewoond. De behoefte is daarmee concreet aangetoond. Gelet op vorenstaande sluit het planvoornemen aan bij artikel 4.4. van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

lid 1:

Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:

  • a. er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  • b. de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
  • c. mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Concreet wordt met onderhavig voornemen een woning uitgebreid en twee bijgebouwen gerealiseerd. Gezien de overige aanwezige bebouwing is de ontwikkeling passend op de betreffende locaties.

Het omzetten van de bestaande recreatiewoningen naar reguliere woningen draagt bij aan een efficiënte benutting van de reeds beschikbare ruimte. In plaats van nieuwe bouwlocaties aan te wijzen, wordt gebruik gemaakt van de aanwezige bebouwing.

Voorliggend planvoornemen wordt mogelijk gemaakt door het versterken van de natuurwaarden en het aankopen van sloopmeters. Elders in het buitengebied is reeds gesloopt. Mede daarom is er geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving.

Artikel 4.6 (toekomstbestendigheid)

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan voor tijdelijk gebruik, waarvan aannemelijk is dat die toekomstbestendig zijn en dus:

  • a. de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • b. duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden; en
  • c. ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

Onderhavig voornemen ziet op de wijziging van twee recreatiewoningen naar reguliere woningen. Per definitie is er sprake van duurzaamheid aangezien er sprake is van hergebruik van bebouwing. Bovendien wordt er ook (in beperkte mate) bijgedragen aan de woningbehoefte in de gemeente Deventer.

Artikel 4.11 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)

  • 1. Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:
    • a. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
    • b. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
      en
    • c. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
  • 2. Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:
    • a. nieuwe verblijfsrecreatieve complexen en verblijven;
    • b. uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
    • c. de bouw van nieuwe woningen;
    • d. nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
    • e. grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.11 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls van de Groene Omgeving (buitengebied) van de gemeente Deventer. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

Compensatie

  • Het toekennen van een duurzame vervolgfunctie namelijk een woonfunctie op de locaties 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en Butersdijk 9;
  • De aankoop van sloopmeters voor de locaties 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en Butersdijk 9 van respectievelijk 200 m2 en 300 m2;
  • Het landschappelijk inpassen van het perceel 1e Zuider Pierkesmarsweg 4;
  • Het behoud van het bestaande berken-eikenbos op de locatie Butersdijk 9.

Ontwikkelingsruimte

  • Functiewijziging van 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen';
  • Het vergroten van de bestaande woning tot een maximum van 310 m3 op de locatie Butersdijk 9;
  • Het realiseren van een nieuw bijgebouw op de locaties 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en Butersdijk 9.


Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Het plan is in overeenstemming met artikel 4.11 uitde Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 4.14 (woonafspraken)

  • 1. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
  • 2. Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Deventer heeft haar woonbeleid opgenomen in de 'Woonvisie Deventer (2018)'. In de paragraaf 4.4.2 wordt het voorliggend plan getoetst aan dit beleid. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Beide deelgebieden (1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en Butersdijk 9) liggen ter plaatse van het ontwikkelingsgebied 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Onderstaand wordt nader op dit ontwikkelingsperspectief ingegaan.

'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Toetsing aan het 'ontwikkelingsperspectief'

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van enige belemmeringen van het voornemen op omliggende (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan past, gelet op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het toestaan van functies die als passend wordt aangemerkt, binnen de ontwikkelingsperspectieven. De voorgenomen ontwikkelingen hebben betrekking op functies die als passend binnen de daar aanwezige ontwikkelingsperspectieven kunnen worden beschouwd.

Gesteld wordt dat de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Beide deelgebieden liggen ter plaatse van de laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaand is dit nader uitgewerkt.

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'

Beide locaties zijn reeds bebouwd en in gebruik ten behoeve van recreatie. Ter plaatse van het deelgebied Butersdijk 9 is de grond omliggend aan de recreatiewoning bestemd als natuur. De ontwikkelingen hebben geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren. Voor het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 is een inrichtingsplan opgesteld om zo de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse te versterken. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.

De 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Beide deelgebieden liggen in het landschapstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Beide ontwikkelingen vinden plaats op bestaande recreatie-percelen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Ter plaatse van beide deelgebieden is sprake van aanwezige bebouwing. Ter plaatse van de locatie 1e Zuider Pierkersmarsweg 4 te Bathmen wordt een nieuw bijgebouw van 50 m2 gerealiseerd. Op de locatie Butersdijk 9 wordt de bestaande woning vergroot tot 310 m3 en wordt een nieuw bijgebouw van maximaal 30 m2 gerealiseerd. Het planvoornemen wordt mogelijk gemaakt door het aankopen van sloopmeters. Ten aanzien van beide percelen wordt de bebouwing compact gesitueerd, om zo verrommeling van het buitengebied te voorkomen. Voor de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 is een erfinrichtingsplan opgesteld. Op deze manier wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing van het erf. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 3.2.1. Het voornemen sluit aan bij het ter plaatse geldende landschapstype en draagt het voornemen bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren. Aan de Butersdijk 9 wordt ingezet op behoud van het bestaande berken-eikenbos welke van goede ecologische en landschappelijke kwaliteit is.

De 'Stedelijke laag'

Beide deelgebieden liggen niet binnen een gebiedstype behorend bij de 'stedelijke laag'.

Toetsing aan de 'Stedelijke laag'

Ter plaatse van beide deelgebieden zijn geen kenmerken of elementen van de 'stedelijke laag' aanwezig. Het voornemen leidt daarom niet tot aantasting van de 'stedelijke laag'.


De 'Laag van beleving'

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing aan de 'Laag van beleving'

De beide deelgebieden zijn aangemerkt als 'Donkerte'. Het voornemen ziet niet op het buitenproportioneel verlichten van de percelen. In de beoogde situatie wordt rekening gehouden met de ambitie om de 'donkere' gebieden, ten minste net zo donker te houden. Het voornemen is daarmee in lijn met de 'Laag van beleving'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Woonagenda West-Overijssel 2021-2025
4.3.1.1 Algemeen

De provincie Overijssel, Overijsselse gemeenten en partners werken samen aan een balans op de woningmarkt. Periodiek maken ze meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor 2021-2025 zijn er twee regionale Woonagenda's: een voor West-Overijssel en een voor Twente. Voor voorliggende ontwikkeling is de regionale woonagenda voor West-Overijssel van toepassing. De Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 schetst de gezamenlijke inzet van gemeenten en provincie, met input van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners. Deze agenda dient als kader en kompas op de woningmarkt, waarbij wordt bepaald waar naartoe wordt gewerkt en hoe dit gezamenlijk wordt gedaan.

4.3.1.2 Visie op het wonen

Een toekomstbestendige woningmarkt betekent in West-Overijssel:

  • een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen
  • een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied
  • een duurzaam en circulair woningbestand.

Een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen

Ontspannen wonen in het landelijk gebied en kleine kernen.

Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die worden gekoesterd en met kwaliteiten die de regionale partners zoveel mogelijk willen behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. We zien mogelijkheden om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden.

Een toekomstbestendige leefomgeving

De uitdaging van een toekomstbestendige leefomgeving gaat verder dan stenen; het doel is om te voldoen aan groeiende woningbehoeften met behoud van kwaliteit, menselijke maat en duurzaamheid. Het regionale woningbouwprogramma wil de positie van steden versterken, met aandacht voor groei in Deventer en Zwolle. Integratie van woningbouw met werklocaties en stationsomgevingen, samen met vergroening, staat centraal.

De balans tussen stedelijk en landelijk in Overijssel wordt behouden, met ruimte voor lokale behoeften en toevoeging van woningen in grote kernen, waarbij ruimtelijke kwaliteit en landschapsbehoud voorop staan. Nieuwe woonmilieus in het buitengebied dienen als visitekaartje voor West-Overijssel en belichamen zowel de regiokarakteristiek als innovatiekracht. Landelijke gemeenten dragen bij aan regionale positionering en bovenlokale woonbehoeften, versterkend voor dorpen en platteland.

Een duurzaam en circulair woningbestand

Naast aardgasloze nieuwbouw staat de uitdaging centraal om de bestaande woningvoorraad te verduurzamen voor de energietransitie. Een regionale aanpak biedt kansen, waarbij circulair bouwen als drijvende kracht fungeert voor innovatie. Circulair bouwen, met focus op biobased materialen en nieuwe samenwerkingsvormen, bevordert duurzaamheid en economisch voordeel.

De Woonagenda sluit aan op het programma Circulaire Economie en het Programma Nieuwe Energie, waarbij Overijssel streeft naar een energieneutraal 2050 en specifieke doelen voor 2023. In 2040 moeten steden, dorpen en het landelijk gebied duurzaam en klimaatbestendig zijn. Gemeenten, verenigd in de Alliantie Nieuwe Energie Overijssel, hebben de taak om deze doelen te realiseren, met de Woonagenda gericht op het uitvoeringscluster 'Gebouwde Omgeving'.

4.3.1.3 Toetsing aan de regionale woonagenda

Ten aanzien van voorliggend voornemen wordt op twee locaties in de gemeente Deventer een recreatiewoning omgezet naar een reguliere woning. In totaal is er sprake van het toevoegen van twee reguliere woningen in het buitengebied van de gemeente Deventer. De beoogde woonfunctie betreft een passende vervolgfunctie waar in de woonbehoefte van de regio wordt voorzien en tevens zorgt voor een doorstroming op de woningmarkt. Voor het deelgebied Butersdijk 9 geldt tevens dat er sprake is van circulair bouwen, omdat er geen nieuwe woning wordt gebouwd om een extra wooneenheid te kunnen creëren. De bestaande bebouwing wordt zoveel mogelijk benut. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de doelstellingen uit de regionale woonagenda.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland
4.3.2.1 Algemeen

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

4.3.2.2 Deelgebieden

Het plangebied ligt in het landschapstype 'Dekzandlandschap'. Dit landschapstype is op te delen in vier deelgebieden te weten; 'Dekzandruggen', 'Weteringenlandschap', 'Dekzandvlaktes' en 'Dekzandlaagtes'.

Planspecifiek
De locatie 1e Zuider Pierkesweg 4 te Bathmen ligt in het deelgebied 'Dekzandruggen' en de locatie Butersdijk 9 ligt in het 'Weteringenlandschap'.

Onderstaand wordt nader ingegaanop de landschappelijke karakteristieken per deelgebied.

4.3.2.3 Landschappelijke karakteristiek 'Dekzandruggen':

Karakteristieken:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand;
4.3.2.4 Landschappelijke karakteristiek 'Weteringenlandschap':

Karakteristieken:

  • Wetering als structuurdrager;
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen;
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.
4.3.2.5 Toetsing aan het Landschapsontwikkelingsplan Salland

Ter plaatse van de locatie 1e Zuider Pierkesmarseg 4 is het perceel, conform de aanwezige gebiedskenmerken, landschappelijk ingepast. Het erfinrichtingsplan is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting.

Op de locatie Butersdijk 9 wordt het nieuwe bijgebouw compact bij bestaande bebouwing gesitueerd. De bestaande natuur blijft behouden.

4.3.3 Conclusie regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling past binnen het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:

De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.

Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.

Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer

Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in het toevoegen van twee reguliere woningen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Ook gaat de wijziging gepaard met een adequate landschappelijke inpassing, waarbij expliciet rekening gehouden wordt met de bestaande landschappelijke kenmerken van de omgeving. Al met al resulteert het voornemen in een kwalitatieve impuls in het buitengebied van Deventer en sluit het aan bij de gemeentelijke visie voor het buitengebied.

Het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.

4.4.2 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.

Toetsing aan de Woonvisie Deventer (2018)

Het voornemen voorziet in een bescheiden bijdrage aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft. De betreffende woningen worden al bewoond. De behoefte is daarmee concreet aangetoond. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen wordt eveneens de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied versterkt. Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

4.4.3 Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.

Toetsing aan 'Natuurinclusief bouwen'

Omdat op de locatie 1e Zuider Pierkesmarweg 4 in Bathmen een nieuw bijgebouw wordt gebouwd is het beleid 'Natuurinclusief bouwen' voor deze locatie van toepassing. In dit TAM-omgevingsplan wordt natuurinclusief bouwen voor de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum puntenaantal gehaald dient te worden. Planspecifiek worden op de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 de volgende maatregelegen getroffen:

  • 1. nestgelegenheid voor huismus: 2 punten;
  • 2. nestkommen voor huiszwaluw: 1 punt;
  • 3. inbouwkast paar- en kraamverblijf vleermuizen: 3 punten;
  • 4. streekeigen gevelbegroeiing: 3 punten;
  • 5. toepassen streekeigen soorten bomen en struiken: 2 punten;
  • 6. aanplant geriefhout bosje streekeigen soorten: 3 punten;
  • 7. insectenhotel: 1 punt;

Totaal: 15 punten.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Aspecten van de fysieke leefomgeving

5.1 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.

De beschrijving wordt per aspect in een aparte paragraaf opgenomen en kan vervolgens in subparagrafen worden onderverdeeld. De volgende aspecten komen aan bod:

  • bodem;
  • geluid door activiteiten;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • milieuzonering;
  • geur;
  • ecologie;
  • besluit milieueffectrapportage;
  • duurzaamheid;
  • gezondheid;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • waterhuishouding;
  • duurzaamheid;
  • leidingen en kabels;
  • verkeer en parkeren;
  • sociale veiligheid.
5.1.1 Bodem
5.1.1.1 Algemeen

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen.

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage VA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde.

Het Rijk stelt instructieregels aan gemeenten voor het toelaten van een bouwactiviteit op een bodemgevoelige locatie. De gemeente moet:

  • Op grond van artikel 5.89i en artikel 5.89j Bkl de waarde vaststellen waarboven er bij de realisatie van gebouwen op bodemgevoelige locaties maatregelen nodig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89k Bkl aangeven welke sanerende of andere beschermende maatregelen nodig zijn bij overschrijding van de waarde.
  • Op grond van artikel 5.89l Bkl een meldingsplicht instellen voor locaties die op grond van het omgevingsplan niet vergunningplichtig zijn.
  • Op grond van artikel 5.89m Bkl een bepaling opnemen over de ingebruikname.

Deze regels zorgen voor zowel een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als het beschermen van de gezondheid en van het milieu, in het bijzonder van de bodemkwaliteit.

5.1.1.2 Situatie plangebied

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Het voornemen ziet op de wijziging van de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen'. De bestaande woning is recent vernieuwd en blijft behouden. Onlangs is door Hunneman Milieu-Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste onderzoeksresultaten ingegaan.

Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op en/of in de bodem aangetroffen.

In de vaste bodem zijn geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en chroom aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

Butersdijk 9, Lettele

Het voornemen ziet toe op de wijziging van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen', waarbij het bouwvlak gewijzigd wordt gesitueerd. De bestaande woning blijft behouden. Gezien het behoud van de woning en er ter plaatse geen bodemwerkzaamheden plaats vindt kan een bodemonderzoek achterwege blijven. Indien er in de toekomst een nieuwe woning wordt opgericht of de bestaande woning wordt uitgebreid dan dient er een onderzoek naar de bodemkwaliteit plaats te vinden.

5.1.1.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.2 Geluid door activiteiten
5.1.2.1 Algemeen

Onder de Omgevingswet is de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit aan.

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:

  • 1. het voorkomen van een onbeheerste groei van de geluidsbelasting op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties;
  • 2. het reduceren van geluidbelastingen op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties die blootstaan aan zeer hoge geluidsbelastingen;
  • 3. het bevorderen van bronmaatregelen;
  • 4. het scheppen van een beter toegankelijk en minder complex geheel van regels;
  • 5. het beperken van de lasten bij de uitvoering van de regels.

Geluidproductieplafonds

Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.

Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de hoogste van de volgende waarden:

  • 1. De standaardwaarde, bedoeld in onderstaande tabel; of
  • 2. Het geluid bij volledige benutting van het geluidproductieplafond dat gold direct voorafgaand aan de vaststelling van het in de aanhef bedoelde geluidproductieplafond.
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0009.png"  
Tabel: Standaardwaarde geluid voor een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: ministerie IenM)  

Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde kan de hoogste van de twee waarden als bedoeld in artikel 3.32 lid 1 van de Bkl worden overschreden als;

  • 1. Geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de hoogste van de twee waarden te voldoen;
  • 2. De overschrijding door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;
  • 3. Het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, als bedoeld in onderstaande tabel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0010.png"  
Tabel: Grenswaarde voor geluid door een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie van IenM)  

Geluidsgevoelige gebouwen

De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Een geluidaandachtsgebied is het gebied langs een weg, spoorweg of rond industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde (artikel 3.20 Bkl). Mocht er door een gemeente nog geen geluidaandachtsgebied in het omgevingsplan zijn opgenomen dan gelden de volgende afstanden (artikel 17.5 Omgevingsregeling):

  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een maximumsnelheid van 30 km/u of minder geldt: 100 m;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, waarvoor een onbekende maximumsnelheid van meer dan 30 km/u geldt, en een spoorweg, bestaande uit een of twee sporen: 200 m; en
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken, en een spoorweg, bestaande uit drie of meer sporen: 350 m.
5.1.2.2 Situatie plangebied

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Weg- & railverkeerslawaai

Voor het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten
De geluidbelasting als gevolg van de spoorweg Deventer-Almelo bedraagt hoogstens 60 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de standaardwaarde van 55 dB. Wel wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB uit het Bkl.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de standaardwaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Met voldoende gevelwering om te kunnen voldoen aan de binnenwaarde wordt het aanvaardbaar geacht dat er sprake is van een lichte overschrijding ten opzichte van de standaardwaarde. Ten tijde van de vergunningverlening dient een bouwakoestisch onderzoek uitgevoerd te worden waarin wordt aangetoond dat voldaan wordt aan de vereiste binnenwaarde.

Met het inachtnemen van voorstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.1.5 wordt ingegaan op milieuhinder als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

Butersdijk 9, Lettele

Weg- & railverkeerslawaai

Het projectgebied is gelegen aan de Butersdijk. De Butersdijk betreft een rustige weg met voornamelijk bestemmingsverkeer. Op voorhand kan daardoor aangenomen worden dat ter plaatse van de woning voldaan kan worden aan de standaardwaarde uit het Bkl. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daardoor niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.1.5 wordt ingegaan op milieuhinder als gevolg van individuele bedrijven. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.

5.1.2.3 Conclusie

Vanuit het aspect geluid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.3 Luchtkwaliteit
5.1.3.1 Beoordelingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering komt het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook te vervallen.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  • Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Veelal kan een kwalitatieve berekening met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier inzichtelijk maken of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer deze tool aangeeft dat er sprake is van een betekende mate, dan zijn aanvullende detailberekeningen nodig.
5.1.3.2 Situatie plangebied

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de standaardgevallen NIBM (artikel 5.54 Bkl), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Butersdijk 9, Lettele

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de standaardgevallen NIBM (artikel 5.54 Bkl), kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.4 Externe veiligheid
5.1.4.1 Algemeen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. Voor het project moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.

Voor een project dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het project kwetsbare gebouwen worden toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl)

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • 1. Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl).
  • 2. Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • 3. Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • 4. Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl)
5.1.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Het voorgenomen plan maakt geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron. Wel worden kwetsbare objecten (woningen) gerealiseerd. Onderstaand is per deellocatie een inventarisatie gedaan naar de aanwezige risicobronnen in de omgeving van het gebied.

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 ligt in de nabijheid van de Spoorlijn Deventer - Almelo en een buisleiding van Gasunie. Het deelgebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren. De deellocatie ligt binnen de contouren van 'explosieaandachtsgebied', 'gifwolkaandachtsgebied' en 'brandaandachtsgebied'.

Het voornemen ziet toe op de wijziging van de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen' en deels 'Natuur'. Het aantal woningen en daarmee de personendichtheid, neemt in de beoogde situatie niet toe. Aangezien er geen sprake is van een toename van personen is een nadere verantwoording niet noodzakelijk. Vanuit Gasunie is er akkoord mits de eigenaar zich houden aan de grondroerdersregeling.

Butersdijk 9, Lettele

Het deelgebied Butersdijk 9 ligt in de nabijheid van een buisleiding. De deellocatie ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en ligt tevens niet binnen de contouren van een aandachtsgebied. Nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

5.1.4.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.5 Milieuzonering
5.1.5.1 Algemeen

Onder de Omgevingswet worden aspecten als geluid- en geurhinder niet meer in het milieuspoor geregeld, zoals voorheen in het Activiteitenbesluit of een milieuvergunning, maar direct in het omgevingsplan. Dit is een van de redenen waarom de VNG heeft besloten dat de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 met de richtafstanden per bedrijfsactiviteit niet meer goed past bij het integrale karakter van de Omgevingswet en het omgevingsplan.

Milieuzonering nieuwe stijl (VNG handreiking mei 2019) anticipeert hierop en gaat uit van de beschikbare gebruiksruimte om activiteiten uit te voeren, onder meer voor geluid. De werkelijke milieubelasting van een bedrijfsactiviteit is dan bepalend of een activiteit op een bepaalde locatie past, en niet meer een richtafstand.

De systematiek uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is opgenomen in veel bestemmingen. Zolang die bestemmingsplannen van kracht zijn - ook na overgang in het tijdelijke omgevingsplan van rechtswege - wordt deze systematiek nog toegepast.

In voorliggend geval geldt voor het project gebied de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hierna wordt de ontwikkeling op basis hiervan getoetst.

5.1.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied, waarbij ter plaatse geen sprake is van een sterke menging van functies, wordt het de omgeving van het plangebied aangemerkt als een 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM006-OW01_0011.png"

5.1.5.3 Situatie plangebied

Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.1.5.3.1 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Agrarische bedrijven

In de directe omgeving van het deelgebied zijn twee agrarische bedrijven gevestigd. In onderstaande tabel zijn deze agrarische bedrijven opgenomen. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie de bedrijven worden gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen het bouwvlak en de nieuwe woonbestemming en het betreffende bedrijf en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.

Adres   Omschrijving   Milieucategorie   Max. richtafstand   Daadwerkelijke afstand tot bouwvlak  
Postweg 1a, Bathmen   Fokken en houden van rundvee   3.2   30 meter   circa 260 meter  
Oude Holterdijk 2, Bathmen   Fokken en houden van varkens   4.1   30 meter   circa 180 meter  

Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In paragraaf 5.1.6 wordt hier nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt voor beide agrarische bedrijven een grootste richtafstand van 30 meter voor 'geluid' en 'stof'. Gesteld wordt dat wordt voldaan aan de richtafstand.

5.1.5.3.2 Butersdijk 9, Lettele

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De gewenste functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Agrarische bedrijven

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. In onderstaande tabel zijn deze agrarische bedrijven opgenomen. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie de bedrijven worden gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen het bouwvlak en de nieuwe woonbestemming en het betreffende bedrijf en wat de daadwerkelijke afstand bedraagt.

Adres   Omschrijving   Milieucategorie   Max. richtafstand   Daadwerkelijke afstand tot bouwvlak  
Bathmenseweg 53, Lettele   Geitenhouderij   3.1   30 meter   circa 280 meter  
Bathmenseweg 40, Lettele   Landbouwbedrijf   3.2   30 meter   circa 480 meter  
Bathmenseweg 42, Lettele   Pluimveebedrijf   4.1   50 meter (geluid)   circa 490 meter  

Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In paragraaf 5.1.6 wordt hier nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten geldt een grootste richtafstand van 30 meter of 50 meter (zie tabel). Aan deze richtafstanden wordt voldaan.

5.1.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend initiatief.

5.1.6 Geur
5.1.6.1 Algemeen

Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. Een onderdeel van het tijdelijke omgevingsplan is ook de gemeentelijke geurverordening, hierin kan worden afgeweken van de standaardnorm. Indien van toepassing dient deze te worden meegenomen in de motivering.

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.

In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen ook gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.

Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt. De vergunningverlener moet dus bij het beoordelen van het aanvaardbaar geurhinderniveau rekening houden met de geurnormen in het omgevingsplan.

De gemeente stelt een geurnorm vast in het omgevingsplan, waarbij:

  • Een waarde moet worden opgenomen voor de toelaatbare geur op een gebouw. Het Rijk geeft daar een standaardwaarde bij aan die een gemeente zonder nadere motivering kan overnemen in het omgevingsplan. De opgenomen waarde in het omgevingsplan wordt ook wel de 'geurnorm' genoemd.
  • De gemeente kan in haar omgevingsplan een afwijkende waarde opnemen die hoger of lager is dan de standaardwaarde, zolang deze niet hoger is dan de grenswaarde. In artikel 5.109 Bkl staat naast de standaardwaarde ook de grenswaarde aangegeven. De afwijkende waarde is dan de geldende geurnorm.
  • Het omgevingsplan moet de zogenaamde 50%-regeling bevatten.
  • Ook moeten in het omgevingsplan minimale afstanden opgenomen worden, waar een stal bij bouw aan moet voldoen.

Veehouderijen

In het omgevingsplan regelt de gemeente de geur van veehouderijen. In paragraaf 5.1.4.6 Bkl staan de instructieregels hiervoor. De instructieregels gelden alleen voor geur van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf op een geurgevoelig gebouw en gaan over:

  • Geurnormen in het omgevingsplan;
  • Rekenen;
  • Afstandseisen;
  • Randvoorwaarden.
5.1.6.2 Situatie plangebied
5.1.6.2.1 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 te Bathmen ligt in de nabijheid van een varkenshouderij (Oude Holterdijk 2, Bathmen). Onderstaand is een motivering opgenomen waarom een geuronderzoek niet nodig is.

Motivering

Binnen een straal van 100 meter tot het projectgebied zijn geen veehouderijen gelegen (de meest nabijgelegen veehouderij ligt op circa 190 meter afstand). Geur van veehouderijen is gelet op de omgeving en de daar gelegen veehouderijen niet beperkend voor het plan met een nieuwe woning en omgekeerd.

De bewoners op deze locatie wonen al geruime tijd in de recreatiewoning, in de huidige situatie is er eigenlijk sprake van permanente bewoning. De bewoners ervaren geen geurhinder. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de afstand van omliggende woningen op kortere afstand van de agrarische bedrijven, worden deze agrarische bedrijven niet (verder) in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

5.1.6.2.2 Butersdijk 9, Lettele

In voorliggend geval is er sprake van de functiewijziging van een recreatiewoning naar een reguliere woning. In de boogde situatie wordt een geurgevoelig gebouw toegevoegd. Gezien de ligging van de nabijgelegen geitenhouderij is door BJZ.nu een geuronderzoek uitgevoerd. In dit geuronderzoek zijn ook de omliggende agrarische bedrijven binnen een straal van 2 kilometer meegenomen.

Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De woning is niet maatgevend en er is dus geen sprake van de aantasting van planologische rechten van veehouderijen.

Ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is onderzocht of ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In voorliggend onderzoek is zowel gekeken naar de voor- als naar de achtergrondgeurbelasting.
Beoordeling woon- en leefklimaat

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Bathmenseweg 53 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 4,6 OUE/m3 ter plaatse van de woning. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van te realiseren woning is volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ‘redelijk goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 6,15 OUE/m3. Volgens tabel 1 is het woon- en leefklimaat qua achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de woning te kwalificeren als ‘goed’.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘redelijk goed’. Aan het bevoegd gezag (gemeente Deventer) is de afweging of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aanvaardbaar wordt geacht.

5.1.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect geur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.1.7 Ecologie
5.1.7.1 Algemeen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de natuur door stikstofdepositie.

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de voormalige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

5.1.7.2 Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.

Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

In onderstaande tabel is de ligging van beide deelgebieden ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied opgenomen.

Deelgebied   Afstand tot Natura 2000  
1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen   circa 6 km (Sallandse Heuvelrug)  
Butersdijk 9, Lettele   circa 7,9 km (Sallandse Heuvelrug)  

Vanwege de onderlinge afstand tussen de deelgebieden en Natura 2000-gebieden is directe hinder in de vorm van bijvoorbeeld geluid en verstrooiing van licht uitgesloten. De deelgebieden zijn niet zichtbaar vanuit Natura 2000-gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Het is uitgesloten dat verstoringseffecten, zoals geluid, optische verstoring, kunstlicht een negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van stikstofdepositie wordt het volgende opgemerkt. Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkelingen in combinatie met de grote afstand tot Natura 2000-gebied wordt gesteld dat er, als gevolg van de in dit TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling, geen sprake is van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

In de aanlegfase gaat het immers om zeer tijdelijke en zeer kleinschalige werkzaamheden. Ten aanzien van de gebruiksfase wordt opgemerkt dat de verkeersbewegingen beperkt toenemen (circa 6 verkeersbewegingen per dag). Dit is echter een dusdanig kleine toename dat dit – in combinatie met grote afstand - geen negatief effect heeft op stikstofdepositie op Natura 2000-gebied.

Tot slot wordt opgemerkt dat uit resultaten van AERIUS-berekeningen voor vergelijkbare projecten op een soortgelijke afstand van Natura 2000-gebeiden blijkt dat dergelijke ontwikkelingen niet resulteren in rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden als gevolg van de in dit TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling kan hiermee redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De deelgebieden liggen niet binnen concreet begrensd NNN. Gezien de ligging en de aard en omvang van de ontwikkelingen (onder meer natuurontwikkeling) wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend TAM-omgevingsplan geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.1.7.3 Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

5.1.7.4 Situatie plangebied
5.1.7.4.1 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Quickscan natuurwaarden

In dit geval is door Otte Groenadvies een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten. De gehele onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Flora

Tijdens het veldbezoek werden geen beschermde of bedreigde plantsoorten of resten hiervan op het plangebied aangetroffen, het voorkomen van strikter beschermde plantsoorten zijn derhalve uit te sluiten.

Op het perceel en in de directe omgeving zijn geen monumentale- en behoudenswaardige bomen aanwezig.

Fauna

Het perceel is geschikt voor de huismuis, rat en mol. Deze soorten zijn niet beschermd. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht.

Het perceel is geschikt voor soorten als huisspitsmuis, egel, konijn en haas. Deze soorten zijn opgenomen in de lijst nationaal beschermde soorten.. In het kader van deruimtelijke inrichting geeft de provincie Overijssel vrijstelling voor deze soorten. Eveneens zijn voor deze soorten de algemene zorgplicht van toepassing;

Mogelijk gebruiken rode eekhoorn en marterachtigen de omgeving om te foerageren en als nest- en verblijfplaatsen. Mits er buiten de gevoelige periode wordt gewerkt (maart- september) wordt met de amovatie van de bebouwing geen negatieve effecten verwacht;

Voer voor aanvang van de kap van de bomen een schouw uit op het voorkomen van nestplaatsen van de rode eekhoorn;

Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen biedt de recreatiewoning en een acacia in potentie geschikte mogelijkheden als verblijfplaats voor vleermuizen. Het valt niet te verwachten dat de geplande sloopwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op eventueel aanwezige vlieg- en foerageerroutes van vleermuizen;

Vogels, voer voor aanvang van de kap van de bomen een schouw uit op het voorkomen van roestplaatsen van uilen;

Voordat de recreatiewoning is geamoveerd en herbouwd is geconstateerd dat er geen negatieve effecten op amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn verwacht. Een ontheffing of nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk;

Vleermuizenonderzoek

Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek op de recreatiewoning en holle bomen noodzakelijk. Dit onderzoek is verricht voordat de recreatiewoning is gesloopt. Onlangs heeft de sloop plaatsgevonden en is een nieuwe woning gebouwd.

Door Jansen&Jansen Groenadviesbureau is een vervolgonderzoek gericht op vleermuizen uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten. De gehele onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Het is vastgesteld dat er geen paar- of zomerverblijfplaatsen van vleermuizen in de te slopen recreatie woning aanwezig zijn. Wel heeft het plangebied een beperkte functie als foerageergebied voor enkele gewone dwergvleermuizen. Aan deze functie als foerageergebied zal door het uitvoeren van de voorgenomen ingreep geen afbreuk worden gedaan.

De voorgenomen ingreep heeft geen negatieve invloed op beschermde functies van vleermuizen.

5.1.7.4.2 Butersdijk 9, Lettele

Het voornemen ziet toe op de wijziging van de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' naar 'Wonen'. De bestaande bebouwing blijft behouden, er wordt enkel een houtopslag (8 m2) gesloopt. Ter plaatse wordt een bijgebouw van 30 m2 gerealiseerd. De gronden omliggend aan de bestaande woning zijn in gebruik als tuin. Beschermde flora en fauna zijn daarom niet te verwachten. Een quickscan natuurwaarden wordt niet noodzakelijk geacht.

5.1.7.5 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.8 Besluit milieueffectrapportage
5.1.8.1 Algemeen

Onderdeel van de beoordeling is een toets aan de regels over een milieueffectrapportage. Dit gebeurt overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit.

Of een besluit over een project-mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.

Bijlage V heeft als ingang (eerste kolom) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarvoor dan de mer-verplichtingen gelden. Het gaat dan om besluiten waarmee de toestemming voor het project wordt verleend. In dit geval is dat een omgevingsplan. Het betreft dan overigens altijd een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (of een ontgrondingenactiviteit, wateractiviteit e.d.).

Daarnaast kunnen de mer-verplichtingen nog gelden voor enkele bijzondere besluiten uit andere wetten, zoals de vergunning op basis van de Kernenergiewet.

Of er voor het besluit een mer-plicht of een mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit de tweede en derde kolom. Als het project voldoet aan de voorwaarden van kolom 2, geldt een mer-plicht. Anders geldt een mer-beoordelingsplicht, tenzij ook in kolom 3 nog voorwaarden staan.

Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije m.e.r.-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is nog maar één mer-beoordelingsprocedure.

5.1.8.2 Project-mer-beoordeling
  • Artikel Omgevingswet: 16.43 en 16.88 (eerste lid, onder h).
  • Artikel Omgevingsbesluit: 11.11. Nadere regels project-mer-beoordeling.

Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de wet, met de bijbehorende motivering op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit (artikel 11.11, lid 2 Omgevingsbesluit)

In de motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) wordt in ieder geval verwezen naar:

  • 1. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn; en
  • 2. als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:
    • a. 1°. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en
    • b. 2°. het moment waarop die maatregelen moeten zijn gerealiseerd.

Kenmerken en maatregelen als bedoeld in artikel 11.10, lid 3 Ob.

Bij een mededeling als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de wet, verstrekt degene die voornemens is het project uit te voeren in ieder geval een beschrijving van:

  • 1. het project, met in ieder geval een beschrijving van:
    • a. de fysieke kenmerken van het gehele project en, als dat van toepassing is, van sloopactiviteiten;
    • b. de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn;
  • 2. de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project; en
  • 3. voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is: de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van:
    • a. de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen; en
    • b. het gebruik van natuurlijke bronnen, waaronder bodem, land, water en biodiversiteit.
5.1.8.3 Situatie plangebied

Voorliggend TAM-omgevingsplan maakt de wijziging van twee recreatiefuncties naar reguliere woningen mogelijk. Ter plaatse van de beoogde reguliere woningen wordt bij iedere woning een nieuw bijgebouw gebouwd.

Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 5 van deze toelichting is dit ook gebleken.

5.1.9 Duurzaamheid
5.1.9.1 Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

5.1.9.2 Situatie plangebied

Op de locaties 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en Butersdijk 9 wordt de bestaande recreatiewoning gebruikt als reguliere woning. Hierdoor is er sprake van efficiënt ruimtegebruik en zuinig grondstoffengebruik. Er wordt bestaande bebouwing hergebruikt, waardoor niet nieuw hoeft te worden gebouwd.

5.1.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voorliggend plan voldoende aandacht is besteed aan het aspect 'duurzaamheid' .

5.2 Gezondheid

5.2.1 Algemeen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:

  • het beschermen van gezondheid (is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?);
  • het bevorderen van de gezondheid, zoals bevorderen sport en ontspanning (positieve gezondheid).

Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming omtrent verlening van de buitenplanse omgevingsvergunning is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.

Gemeentelijk beleid

In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.

5.2.2 Spuitzonering

Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen kunnen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen en bijbehorende tuinen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:BY8000).

De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd met een zorgvuldig locatiespecifiek onderzoek. Hierbij kan geen gebruik worden gemaakt van de modellen van het EFSA, aangezien deze onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.

5.2.3 Beoordeling

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd. In deze paragraaf staat vooral het effect op de gezondheid centraal van het voornemen.

In dit hoofdstuk zijn al meerdere aspecten behandeld die raken aan gezondheid (zoals geluidhinder en milieuzonering). De functie wonen heeft geen schadelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden.

In de huidige situatie hebben de gronden de functie 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Door de voorliggende ontwikkeling wordt hier regulier wonen mogelijk gemaakt. Ten aanzien van het voornemen wordt aandacht besteedt aan een groene indeling van de percelen, dit kan ook een positief effect hebben op de gezondheid. Hierdoor wordt een veilige en gezonde fysieke leefomgeving gecreëerd voor de toekomstige bewoners maar ook voor de omwonenden. Er wordt daarom geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.

Spuitzonering

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Ten aanzien van spuitzonering ligt de woonfunctie binnen 50 meter van agrarische gronden waarop het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen planologisch is toegestaan.
Het gaat om de percelen die kadastraal bekend staan als Bathmen, E, nummers: 402, 114, 116 en 156.

Het plan is gericht op het toestaan van regulier wonen in een bestaande recreatiewoning. In de huidige situatie is er reeds sprake van langdurig menselijk verblijf. In de beoogde situatie neemt de gevoeligheid niet toe. Er wordt al vele jaren gewoond in de recreatiewoning, er veranderd niets voor de bewoners.

Met de eigenaren van de betreffende gronden is per brief overeenstemming bereikt ten aanzien van het bespuiten van gewassen. Bij het bespuiten van de gewassen dient de gebruiker van de gronden reeds rekening te houden met bescherming van de betreffende woning. De grondeigenaren hebben ondertekend dat men op de hoogte is van de betreffende spuitzonering en wat er speelt in juridische zin. Daarmee is het aspect spuitzonering in voldoende mate geborgd.

Butersdijk 9, Lettele

Ten aanzien van spuitzonering ligt het deelgebied (ten noorden) binnen 50 meter van agrarische gronden waarop het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen planologisch is toegestaan. Het gaat om het perceel die kadastraal bekend is als Diepenveen, K, nummer: 1021.

Het plan is gericht op het toestaan van regulier wonen in een bestaande recreatiewoning. In de huidige situatie is er reeds sprake van langdurig menselijk verblijf. In de beoogde situatie neemt de gevoeligheid niet toe. Er wordt al vele jaren gewoond in de recreatiewoning, er veranderd niets voor de bewoners.

Met de eigenaar van de betreffende gronden is per brief overeenstemming bereikt ten aanzien van het bespuiten van gewassen. Bij het bespuiten van de gewassen dient de gebruiker van de gronden reeds rekening te houden met bescherming van de betreffende woning. De grondeigenaar heeft ondertekend dat hij op de hoogte is van de betreffende spuitzonering en wat er speelt in juridische zin. Daarmee is het aspect spuitzonering in voldoende mate geborgd.

5.2.4 Conclusie

Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met binnen of buiten de locatie van de activiteit aanwezig cultureel erfgoed en werelderfgoed.

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.

Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Hierna worden nader ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie

5.3.2 Archeologie

De archeologische verwachting voor het grondgebied van de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing.

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" zijn de gronden in het deelgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Ter plaatse van het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 te Bathmen zijn de beoogde bodemingrepen niet groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter (onder het maaiveld). Een archeologisch onderzoek kan in het kader van dit TAM-omgevingsplan voor dit deelgebied achterwege blijven.

Butersdijk 9, Lettele

De archeologische beleidskaart is doorvertaald naar dubbelbestemmingen in bestemmingsplannen. Op basis van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" zijn de gronden in het deelgebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 3'.

Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak van groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

Ter plaatse van het deelgebied Butersdijk 9 ligt de woning en het beoogde bijgebouw ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De beoogde bodemingrepen zijn niet groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter (onder het maaiveld). Een archeologisch onderzoek kan in het kader van dit TAM-omgevingsplan voor dit deelgebied achterwege blijven.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden zijn de geldende archeologische dubbelbestemmingen in voorliggend TAM-omgevingsplan overgenomen. Deze dubbelbestemmingen borgen dat archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd bij graafwerkzaamheden die de oppervlakte en diepte zoals in de betreffende dubbelbestemming vastgelegd worden overschreden. Bij een aanvraag omgevingsvergunning zal dit worden getoetst en zal, indien nodig, archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

5.3.3 Cultuurhistorie

De deelgebieden betreffen geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In de directe omgeving zijn tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Het voornemen heeft geen negatieve invloed op de waarde of instandhouding van omliggende monumenten. Voor het plangebied zijn geen specifieke regels opgesteld in het omgevingsplan wat betreft cultuurhistorie.

5.3.4 Conclusie

Het aspect 'Archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Vigerend beleid
5.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

5.4.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.4.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In vooorliggend geval liggen de deelgebieden in het gebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2022-2026, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

5.4.1.5 Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig;
  • Milieu en gezond;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijke Rioleringsprogramma is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • 1. Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • 3. De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap oor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

5.4.2 Waterparagraaf
5.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.4.2.2 Watertoetsproces

1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is.

Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

Butersdijk 9, Lettele

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de 'geen belangprocedure' van de watertoets van toepassing is.

Binnen het TAM-omgevingsplan worden feitelijk twee wooneenheden toegevoegd. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Het deelgebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor.

Het volledige watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

5.5 Leidingen en kabels

Er bevinden zich in en nabij het plangebied geen andere relevante ondergrondse en bovengrondse leidingen waar rekening mee hoeft te worden gehouden.

5.6 Verkeer en parkeren

5.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'.

Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie, genaamd 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicaties van het CROW worden de kencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

5.6.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van zowel de parkeerbehoefte als van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'buitengebied'.

Hierna wordt ingegaan ophet onderdeel parkeren en verkeer.

5.6.3 Parkeren

Voorliggend plan gaat uit van de wijziging van twee recreatiewoningen naar twee reguliere woningen in het buitengebied van de gemeente Deventer.

In de huidige situatie wordt voor een recreatiewoning aangesloten bij de functie 'Bungalowpark (huisjescomplex) waarvoor per huisje een parkeernorm van 2,1 geldt.

In de beoogde situatie wordt aangesloten bij de functie 'Koop, vrijstaand', waarbij per vrijstaande woning een parkeernorm van 2,4 geldt.

Per deelgebied is er daarmee afgerond sprake van (zowel in de huidige situatie alsook beoogde situatie) een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen. Beide deelgebieden zijn dusdanig ingericht dat op eigen terrein aan deze parkeerbehoefte kan worden voldaan.

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'parkeren'.

5.6.4 Verkeer

Op basis van de meest recente CROW publicatie geldt voor een recreatiewoning (Bungalowpark, huisjescomplex) een verkeersgeneratie van gemiddeld 2,7 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Voor een reguliere woning (koop, huis, vrijstaand) geldt per woning gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Per woning is er sprake van een kleine toename van (5,5) afgerond 6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Een dergelijke toename in verkeersgeneratie is niet of nauwelijks waarneembaar in het verkeersbeeld. De omliggende infrastructuur beschikken over voldoende capaciteit om een dergelijke gering aantal verkeersbewegingen goed en veilig te kunnen verwerken. Hierbij is ter plaatse sprake van overzichtelijke en verkeersveilige ontsluitingsmogelijkheden, waarbij doorstromingsproblemen of verkeersonveilige situaties niet voorkomen.

5.6.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'verkeer' en er ter plaatse als gevolg van het voornemen geen sprake zal zijn van belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

5.7 Sociale veiligheid

5.7.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing.
5.7.2 Situatie plangebied

Met voorliggend TAM-omgevingsplan worden twee reguliere woningen in het buitengebied van Deventer toegevoegd. Hierdoor zullen meer mensen permanent verblijven in het buitengebied van Deventer, met meer sociale controle tot gevolg. Een en ander draagt bij aan de sociale veiligheid binnen het gebied.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'sociale veiligheid'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De bepaling over de uitvoerbaarheid uit het Besluit ruimtelijke ordening komt onder de Omgevingswet niet terug. De gemeente hoeft niet meer aannemelijk te maken dat een toegedeelde functie er ook zal komen. De gemeente geeft in haar omgevingsplan aan dat een functie op een zekere locatie 'kan' komen. Dat is minder verstrekkend. De Omgevingswet maakt het mogelijk dat dit onderzoek gefaseerd kan worden. Pas als zich een concreet, binnen de toegedeelde functie passend, initiatief aandient wordt onderzocht 'hoe' dat op een aanvaardbare wijze gerealiseerd kan worden. Dit heeft als voordeel dat de onderzoekslasten omlaag kunnen. De gemeente moet wel onderzoeken of ontwikkeling op de betrokken locatie in beginsel mogelijk is.

Ten eerste zal worden beoordeeld of een ontwikkeling binnen een redelijke termijn uitvoerbaar is, gelet op de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling en het gebied waar deze ontwikkeling is voorzien. Ten tweede zal worden beoordeeld of deze ontwikkeling binnen die redelijke termijn financieel haalbaar is, en zo ja, hoe de gemeenteraad dat inzichtelijk heeft gemaakt. Deze nieuwe onuitvoerbaarheidstoets leidt tot minder mogelijkheden voor het gemeentebestuur om een bestemming te weigeren, omdat deze niet uitvoerbaar zou zijn.

6.2 Kostenverhaal

Publiekrechtelijk kostenverhaal vindt voor een Omgevingsplan plaats door middel van een kostenverhaalsbeschikking (artikel 13.18 Ow). Ook wel de beschikking bestuursrechtelijke geldschuld genoemd.

Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:

  • aangewezen bouwactiviteiten;
  • aangewezen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen.

Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal (zie artikel 8.13 Ob voor aangewezen activiteiten waarvoor kostenverhaal verplicht is, artikel 8.14 Ob voor de mogelijkheden om af te zien van kostenverhaal en artikel 8.15 Ob voor de kostensoortenlijst). Pas nadat is betaald, is het toegestaan de activiteiten uit te voeren (zie artikel 13.12 Ow). Eén van de bouwactiviteiten waarvoor kosten verhaald worden is de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie (zie artikel 8.13 aanhef en sub a Ob). Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van nadeelcompensatie opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

7.1.1 Algemeen

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

7.1.2 Situatie deelgebieden

Deelgebied 1: 1e Zuider Pierkesmarsweg 4, Bathmen

Ten aanzien van het planvoornemen op de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 heeft op 23 maart 2024 een informatieochtend plaatsgevonden. De omwonenden zijn geïnformeerd over het planvoornemen. Vanuit de buurt is geen bezwaar tegen het planvoornemen. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage Bijlage 10.

Deelgebied 2: Butersdijk 9, Lettele

Op 11 en 12 juli 2023 zijn de omwonenden van de locatie Butersdijk 9 ingelicht over het planvoornemen. Er zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt. In Bijlage 11 is een overzicht van de aanwezigen opgenomen.

7.2 Vooroverleg instanties

7.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Overijssel

Beide plannen zijn in het kader van vooroverleg aangeboden bij de Provincie. De Provincie heeft aangegeven dat de totale ontwikkeling past binnen Provinciaal beleid.

7.2.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Er zijn geen belemmeringen naar voren gekomen.

Hoofdstuk 8 Juridische aspecten en planverantwoording

8.1 Inleiding

Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een TAM-Omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.

Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.

De regels en verbeelding van voorliggend TAM-Omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit TAM-Omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-Omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

8.2 Artikelgewijze toelichting

8.2.1 Preambule

Preambule

De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij 'artikel 1' begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.

Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, stelt de VNG voor om na het object Regels en voor het toevoegen van het object Hoofdstuk een preambule op te nemen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Hieronder is de preambule weergeven.

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locaties 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 en de Butersdijk 9 en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22f]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22f] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22f]' gelezen worden.

De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage [22f] bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

Als het TAM-IMRO omgevingsplan wordt geraadpleegd, is de preambule direct zichtbaar boven de regels.

8.2.2 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor de locatie waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in de bij het TAM-omgevingsplan behorende GML-bestand. De regels in dit hoofdstuk bevatten:

In artikel 5 is het toepassingsbereik opgenomen. In het toepassingsbereik is aangegeven welke besluiten niet van toepassing zijn op dit deel van het omgevingsplan en op welke locatie de regels van dit deel van het omgevingsplan van toepassing zijn.

8.2.3 Gebruiksactiviteiten

Hoofdstuk 2 bevat de regels ten aanzien van de gebruiksactiviteiten. Er wordt eerst ingegaan op de algemene gebruiksregels waarna vervolgens de gebruiksregels ten behoeve van de functies 'Natuur' en 'Wonen - Buitengebied' zijn opgenomen.

8.2.4 Bouwactiviteiten

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels.

8.2.5 Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingsgebieden

In hoofdstuk 4 zijn de regels met betrekking tot de functies 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen.

8.2.6 Beheer en onderhoud

In hoofdstuk 5 is een instandhoudingsverplichting voor de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 te Bathmen opgenomen.

8.2.7 Overgangsbepalingen

In hoofdstuk 6 zijn regels met betrekking tot het overgangsrecht opgenomen.

8.3 Werkingsgebieden

Onder de Omgevingswet wordt niet meer uitgegaan van bestemmingen en dubbelbestemmingen, maar worden alle regels voorzien van een locatie. Deze locaties zijn het zogenoemde werkingsgebied van de regels. In voorliggend TAM-omgevingsplan zijn de volgende werkingsgebieden opgenomen:

  • 'Natuur';
  • 'Wonen - Buitengebied';
  • 'Bouwregel - 15';
  • 'Bouwregel - 45';
  • 'Waarde - Archeologie - 2';
  • 'Waarde - Archeologie - 3';
  • bouwvlak;
  • bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1e Zuider Pierkesmarsweg 4';
  • 'maximum volume (m3)';
  • 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)';
  • 'maximum goothoogte (m)', 'maximum bouwhoogte (m)'.

8.4 Planregels

In deze paragraaf worden de werkingsgebieden nader toegelicht.

Ter plaatse van het werkingsgebied 'Natuur' zijn de gebruiksactiviteiten behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, extensieve dagrecreatie, houtoogst en water en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Het werkingsgebied 'Bouwregel - 15' is opgenomen ter plaatse van het werkingsgebied 'Natuur'. In het werkingsgebied 'Bouwregel - 15' zijn regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken.

In het als 'Wonen - Buitengebied' aangewezen werkingsgebied is het wonen toegestaan, daaraan ondergeschikt de vermelde toegestane nevenactiviteiten en een bed and breakfastvoorziening buitengebied. Ter plaatse is het werkingsgebied 'Bouwregel - 45' opgenomen. Binnen dit werkingsgebied zijn onder andere bouwregels opgenomen voor het bouwen van woningen, vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen. Woningen dienen binnen een bouwvlak te worden gerealiseerd. De inhoud van de woning is middels een aanduiding gemaximeerd. Tevens zijn aanduidingen opgenomen voor de maximum bouw- en goothoogte. Tot slot is voor de locatie 1e Zuider Pierkesmarsweg 4 maximum oppervlakte bijgebouwen van 50 m2 toegestaan. Voor het deelgebied Butersdijk 9 in Lettele bedraagt het maximum oppervlakte bijgebouwen 30 m2.

Tot slot zijn de werkingsgebieden 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Ter plaatse van het deelgebied 1e Zuider Pierkesmarsweg is 'Waarde - Archeologie - 2' van toepassing. Voor het deelgebied Butersdijk 9 is het gebied is, naast de 'Waarde - Archeologie - 2', ook een gedeelte van het gebied 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Om het archeologisch waardevolle gebied veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan, indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden.