Regels
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie Sportweg 1 Lettele en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22ae]) van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening
www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op
www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22ae] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22ae]' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '[22ae]' gelezen worden.
Hoofdstuk 1 [H. 22ae paragraaf 1] Algemene bepalingen
Artikel 1 Begrippen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22ae, tenzij hierna daarvan is afgeweken.
Aanvullend gelden voor de toepassing van hoofdstuk 22ae de volgende begripsbepalingen:
1.1 TAM-omgevingsplan
Het TAM-omgevingsplan TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ae Sportweg 1 Lettele met identificatienummer NL.IMRO.0150.TAM031-OW01 van de gemeente Deventer, met de daarbij behorende geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.2 Aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.6 Archeologische verwachtingswaarde
De kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.
1.7 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit het verleden.
1.8 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 Bebouwingscontour Geur
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge artikel 5.97 Bkl regels worden gesteld ten aanzien van het bebouwen van deze gronden;
1.10 Bebouwingspercentage
Een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 Besluitgebied
het gebied waarop het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ae Sportweg 1 Lettele van toepassing is.
1.12 Bevoegd gezag
het bestuursorgaan dat bevoegd is om ten aanzien van een verzoek een besluit te nemen of een handeling uit te voeren.
1.13 Bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
1.14 Bestaand gebruik
Gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.15 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak;
1.17 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.18 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.19 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;
1.20 Bouwwerk
Constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.
1.21 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.22 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.23 Driftgevoelig object
Gebouw en grond waar langdurig mensen verblijven, zoals woningen (inclusief bijgebouwen en tuinen bij woningen), recreatiewoningen, recreatieverblijven, scholen en kantoren.
1.24 Duurzame energie
Vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld.
1.25 Duurzame energievoorziening
Een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie.
1.26 Eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond.
1.27 Erf
Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.28 Erotisch getinte vermaaksfunctie
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.29 Extensieve dagrecreatie
Niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en natuurspeelplaatsen.
1.30 Gebouw
Bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 Hellend dak
Een afdekking van een gebouw of bouwwerk, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen.
1.32 Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.33 Hoofdgebouw
Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.
1.34 Kap
Een dak met een nok en een zekere helling.
1.35 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.36 Kunstobject
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht.
1.37 Landschapswaarde
De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.38 Natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.39 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de gebruiksactiviteiten.
1.40 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.41 Omgevingsplan
Omgevingsplan van de gemeente Deventer als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.
1.42 Onderbouw
Het doorlopende gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil.
1.43 Onderkomen
Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn Gebruiksactiviteiten toegestaan onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.44 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.45 Peil
- Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- Voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
- Voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
- Voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland.
1.46 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.
1.47 Raamprostitutie
Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter prostitutie plaatsvindt.
1.48 Seksautomatenhal
Een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven met behulp van automaten.
1.49 Seksbioscoop
Een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur.
1.50 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 Sekstheater
Een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van live-shows.
1.52 Uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.53 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.54 Weg
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.55 Zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.24 gelden voor de toepassing van de regels in [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten en [H. 22ae paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden de volgende meetbepalingen:
2.1 Afstand tussen bouwwerken
Tussen bouwwerken onderling daar waar deze afstand het kleinst is.
2.2 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De diepte van een aan- of uitbouw
De diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.
2.5 De dakhelling
De helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik
- Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de toegelaten Gebruiksactiviteiten, zoals opgenomen in [H. 22ae paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten Gebruiksactiviteiten, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een speelautomatenhal.
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kinderboerderij.
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof,
- het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten Gebruiksactiviteiten gerichte beheer van de gronden;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegestane activiteiten, met uitzondering van gronden waarbij middels specifieke gebruiksactiviteiten detailhandel is toegestaan;
- het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Toepassingsbereik
- De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, c, g, h, i, of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid;
- De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn, niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
- De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Sportweg 1 Lettele, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0150.TAM031-OW01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 6 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. In het bijzonder geldt dat:
- het bepaalde in artikel 22.284 van het omgevingsplan van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden in dit plan, en;
- het bepaalde in 22.286 van het omgevingsplan van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
- In aanvulling op het bepaalde onder a worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.
Artikel 7 Doelen
De regels in hoofdstuk 22ae zijn gericht op de volgende doelen:
- het voorzien in een nieuw schoolgebouw met een daarbij behorend schoolplein, parkeervoorzieningen en stallingsmogelijkheden voor fietsen;
- het bereiken van een goede stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit;
- het beschermen van landschappelijke en natuurlijke waarden;
- een gezonde en veilige woon- en leefomgeving;
- het beschermen tegen gevolgen van hevige neerslag, langdurige droogte, hittestress en overstroming;
- het bereiken van een energiebewuste gebouwde omgeving;
- het benutten van locaties en bouwwerken.
Artikel 8 Oogmerken
- De regels in hoofdstuk 22ae van dit Omgevingsplan zijn gesteld met het oog op de ontwikkeling en instandhouding van een schoolgebouw met daarbij behorende voorzieningen aan de Sportweg 1 in Lettele.
De stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit bestaat uit:
- de landschappelijke en natuurlijke waarden van het bestaande ruimtelijk raamwerk;
- de situering van het nieuwe gebouw die aansluit op de andere entrees van voorzieningen rond het zo genoemde ‘Carlijnplein’, zodat de gezamenlijkheid van deze voorzieningen op de locatie wordt benadrukt;
- voorzien in een kiss & ride-lus ontsloten vanaf de Bathmenseweg;
- een goede aansluiting voor het langzaamverkeer op de bestaande infrastructuur van Lettele;
- een locatie voor waterberging;
- vastleggen van de geurzone van het agrarisch bedrijf aan de Bathmenseweg 45a.
Artikel 9 Maatwerkvoorschriften
- Vanwege de oogmerken genoemd in artikel 8 van deze regels kan een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet worden gesteld, of kan een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet worden verbonden aan een omgevingsvergunning zoals genoemd in de hoofdstukken 22 (bruidsschat) en hoofdstuk 22ae, paragraaf 2 (gebruiksactiviteiten), paragraaf 3 (ruimtelijke bouwactiviteiten) paragraaf 4 (beschermingszones), voor activiteiten in die hoofdstukken en paragrafen, tenzij anders is bepaald.
- Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de regels voor activiteiten in de hoofdstukken 22 en 22ae, paragraaf 2, 3 en 4, indien naar het oordeel van het College van burgemeester en wethouders wordt voldaan aan de doelen en oogmerken van de desbetreffende regel.
- Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden.
- Het eerste en tweede lid gelden niet voor zover het stellen van maatwerkvoorschriften is uitgesloten in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 10 Specifieke zorgplicht
Degene die een activiteit als bedoeld in dit hoofdstuk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende titel, afdeling of paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
- alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
- als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Hoofdstuk 2 [H. 22ae paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
11.1.1 Beoordelingsregels gebruik
- Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit TAM-omgevingsplan, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
- Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van dit TAM-omgevingsplan, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
- Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.1.2 Afwijken van de beoordelingsregels gebruik
- Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.1 sub a en artikel 11.1.1 sub b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
- Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.1.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
11.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Het gebruik van het als ‘Maatschappelijk’ aangewezen gebied voor de gebruiksactiviteit maatschappelijke voorziening is uitsluitend toegestaan indien er binnen het besluitgebied voldoende waterberging is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, uitgaande van een bergingscapaciteit van minimaal 80 mm per m² verhard oppervlak, gerekend over de totale verharde oppervlakte binnen het besluitgebied.
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Gebruik toegestaan
Ter plaatse van de functie Maatschappelijk is toegelaten:
maatschappelijke voorzieningen, ten behoeve van:
- welzijn;
- gezondheidszorg;
- religie, levensbeschouwelijke voorzieningen;
- openbare dienstverlening;
- onderwijs, educatieve voorzieningen;
- jeugd-/kinderopvang;
- openbare speelterreinen/speelplaatsen;
- verenigingsleven;
- sociaal-culturele voorzieningen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
12.2 Specifieke gebruiksregels
12.2.1 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen
Het gebruik van het als 'Maatschappelijk' aangewezen gebied voor de in
artikel 12.1 opgenomen gebruiksactiviteiten is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit Bijlage 2 Puntensysteem Natuur Inclusief Bouwen. Van voldoende punten is sprake als minimaal 15 punten worden behaald.
12.2.2 Voorwaardelijke verplichting geluidbelasiting De Spil
Het gebruiken van een geluidsgevoelig gebouw volgens het in
artikel 12.1 toegelaten gebruik is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie De Spil' de uitwendige scheidingsconstructie is uitgevoerd en in stand wordt gehouden als een niet geluidgevoelige gevel.
12.2.3 Voorwaardelijke verplichting geluidbelasting sportzaal
Het gebruiken van een geluidsgevoelig gebouw volgens het in
artikel 12.1 toegelaten gebruik is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie sportzaal' met de berekening van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie is aangetoond dat het binnenniveau maximaal 35 dB(A) bedraagt.
12.2.4 Voorwaardelijke verplichting geluidbelasting zwembad
Het gebruiken van een geluidsgevoelig gebouw volgens het in
artikel 12.1 toegelaten gebruik is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie zwembad' met de berekening van de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie is aangetoond dat het binnenniveau maximaal 35 dB(A) bedraagt.
Hoofdstuk 3 [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten
Artikel 13 Algemene regels bouwactiviteiten
13.1 Toepassingsbereik
- In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.27 van het omgevingsplan is het uitsluitend toegestaan een bouwactiviteit te verrichten zonder omgevingsvergunning indien tevens voldaan wordt aan de regels uit Hoofdstuk 3 [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten.
- In afwijking van het bepaalde in artikel 5, onder 2, is het bepaalde in artikel 22.36, onder a en b in paragraaf 22.2.7.3 van het omgevingsplan, niet van toepassing op het besluitgebied.
13.2 Aanvullende binnenplanse omgevingsplanactiviteit
In afwijking van de regels in dit TAM-omgevingsplan kan een omgevingsvergunning voor een bouwwerk tevens worden verleend als de aangevraagde maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% afwijken van de toegestane maten, afmetingen en percentages, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de parkeersituatie;
- de sociale veiligheid;
- tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.
13.3 Beoordeling uiterlijk van bouwwerken (welstand)
- In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29, lid 1, onder b, van de regels van dit Omgevingsplan (beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwwerken) wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 (omgevingsplanactiviteit bouwwerk) alleen verleend, als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de Welstandsnota Deventer.
- Bij de beoordeling van het uiterlijk van bouwwerken onder a gaat het zowel om het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan.
- De beoordeling van het uiterlijk van bouwwerken onder a is niet vereist voor een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is.
14.1 Bouwregels
Ter plaatse van de 'Bouwregel-30' gelden de volgende regels:
14.1.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van 'Bouwregel-30' gelden de volgende regels, als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
- gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangeduid, met dien verstande dat als er geen bebouwingspercentage is aangegeven het 100% mag bedragen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie De Spil' dient:
- de uitwendige scheidingsconstructie uitgevoerd te worden als een niet geluidgevoelige gevel;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie sportzaal' dient:
- de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen zodanig te zijn dat het verschil met het gezamenlijk geluid (Lden) ten gevolge van het gebruik van de sportzaal in de dagperiode (07.00 - 19.00) in geluidgevoelige ruimten niet meer bedraagt dan 35 dB(A);
- de indeling van geluidgevoelige gebouwen zodanig te zijn dat geluidgevoelige ruimten zoveel mogelijk aan de zuidwestelijke zijde van het geluidgevoelige gebouw worden gepositioneerd, teneinde te komen tot een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat ten gevolge van het sportzaal.
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie zwembad' dient:
- de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidgevoelige gebouwen zodanig te zijn dat het verschil met het gezamenlijk geluid (Lden) ten gevolge van het gebruik van de sportzaal in de dagperiode (07.00 - 19.00) in geluidgevoelige ruimten niet meer bedraagt dan 35 dB(A);
- de indeling van geluidgevoelige gebouwen zodanig te zijn dat geluidgevoelige ruimten zoveel mogelijk aan de zuidwestelijke zijde van het geluidgevoelige gebouw worden gepositioneerd , teneinde te komen tot een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat ten gevolge van het zwembad.
in afwijking van het bepaalde in
artikel 14.1.1 sub a mogen gebouwen buiten het bouwvlak worden opgericht met dien verstande dat:
- de oppervlakte per bouwperceel niet meer dan 50 m² bedraagt;
- de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
14.1.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde ter plaatse van 'Bouwregel-30' gelden de volgende regels, als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 20 m bedragen;
- de bouwhoogte van palen en overige masten mag niet meer dan 8 m bedragen;
- de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
- de bouwhoogte van tribunes mag niet meer dan 6 m bedragen;
- de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer dan 8 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
14.1.3 Zwembad
In afwijking van het bepaalde in
artikel 14.1.2 sub c zijn ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' tevens waterglijbanen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 7 m.
14.2 Specifieke aanvraagvereisten
In aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidgevoelig gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie De Spil', 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie sportzaal' en 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie zwembad' verplicht een akoestisch onderzoek te overleggen waarmee wordt aangetoond dat voldaan wordt aan het bepaalde in
artikel 14.1.1 sub d,
artikel 14.1.1 sub e en
artikel 14.1.1 sub f.
Hoofdstuk 4 [H. 22ae paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden
Artikel 15 Bebouwingscontour geur - aanwijzing
15.1 Toepassingsbereik
Dit artikel is van toepassing op de gronden met de aanduiding 'Bebouwingcontour Geur'.
15.2 Oogmerk
De regels in dit artikel worden gesteld ter bescherming van de gezondheid.
15.3 Normadressaat
De regels in dit artikel gelden voor degene die een geurgevoelig gebouw beoogd te bouwen.
15.4 Aanwijzing
De locatie 'bebouwingscontour geur' is aangewezen als bebouwingscontour geur, zoals bedoeld in artikel 5.97 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 2
16.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied
In het gebied 'Waarde - Archeologie - 2' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
16.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
- met een oppervlakte groter dan 2.500 m²;
- waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
- die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 16.1,
verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
- als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
- als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
16.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
16.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in
artikel 16.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
16.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m² maar minder dan 2.500 m² bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
16.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in
artikel 16.3 .
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
16.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in
artikel 16.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 1.000 m² en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
- het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
16.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het in
artikel 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
- die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
- waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
- waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het TAM-omgevingsplan.
16.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 16.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
- de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
- de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en kleiner is dan 2.500 m².
16.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
16.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in
artikel 16.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
16.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m² maar minder dan 2.500 m² bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
16.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
De in
artikel 16.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3
17.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied
In het gebied 'Waarde - Archeologie - 3' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
17.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
- met een oppervlakte groter dan 500 m²;
- waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
- die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 17.1,
verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
- als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
- als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
17.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
17.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in
artikel 17.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
17.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200 m² maar minder dan 500 m² bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
17.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in [H. 22ae paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in
artikel 17.3.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
17.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in
artikel 17.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 200 m² en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
- het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
17.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het in
artikel 17.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
- die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
- waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
- waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het TAM-omgevingsplan.
17.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 17.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
- de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
- de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 200 m² en kleiner is dan 500 m².
17.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
17.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport
Indien uit het in
artikel 17.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
17.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning
Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200 m² maar minder dan 500 m² bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
17.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
De in
artikel 17.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Hoofdstuk 5 [H. 22ae paragraaf 5] Overgangsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk [22ae] geldt het volgende overgangsrecht: