Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Korenkamp ong. (naast nummer 2) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.TAM009-OW01 |
Voorliggende motivering heeft betrekking op een onbebouwd perceel aan de Oerdijk/Korenkamp aan de rand van de kern van Lettele. Het voornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning.
Op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, onderdeel "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening" is het besluitgebied voorzien van een agrarische functie. Hiermee ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden om ter plaatse een woning te realiseren. Een wijziging van het omgevingsplan is noodzakelijk. Voorliggende motivering voorziet hierin waarin wordt aangetoond dat de gewenste wijziging vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het besluitgebied ligt in het oosten van de kern Lettele. Het besluitgebied staat kadastraal bekend als gemeente Diepenveen, sectie E, perceelnummer 3284. In afbeelding 1.1 is de ligging van het besluitgebied ten opzichte van Lettele en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het besluitgebied ten opzichte van Lettele en de (directe) omgeving (Bron: plattekaart.nl) |
De motivering van dit wijzigingsbesluit bestaat uit 10 hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het participatieproces beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling beschreven en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 6 worden alle andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Hoofdstuk 7 betreft de beperkingsgebieden en hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid. Ten slotte worden in hoofdstuk 9 de juridische aspecten behandeld en in hoofdstuk 10 de artikelsgewijze toelichting.
Het besluitgebied betreft een agrarisch perceel aan de rand van de kern Lettele. Momenteel is het perceel in gebruik als grasland. Het perceel wordt begrensd door een watergang aan de noordzijde, de Oerdijk aan de zuidzijde en de Korenkamp aan de westzijde.
In afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2 is met een luchtfoto en een straatbeeld van de huidige situatie weergegeven. Het besluitgebied is aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto besluitgebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie besluitgebied (Bron: Google Maps, mei 2023) |
Het besluitgebied heeft een agrarische bestemming, maar ligt binnen de kern Lettele. Een tijd geleden heeft initiatiefnemer de grond aangekocht. Vervolgens is een verzoek ingediend om een principemedewerking, waarop de gemeente Deventer heeft aangegeven de haalbaarheid te willen onderzoeken. Redenen voor deze positieve grondhouding zijn de aansluiting van de kavel op de bebouwde kom, de passendheid in de bebouwing langs de Oerdijk en de passendheid binnen de Routekaart Wonen en voorzieningen van Lettele. De volgende stap is het uitwerken van het plan en het doorlopen van de planologische procedure.
Het besluitgebied ligt aan de oostkant van de kern Lettele. De functies in de omgeving bestaan voornamelijk uit agrarische percelen ten oosten en het dorp Lettele aan de andere zijden. Het bebouwingsbeeld in de omgeving bestaat uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen.
Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds is benoemd, bestaat de planontwikkeling uit de realisatie van een vrijstaande woning. Deze vrijstaande woning is bedoeld voor initiatiefnemer van dit plan. Omdat het wenselijk is om de landschappelijke uitstraling van het perceel te behouden, is de maximale footprint van de woning bepaald op 135 m2 inclusief bergruimte en 2 parkeerplaatsen. De goot- en bouwhoogte zullen respectievelijk maximaal 3 en 9 meter bedragen. Dit geldt ook voor de regels ten aanzien van bijbehorende bouwwerken.
Vanuit ruimtelijke en landschappelijke overweging is het belang de natuurwaarden en zichtvensters van het besluitgebied zoveel als mogelijk te handhaven en de landschappelijke uitstraling te behouden. Andere specifieke uitgangspunten betreffen dat het parkeren op eigen terrein wordt ingericht en dat de woning wordt ontsloten via Korenkamp. De oevers Letteler Leide worden opengehouden voor beleving en onderhoud. De minimale afstand tot de oever bedraagt 7,5 meter. Hierna wordt ingegaan op de uitgangspunten voor het plan.
Uitgangspunten beoogde ontwikkeling:
Voor het geheel is daarom een landschapsplan opgesteld, waarin de landschappelijk gewenste inpassing is uitgewerkt. Dit plan is als Bijlage 1 opgenomen. Hierna wordt op het plan ingegaan.
![]() |
Afbeelding 2.3: Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: BJZ.nu) |
Stedenbouwkundige opzet
Erven en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar en hoe een erf ligt en hoe het eruit ziet, wordt bepaald door de bodem en het type landschap.
Het voornemen bestaat om een nieuwe woning te realiseren op het perceel. De woning wordt aan de westkant van het perceel gerealiseerd. Deze plaatsing van woning zorgt ervoor dat de woning aansluit bij de huidige woningen eromheen. Daarbij blijft de openheid zoveel mogelijk behouden en worden zichtlijnen gehandhaafd.
De nieuwe woning wordt met gedekte sobere kleurstelling gerealiseerd. Het materiaalgebruik is aangepast op het landschap en de bebouwing in de omgeving. Hiervoor gelden de welstandscriteria.
De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuwe inrit aan de Korenkamp. De nieuwe woning wordt voorzien van voldoende parkeerplekken.
Landschappelijke opzet
De ambitie is het vergroenen van de dorpsrandzone, zodat de verbinding tussen het buitengebied en het dorp Lettele wordt versterkt. Daarbij is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met de kenmerken van het kampen-/hoevenlandschap.
De nieuwe woning is al voorzien van een meidoornhaag en een bestaande boomrij rondom het perceel.
Op deze meidoornhaag wordt een gemengde inheemse haag aangesloten. Deze gemengde haag komt langs de inrit tot aan de achterzijde van de woning. Hierdoor worden de parkeerplekken groen ingepast en krijgt het aanzicht van het woonperceel een groenere uitstraling.
Langs de Letteler leide wordt een strook kruidenrijk grasland ingezaaid. Hierdoor ontstaat een natuurlijke rand die voor veel biodiversiteit zorgt. Door de realisatie van deze strook van 7,5m breed wordt gezorgd dat het beheer van de watergang mogelijk is.
Op het voorerf worden twee hoogstamfruitbomen aangeplant. Om water op te slaan wordt er een wadi in de vorm van een poel van 15 m2 gerealiseerd. Deze wadi wordt voorzien van een inheems kruidenmengsel en zorgt voor geleidelijke infiltratie van het water in de bodem. De wadi wordt gerealiseerd op het laagste gedeelte van het perceel. Daarnaast heeft de plaatsing van de wadi dichtbij de Letteler leide, een ecologische meerwaarde.
Ten slotte worden er nog drie streekeigen bomen op het perceel aangeplant. De inheemse soorten die gebruikt worden zijn de Walnoot en de Tamme kastanje. Het resterende gedeelte van het perceel bestaat uit grasland, dat naadloos doorloopt over de kavelgrens. Er wordt geen afscheiding geplaatst, waardoor het grasland een open en natuurlijke uitstraling behoudt.
Het besluitgebied ligt binnen de begrenzing van het "omgevingsplan van de gemeente Deventer". Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit planologische regels uit bestemmingsplannen, Rijksregels (bruidsschat) en planologische regels uit gemeentelijke verordeningen. Deze paragraaf behandelt de planologische situatie zoals vastgelegd in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de laatste subparagraaf wordt ingegaan op onderdelen van het voornemen die in strijd zijn met het geldend planologisch regime.
Ter plaatse van het besluitgebied geldt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan het bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening", dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer. Omdat dit bestemmingsplan is opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan wordt nog gesproken over 'bestemmingen' in plaats van 'functies'.
In afbeelding 2.4 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het besluitgebied wordt hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen.
![]() |
Afbeelding 2.4: Uitsnede bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het besluitgebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', Bouwregel - 14 en drie gebiedsaanduidingen, betreffende een aanlegstelsel voor werken en werkzaamheden, algemene regels en overgangs- en slotregels. Hierna wordt op de enkelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in gegaan.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwregel-14
Ter plaatse van deze bouwregel geldt dat gebouwen niet zijn toegestaan (vanwege het ontbreken van een bouwvlak). Er zijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan, tot een maximum hoogte van 1 m.
Overige zone - aanlegstelsel agrarisch met waarden
Binnen deze gebiedsaanduiding is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden, ter bescherming van de landschapswaarden.
Algemene regels
Deze gebiedsaanduiding bevat de algemene regels. Dit gaat om algemene regels omtrent onder andere bouwen, gebruiken, afwijkingen en wijzigingen.
Overige zone - Overgangs- en slotregels
Deze gebiedsaanduiding bevat bepalingen omtrent overgangsrecht en een slotregel.
Naat het vorenstaande geldt ter plaatse van het besluitgebied het "(TAM-)omgevingsplan Hoofdstuk 22g Oerdijk ong. (naast nummer 119) Lettele, gemeente Deventer". Met dit TAM-omgevingsplan is ter plaatse van het besluitgebied de 'Milieuzone - gewasbeschermingsmiddelen' opgenomen. Met deze milieuzone zijn ter plaatse van het besluitgebied regels vastgelegd met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De regels zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen.
De bruidsschat bestaat uit verschillende onderdelen. Een van de onderdelen die in voorliggend geval relevant is, zijn regels over bouwwerken, open erven en terreinen (afdeling 22.2 van het omgevingsplan). Voorbeelden hiervan zijn regels over het bouwen van bouwwerken (artikel 22.5), aansluiting op distributienet voor elektriciteit (artikel 22.8) en bereikbaarheid voor hulpdiensten (artikel 22.14).
In voorliggend geval zijn de volgende lokale verordeningen relevant: de Verordening fysieke leefomgeving, hemelwaterverordening en het Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026.
Verordening fysieke leefomgeving
In de Verordening fysieke leefomgeving zijn (onderdelen van) diverse andere verordeningen opgenomen zodat er één verordening ontstaat met regels uit de fysieke leefomgeving die geïntegreerd kan worden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Voorbeelden zijn de APV, Bouwverordening en de Verordening Bodembescherming. Regels voor wat betreft ondergrondse infrastructuur (hoofdstuk 7) en wegen en water (hoofdstuk 8) komen in Hoofdstuk 6 van deze toelichting nader aan bod.
Hemelwaterverordening
De Verordening fysieke leefomgeving is ten aanzien van het aspect water aangevuld met de hemelwaterverordening. De toevoeging bestaat uit een verbod op het lozen van grond- en hemelwater op het druk- en openbare riool (artikel 8.2.2 en 8.2.3) en een verplichting van waterberging op eigen terrein (artikel 8.2.4). In paragraaf 6.16 van deze toelichting wordt nader ingegaan op deze aspecten.
Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026
In het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (GRP) geeft de gemeente Deventer aan hoe zij omgaat met haar drie zorgplichten voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. Vanuit het GRP zijn regels opgesteld in het omgevingsplan. Deze regels zijn opgenomen in de hemelwaterverordening.
Het voornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op agrarische gronden zonder bouwvlak. Op basis van het bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening" ontbreken echter zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden om dit voornemen mogelijk te maken, waardoor een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk is. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.
Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het participatieproces en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Deventer 'Participatie bij Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en Omgevingsplan' (conform art. 10.2 Omgevingsbesluit). Aangegeven wordt hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Het is verplicht om bij een wijziging van het omgevingsplan te participeren. Als initiatiefnemer niet aan participatie heeft gedaan, weet de gemeente niet hoe de omgeving over het initiatief denkt. De 'participatieladder' bestaat uit verschillende niveaus van participatie. Een hogere trede op de participatieladder betekent dat inwoners meer invloed hebben op het beleidsproces en vraagt andersom een toenemende inhoudelijke openheid van de overheid.
![]() |
Afbeelding 3.1: Participatieladder |
Op 14 mei 2024 werd een participatiemoment georganiseerd met als doel de verschillende belangen te inventariseren, waaronder die van de eigenaar, de omwonenden en het algemeen belang. Omwonenden en het plaatselijk belang werden voor deze avond uitgenodigd via een uitnodiging, die per post of e-mail werd verstuurd. Daarnaast werd de genodigde verzocht zich aan te melden. In totaal hebben acht van de tien genodigde adressen zich aangemeld.
Het participatiemoment werd georganiseerd in de vorm van 1-op-1 gesprekken, zodat iedereen de mogelijkheid had om vragen te stellen en specifieke zorgen, suggesties en ideeën te uiten. Daarnaast was het doel van de individuele gesprekken om een ontspannen en veilige sfeer te bieden. Tijdens deze individuele gesprekken was het voornemen op het plan met ontwerp ruimtelijk kwaliteitsplan toe te lichten. De aangemelde deelnemers ontvingen een tijdslot waarop zij welkom waren.
Verloop inloopavond en resultaten
Van het gehele participatietraject is een rapportage gemaakt. Dit rapport is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan.
In voorliggend geval heeft er een individueel gesprek plaatsgevonden met het plaatselijk belang. Tijdens dit gesprek gaf het plaatselijk belang aan geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling, blij te zijn met jonge mensen in het dorp, en te hopen op weinig bezwaren van de omwonenden.
De overige aangemelde buurtbewoners, met uitzondering van de bewoners van Oerdijk 188, kwamen zonder voorafgaand overleg gezamenlijk naar het participatiemoment en wilden geen individuele gesprekken. Ze gaven aan als groep in gesprek te willen gaan. Daarom werd in dit geval een gezamenlijk gesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek werd het ontwerp van het ruimtelijk kwaliteitsplan uitgedeeld en uitgelegd dat het doel van de avond was om informatie op te halen bij de buurtbewoners en het plaatselijk belang.
De algemene sfeer tijdens het gesprek werd gekenmerkt door de eensgezindheid van de omwonenden om geen woning op de betreffende locatie te willen. Ze vonden het een stap te ver gaan om mee te denken over de invulling van het besluitgebied, mocht er toch een woning worden gebouwd. Hierdoor waren de buurtbewoners niet bereid om mee te denken over de invulling van het besluitgebied, wat resulteerde in een schaarste aan aandachtspunten en suggesties voor het planvoornemen.
Hieronder volgt een overzicht van de opmerkingen die zijn gemaakt, naast het bezwaar tegen de bouw van een woning binnen het besluitgebied:
Volgens de buurtbewoners was de enige oplossing voor deze opmerkingen om geen woning te bouwen op deze locatie.
De buurtbewoners is gevraagd of ze naast hun standpunt over het niet willen van een nieuwe woning nog vragen, opmerkingen of suggesties hadden. Dit was niet het geval, waardoor het gesprek is beëindigd. De bewoners is meegedeeld dat ze de komende twee weken nog contact kunnen opnemen als er toch nog suggesties, vragen of opmerkingen zijn, of als ze toch liever individueel het gesprek aangaan.
De bewoonster van de Oerdijk 188 kwam op het afgesproken tijdstip, maar omdat het gesprek met de overige buurtbewoners al aan de gang was, werd ze verzocht om hierbij aan te sluiten. Na het groepsgesprek is met de bewoonster van de Oerdijk 188 gebleven. Zij gaf aan zich zorgen te maken over de groenstructuren binnen het projectgebied. Deze groenstructuren werden ongeveer tien jaar geleden gerealiseerd met subsidie van de provincie. De bewoonster, die ook heeft bijgedragen aan het onderhoud ervan, benadrukte dat het behoud van het dorpsaanzicht en de groenstructuren niet samengaan met de bouw van een woning.
De bewoners van de Oerdijk 184 konden niet aanwezig zijn op het participatiemoment op 14 mei. Met de bewoners van Oerdijk 184 is contact geweest en zij hebben aangeven geen bezwaar te hebben op de plannen.
Op 22 mei 2024 is contact geweest met de bewoner van Wichinksweg 41 in Lettele. De bewoner heeft aangegeven dat hij heeft begrepen van buurtbewoners die op de participatieavond aanwezig waren dat als er nu geen zienswijzen worden ingediend, de bewoners hun kans voorblij laten gaan en gevraagd of dit klopt. De bewoner is telefonisch benaderd waarin is aangegeven dat het moment om formeel zienswijze / bezwaar te maken, tijdens de planologische procedure is. Dit is nog niet aan de orde. Aangegeven is dat op de participatieavond het moment was om in gesprek te gaan over het project. De bewoner is aangeboden apart in gesprek te gaan maar heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben. Aangeboden is om zijn standpunt/opmerkingen/suggesties aan BJZ.nu via de mail te laten weten. Hier is vervolgens contact over geweest.
Concluderend geven de bewoners van de Wichinksweg 41 aan geen inhoudelijke argumenten te zien om af te wijken van de huidige bestemming van het projectgebied. Door dat wel te doen vinden zij dat uitsluitend de (financiële) belangen gediend worden van één specifieke bewoner. Dit vinden zij in strijd met het algemeen belang.
De bewoners van de Wichinksweg 41 geven aan erop te vertrouwen dat de huidige bestemming en de ecologisch en cultuurhistorische waarde van het perceel behouden blijven.
De bewoners van de Oerdijk 182B hebben op eigen initiatief via de mail contact gezocht op 3 juni 2024 met BJZ.nu. In de mail wordt aangegeven dat zij het projectgebied willen behouden zoals het is omwille van ecologische natuurwaarde.
De bewoners van de Korenkamp 3 hebben op eigen initiatief via de mail contact gezocht op 4 juni 2024 met BJZ.nu. In de e-mail wordt vermeld dat zij ervan uitgaan dat er geen woning binnen het projectgebied wordt gerealiseerd, zoals zij ook hebben aangegeven tijdens de participatieavond op 14 mei. Daarnaast geven zij aan geen reactie op het plan te geven omdat zij niet willen dat het wordt uitgevoerd. Dit zouden zij ook op 5 maart 2024 aan de gemeente hebben laten weten.
De bewoners van de Oerdijk 182C hebben op eigen initiatief via de mail contact gezocht op 4 juni 2024 met BJZ.nu. In de e-mail wordt vermeld dat de bewoners geen woningbouw willen ter plaatse van het projectgebied en het dus niet eens zijn met de planning. Zij geven aan dat woningbouw volgens hen niet aan de orde is omdat het projectgebied een agrarische bestemming heeft. De bewoners willen niet dat de agrarische bestemming veranderd.
De bewoners van de Korenkamp 1 hebben op eigen initiatief via de mail contact gezond op 5 juni 2024 met BJZ.nu over het plan. In de e-mail geven zij aan niet achter de bestemmingsplanwijziging ter plaatse van het projectgebied te staan. De bewoners van de Korenkamp 1 geven aan dat zij van mening zijn dat er geen maatschappelijk belang is voor het plan omdat er al een nieuwbouwplan klaas is voor het dorp Lettele met 60 woningen. Zij geven aan van mening te zijn dat het vanuit maatschappelijk belang, belangrijk is op open groene ruimtes in het dorp te behouden. De bewoners van de Korenkamp 1 zijn van mening dat het projectgebied zijn landschappelijke waarde volledig verliest door het planvoornemen op de groene weide te veranderen in een woonerf. De bewoners van de Korenkamp 1 geven aan dat zij er vanuit gaan dat de initiatiefnemer de reacties van dorpsgenoten op het planvoornemen serieus neemt. Daarnaast geven zij aan van mening te zijn verder geen op- of aanmerkingen te geven over het planvoornemen in dit stadium, behalve dat zij niet achter een bestemmingsplanwijziging van het projectgebied staan.
De bewoners van de Oerdijk 182a hebben op eigen initiatief via de mail contact gezocht op 5 juni 2024 met BJZ.nu over het plan. In de e-mail geven zij aan het niet eens te zijn met de omzetting van de bestemming van agrarisch naar een woonbestemming. Volgens hen is door de gemeente het belang van de groene dorpsranden in het verleden aangegeven. Daarnaast is volgens hen door de gemeente benoemd dat de open locatie bijdraagt aan de beleving van het dorpsbeeld en de Lettelerleide en heeft de gemeente zichtlijnen ingetekend waarmee, volgens de bewoners van de Oerdijk 182, de gemeente de open locatie benadrukt.
De bewoners van de Oerdijk 182a geven aan dat zij geen toegevoegde waarde zien om ter plaatse van het projectgebied woningbouw toe te staan, gezien om de hoek 50 tot 60 woningen worden gebouwd die voorzien in de woningbehoefte van het dorp. Daarnaast zijn zij van mening dat deze nieuwe woningbouw van 50 tot 60 woningen flink beslag legt op het landschappelijk groen. De bewoners van de Oerdijk 182a zijn van mening dat er geen inhoudelijke argumenten zijn om af te wijken van de huidige bestemming. Ze vinden dat het wijzigen hiervan alleen de (financiële) belangen van één specifieke bewoner dient, en ze denken dat het beleid van de gemeente Deventer daar niet voor bedoeld is.
De bewoners van de Oerdijk 182D hebben op eigen initiatief via de mail contact gezocht op 5 juni 2024 met BJZ.nu over het plan. De bewoners aan de Oerdijk 182D geven aan dat zij van mening zijn dat de gang van zaken niet participatiewaardig is en dat zij tegen de bouw van een woning binnen het projectgebied zijn.
Daarnaast geven zij aan dat het een grote teleurstelling voor hen was om te lezen in het gesprekverslag bewonersbijeenkomst nr. 20240305 dat de gemeente Deventer een positieve grondhouding heeft af gegeven voor de functiewijziging van 'Agrarisch met landschapswaarden' naar 'Wonen'. Volgens de bewoners van de Oerdijk 182D heeft de gemeente Deventer aangegeven dat het projectgebied groen zou blijven. Zij zijn daarom ook van mening dat de positieve grondhouding voor een functieverandering naar 'wonen' onbegrijpelijk is. De bewoners van de Oerdijk 182D geven aan dat het vertrouwen in de gemeente Deventer met het hiervoor genoemde zoek is geraakt.
De bewoners van de Oerdijk 182D zijn van mening dat de gemeente in deze situatie juist op moet komen voor het grotere belang. Het grotere belang is volgens hen, het groen houden van het projectgebied. De bewoners van de Oerdijk 182D geven aan dat zij het onbegrijpelijk vinden dat de gemeente Deventer de kans om centraal groen te behouden in het dorp naar hun inziens niet met beide handen aanpakt. De bewoners van de Oerdijk 182D zijn van mening dat juist met de uitbreiding van Lettele Oost het behoud van een stukje groen een unieke kans is voor het dorp Lettele en vinden dat het de geloofwaardigheid van de gemeente Deventer ten goede doet als de gemeente deze groene plek in het dorp behoud en binnen het projectgebied geen woning toe staat.
Daarnaast zijn zij van mening dat het individuele belang van twee personen, die met dit initiatief volgens de bewoners van de Oerdijk 182D een goedkope bouwkavel willen creëren, niet boven het dorpsbelang moet gelden. Daarnaast zijn zij van mening dat belangstellende voor het nieuwbouwplan Lettele Oost worden benadeeld met het toestaan van een woning binnen het projectgebied doordat zij volgens de bewoners van de Oerdijk meer zouden moeten betalen voor een bouwkavel.
Op 28 november 2024 is vanuit BJZ.nu een mail aan de omwonenden en het plaatselijk belang verstuurd. Per mail is de meest recente versie van het Ruimtelijk Kwaliteitsplan gepresenteerd. De ontvangers hebben daarbij de ruimte gekregen om tot uiterlijk 12 december inhoudelijke opmerkingen op het RKP te geven.
In totaal zijn 6 reacties per mail ontvangen. De reacties zijn opgenomen in het participatierapport in Bijlage 2 bij de toelichting.
Aangezien het participatiemoment op 14 mei 2024 heeft geleid tot weinig informatie vanuit de deelnemers is het voornemen om de deelnemers nogmaals de mogelijkheid te bieden om suggesties en opmerkingen te delen. Per mail van 28 november 2024 hebben de omwonenden en het plaatselijk belang opnieuw de mogelijkheid gekregen om inhoudelijke opmerkingen op het Ruimtelijk kwaliteitsplan te geven. Deze opmerkingen zijn in voorliggend verslag opgenomen.
De bewoners geven aan dat de natuurlijke waarde beschermd moeten worden. In de planologische procedure worden de bestaande groenstructuren groot- en deels beschermd middels een voorwaardelijke verplichting in combinatie met een erfinrichtingstekening. In de erfinrichtingstekening is geprobeerd het groene karakter van het projectgebied zoveel mogelijk te behouden.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop andere overheden (Rijksoverheid, provincie en waterschap) en andere stakeholders zijn meegenomen in het vooroverleg. Uit dit overleg moet blijken of er hogere belangen zijn gediend en/of er specifieke aandachtspunten zijn ten aanzien van het voornemen.
Rijk:
Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Provincie:
Het voornemen is niet in strijd met de regels uit provinciaal beleid (zie paragraaf 4.2). Mede gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het plan daarom niet voor vooroverleg aan de provincie aangeboden.
Waterschap:
In het kader van de digitale watertoets heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling. Het advies van het waterschap is meegenomen in de verdere totstandkoming van de voorgenomen ontwikkeling. Het advies heeft onder andere geleid tot een aanvulling op het inrichtingsplan. In het inrichtingsplan is een waterberging van 15 m² toegevoegd.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar gemotiveerd van kunnen afwijken en anderzijds instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn regels opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand (artikel 5.129g). Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Met behulp van de Ladder voor duurzame verstedelijking kan het voornemen getoetst worden aan artikel 5.129g Bkl en om vast te stellen of sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Wanneer een plan voorziet in woningen niet meer dan 11 woningen dan kan dit niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Een uitgangspunt hiervoor is de rechtsuitspraak 'ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921'. Stedelijke ontwikkeling met een brutovloeroppervlakte van minder dan 500 m2 niet als stedelijke ontwikkeling gezien (ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Gelet op het vooraanstaande is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een verdere afweging naar de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling kan hiermee achterwege blijven. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het initiatief ook in overeenstemming met artikel 5.129g BKl en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het beleid dat in dit geval van toepassing is betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Hierna worden de lagen nader toegelicht.
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 4.4 (principe van concentratie), artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 4.7 t/m 4.9 (ruimtelijk kwaliteit), artikel 4.13 (klimaatrobuust water- en bodemsysteem) en artikel 4.14 (woonafspraken) relevant. Hierna wordt op de betreffende artikelen ingegaan en getoetst.
Artikel 4.4 (principe van concentratie, lid 1)
Lid 1:
In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
In dit geval gaat het om één woning voor de lokale behoefte. Initiatiefnemers zijn immers reeds inwoner van Lettele. Uit het woonbeleid (4.4.6) zal blijken dat het plan past binnen de visie van de gemeente omtrent wonen en het woonprogramma. Er wordt dan ook voldaan aan het principe van concentratie.
Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, lid 1)
Lid 1:
Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Voor de toetsing aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel is de definitie van 'bestaand bebouwd gebied' van belang. De Omgevingsverordening kent hiervoor de volgende beschrijving:
de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
Aangezien het besluitgebied in de bestaande situatie niet is voorzien van een stedelijke functie, kan worden aangenomen dat het besluitgebied niet kan worden beschouwd als locatie binnen bestaand bebouwd gebied. Echter, op basis van de provinciale Omgevingsverordening is het besluitgebied wel opgenomen binnen de kaart 'bebouwde kom'. Hiermee wordt gesteld dat een stedelijke functie voor het besluitgebied wel voorzienbaar is.
Binnen de kern Lettele bevinden zich geen percelen met een dergelijke omvang waar het mogelijk is de beoogde ontwikkeling uit te voeren. Er is binnen bestaand stedelijk gebied dan ook geen mogelijkheid voor de beoogde ontwikkeling. De locatie betreft een inham in het dorp Lettele, met een agrarische bestemming. Aan drie zijden bevinden zich reeds woonpercelen. Van reëel agrarisch gebruik kan vanwege omliggende woningen nagenoeg reeds geen sprake meer zijn. Gezien de ligging aan de rand van de kern, is het ruimtelijk gezien logisch om hier een woning te realiseren, temeer omdat de uitbreidingsrichting van Lettele ook in de directe omgeving van dit perceel beoogd is. Het is in het kader van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wel belangrijk om de woning goed in te passen en te positioneren. Daartoe is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In Bijlage 1 en paragraaf 2.2.2 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 4.7 (oogmerk ruimtelijke kwaliteit)
Deze paragraaf is gericht op het versterken van ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van de OF-, WAAR- en HOE-benadering volgens het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel.
Artikel 4.8 (ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit)
In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de ruimtelijke kwaliteit versterken.
Artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit, lid 1)
Lid 1:
Omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.7, 4.8 en 4.9 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de WAAR- en HOE- benadering. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen het provinciale uitvoeringsmodel. Ook zal uit de volgende paragraven blijken dat de ontwikkeling past in het ontwikkelingsperspectief en hoe uitvoering is gegeven aan de vier-lagenbenadering. Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, door het adequaat inpassen van het erf. Dit is geborgd in het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
Artikel 4.13 (klimaatrobuust water- en bodemsysteem. lid 1)
Lid 1:
In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.13 van de Omgevingsverordening Overijssel
In dit geval is er voldoende aandacht voor klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen, waarbij de ontwikkeling bijdraagt aan een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. In 2.2.2 is hier uitgebreid op ingegaan.
Artikel 4.14 (woonafspraken)
Lid 1:
Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
Lid 2:
Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel
In dit geval past de woning binnen het woonprogramma en de woonafspraken zoals deze gemaakt zijn. In paragraaf 4.4.2 en 4.4.6 wordt hier nader op ingegaan.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het besluitgebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties in het kleinschalig mixlandschap'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.2. Het besluitgebied is hierop aangeduid met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 4.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische en natuurlijke landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
Binnen het mixlandschap is ruimte voor een mix van functies, waaronder agrarische erven en woonerven. In dit geval is agrarisch gebruik, gezien de ligging en de plannen voor verdere uitbreiding van woongebieden in Lettele aan deze zijde van het dorp, niet voor de hand liggend. Een omzetting naar een woonerf met een woning is daarmee een logische invulling. Door deze ontwikkeling ontstaat tevens de kans om het besluitgebied landschappelijk in te richten, waarvoor een ruimtelijk kwaliteitsplan is opgesteld. Het plan is daarmee in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Opgemerkt wordt dat een deel van het besluitgebied nog wel aan agrarische functie behoudt. Dit betreft echter uitsluitend een agrarische functie met beperkte gebruiks- en bouwmogelijkheden.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het geldende Ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hierna wordt ingegaan op de 'Natuurlijke laag', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' en de 'Laag van beleving'. Het besluitgebied kent op basis van de 'Stedelijke laag' geen specifieke kenmerken. Echter maakt het plan in de nieuwe situatie deel uit van de kern Lettele. Daarom wordt ook op deze laag ingegaan.
Natuurlijke laag
Het besluitgebied is in de 'Natuurlijke laag' aangemerkt met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagtes'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven. Het besluitgebied betreft de rode contour.
![]() |
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Beekdalen en natte laagtes”
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing aan de Natuurlijke laag
Met de kenmerken van het beekdallandschap is in het ruimtelijk kwaliteitsplan en de keuze voor beplanting en inrichting nadrukkelijk rekening gehouden. Dit vertaalt zich onder andere in een kruidenrijk grasland langs de beek en erfbeplanting die passend is bij de kenmerken van het beekdallandschap. In Bijlage 1 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de uitgangspunten uit de Natuurlijke Laag.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het besluitgebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het “Essenlandschap”. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel) |
"Essenlandschap"
Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Toetsing aan de laag van het agrarisch cultuurlandschap
Een groot deel van het dorp Lettele ligt binnen het essenlandschap. Door de ontwikkeling van het dorp zijn de oorspronkelijke kenmerken nauwelijks meer zichtbaar. Lettele heeft zich ontwikkeld op de flank van de es. Het besluitgebied ligt ook op de flank van de es. Hier is ruimte voor ontwikkelingen, passend binnen de bebouwingsstructuren. Met de positie van de woning en de landschapsmaatregelen wordt hieraan bijgedragen. In Bijlage 1 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Stedelijke laag
Het besluitgebied grenst aan een gebied dat is aangemerkt 'Woonwijken 1955 - nu'. Zie hiervoor afbeelding 4.5, waarin de ligging van het besluitgebied met de rode contour is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was.
Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Toetsing aan de Stedelijke laag
Het besluitgebied wordt ontwikkeld tot een woonfunctie, waarbij qua bebouwing en inrichting een relatie wordt gelegd met de directe omgeving. Van belang is een goed aanzicht tot de kern Lettele te behouden. Hierom is zorgvuldig gekeken naar de positie van de woning en de landschappelijke inpassing. Het voornemen past zowel binnen de omgeving en de stedelijke laag.
Laag van beleving
Het besluitgebied is aangemerkt met 'donkerte'. Zie hiervoor afbeelding 4.6, waarin de ligging van het besluitgebied met een rode contour is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.6: Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing aan de Laag van beleving
Met de toevoeging van een woning op een onbebouwd perceel neemt de toename van het gebruik van (kunst)licht logischerwijs toe. Ten aanzien van donkerte kan een nuancering worden aangebracht. De gehele kern Lettele is van deze laag is voorzien. Van daadwerkelijke donkerte is geen sprake binnen het dorp. Met het voornemen wordt een woning toegevoegd in de dorpsrand. Door de ligging aan de rand van het dorp, waar reeds sprake is van lichtuitstraling, is van afname aan donkerte nauwelijks sprake. Wel kan door een adequate landschappelijke inpassing lichtuitstraling visueel gezien zoveel mogelijk worden beperkt.
Het initiatief is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotitie Stedelijk Water. Het waterbeheerprogramma is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2.2 is een groene inrichting van het besluitgebied een van de uitgangspunten voor de ontwikkeling en is er nadrukkelijk gekeken naar klimaatadaptatie. De groene inrichting en aanplant van enkele bomen zorgt voor minder hittestress en wateroverlast bij hevige neerslag. Langs de beek wordt een zone vrijgehouden zodat het waterschap de beek kan blijven beheren. Hierover zullen met het waterschap afspraken worden gemaakt.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Drents Overijsselse Delta.
In de Waterschapsverordening staan regels voor waterkeringen, watergangen en grondwater binnen het beheergebied van een waterschap. Zo staan er bijvoorbeeld regels in over water onttrekken, water lozen en andere activiteiten. Deze regels gelden voor iedereen. Soms is niet alleen de beek of dijk zelf beschermd, maar ook een strook grond er langs. Ook deze zones staan aangegeven in de Waterschapsverordening.
Per 1 januari 2024 zijn ook sommige rijksregels over lozingen vervallen. Deze regels van het rijk zijn nu in de Waterschapsverordening opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om lozingen op een oppervlaktewater van een waterschap of zuiveringtechnisch werk van een waterschap.
Op onderstaande kaart is de locatie van het besluitgebied op de Legger weergegeven met rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.7: Locatie besluitgebied op de Legger (Bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta) |
Zoals op bovenstaande afbeelding is te zien ligt het besluitgebied binnen het beperkingengebied van een watergang.
Gelet op de locatie van de woning wordt gesteld dat deze zich niet bevinden binnen het beperkingengebied. Het voornemen heeft dan ook geen nadelige invloed op de leiding en watergang. Wel moeten er met het waterschap afspraken gemaakt worden over het beheer van de watergang.
In paragraaf 6.16 komt aan bod hoe bij dit voornemen uitvoering is gegeven aan het aspect water. In deze paragraaf wordt ook het resultaat van de ingevulde digitale watertoets uitgelicht. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat bij de ontwikkeling van het plan aan de regels uit de Waterschapsverordening wordt voldaan. Op voorhand zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen.
In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het besluitgebied ligt in Lettele. Hierna wordt specifiek op Lettele ingegaan.
Lettele heeft een sterke eigen identiteit door het historische gegroeide landelijke en dorpse karakter. De historische dorpskern en de oude bebouwingslinten met hun gevarieerde, compacte en individuele bebouwing zijn er belangrijke onderdelen van. We willen het karakter behouden en zo mogelijk versterken. Voor toekomstige ontwikkelingen is vooral binnen de bebouwde kom ruimte.
De binding tussen platteland en Lettele is van oudsher al sterk aanwezig, zowel in het ‘collectief geheugen’ van het dorp, als in de beleving van bijvoorbeeld de vele fiets- en wandelroutes. Veel bewoners van een groot ommeland zijn voor voorzieningen gericht op Lettele. Noaberschap is hier belangrijk en kwam onder andere sterk tot uiting bij het realiseren van de Spil: sportcentrum, ontmoetingsruimte en huiskamer ineen. Het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid door realisatie van ommetjes en aansluiting van fietspaden op het fietsnetwerk, past daarin. Ook de historische bebouwingslinten zorgen voor de verknoping van het dorp met het omringende landschap. We geven ruimte aan initiatieven die de relatie tussen dorp en platteland verder versterken.
We geven ruimte voor ontwikkeling van het ‘gemengde dorpsmilieu’ aan de Oerdijk en de Bathmenseweg. Concentratie en functiemenging zijn belangrijk voor zittende en nieuwe ondernemers. Die concentratie kan ontstaan door nieuwe vestigingen, maar ook door verplaatsingen elders uit het dorp. Lettele heeft een bescheiden bedrijventerrein. Er is weinig vraag naar nieuwe bedrijfslocaties en die zullen we daarom ook niet zelf ontwikkelen. Het initiatief ligt bij bewoners en bedrijven. De schaalvergroting in de landbouw zorgt voor grotere machines. Op de veelal smalle wegen dreigen fietsers daardoor in de knel te komen.
![]() |
Afbeelding 4.8: Ligging besluitgebied in het buitengebied van de gemeente Deventer (Bron: Gemeente Deventer) |
De locatie ligt binnen een op basis van de omgevingsvisie aangewezen sportterrein. Dit betreft echter een omissie op de kaart. Het besluitgebied ligt namelijk in groen gebied. Ook in het geval van ontwikkelingen die in principe niet passen, zoekt de gemeente naar toekomstbestendige kansen die passen bij het DNA en de netwerksamenleving. In dit geval gaat het om een perceel met een agrarische bestemming, maar van reëel agrarisch gebruik is geen sprake. Door de toekomstige uitbreiding van Lettele wordt het perceel een geïsoleerd agrarisch perceel. Een woning is een passende functie, vanwege de ligging in de rand van het dorp, mits landschappelijk goed ingepast. Het initiatief past daarnaast ook binnen de ambitie om aan de Oerdijk een gemengd dorpsmilieu te realiseren en liggen er, door een goede inpassing, kansen om de identiteit van Lettele te versterken en de relatie/overgang tussen platteland en dorp te versterken. Het initiatief wordt als passend beschouwd.
Op basis van gesprekken per dorp over de lokale opgaven rond de voorzieningen, de vitaliteit en het wonen is in 2020 per dorp de woningbouwambitie geformuleerd. In januari 2021 heeft de gemeenteraad die besproken. De raad heeft daarbij aangegeven de ambitie graag uitgewerkt te zien in een ontwikkelingsplan om te bezien of de consequenties van de woningbouwambitie opwegen tegen de nadelen voor onder andere landschap, infrastructuur en identiteit.
Die ambitie is in deze routekaart samen met vertegenwoordigers uit de dorpen verder uitgewerkt. Deze is vertaald naar een concreter woningbouwprogramma, geschikte locaties zijn in beeld gebracht en er is bepaald hoe we kunnen sturen op het gewenste programma. Per dorp is dat maatwerk.
De lokale behoefte levert globaal de volgende indicatieve verdeling op: 25% sociale huur, 25% goedkope koop (deels tot € 200.000 en deels tot € 250.000), 50% middel dure (tot € 325.000) en dure koop (boven € 325.000). In het vraag gestuurd programmeren kan dit nog wat schuiven.
Met woningbouw aan de oostkant van het dorp (nummer 3 in afbeelding 4.9) kan Lettele, aansluitend op de eerdere uitbreidingen aan de Korenkamp, op een compacte manier worden afgerond. De landschappelijke inpassing is een aandachtspunt waarbij gebruik gemaakt kan worden van de bestaande landschappelijke elementen.
Een voordeel van deze locatie, in tegenstelling tot veel andere locaties, is dat er geen milieutechnische belemmeringen van agrarische bedrijven zijn. Bij de ontwikkeling moet wel rekening gehouden worden met de natuurwaarden (waarnemingen) in dit gebied en de ligging in de nabijheid van het Natuur Netwerk Nederland. Aanvullend ecologisch onderzoek in de volgende onderzoeks- en planfase moet aangeven op welke wijze de ecologische waarden kunnen of moeten worden versterkt.
Op locatie 3 kunnen tussen de 50 à 60 woningen worden gerealiseerd. Daarbij is uitgegaan van een woningdichtheid van 20 tot 25 woningen per hectare die ruimte laat voor een goede ruimtelijke inpassing.
![]() |
Afbeelding 4.9: Uitsnede routekaart woningbouw en voorzieningen Lettele (Bron: Gemeente Deventer) |
Zoals zichtbaar in afbeelding 4.9, is het besluitgebied in de toekomst ingeklemd tussen woongebieden. Daarom is het denkbaar deze locatie te transformeren naar een woonperceel, aangezien van reëel agrarisch gebruik geen sprake zal zijn. Tevens kan door de ontwikkeling bijgedragen worden aan een goede overgang tussen platteland en dorp en entree van het dorp. De landschapsmaatregelen dragen hier aan bij. Ten aanzien van woningbouw wordt gesteld dat de woning in zeer kleine mate bijdraagt aan de behoefte voor Lettele. Er wordt wel voorzien in de lokale woningbehoefte. De routekaart staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De wetgeving gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Omgevingswet is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Conclusie
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de wateraspecten. Het aspect water is nader uitgewerkt in paragraaf 6.16. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijke waterbeleid.
In maart 2024 heeft de gemeente een de ‘Deventer Energievisie’ vastgesteld. Deze energievisie is een voortzetting van eerder beleid en gericht op klimaatmitigatie, dus het optimaal beperken van verdere opwarming van de aarde. Hierin zijn de doelen vertaald om in 2030 de 55% CO2 reductie te bereiken. Er is beschreven wat in de komende jaren gedaan wordt, waar de kansen en mogelijkheden liggen, voor welke grote uitdagingen afhankelijkheden zijn van anderen en van welke belangrijke vraagstukken nog onduidelijk is wat de beste aanpak is.
De Deventer energietransitie kent drie hoofdoelen:
In 2021 is het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin staat beschreven hoe de gemeente zich wil wapenen tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde. Het plan richt zich op de gemeentelijke opgaven op het gebied van wateroverlast door extreme regenbuien, droogte en hittestress. De focus ligt daarbij op het stedelijk gebied oftewel de kernen in de gemeente Deventer binnen de bebouwde kom. Deventer moet van het Rijk in 2050 klimaatadaptief zijn. Dit betekent dat:
Bovenstaande strategische doelen zijn in het Klimaatadaptatieprogramma verder vertaald naar tactische doelen en maatregelen. Voor nieuwbouw zijn eisen opgenomen voor hemelwaterafvoer om wateroverlast te voorkomen.
Conclusie
Energie
Er is nog geen concreet bouwplan. Wel zal de woning voldoen aan de meest recente eisen ten aanzien van energie en duurzaamheid. Voor de bouw van de woning wordt zo veel als mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke materialen.
Duurzame ontwikkeling
Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met een duurzame ontwikkeling. De nieuwe woning wordt getoetst aan de BENG-norm.
Klimaatadaptatie
Zoals reeds beschreven in voorgaande paragrafen, is bij de totstandkoming van de voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden met klimaatadaptatie. Door de groene opzet van het voornemen, en de landschappelijke inpassing van het geheel, is volop ruimte voor water en wordt hittestress tegengegaan.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde woning voldoet aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer.
Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
In paragraaf 6.8 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.
De Woonvisie Deventer 2024 'Samen bouwen aan goed wonen' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2024 en geeft aan waar het woonbeleid zich de komende 5 tot 10 jaar op richt. De Woonvisie gaat voor een deel (ambities, opgaven, rolneming) op in de Omgevingsvisie. De uitwerking krijgt een plek in het Volkshuisvestingsprogramma en in de twee gebiedsprogramma's voor Centrumschil en Keizerslanden.
In de woonvisie zijn drie centrale ambities vastgelegd:
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de drie woonopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'voldoende, betaalbaar en divers', 'voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen' en 'duurzaam wonen'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke woonopgave zijn speerpunten geformuleerd.
De vraag naar woningen is groot. In de periode van 2021 tot 2035 heeft Deventer 7.000 woningen nodig om te kunnen blijven voorzien in de lokale behoefte. De voorziene groei leidt tot bijna 52.000 huishoudens in 2035. Daarbij wordt rekening gehouden met huishoudensgroei én inloop van het actuele woningtekort (ruim 1.500 woningen) tot 2035.
Om ook de voorzieningen, werkgelegenheid en onderwijs in stad en de dorpen de komende jaren op peil te houden, is naast de autonome bevolkingsontwikkeling ook een extra groei wenselijk. Er wordt van 4.000 extra woningen uit gegaan voor het sociaaleconomisch versterken van Deventer door het verjongen en versterken van de arbeidsmarkt.
In totaal wordt dus uit gegaan van een nieuwbouwopgave van 11.000 woningen tot 2035, waarvan 1.000 woningen in de dorpen gerealiseerd zullen worden. Dit is door de raad in december 2021 vastgesteld in de samenvattende routekaart 'wonen en voorzieningen, arbeidsmarkt versterken en verjongen!'.
Om te voorzien in de autonome behoefte moeten er tot 2030 jaarlijks minimaal 500 woningen netto toevoegen, daarna is dit ruim 400 per jaar. Om daarnaast ook de extra ambitie te verwezenlijken, zullen jaarlijks 300-400 extra woningen gerealiseerd moeten worden.
De nieuwbouwopgave is een grote opgave. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Om invulling te geven aan de woonbehoefte gaan we gemeentebreed uit van in ieder geval 30% sociale huur, 40% betaalbare koop en middenhuur en 30% duur. Dit sluit aan bij de afspraken uit de Woondeal West-Overijssel (2022).
Binnen het voornemen wordt één woning gerealiseerd in Lettele. Kwantitatief gezien past het voornemen binnen de woningbouwopgave van 11.000 woningen tot en met 2035. Zoals eerder beschreven bestaat het voornemen uit de bouw van een vrijstaande woning voor de lokale behoefte. Voorliggend plan speelt in op de behoefte aan ontwikkelruimte in de kleine kernen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Binnen voorliggend omgevingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig omgevingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
Uit de Nota van Uitgangspunten blijkt dat het ontwerp van de te realiseren woning aan moet sluiten bij de woningen in de rand van Lettele. Hieronder wordt nader ingegaan op het beleid uit de welstandsnota over lintbebouwing.
' Lintbebouwing'
De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In de stad Deventer gaat het onder meer om de Zwolseweg, de Brinkgreverweg en het oude dorpje Colmschate. In het geval van de Zwolseweg en de Brinkgreverweg gaat het om oude verbindingswegen met andere dorpen/steden. In de dorpen is vaak bij de kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan. Deze bebouwing breidde zich in lintvorm verder naar buiten uit. Veel van de bebouwingslinten zijn later opgenomen in nieuwe wijken (zoals Snipperling en Colmschate). Ook de kleine dorpjes in het buitengebied, zoals Loo en Lettele, vallen grotendeels onder deze categorie. Kenmerkend voor deze categorie zijn de open gebiedjes tussen en voor de bebouwing (de onbebouwde delen van de tuin en de onbebouwde percelen tussen de woningen).
In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en hebben naarmate ze dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen een steeds landelijker en soberder karakter. Dit komt tot uiting in asymmetrische indeling van gevels, traditioneel materiaalgebruik (steen/hout) en sober kleurgebruik.
Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving, welke vastgelegd zijn in een vastgesteld omgevingsplan.
Met het vormgeven van het bouwplan worden de welstanscriteria in acht genomen. Zoals blijkt uit het inrichtingsplan is in de positionering van de woningen aangesloten bij de bebouwing aan de Korenkamp/Oerdijk. Bij de positionering spelen daarnaast met name zichtlijnen vanuit andere woning een grote rol. Bij de toekomstige aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aan de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota getoetst.
Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
In de planbeschrijving, zoals beschreven in paragraaf 2.2, worden enkele landschappelijke waarden van het besluitgebied genoemd. Het gaat om de zichtlijnen van de kern richting het buitengebied en de landschappelijke waarde, die zich nu vertaalt in de inrichting van het perceel.
Deze landschappelijke waarden moeten terugkomen in het ontwerp. De ambitie is het behouden en versterken van de kenmerken van het essenlandschap. Het perceel is al voorzien van een gemengde haag en een boomsingel rondom het perceel. Deze gemengde haag wordt doorgetrokken langs de inrit tot aan de achterzijde van de woning. Hierdoor wordt het zicht op de auto’s en woning vanaf de Korenkamp vergroend.
Langs de waterpartij wordt een strook kruidenrijk grasland ingezaaid. Hierdoor ontstaat een natuurlijke rand die voor veel biodiversiteit zorgt. Op het voorerf worden drie hoogstamfruitbomen aangeplant. Dit is passend bij de karakteristieken van een voorerf in een essenlandschap. Ten slotte worden er nog drie solitaire bomen op het perceel aangeplant. Deze bomen zorgen voor vergroening van het perceel. Het moet gaan om inheemse soorten. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is aangegeven dat het kan gaan om een walnoot, tamme kastanje of een linde. Door deze landschapsmaatregelen wordt de nieuwe woning goed ingepast in de rand van het dorp en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe. Daarnaast blijven groene zichtvensters behouden en blijft de openheid op het perceel behouden. De positie van de woning is in dit omgevingsplan vastgelegd.
Zoals eerder beschreven betreft het besluitgebied een open weiland aan de rand van de kern Lettele. Bij het doorlopen van het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel is de 'natuurlijke laag' aan de orde gekomen (zie paragraaf 4.2.4.3). Het besluitgebied is aangemerkt met het gebiedstype 'beekdalen en natte laagten'.
Met de kenmerken van het beekdallandschap is in het ruimtelijk kwaliteitsplan en de keuze voor beplanting en inrichting nadrukkelijk rekening gehouden. Dit vertaalt zich onder andere in een kruidenrijk grasland langs de beek en erfbeplanting die passend is bij de kenmerken van het beekdallandschap.
Geconcludeerd is dat het plan voldoende rekening houdt met de uitgangspunten uit de 'natuurlijke laag'. Voor het overige wordt het besluitgebied niet gekenmerkt door bijzondere landschappelijke waarden. Geconcludeerd wordt dat de aanwezige landschappelijke waarden voldoende zijn meegenomen in het ontwerp.
Bij de totstandkoming van de voorgenomen ontwikkeling is de nadruk gelegd op het dorpse karakter van de locatie. Dit is vertaald in een goede positionering van de woning en het open houden van een groot deel van het besluitgebied, zodat de landschappelijke waarden behouden blijven. De woning dient bescheiden vorm te worden gegeven, met een dorpse kwaliteit. Hiervoor gelden de voorwaarden uit de welstandsnota. Geconcludeerd wordt dat de aanwezige stedenbouwkundige waarden voldoende zijn meegenomen in het ontwerp.
In paragraaf 4.4.8 is het voornemen getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota. Hierbij is ook ingegaan op de eerdergenoemde stedenbouwkundige uitgangspunten van de NvU. Deze zijn meegenomen in het ontwerp. Bij de toekomstige aanvraag voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt aan de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota getoetst.
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.
Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.
De gemeente Deventer heeft de archeologische verwachtingswaarden in de gemeente geborgd middels dubbelbestemmingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening"). Op basis van het geldend planologische regime gelden ter plaatse van het besluitgebied geen archeologische dubbelbestemmingen, zie ook paragraaf 2.3.1. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Vanuit het aspect archeologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het besluitgebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
In het besluitgebied of in de directe omgeving bevindt zich geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel kent het besluitgebied geen specifieke kenmerken. Enkel de afwatering (Lettelerleide) wordt aangemerkt met gemiddelde cultuurhistorische waarden. Deze afwatering blijft behouden in het plan. Voor het overige heeft het besluitgebied geen aangewezen cultuurhistorische waarden. Het besluitgebied beslaat één perceel (zie ook paragraaf 1.2). Gesteld wordt dat hiermee de impact van het voornemen op de cultuurhistorische waarden ten aanzien van de ontwikkeling beperkt is.
Vanuit het aspect cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.
De woning wordt als BENG uitgevoerd. Voor de bouw van de woning wordt gebruik gemaakt van een duurzaam bouwsysteem en duurzame materialen. Tevens wordt de woning natuurinclusief gebouwd en wordt het besluitgebied groen ingericht met streekeigen beplanting, wat een bijdrage levert aan de biodiversiteit in het besluitgebied.
Vanuit het aspect duurzaamheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn regels opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand (artikel 5.129g). Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Met behulp van de Ladder voor duurzame verstedelijking kan het voornemen getoetst worden aan artikel 5.129g Bkl en om vast te stellen of sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
In paragraaf 4.1.2 is nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gebleken is dat het voornemen niet moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het initiatief ook in overeenstemming met artikel 5.129g BKl en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Vanuit het aspect zorgvuldig ruimtegebruik is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
Algemeen
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van een omgevingsplan is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Spuitzonering
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd.
De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd.
Gemeentelijk beleid
In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.
Algemeen
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd.
Zoals eerder beschreven ziet het voornemen toe op het toevoegen van een woning. Uit de hieropvolgende paragraven blijkt dat de milieueffecten hiervan beperkt zijn. Ook wordt het besluitgebied groen ingericht. Door de grotendeels groene inrichting van het besluitgebied behoudt het besluitgebied haar verkoelende werking. Het groen mitigeert ook het effect van wateroverlast bij hevige regenbuien. Ten opzichte van het huidige, planologisch toegestane, agrarische gebruik, waarbij het gebruik van bestrijdingsmiddelen niet is uitgesloten, kan zelfs gesteld worden dat er ten aanzien van gezondheid sprake is van een verbetering. Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de gezondheid van zowel omwonenden als toekomstige bewoners van het besluitgebied. Daarnaast zijn er ook elementen die een bijdrage leveren aan positieve gezondheid.
Spuitzonering
Ten aanzien van spuitzonering geldt dat de woonkavel zich op 36 meter afstand van een agrarische bestemming bevindt. Ter plaatse van deze agrarische bestemming is echter door middel van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g Oerdijk ong. (naast nummer 119) Lettele deels een aanduiding opgenomen waarmee het gebruik van gewasbeschermingsmiddellen is uitgesloten. Rekening houdend met deze aanduiding, bevindt de te realiseren woning zich op circa 50 meter afstand van agrarische gronden waar bespuiting van gewassen planologisch is toegestaan. Hier wordt voldaan aan de vaste rechtspraak van de Afdeling waarmee een afstand van 50 meter als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Concluderend wordt gesteld dat de gezondheid (woon- en leefklimaat) in het besluitgebied goed is.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor het beschermen van de gezondheid.
Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.
Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo'n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.
Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:
Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor art. 16.36 lid 5. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).
Dit plan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Uit jurisprudentie van de Afdeling Raad van State, blijkt dat een plan met een beperkte omvang van een enkele woning niet als stedelijk ontwikkelingsproject wordt gezien. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Dit blijkt ook uit deze toelichting.
Er is vanuit het onderwerp milieueffectrapportage geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.)
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.
Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen zijn via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de hoogste van de volgende waarden:
![]() |
Tabel 6.1: Standaardwaarde geluid voor een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie IenM) |
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde kan de hoogste van de twee waarden, bedoeld in artikel 3.32 lid 1 van de Bkl, worden overschreden als;
![]() |
Tabel 6.2: Grenswaarde voor geluid door een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie van IenM) |
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit geval is sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object, namelijk de beoogde woning. Hierna wordt op de geluidsaspecten ingegaan.
Industrielawaai
Het besluitgebied is niet gelegen in of nabij een zone van een bedrijventerrein aangewezen met een geluidaandachtsgebied zoals bedoeld in artikel 3.20 Bal. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn (Deventer-Holten) ligt op circa 3 kilometer afstand. Het besluitgebied ligt hiermee buiten de geluidszone van de spoorlijn. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.
Wegverkeerslawaai
In voorliggend geval is door de Omgevingsdienst IJsselland een indicatieve berekening gemaakt van te verwachten geluidbelasting op basis van verkeerintensiteiten en wegvakgegevens uit het actuele verkeersmilieumodel voor het jaar 2040. De berekening is in Bijlage 3 opgenomen.
Uit die berekening blijkt dat geluid van de Oerdijk met een verkeersintensiteit van 2.295 motorvoertuigen per etmaal op de woning een geluidbelasting heeft van Lden 47 dB ruim aan de standaardwaarde wordt voldaan.
De woning ligt ook in geluidaandachtsgebied van de Korenkamp. Voor de Korenkamp zijn in verkeersmodel geen verkeersgegevens opgenomen. Maar voldoende aannemelijk is dat de verkeersintensiteit van deze wijkontsluitingsweg ruim lager is dan de Oerdijk, waarop deze weg is aangesloten. En geluidbelasting van de Korenkamp op de woning ook ruim voldoet aan de standaardwaarde
Gelet op het vorenstaande worden ter hoogte van het besluitgebied geen belemmeringen ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet ten aanzien van rail-, industrie- en wegverkeerslawaai aan de kaders voor geluid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Het NSL bevatte projecten die de lucht verontreinigen en maatregelen om dit tegen te gaan. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het NSL-programma afgerond.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Vooral in en nabij de aandachtsgebieden moeten overheden toetsen aan de rijksomgevingswaarden.
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. De gemeente Deventer valt daar niet onder.
Niet in betekenende mate
Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
In enkele situaties moet de luchtkwaliteit nog wel in het hele land worden beoordeeld:
In de vorige paragraaf is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De ontwikkeling betreft de realisatie van slechts één woning. Gelet op de hiervoor genoemde voorbeelden wordt gesteld dat voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Op de grootschalige Concentratie en depositiekaart Nederland (GCN) is te zien dat in het km² -vak van het besluitgebied de achtergrondwaarden voor fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) ruim voldoen aan de concentratiegrenswaarden van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL art. 2.4 en 2.5). Ook aan de lagere (niet- wettelijke) advieswaarden van de WHO wordt voldaan, uitgezonderd een beperkte overschrijding van de WHO-advieswaarde voor fijnstoffractie PM2,5. In afbeelding 6.1 geeft het vorenstaande weer.
![]() |
Afbeelding 6.1: Uitsnede GCN (Bron: ODIJ) |
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. De instructieregels van het Bkl, opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 voor geur, zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Een omgevingsplan voorziet erin dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in het Bkl opgenomen standaardwaarden op een geurgevoelig gebouw. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden. Activiteiten waarvoor deze regels gelden zijn onder andere het exploiteren van zuiveringtechnische werken (rwzi), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten.
In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.
Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen ook bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.
Met de realisatie van een woning voorziet het voornemen in de realisatie van een geurgevoelig object. Het meest nabijgelegen agrarische bouwvlak ligt op circa 70 meter ten zuidoosten van de beoogde woning. Planologisch is hier een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan.
Voor diersoorten zonder vastgestelde geuremissies gelden, vanuit de 'bruidsschat', de vaste afstanden van 50 meter buiten bebouwde kom en 100 meter binnen bebouwde kom. Het besluitgebied wordt beschouwd als een locatie binnen de bebouwde kom. Aan de richtafstand wordt dan ook niet volledig voldaan.
In dit geval gaat het echter om een zeer klein bouwvlak, waarbij een bedrijfswoning niet is toegestaan. In de feitelijke situatie is sprake van een schuur van circa 100 m2, waar het bouwvlak strak om heen ligt. Van het houden van vee is geen sprake. Gezien de zeer beperkte omvang van het bouwvlak en de nabije ligging van meerdere geurgevoelige objecten op reeds kortere afstand van de schuur dan de beoogde woning in dit plan, ligt ook niet in de lijn der verwachting dat dit zal veranderen.
Overige agrarische bedrijven liggen allen op meer dan 300 meter afstand, waarbij het in alle gevallen om grondgebonden agrarische bedrijven gaat. Er wordt dan ook ruimschoots aan de aan te houden afstand voldaan ten aanzien van deze bedrijven.
Binnen een straal van twee kilometer rondom het besluitgebied bevinden zich daarnaast diverse veehouderijen waar dieren worden gehouden met geuremissiefactor. De meest nabij gelegen veehouderij met geuremissie bevindt zich op circa 800 meter van het besluitgebied en betreft het agrarisch bedrijf aan de Oerdijk 140A. Gelet op de afstand van deze veehouderij tot het besluitgebied wordt verwacht dat wordt voldaan aan de geurnorm voor voorgrondbelasting op een geurgevoelig gebouw in bebouwde kom van 3 ouE/m³.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geur.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan)). De gehalten MTR humaan zijn opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen moet met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw berekend worden.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.
In dit geval is door Sigma Bouw & Milieu ter plaatse van het besluitgebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
In de onderzochte boven- en ondermonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten ten opzichte van de geldende toetsingswaarden.
Het grondwater bevat verhoogde gehalten zware metalen t.o.v. de streefwaarde. De verhoogd gemeten gehaltes overschrijden de signaleringsparameters beoordeling grondwatersanering niet zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bodem.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.
Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden.
Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het omgevingsplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.
In een omgevingsplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het omgevingsplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Aan hand van de kaart 'Veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten' van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het besluitgebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 6.2 is een uitsnede van bovengenoemde kaart met betrekking tot het besluitgebied (zwarte cirkel) en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 6.2: Uitsnede kaart veiligheidsinformatie (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit bovenstaande analyse blijkt dat er in de nabijheid van het besluitgebied geen sprake is van risicobronnen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor omgevingsveiligheid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het NNN kent in de provincie Overijssel geen externe werking.
In afbeelding 6.3 is de ligging van het besluitgebied weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Sallandse Heuvelrug).
![]() |
Afbeelding 6.3: Ligging van het besluitgebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: AERIUS) |
Het besluitgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug' ligt op een afstand van circa 8,1 kilometer van het besluitgebied. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op grotere afstand, waarbij het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' op circa 8,2 kilometer ligt. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen, is door BJZ.nu een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde resultaten.
Onderzoek stikstofdepositie
Uit de AERIUS berekening wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Natuurnetwerk Nederland
De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 40 meter afstand van het besluitgebied. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
Quickscan flora & fauna
In voorliggend geval is door Ecofect een Quickscan flora & fauna uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
Soortbescherming
Flora
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Vleermuizen
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Zoogdieren
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Vogels
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Overige soorten
Nader onderzoek naar reptielen/amfibieën (ringslang, rugstreeppad en poelkikker) noodzakelijk.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt. Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Nader onderzoek rugstreeppad
Door Ecofect is een nader onderzoek naar de rugstreeppad uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
Het bureau-onderzoek, habitatgeschiktheidsonderzoek en de veldbezoeken geven geen aanleiding om aan te nemen dat de rugstreeppad gebruik maakt van de planlocatie. Ook zijn er geen waarnemingen gedaan van andere reptielen of amfibieën. Een vergunning flora- en fauna-activiteit is niet noodzakelijk.
Nader onderzoek ringslang
Door Ecofect is een nader onderzoek naar de ringslang uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 8 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
Het bureau-onderzoek, habitatgeschiktheidsonderzoek en de reptielenplaatjes geven geen aanleiding om aan te nemen dat de ringslang gebruik maakt van de planlocatie. Derhalve blijft een groot deel van het habitat intact.
Nader onderzoek poelkikker
Door Ecofect is een nader onderzoek naar de poelkikker uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 9 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
Het habitat is geschikt voor de poelkikker als voortplantingswater. Het water is van voldoende kwaliteit vanwege de aanwezigheid van waterplanten, ondiepe (warme) plekken en ruigten in de oeverzone. De bodemgesteldheid is vrij zacht. Het water is helder.
Het habitat is vrijwel zonder barrières te bereiken vanuit de directe landelijke omgeving. Ook in de directe omgeving zijn voldoende overwinteringsplaatsen voorhanden. Gezien de periode van het onderzoek is hier niet specifiek naar gezocht, maar is een habitatgeschiktheidsbeoordeling gemaakt. Rondom de plas zijn talloze plekken waar een poelkikker de winter kan doorbrengen. Buiten de nabijgelegen akker- en graslanden is de plas omgeven door een houtsingel met ruime stronken, takken, holletjes en dergelijke.
Tijdens de veldbezoeken zijn er geen duidelijke waarnemingen gedaan van de poelkikker. Er zijn tijdens de rondgang geen kikkers waargenomen en ook geen plonzen in het water, terwijl er langs de oever een inspectieronde gedaan is. In verband met het mogelijk vangen van exemplaren ter determinatie is een rondgang door het water gedaan (met schepnet). Hier zijn geen exemplaren waargenomen ook niet op de in potentie geschikte rietpollen. Er is geen kooractiviteit waargenomen van de poelkikker tijdens het eerste velbezoek (net buiten de periode). Ook tijdens het tweede veldbezoek zijn er geen kikkers waargenomen, gevangen of gehoord. Om te garanderen dat er onverhoopt aan de andere zijde van de poel wel exemplaren waargenomen worden is het onderzoeksgebied uitgebreid naar de gehele poel alsook de nabijgelegen wateren.
Gelet op het vorenstaande wordt geadviseerd om werkzaamheden in het besluitgebied buiten de kwetsbare perioden van amfibieën uit te voeren.
Aanvullende notitie kamsalamander en dagvlindersoorten
Naar aanleiding van de beoordeling van het ecologische onderzoeken door de gemeente, is gevraagd om nader in te gaan op de kamsalamander en dagvlindersoorten. Hiertoe is door Ecofect een aanvullende notitie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting.
Op basis van de notitie blijkt nader onderzoek naar de kamsalamander en dagvlindersoorten niet noodzakelijk te zijn.
Ten aanzien van onderhavig voornemen is een boom effect analyse uitgevoerd. Middels dit onderzoek is onderzocht welke invloeden de voorgenomen bouwactiviteiten hebben op de aanwezige bomen. Hierbij wordt ook advies gegeven en zijn randvoorwaarden opgesteld voor de uitvoering. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 11 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusie en advies en zijn de randvoorwaarden voor de realisatie van een inrit en nutstracé opgenomen.
Conclusie en advies
De realisatie van de woning heeft geen invloed op de conditie en groei van de eiken aan de Oerdijk. Evenals bij de 2 haagbeuken, gerekend vanaf de hoek met de Oerdijk, zijn geen negatieve gevolgen te verwachten door de bouwactiviteiten. De realisatie van de inrit heeft wel gevolgen voor de haagbeuken. Als de hieronder opgestelde randvoorwaarden in acht worden genomen kan de inrit met behoud van de bomen gerealiseerd worden.
Randvoorwaarden realisatie inrit en nutstracé:
Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.
Natuurinclusief bouwen is het oprichten van bouwwerken en inrichting van de omgeving van de gebouwen zodanig dat de natuurwaarden er baat bij hebben. Het gaat om het proactief handelen in het voordeel van de natuur. Met natuurinclusief ontwikkelen kun je ecologische, sociale én vastgoedwaarde creëren.
Door BJZ.nu is een notitie natuurinclusief bouwen opgesteld. De notitie is bijgevoegd als Bijlage 12 bij deze motivering. Deze notitie bevat een handreiking die voor elke fase van het ontwikkelproces de stappen en ontwerpkeuzes inzichtelijk maakt. De maatregelen per doelsoort laten zien welke habitatwensen elk dier heeft, om de juiste leefomstandigheden te kunnen creëren.
Natuurinclusieve maatregelen leveren punten op. Voor de beoogde woning zullen minimaal 15 gescoord moeten worden. In Bijlage 12 is opgenomen welke maatregelen er worden getroffen. In totaal worden hier 19 punten mee behaald. In afbeelding 6.4 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan, met daarop de natuurinclusieve maatregelen, opgenomen.
![]() |
Afbeelding 6.4: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan, natuurinclusieve maatregelen (Bron: BJZ.nu) |
In voorliggend plan is natuurinclusief bouwen vastgelegd in de regels met Artikel 13. De instandhouding van de natuurinclusieve maatregelen, zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan, is hiermee verplicht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor ecologie.
Met inbegrip van de genoemde maatregelen ten aanzien van natuurinclusief bouwen, vormt het onderdeel ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect trillingen.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect trillingen instructieregels in het Bkl opgenomen.
Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in de in artikel 5.87 Bkl opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en de in artikel 5.87a Bkl opgenomen standaardwaarden voor herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten.
Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen (woningen). Het besluitgebied ligt op circa 3 kilometer ten noorden van de spoorlijn tussen Deventer en Almelo. Een onderzoek naar trillingshinder is daarom niet nodig.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor trillingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect lichthinder.
Er zijn veel locaties met kunstmatige verlichting. Dit kan verschillende soorten negatieve effecten veroorzaken. Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Rijksregels zijn er alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen.
De gemeente Deventer heeft in 2016 het 'Keuzepalet Beleid en Uitvoering Licht in de Leefomgeving' uitgebracht. Hierna wordt beknopt ingegaan op dit beleid.
De gemeente Deventer werkt aan een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Onderdeel daarvan is het bewust omgaan met verlichting in de stad en op het platteland met als focus: energie besparen, het tegengaan lichthinder voor mens en natuur en het beschermen van donkerte.
Deventer neemt daarom deel aan het programma 'Bewust verlichten' van de Regio Zwolle en de Provincie Overijssel samen met 17 gemeenten in Regio Zwolle.
Deventer werkte hier al aan binnen 2 beleidssporen:
1. Gemeentelijke openbare verlichting. Het Beleidsplan 'Over Masten en Armaturen' gaat uit van 'Donker waar mogelijk, licht waar nodig'.
2. Aanlichting van bezienswaardigheden. Binnen Deventer Aangezicht Aangelicht maakt Deventer de iconen in het centrum zichtbaar, namelijk kerken, monumenten, bruggen en kades. Uitgangspunt is energiezuinig en zonder hinder verlichten. Aanlichting heeft ook een functie voor sociale veiligheid en economie.
Hieraan voegt de gemeente nu een derde tak toe:
3. Andere lichtbronnen in de buitenruimte zoals reclame, sportvelden, bedrijfsgebouwen/winkels, buitenlampen van particulieren. Deventer maakt eigenaren bewust van de functie van licht, de impact op de leefomgeving en van opties ter voorkoming van onnodig energiegebruik, lichthinder en vervuiling.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het bouwen van een woning. In het hierboven genoemde beleid staan geen specifieke beleidsregels voor woningen. Ook in de openbare ruimte worden geen nieuwe lichtbronnen toegevoegd (aan de Oerdijk en Korenkamp staan reeds lantaarnpalen). Het ontwerp voorziet ook niet in het toevoegen van kunstlicht in tuinen. Het effect van het voornemen op lichtuitstraling is dus beperkt.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor lichthinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect windhinder.
Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor windhinder. Wel kan aan de hand van NEN 8100 beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. In deze norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn:
Zoals op afbeelding 2.1 te zien is, ligt het besluitgebied omsloten door groen en/of bebouwing. Alleen aan de noordoostzijde is het besluitgebied minder beschut. Hoewel de exacte bouwhoogte van de woning nog niet bekend is kan gesteld worden dat deze niet meer dan 15 meter zal bedragen. De woning is grondgebonden en kan daarmee niet als 'hoog gebouw' aangemerkt worden. Onderzoek naar windhinder wordt niet noodzakelijk geacht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor windhinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect magneetvelden.
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van gevoelige gebouwen, zoals woningen bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen, rekening te houden met de magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microtesla. Nederland overschrijdt deze norm op maaiveldniveau nergens.
In aanvulling op de internationale norm heeft Nederland een voorzorgbeleid. Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige gebouwen nabij een bestaande bovengrondse hoogspanningslijn is het advies om de magneetveldzone in beeld te brengen. Hiervoor is het nodig om de magneetveldzone van de bovengrondse hoogspanningslijn te berekenen. Onder gevoelige gebouwen wordt verstaan: gebouwen in de magneetveldzone waarin mensen langdurig kunnen verblijven (zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven).
De meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding bevindt zich op meer dan 5 kilometer van het besluitgebied. De magneetveldzone strekt zich 50 meter vanaf de hoogspanningsverbinding. Het besluitgebied ligt dus niet in een magneetveldzone.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor magneetvelden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bezonning.
Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor bezonning. Onafhankelijk onderzoeksbureau TNO heeft een norm vastgesteld voor bezonning. Deze norm is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen.
Voorliggende ontwikkeling maakt geen hoogbouw mogelijk en is ook niet gelegen in de nabijheid van hoogbouw. De afstand tussen woningen binnen en buiten het besluitgebied, evenals de afstand tussen de woningen onderling binnen het besluitgebied, is ruim genoeg om schaduwhinder te voorkomen. Gesteld wordt dat ten aanzien van bezonning sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bezonning.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect onontplofte oorlogsresten
Voor het aspect 'onontplofte oorlogsresten' is geen nationaal wettelijk kader. De gemeente Deventer heeft in 2014 een historisch vooronderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in het hele grondgebied van de gemeente. Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico's van de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal. Alle onderzoeksresultaten zijn verwerkt in een kaart waarop (on)verdachte gebieden zichtbaar zijn voor aanwezigheid van onontplofte explosieven.
Het besluitgebied is niet verdacht voor niet gesprongen explosieven. De volgende afbeelding bevestigd dit.
![]() |
Afbeelding 6.5: Verwachtingskaart onontplofbare oorlogsresten (Bron: Gemeente Deventer) |
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor onontplofte oorlogsresten.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect kabels en leidingen.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In en rondom het besluitgebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor kabels en leidingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect water en watersystemen.
Paragraaf 5.1.3, artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen en grote rivieren, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.
Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotitie Stedelijk Water. Het waterbeheerprogramma is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. Dit beleid is nader uitgewerkt in paragraaf 4.4.3.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'normale procedure'. De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 13 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de voor dit plan van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten.
Algemeen
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen. Het waterschap voert haar beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin zij haar taken klimaatneutraal uitvoert.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de digitale watertoets gebruikt.
Voorkeursbeleid hemelwater
Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.
Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het besluitgebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het Gemeentelijk Rioleringsprogramma 2022-2026 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het (deel)stroomgebied Sallandse Weteringen. Voor het plan is het van belang of er rond het besluitgebied oppervlaktewaterlichamen, ook wel watergangen genoemd, en/of een bergingsgebied aanwezig zijn. Bij watergangen wordt er onderscheidt gemaakt in A- en B-oppervlaktewaterlichamen. Net buiten het besluitgebied ligt een A-oppervlaktewaterlichaam die WDODelta beheert. Het peilgebied bevat één peilvak en heeft een maximumpeil van NAP 6,9 m. Dit peil is de instelhoogte bij een peilscheidend kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil, afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Overbelasting watersysteem
De gemeente stelt de volgende randvoorwaarden ten aanzien van het afvoeren van hemelwater:
Compensatie nieuwbouw kleine plannen en uitbreidingslocaties
Voor kleine(re) plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van ongeveer 135 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van ongeveer 13,5 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilsteiging is toegestaan. Zoals opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan welke is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting wordt een wadi in de vorm van een poel van 15 m2 gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de minimaal gestelde watercompensatie.
Waterkwaliteit
Het watersysteem en de waterketen wordt zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid veroorzaakt en zorgt dat het voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de (relatief geringe) toename van afvalwater verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel. Er is voldoende ruimte op het perceel om het ter plaatse te laten infiltreren in de bodem. Langs de beek wordt een zone van 7,5 meter vrijgehouden zodat het waterschap de beek kan blijven beheren. Hierover zullen met het waterschap afspraken worden gemaakt.
Grondwaterbeheer
In een nieuw te ontwikkelen gebied verlagen we structureel de waterstanden binnen het gebied niet, na het bouwrijp maken. Structurele grondwateronttrekking (vanaf 10 m3/uur) zijn in principe niet gewenst. Op grond van de Waterschapsverordening is een melding aan of vergunning van het waterschap nodig.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor water en watersystemen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.
De toename aan functies zorgt voor verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Parkeercijfers 2024, basis voor parkeernormering', publicatie 744 (augustus 2024). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
In dit geval gaat het om de realisatie van één vrijstaande woning. Op basis van de 'Nota Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets', geldt voor een vrijstaande woning in de bebouwde kom (rest bebouwde kom) een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning. Binnen het besluitgebied is voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeerbehoefte te voldoen.
Op basis van voorliggend plan in relatie tot de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Uitgaande van de bovengenoemde uitgangspunten geldt voor de te realiseren woning een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Deze verkeersgeneratie kan eenvoudig via de Korenkamp en Oerdijk afgewikkeld worden. Er wordt met dit plan voorzien in een veilige en overzichtelijke ontsluiting op de Korenkamp.
De beoogde ontsluiting op de Korenkamp is daarmee verkeersveilig; de Korenkamp heeft een lage verkeersintensiteit en heeft een snelheidsregime van 30 km/uur.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor wegen, verkeer en parkeren.
Er is vanuit het onderwerp wegen, verkeer en parkeren wel aanleiding tot het toevoegen van regels aan het omgevingsplan. De parkeernorm wordt juridisch-planologisch vastgelegd in de regels van dit wijzigingsbesluit.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect dat de openbare buitenruimte toegankelijk dient te zijn voor personen met een functiebeperking.
Paragraaf 5.1.8 Bkl stelt dat, als een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, in het omgevingsplan rekening gehouden wordt met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
De gemeente Deventer trekt het aspect inrichting buitenruimte breder. Naast toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking gaat inrichting van de buitenruimte over het bevorderen van de gezondheid (oa speelplekken, groen), sociale veiligheid en verkeersveiligheid.
Het bevorderen van gezondheid is aan bod gekomen in paragraaf 6.1. Het aspect verkeersveiligheid is in paragraaf 6.17 uitgelicht.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het besluitgebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
In voorliggend geval wordt er één woning gebouwd. Voor wat betreft de tuin wordt gesteld dat dit privéterrein is. Een groot deel zal wel natuurlijk ingericht worden. Er is met dit plan geen sprake van onoverzichtelijke, donkere locaties of buitenruimte. Er is dan ook geen sprake van een afname van sociale veiligheid.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor inrichting buitenruimte.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat voorheen de (beschermings)zones onder de Wro waren en in veel gevallen omvat het beperkingengebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf.
Een concreet voorbeeld van een beperkingengebied is een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een primaire watergang of een A-watergang) inclusief de (beschermings)zones (onderhoudsstroken en eventueel natuurvriendelijke oevers). Op onderstaande afbeelding is een A-watergang weergegeven inclusief bijbehorende zones. Het geheel vormt samen een beperkingengebied.
Afbeelding 7.1: Ligging van het besluitgebied (paars) ten opzichte van een legger van het waterschap (Bron: De digitale watertoets)
Vanuit het Bkl ligt het besluitgebied in een zone die is aangewezen als gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het oprichten van windturbines. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Vanuit de Omgevingsverordening Overijssel 2024 ligt het besluitgebied in de boringsvrije zone Salland Diep. In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen op een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op doen van lozingen in de bodem. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Op basis van de Waterschapsverordening van Waterschap Drents Overijsselse Delta en de bijbehorende Legger ligt het besluitgebied deels binnen het beperkingengebied van een watergang. De te realiseren woning komt niet binnen het beperkingengebied. Met het waterschap zullen afspraken gemaakt worden over het beheer van de strook langs de watergang. Hiermee heeft het beperkingengebied geen gevolgen voor het voornemen.
Vanuit gemeentelijk beleid zijn er geen beperkingengebieden die gevolgen hebben voor het voornemen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor beperkingengebieden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Economische uitvoerbaarheid
Met deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").
Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat "Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet".
In voorliggend geval is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer waarin alle verplicht te verhalen kosten worden verhaald.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor financieel-economische uitvoerbaarheid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Planregels moeten toetsbaar en handhaafbaar zijn. Toetsing aan de regels kan preventief. Een bepaalde activiteit wordt dan in het omgevingsplan alleen toegestaan als deze vooraf aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Met een vergunningenstelsel kan in het omgevingsplan het college de bevoegdheid gegeven worden om af te wijken van het plan. Dit onder bepaalde in het plan opgenomen beoordelingsregels. Naast een toetsing vooraf kan ook repressief getoetst worden, dus achteraf. Dit is aan de orde als feitelijk in overtreding met de planregels wordt gehandeld. Zo nodig kan handhavend worden opgetreden.
Redenen voor preventief toetsen in de vorm van een vergunningplicht kan onder andere zijn:
Een concrete, objectieve normstelling bij een planregel zou reden kunnen zijn voor uitsluitend een toetsing achteraf.
Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van het definitieve Deventer omgevingsplan is bestaande kaders beleidsarm over te zetten. Op basis daarvan worden de vergunningplichtige activiteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege overgenomen in het definitieve plan.
Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan is het algemene uitgangspunt gevolgd.
Aangesloten is bij het vergunningenstelsel uit het omgevingsplan van rechtswege.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven betreft het hier een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit omgevingsplan start met een pre-ambule welke luidt:
"Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Korenkamp ong. en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22i) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk 22i is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (https://www.ruimtelijkeplannen.nl). Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22i van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22i.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22i’ gelezen worden."
In de STOP-TPOD systematiek is in de regelstructuur een indeling mogelijk in hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen, subparagrafen, artikelen en leden. In de IMRO systematiek is uitsluitend een regelstructuur mogelijk in hoofdstuk, artikelen, leden, subleden en subsubleden.
De regels in het TAM-omgevingsplan zijn onderdeel van het Omgevingsplan van de gemeente Deventer, en dienen dan ook binnen deze structuur opgesteld te worden. Technisch is dit echter, gezien de verschillende regelstructuren, niet mogelijk.
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Het omgevingsplan kent echter al een hoofdstuk 1, waar de algemene bepalingen zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 tot en met 21 van het omgevingsplan zijn gereserveerd. In theorie zouden deze hoofdstukken gebruikt kunnen woorden voor gebruik door de TAM-Omgevingsplannen, maar bij het opstellen van meerdere plannen ontstaan hier problemen in de samenloop.
De begripsbepalingen zijn in het omgevingsplan opgenomen in artikel 1.1. In het TAM-Omgevingsplan is een artikel altijd genummerd als 1, 2, 3 etc. en kent de structuur geen 1.1, 1.2, 1.3 etc.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden.
Vanwege de regelstructuur is er voor gekozen om elke gebiedsontwikkeling waarvoor een TAM-Omgevingsplan wordt opgesteld, in een apart hoofdstuk van het Omgevingsplan te plaatsen. Op deze manier zal er geen probleem ontstaan in de samenloop van regels.
Hoofdstuk 22 bevat de regels uit de bruidsschat, Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen. Om die reden is er voor gekozen om door te nummeren in de hoofdstukken als zijnde hoofdstuk 22a, 22b, 22c etc.
Bij het omzetten van de TAM-omgevingsplannen in de STOP-TPOD standaard is het echter niet mogelijk om een hoofdstuk 22i aan te maken waaronder de betreffende paragrafen komen te vallen. Bij het omzetten zal dan ook de verwachting zijn dat de TAM-omgevingsplannen rechtstreeks in de juiste, definitieve structuur van het Omgevingsplan ingevoegd moeten worden.
Een uitdaging hierbij is dat, naast de verschillen in regelstructuur, er ook verschillen zijn in de relatie tussen verbeelding en regels.
In de IMRO standaarden kan er aan 1 vlak, bijvoorbeeld een enkelbestemming, slechts 1 artikel gekoppeld worden. Zijn meerdere artikelen van toepassing, dan kunnen deze alleen gekoppeld worden door het aanmaken van nieuwe vlakken. Ook kan er voor gekozen worden om in artikelen te verwijzen naar vlakken, waarbij deze technisch niet worden gekoppeld. Uit de regels moet men dan halen dat er in een bepaald vlak nog meer artikelen van toepassing kunnen zijn.
In de STOP-TPOD standaarden kunnen aan een werkingsgebied meerdere artikelen gekoppeld worden. Op deze manier kan er sprake zijn van 1 werkingsgebied waarbij men doorgeleid wordt naar alle relevante regels die gelden binnen dat werkingsgebied.
Vanwege de beperking in de IMRO-standaard is het dan ook niet haalbaar om naast de gebruiksactiviteiten en de bouwactiviteiten ook de huidige dubbelbestemmingen 'uit elkaar te halen'.
De voormalige dubbelbestemmingen zouden in de STOP-TPOD structuur uitgesplitst kunnen worden in bijvoorbeeld:
Deze activiteiten zouden in de STOP-TPOD structuur allemaal aan hetzelfde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden.
In de IMRO-standaard kan dit niet. Om die reden is er voor gekozen om de dubbelbestemmingen te handhaven zoals ze nu zijn. Dit geldt tevens voor de gebiedsaanduidingen waarbij bij uitsplitsing meerdere artikelen aan 1 werkingsgebied gekoppeld zouden moeten worden.
Pas bij het omzetten van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in de STOP-TPOD structuur kunnen de regels uitgesplitst worden.
Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In TAM-IMRO omgevingsplannen kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen. In artikel 1.1 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) is dit ook gedaan. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan zijn echter niet automatisch van toepassing op een TAM-IMRO omgevingsplan.
Het is wenselijk om aanvullende begripsbepalingen specifiek voor dit TAM-IMRO omgevingsplan van toepassing te verklaren. Om die reden zijn in Artikel 1 de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn op dit TAM-IMRO omgevingsplan .
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
In artikel 22.24 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) zijn meet- en rekenbepalingen opgenomen. Deze zijn als volgt geformuleerd:
Omdat er in dit TAM-IMRO omgevingsplan eveneens meet- en rekenbepalingen zijn opgenomen, is in Artikel 2 opgenomen dat deze bepalingen gelden in aanvulling van het bepaalde in artikel 22.24.
Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik
Voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemmingen uit een bestemmingsplan is in de Wabo (artikel 2.1, eerste lid, onder c) een algemene vergunningplicht opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze vergunningplicht komen te vervallen. Plannen bevatten vanaf dat moment niet langer regels met het oog op een bepaalde bestemming (artikel 3.1, eerste lid, Wro). In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies of gebruiksactiviteiten (voorheen bestemmingen) is daarom onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.
Om deze reden is in dit TAM-IMRO omgevingsplan opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22i paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De reikwijdte van de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan moeten exact bepaald worden ten opzichte van de rest van het omgevingsplan. En in het bijzonder ten opzichte van het tijdelijk deel van het omgevingsplan: zowel de bruidsschat als de bestemmingsplannen en overige regelingen die op grond van artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet deel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege.
Eerste lid
In het eerste lid wordt bepaald dat de bestemmingsplannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. Het gaat hierbij om de besluiten zoals opgenomen in artikel 4.6, eerste lid onder a,c,g,h,i en m Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat hierbij om de vigerende bestemmingsplannen op grond van de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening, maar ook de wijzigings- en uitwerkingsplannen en de exploitatieplannen.
Binnen de gemeente Deventer zijn geen provinciale inpassingsplannen of beheersverordeningen, om die reden zijn de besluiten genoemd onder b, j, k en l niet benoemd.
De overige regelingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn niet buiten toepassing verklaard, waardoor deze onverkort van toepassing blijven op de locatie van dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In artikel 22.1, onder a wordt verwezen naar artikel 4.6, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is het volgende opgenomen:
Artikel 4.6 (deel omgevingsplan)
1.Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
Tweede lid
Het tweede lid betreft het intact houden van de Bruidsschat. Indien wel wijzigingen worden opgenomen ten opzichte van de bruidsschat, dan kan lid 2 geschrapt worden en vervangen worden door een voorrangsbepaling.
Derde lid
In het derde lid is het geometrische toepassingsbereik van het TAM-IMRO omgevingsplan bepaald. Dit hangt samen met het geven van een juridische status aan het besluitgebied. Met het artikel wordt bepaald op welke locaties het TAM-IMRO-plan ziet. Dit moet nauwkeurig worden bepaald in het GML- bestand. Ook uit de beschrijving van het plan moet de locatie goed blijken.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid bevat regels over het bestaand gebruik van stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen.
Tweede lid
Het tweede lid bevat regels over een beroep of bedrijf aan huis, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten. Het tweede lid bevat ook voorwaarden waaraan een beroep of bedrijf aan huis moet voldoen.
Derde lid
In het derde lid staan regels over een kleinschalige kinderopvang, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten. Daarnaast staan in het derde lid voorwaarden waaraan een kleinschalige kinderopvang moet voldoen.
Vierde lid
Het vierde lid is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot auto- en fietsparkeren en laden en lossen. Voldaan moet worden aan de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
Vijfde lid
In het vijfde lid is een vergunningsplicht opgenomen voor het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. In dit lid is beschreven onder welke voorwaarden een vergunning voor dergelijk gebruik verleend kan worden.
Artikel 7 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Dit artikel bevat regels die vallen onder de Gebruiksactiviteiten toegestaan voor de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Deze functie is aan een groot deel van het besluitgebied gegeven, betreffende het deel dat buiten het woonerf valt. Deze functie is hier opgenomen om te borgen dat het besluitgebied een groene en natuurlijke uitstraling krijgt en voor een groot deel onbebouwd blijft. Wel is specifiek bepaald dat ten aanzien van de agrarische functie, uitsluitend extensieve vormen van agrarisch gebruik mogelijk zijn.
Dit artikel bevat regels die vallen onder Gebruiksactiviteiten toegestaan voor de functie 'Wonen'. Deze functie is aan de beoogde locatie van het woonerf gegeven.
Regels uit de bruidsschat
In het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat) zijn in § 22.2.7.2 regels opgenomen over de binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:
Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is. Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van de Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwregels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen. Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig. Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden. Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen. Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingsplan getoetst moet worden, waarbij dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook toe behoren. Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden. |
Een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.
In artikel 2.10 Wabo was opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan.
Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het bestemmingsplan/voorliggende tijdelijk deel van het omgevingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.
Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] "
Artikel 9 Algemene regels bouwactiviteiten
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid geeft het toepassingsbereik aan van de in het hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Tweede lid
Het tweede lid staat toe om voor een aanvullende binnenplanse omgevingsplanactiviteit tot 10% af te wijken de aangevraagde maten, afmetingen en percentages. Hierbij moet wel voldaan worden aan de genoemde voorwaarden in het tweede lid.
Derde lid
Het derde lid regelt dat afwijkende bestaande afstanden en maten (mits deze rechtens tot stand zijn gekomen) als minimaal voorgeschreven, dan wel maximaal toegestaan zijn in gevallen dat deze afwijken van de afstanden en maten van de in dit hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Vierde lid
Het vierde lid bevat regels over bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen (mits deze rechtens gebouwd zijn).
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-14'. Hieronder vallen regels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-16'. Hieronder vallen regels over het bouwen van hoofdgebouwen (tweede lid), aan-, uit- en bijgebouwen (derde lid) en overige bouwwerken (vierde lid). In het vijfde lid staan beoordelingsregels en voorwaarden voor het afwijken van de bouwregels voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Specifiek is bepaald dat het hoofdgebouw een oppervlakte heeft van maximaal 100 m2.
Artikel 12 Aanlegstelsel agrarisch met waarden
In dit artikel is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor activiteiten ter bescherming van de agrarische en natuurlijke waarden. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor werken en werkzaamheden die verband houden met het ruimtelijk kwaliteitsplan. Dit is gedaan omdat deze werken bijdragen aan de landschappelijke waarden en hiermee voorkomen wordt dat hiervoor een separate vergunning nodig is.
Artikel 13 Instandhouding natuurinclusieve maatregelen en ruimtelijk kwaliteitsplan
Dit artikel borgt de instandhouding van de natuurinclusieve maatregelen en inrichtingsmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het inrichtingsplan.
Dit artikel bevat tevens voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van de maatregelen zoals die bepaald zijn in het inrichtingsplan. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor enerzijds het inrichtingsplan en anderzijds het uitvoeren van de natuurinclusieve maatregelen, die ook in het omgevingsplan zijn opgenomen.
Dit artikel bevat regels over het overgangsrecht van bouwwerken (eerste lid) en ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken (tweede lid).