direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw Colmschaterstraatweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw043-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op het perceel aan de Colmschaterstraatweg 20 in Schalkhaar bevindt zich een woning met een schuur. Initiatiefnemer is voornemens om vijf woningen te realiseren. Volgens het geldend bestemmingsplan "Chw Deventer, stad en dorpen deel C" geldt er voor het plangebied de bestemming 'Wonen'. Echter, vanwege het ontbreken van bouw- en gebruiksmogelijkheden is het niet toegestaan om vijf extra woningen ter plaatse van de Colmschaterstraatweg 20 te realiseren.

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin waarin wordt aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Bestemmingsplan "Chw Colmschaterstraatweg 20"

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan (zie hiervoor het "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen", vastgesteld op 1 juli 2020). Daarom wordt voor de onderhavige locatie een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld, zodat de gemeente ervaring opdoet voor het later vormgeven van een 'echt' Omgevingsplan.

Het bestemmingsplan "Chw Colmschaterstraatweg 20" blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maakt de gemeente samen met het bestaande bestemmingsplan voor het hele grondgebied één Omgevingsplan.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich in het bebouwingslint aan de Colmschaterstraatweg gelegen in het dorp Schalkhaar. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Diepenveen, sectie H, nummer 3701 evenals het loodrechte deel hierop aansluitend van perceel nummer 4221. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied in het dorp Schalkhaar en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Schalkhaar en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.4 Geldend bestemmingsplan en wettelijk kader

1.4.1 Geldende bestemmingsplannen

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 juli 2020.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied wordt hierop aangeduid met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C" de enkelbestemming c.q. functie 'Wonen' met de bijbehorende bouwregels vervat in de enkelbestemming 'Bouwregel-16'. Binnen de aanwezige bouwvlakken geldt de maatvoering 'maximum bouwhoogte: 9 m; maximum goothoogte: 3 m'. Daarnaast is op een groot deel van het plangebied 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing. Hierna wordt nader op de deze bestemmingen ingegaan.

Wonen met Bouwregel-16

Ter plaatse van de functie 'Wonen' is het wonen, in niet gestapelde vorm toegestaan. Op gronden die zijn voorzien van bouwregels vervat in de enkelbestemming 'Bouwregel-16' mag een hoofdgebouw uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Binnen de aanwezige bouwvlakken in het plangebied is de maximum bouwhoogte 9 meter en de maximum goothoogte 3 meter.

Waarde - Archeologie - 3

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Voor het bouwen van (een) bouwwerk(en) geldt een onderzoeksplicht vanaf 200 m2 met bodemwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een vijf woningen in het plangebied. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan aangezien een hoofdgebouw enkel gebouwd mag worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Een deel van de te realiseren woningen wordt buiten de bouwvlakken gebouwd. Wat betreft de archeologische onderzoeksplicht wordt verwezen naar paragraaf 4.1. Gesteld wordt dat dit aspect geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.

Om het gewenste plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.

1.4.4 Wettelijk kader

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

Voor dit bestemmingsplan is het van belang dat kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor het bestemmingsplan niet hoeft te voldoen aan de landelijke standaarden zoals opgenomen in de SVBP.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied aan de Colmschaterstraatweg ligt in het dorp Schalkhaar. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woonfuncties. Het plangebied wordt aan de oostkant begrenst door de Colmschaterstraatweg, aan de zuidkant door de Voorhorsterweg en aan de westkant door de Rondekamp.

Het plangebied maakt deel uit van oude lintbebouwing aan de Colmschaterstraatweg. In de directe omgeving zijn in de loop der tijd nieuwbouwhuizen gebouwd. Op de meeste kavels zijn vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen gesitueerd.

In het plangebied zelf bevindt zich een woning en een schuur. Ook is verharding aanwezig, waaronder enkele parkeerplaatsen. Ook zijn diverse groenstructuren aanwezig. Het gedeelte van perceelnummer 4221 wat tot het plangebied behoort is onbebouwd.

In afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2 is met een luchtfoto en een straatbeeld vanaf de Colmschaterstraatweg de bestaande situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied (Google Maps, april 2022)  

2.2 Beschrijving toekomstige situatie

De voorgenomen planontwikkeling komt voort uit de Nota van Uitgangspunten Inbreiding Colmschaterstraatweg 20 Schalkhaar (september 2023). Deze Nota van Uitgangspunten (hierna: NvU) is vastgesteld door het College van B&W en is de basis voor het voorliggende bestemmingsplan, evenals eventuele maatregelen in de openbare ruimte, het bouwplan en de kavelinrichting. Volgens de NvU moet de planontwikkeling erop gericht zijn om de herontwikkeling van het plangebied zo zorgvuldig mogelijk in te passen in de directe omgeving.

De situering van de bebouwing moet het groene erfkarakter van de locatie herkenbaar houden. Bij het bebouwen van het plangebied met woningen dient de oriëntatie en bereikbaarheid ervan op de Colmschaterstraatweg gehandhaafd te blijven. De ambitie met het plan is om de nieuwe bebouwing in het relatief geïsoleerd gelegen plangebied als een achtererf met dorpse bebouwing aan te laten sluiten op de bestaande structuur van lintbebouwing langs de Colmschaterstraatweg. Deze één-erf-gedachte is de belangrijkste leidraad voor het ontwerp.

In de NvU zijn verschillende voorwaarden gesteld aan de stedenbouwkundige opzet en landschappelijke inpassing. De uitgangspunten staan hieronder vermeld:

  • Benader de te ontwikkelen plek als één erf waarbij de zgn. ‘smoel’ van de bebouwing aan de Colmschaterstraatweg ligt en de bijgebouwen daarachter. Oriëntatie op de Rondekamp doet afbreuk aan de gewenste identiteit en is dus niet gewenst.
  • De karakteristiek van het erf gaat uit van een één-erf gedachte, dus een compact erf met een hoofdwoning (huidige woning) die fungeert als erfdrager en een ondergeschikt(e) ‘bijgebouw(en)’ in schuurwoning typologie. Het erf wordt ontsloten via één uitrit, vanaf de Colmschaterstraatweg.
  • Bebouwing van de hoofdwoning en haar 'bijgebouwen' gaan een relatie met elkaar aan.
  • De hoofdwoning (met ontsluiting vanaf de Colmschaterstraatweg) moet als goed onderdeel van het erf georganiseerd worden. Bijvoorbeeld met doorzichten op het centrale erf in het plangebied. Leidraad is een goed integraal ontwerp in de erfstructuur, waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met privacy wensen.
  • De hiërarchie van het erf is helder waar bij de inrichting onderscheid gemaakt wordt tussen voorerf en achtererf, al dan niet met (deels) collectieve buitenruimte. De inzet van collectief gebruik (van bijvoorbeeld een boomgaard of moestuin) versterkt de eerder genoemde één-erf-gedachte.
  • Het voorerf is de 'sierzijde' met de bestaande hoofdwoning met een meer formele inrichting (geschoren hagen, siertuin e.d.). Het achtererf wordt ingericht met grovere, meer landschappelijke groenstructuren. De huidige gemeentelijke groensingel langs de kavel aan de Voorhorsterweg en Rondekamp met struiken en waardevolle bomen vormt een natuurlijke erfafscheiding en ondersteunt deze gedachte; het biedt kwaliteit om met de inrichting op voort te borduren.
  • De plannen voegen zich in het behoud van de waardevolle laanboombeplanting aan de Colmschaterstraatweg
  • Zet in op een groen erf/samen wonen in het groen en beperk het aandeel verharding met als doel tegengaan hittestress.
  • Natuur inclusief bouwen meenemen in planvorming.

Een ander belangrijk aandachtspunt is dat de te realiseren bergingen bij de woningen inpandig worden ontworpen. Het bouwen van vergunningsvrije bouwwerken bij de te realiseren woningen is dan ook niet toegestaan, dit om de stedenbouwkundige opzet te behouden (één-erf-gedachte). Verder moet worden voldaan aan de Welstandsnota (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.7).

Bovenstaande uitgangspunten uit de NvU zijn verwerkt in het inrichtingsplan van voorgenomen ontwikkeling. In afbeelding 2.3 is het inrichtingsplan met de indeling van het plangebied weergegeven. Het inrichtingsplan is ook opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Inrichtingsplan (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have)  

De planontwikkeling bestaat uit het toevoegen van in totaal vijf woningen: één vrijstaand huis (110 m2) en twee tweekappers (twee woningen à 70 m2, twee woningen à 90 m2). De woningen worden levensloopbestendig ingericht. Twee woningen zullen in de bestaande schuur worden gebouwd. De bestaande woning blijft behouden. Als onderdeel van de ontwikkeling worden voor de te realiseren woningen halfverharding en parkeerplaatsen aangelegd.

De bestaande schuur en de nieuwe woningen zijn de gebouwen voor het achtererf. Het achtererf wordt omzoomd door de groene beplantingsstrook langs de Voorhorsterweg en de Rondekamp. De woningen staan rondom een gemeenschappelijk pleintje. Het pleintje is gemeenschappelijk en ook nodig voor het kunnen draaien en keren van voertuigen van hulpdiensten. De nieuwe woningen staan gedraaid zodat er een informele setting ontstaat en om aan te sluiten bij het gewenste erfkarakter. Het erf wordt ontsloten op de Colmschaterstraatweg. Voor fietsers en voetgangers is een doorgang van het pleintje naar de Voorhorsterweg. Dit is echter alleen bedoeld als ontsluitingsroute en pertinent niet bedoeld als doorgaande fiets-/wandelroute.

Bij de opzet van de verkaveling wordt rekening gehouden met diverse omgevingsfactoren zoals de oriëntatie van de woningen op de omgeving en de openbare ruimte, de benodigde afstand tot bestaande bomen.

De locatie is in de huidige situatie voor auto's ontsloten vanaf de Colmschaterstraatweg. Ook in de toekomstige situatie is een ontsluiting via de Colmschaterstraatweg gewenst om te voldoen aan de typering van lintbebouwing. In de planopzet worden de nieuwe woningen op het achtererf ontsloten via de bestaande inrit van het perceel aan de Colmschaterstraatweg. Hierdoor zijn in de bestaande openbare ruimte voor verkeer geen aanpassingen nodig.

De uitgangspunten uit de NvU zijn op bovenstaande wijze voldoende verwerkt in het ontwerp van de gewenste ontwikkeling. Daarnaast wordt voldaan aan de Welstandsnota (zie paragraaf 3.4.7). Voorliggend bestemmingsplan voldoet daarmee aan de voorwaarden vanuit de NvU.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Deventer.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
3.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.2.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
3.2.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Voor het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van minder dan 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van vijf woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2.3 Conclusie rijksbeleid

Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Overijssel (Actualisatie Omgevingsvisie 2022) en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel (Actualisatie Omgevingsverordening 2022).

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.3.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) en artikel 4.6.4 (Vergunningplicht reservering Salland Diep) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 - Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het plangebied ligt in het bebouwingslint aan de Colmschaterstraatweg in Schalkhaar. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom van Schalkhaar, op een locatie die reeds is voorzien van een woonbestemming en betreft dus een binnenstedelijke (her)ontwikkeling die voldoet aan het principe van 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. Zoals hierna ook blijkt uit het ter plekke geldende 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Door de bouw van vijf woningen op deze locatie vindt er aansluiting plaats in een bestaand bebouwingslint en door de woningen goed in te passen is er zorgvuldig met het ruimtegebruik omgegaan. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

In de hierop volgende paragrafen blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en Catalogus Gebiedskenmerken.

Artikel 2.2.2 - Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals reeds vermeld worden vijf woningen mogelijk gemaakt met voorliggend voornemen. Aan dergelijke woningen is op basis van de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.4.5 Woonvisie Deventer (2018) behoefte.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. Voor de concrete toetsing aan het gemeentelijke woonbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5.

Artikel 4.6.4 Vergunningplicht reservering Salland Diep

  • 1. Alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en die zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, zijn vergunningplichtig.
  • 2. Het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta regelt bij verordening dat voor onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en die zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, een vergunningplicht geldt.
  • 3. Het dagelijkse bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta kan voor het gebied bedoeld in lid 2 slechts vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater als dit grondwater bedoeld is voor hoogwaardige industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is en waarvoor geen alternatief voorhanden is.
  • 4. Het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid van het Waterbesluit niet toepassen op de onttrekkingen waarvoor het dagelijkse bestuur op grond van het vorige lid vergunning verleent.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval is geen sprake van onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld. Er is op basis hiervan ten behoeve van het voornemen dan ook geen vergunning noodzakelijk. Gesteld wordt dat het voornemen niet strijdig is met de beleidsuitgangspunten ten aanzien van de boringsvrije zone (artikel 4.6.4 van de Omgevingsverordening).

Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.3.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Dit is weergegeven in afbeelding 3.2. Het plangebied is hierop aangeduid met een rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

"Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken"

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.
Toetsing aan Ontwikkelingsperspectieven

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering en transformatie.

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling, waarbij op een perceel vijf woningen worden gerealiseerd, waarvan twee woningen in de bestaande schuur. Deze woonfunctie past bij de bestaande functies in de omgeving, draagt bij aan de behoefte en het vitaal en aantrekkelijk houden van het dorp Schalkhaar.

In het kader van het anticiperen op klimaatverandering is voldoende ruimte voor groen in het plangebied aangelegd. Daarnaast bestaat de verharding uit halfverharding, wat de waterhuishouding in het plangebied ten goede komt.

Het voornemen is in overeenstemming met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.3.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bestaande locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Hierna wordt ingegaan op de relevante 'stedelijke laag' en de 'laag van beleving'.

Stedelijke laag

Het plangebied is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu'. Zie hiervoor afbeelding 3.3, waarin de ligging van het plangebied met een rode ster is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.3: Stedelijke laag (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was.

Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.

Toetsing aan de Stedelijke laag

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de huidige woonfunctie, waarbij qua bebouwing en inrichting een relatie wordt gelegd met de directe omgeving. Het voornemen past zowel binnen de omgeving en de stedelijke laag.

Laag van beleving

Het plangebied is aangemerkt als 'IJssellinie inundatieveld'. Zie hiervoor afbeelding 3.4, waarin de ligging van het plangebied met een rode ster is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van beleving (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

'IJssellinie inundatieveld'

Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.

Toetsing aan de Laag van beleving

De functie van het gebied als inundatieveld is op deze locatie niet (meer) waarneembaar. Het plangebied heeft daarnaast geen cultuurhistorische waarde. Het aanwezige bebouwingslint aan de Colmschaterstraatweg wordt niet aangetast. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Conclusie provinciaal beleid

Het initiatief is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)
3.4.1.1 Algemeen

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Schalkhaar'. De ambities gericht op dit deelgebied zijn dan ook met name relevant.

3.4.1.2 Schalkhaar

De gemeente wenst in Schalkhaar binnen de huidige bebouwingsgrenzen door te ontwikkelen als een woondorp met een lommerrijke en landelijke uitstraling. Beeldbepalende elementen, zoals het dorpscentrum, de historische lanen en routes, Park Braband en de dorpsranden moeten daarbij behouden blijven. Voor nieuwe ontwikkelingen is vooral ruimte binnen de bebouwde kom.

In afbeelding 3.5 is de ligging van het plangebied op de deelgebiedskaart van Schalkhaar weergegeven met een blauwe ster. Zoals als uit onderstaande afbeelding blijkt is het plangebied gelegen in de zone aangeduid als 'Rustig wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.5: Ligging plangebied in het deelgebied Schalkhaar  

De volgende ambities zijn in voorliggend geval het meest relevant:

  • De kracht van Deventer benutten: ontmoeting en elkaar kennen is de basis van het dorpse samenleven. Vanwege de vergrijzing en ontwikkelingen in de zorg doen Schalkhaarders een steeds groter beroep op elkaar. Laagdrempelige ruimtes voor laagdrempelige activiteiten zijn van belang.
  • Ongedeelde samenleving: sturen op een grotere variatie in woningtypes en marktsegmenten, met name in de wijken met een relatief gelijkvormige woningvoorraad en bevolkingssamenstelling.
  • Duurzaam ontwikkelen: voor nieuwe ontwikkelingen is vooral ruimte binnen de bebouwde kom. De gemeente is voorstander van het transformeren van gebouwen naar woningen voor starters of ouderen.
  • Veilig en gezond leven: een hoogwaardige, gezonde en veilige leefomgeving staat centraal. Behoud en versterken van groen (voedsel, gezondheid, speelplek, klimaatbestendigheid en waterberging);
3.4.1.3 Toetsing aan de 'Omgevingsvisie Deventer'

Het voornemen voorziet in het realiseren van vijf woningen. De beoogde woningen zullen qua uitstraling van dien aard zijn dat deze passend zijn bij de omgeving. Zoals eerder vermeld vindt de ontwikkeling geheel binnen de bebouwde kom plaats. Daarnaast blijft in het plangebied voldoende ruimte over voor groen en wordt er voor verharding halfverharding gebruikt.

Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van het toevoegen van een nieuwe functie: in de huidige situatie wordt er reeds gewoond in het plangebied. De toename van woningen past binnen de behoefte (zie paragraaf 3.4.5) en sluit aan op de woonfunctie van de omgeving.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Deventer.

3.4.2 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking
3.4.2.1 Algemeen

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer)
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet)
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet)
3.4.2.2 Zorgplichten

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

3.4.2.3 Toetsing aan het gemeentelijk waterbeleid

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de wateraspecten. In Bijlage 8 is het resultaat van de digitale watertoets opgenomen. Het aspect water is nader uitgewerkt in paragraaf 4.4. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijke waterbeleid.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid Deventer
3.4.3.1 Algemeen

Het duurzaamheidsbeleid van Deventer is in meerdere documenten vastgelegd. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten uit de verschillende beleidsdocumenten.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat de uitvoeringsagenda duurzame energie tot 2018 het kader is. In het bestuursakkoord wordt eveneens ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen.

In de Omgevingsvisie is een van de ambities "een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie".

Energie

Deventer wil energieneutraal worden door CO2 -reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. De gemeente stimuleert inwoners en ondernemers om bij te dragen aan de energietransitie, maar heeft daarvoor op dit moment slechts beperkte mogelijkheden. De gemeente kan vooral een actieve bijdrage leveren door ruimte te maken voor duurzame energieopwekking (zon en wind), aardgasloze warmtenetten, slimme stroomnetwerken (smart grids) en biogasnetwerken.
De gemeente wil dat nieuwe woningen duurzaam zijn. Landelijk is de doelstelling dat Nederland in 2050 geen aardgas meer gebruikt. In de bestaande woon- en werkgebieden moet veel gebeuren om dat te realiseren.
Elektrisch rijden lijkt de toekomst. De gemeente wil een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren met voldoende plek voor de elektrificatie van de fiets en voor de langere verplaatsingen de elektrische (deel)auto.

De gemeenteraad heeft op 1 juli 2020 het Deventer Energieplan vastgesteld waarbij de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn opnieuw is opgenomen. De gemeente zet in op het verminderen van het energieverbruik en is aan de slag met de omschakeling van gas en andere fossiele brandstoffen naar duurzame energie en warmte. In het Deventer Energieplan is opgenomen dat bij nieuwbouw ‘aardgasloos’ bouwen het uitgangspunt is. Per 1 juli 2018 is de Gaswet aangepast, waarmee de gasaansluitplicht voor nieuwe gebouwen is gewijzigd. Bij nieuwbouw voor kleinverbruikers (max 40 m3 gas/uur), zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen wordt geen gasaansluiting meer aangelegd. Bij nieuwbouwprojecten zal er dan ook sprake moeten zijn van een duurzame energievoorziening.

Klimaat

Naast de energieopgave is er ook aandacht voor de klimaataanpak. In december 2021 is het Klimaatadaptatieprogramma vastgesteld. Hierin is de opgave, ambitie en aanpak op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Het klimaatadaptatieprogramma beschrijft hoe de verschillende opgaven op elkaar zijn afgestemd en wat de gemeente de komende jaren doet om te komen tot een Deventer dat klimaatklaar is. De ambitie is om in 2050 klimaatadaptief zijn. Dat betekent dat bij hevige regenval het water zijn weg vindt zonder al te veel overlast; er op hete dagen binnen en buiten koele plekken zijn en dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen; en droogteschade wordt beperkt door regenwater niet naar de riolering af te voeren, maar in de bodem vast te houden.

Ook in de Omgevingsvisie is de ambitie voor klimaatadaptatie opgenomen. Hierin wordt benadrukt dat de gemeente de stad klimaatbestendig en robuust wil inrichten en dat het stedelijk gebied in 2050 echt klimaatbestendig is. Dit betekent dat de gemeente ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig uitvoert. Met een klimaatadaptieve inrichting van de stad dient de gemeente een aantal doelen: voorbereiding op pieken in de water afvoer, voldoen aan de noodzaak tot waterberging, regenwater vasthouden om verdroging te voorkomen en hittestress voorkomen/beperken.

Duurzame ontwikkeling

In de Omgevingsvisie is aandacht voor verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. De gemeente moet bij het ruimtegebruik belangen afwegen. De gemeente streeft naar duurzaam, verantwoord en meervoudig ruimtegebruik. Dit houdt in dat:

  • Ontwikkelingen moeten nodig zijn vanuit een lokale en/of regionale behoefte;
  • Bij voorkeur in het bestaande bebouwde gebied en de vastgestelde ontwikkellocaties bouwen. Op de inbreidingslocaties is ruimte voor specifieke doelgroepen, zoals young potentials, studenten en net afgestudeerden;
  • Wanneer de groei niet alleen door inbreiding kan plaatsvinden, zoeken naar uitbreidingsmogelijkheden die passen bij stad, dorp en landschap;
  • Het combineren van functies stimuleren die elkaar versterken. Zo kan in de toekomst leegstand beperkt worden;
  • De basis- en kernkwaliteiten van de leefomgeving borgen.

Duurzaam ruimtegebruik ontstaat vaak door verschillende opgaven te verbinden en tussen schaalniveaus te schakelen. Bijvoorbeeld door het streven naar een toekomst zonder fossiele energiebronnen te verbinden met de herstructurering in de stad en/of de transitieopgave in de landbouw.

De aspecten duurzame mobiliteit, verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren, zoals opgenomen in de uitvoeringsagenda Duurzaamheid zijn ook nog steeds aan de orde. De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zal de gemeente die faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

3.4.3.2 Aanbevelingen voor duurzaam bouwen

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn.

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). De eisen zijn in de plaats gekomen van het energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:

  • de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%)
3.4.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk Duurzaamheidsbeleid

Energie

Door toepassing van het 'Trias energetica principe' (een door de TU Delft ontwikkeld systeem waarmee men in drie stappen een duurzaam ontwerp ontwikkelt) wordt de warmtevraag van de woning door middel van een zeer goed geïsoleerde woningschil en innovatieve installaties beperkt. Daarnaast is het streven om waar mogelijk gebruik te maken van passieve zonne-energie. In de openbare ruimte wordt energiearme (LED) verlichting toegepast. Bij de woningen wordt energieopwekking door middel van zonnepanelen toegepast. De woningen worden niet op het gasnet aangesloten en worden verwarmd middels een warmtepomp.

Duurzame ontwikkeling

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met een duurzame ontwikkeling. De nieuwe woningen worden getoetst aan de BENG-norm.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van de woningen voldoet aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer.

3.4.4 Ecologie

Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen. 

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

Toetsing

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.

3.4.5 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' zijn drie centrale ambities vastgelegd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Daarbij inzetten op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en de stad die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke hoofdopgave zijn speerpunten geformuleerd.

Nieuwbouwopgave

Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker 20 jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast ziet Deventer de druk op de woningmarkt ook toenemen doordat meer mensen van buiten zich in Deventer willen vestigen. Deze vraag vanuit huishoudens van buiten Deventer met veelal midden en hogere inkomens, wil de gemeente faciliteren.

Met de provincie heeft Deventer nieuwbouwafspraken die uitgaan van het toevoegen van 3.000 woningen in 10 jaar. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat Deventer voor de eerste periode van 5 jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar.

Betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit van de sociale voorraad

Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.

Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.

Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt.

Deventer vindt het belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie ziet de gemeente als belangrijk middel om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner. Duurzaamheid en betaalbaarheid laat de gemeente hand in hand gaan. Vanuit duurzaamheid en betaalbaarheid, zet de gemeente ook zoveel mogelijk in op het benutten van de bestaande voorraad.

Routekaart Schalkhaar Wonen en Voorzieningen

In het kader van het gemeentelijke traject 'Wonen en Voorzieningen' is de woningbouwopgave voor de dorpen nader uitgewerkt. Eind 2021 heeft de gemeenteraad de 'Routekaart Schalkhaar Wonen en Voorzieningen vastgesteld'.

De woningbouwopgave voor Schalkhaar is gericht op het beter in balans brengen van het aanbod in het dorp. Er is met name extra woningbouw voor ouderen nodig zodat zij in Schalkhaar naar een geschikte woning kunnen doorstromen en zo er een woning vrijkomt voor starters. Woningbouw voor starters is achtergebleven en jongeren hebben wat minder kans om te starten in het dorp.

De zorgvraag van ouderen neemt toe, maar het aanbod woonzorg groeit niet, zij moeten in een eigen woning blijven of verhuizen naar een geschikte woning. Op inbreidingslocaties in en rond het centrum van Schalkhaar, zou meer van dergelijk aanbod gerealiseerd moeten worden. Daarnaast is er de wens om ruimte te geven aan initiatieven van senioren die gezamenlijk een levensloopgeschikt, dorps woonproject willen ontwikkelen met grondgebonden wonen.

Toetsing

Binnen het voornemen worden vijf woningen in het dorp Schalkhaar gerealiseerd. In de directe omgeving van het plangebied staan over het algemeen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Qua stedenbouwkundige opzet wordt hierbij aangesloten.

Het plan draagt bij aan de wens van de gemeente om mensen een kans te bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen. Ook past de opgave binnen de kwantitatieve opgave van 3.000 woningen tot en met 2026.

De te realiseren woningen zijn gericht op ouderen en worden levensloopbestendig ingericht. Hiermee wordt expliciet uitvoering gegeven aan de gewenste woningbouwontwikkeling van Schalkhaar zoals verwoord in de 'Routekaart Schalkhaar Wonen en Voorzieningen'. Door het realiseren van de vijf woningen neemt het aanbod van woningen voor ouderen toe waarmee voorliggend voornemen bijdraagt aan doorstroming. Hiermee komen woningen vrij voor starters.

Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4.6 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.


In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.

Toetsing

Binnen voorliggend bestemmingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.7 Welstand en beeldkwaliteit
3.4.7.1 Algemeen

Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.

Op basis van de bijbehorende welstandskaart ligt het plangebied (rode ster) in een gebied dat is aangeduid als 'Lintbebouwing' (zie afbeelding 3.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede welstandskaart (Bron: Gemeente Deventer)  
3.4.7.2 Lintbebouwing

De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In de stad Deventer gaat het onder meer om de Zwolseweg, de Brinkgreverweg en het oude dorpje Colmschate. In het geval van de Zwolseweg en de Brinkgreverweg gaat het om oude verbindingswegen met andere dorpen/steden. In de dorpen is vaak bij de kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan. Deze bebouwing breidde zich in lintvorm verder naar buiten uit. Veel van de bebouwingslinten zijn later opgenomen in nieuwe wijken (zoals Snipperling en Colmschate). Ook de kleine dorpjes in het buitengebied, zoals Loo en Lettele, vallen grotendeels onder deze categorie. Kenmerkend voor deze categorie zijn de open gebiedjes tussen en voor de bebouwing (de onbebouwde delen van de tuin en de onbebouwde percelen tussen de woningen).

In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en hebben naarmate ze dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen een steeds landelijker en soberder karakter. Dit komt tot uiting in asymmetrische indeling van gevels, traditioneel materiaalgebruik (steen/hout) en sober kleurgebruik.

Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving, welke vastgelegd zijn in een vastgesteld bestemmingsplan.

3.4.7.3 Toetsing aan de Welstandsnota

Met het vormgeven van het bouwplan worden de welstanscriteria in acht genomen. In het Inrichtingsplan (zie Bijlage 1) is bij het ontwerp reeds aangesloten op de stedenbouwkundige aspecten van de omgeving. Zo wordt er qua woningtypen aangesloten bij woningen in de omgeving (vrijstaande woningen in de lintbebouwing en tweekappers in de nieuwbouw) en wordt vastgehouden aan de één-erf-gedachte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een 'sierzijde' aan de zijde van de lintbebouwing en een meer informeel achterliggend erf. Geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan de Welstandsnota.

3.4.8 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten

4.1.1 Archeologie
4.1.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet en de Bro is de gemeente verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg in haar gebied. De gemeente heeft een archeologische zorgplicht en dient in ruimtelijke plannen te borgen dat bij ontwikkelingen die leiden tot grondwerken er voldoende aandacht is voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, kunnen verplicht zijn om archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.

De gemeente Deventer heeft de archeologische verwachtingskaart doorvertaald naar dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C". Op basis van het dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Hiervoor geldt voor bouwprojecten een onderzoeksplicht vanaf 200 m2 met bodemwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter. Door de gemeente Deventer is een archeologisch advies uitgebracht over voorgenomen ontwikkeling. Dit advies is opgenomen in Bijlage 2. Hieronder wordt kort ingegaan op de adviezen.

Advies archeologie

Bodemingrepen kunnen in tweeën opgesplitst worden: Bodemingrepen die gepaard gaan met de aanleg van bestrating kunnen beperkt blijven tot een diepte van 0,3 – 0,4 m -mv. Met dit als uitgangspunt zullen deze bodemingrepen geen (substantiële) invloed hebben op het archeologisch bodemarchief en zullen deze de dieptevrijstellingsgrenzen niet overschrijden. De overige bodemingrepen kunnen wel gevolgen hebben voor het archeologisch bodemarchief en staan hieronder weergegeven:

  • Nieuwbouw woningen;
  • Boomvakken;
  • Infiltratiekratten;

Bovenstaande bodemroerende werkzaamheden, die gepaard met gaan de herontwikkeling aan de Colmschaterstraatweg 20, overschrijden niet de vrijstellingsgrenzen van archeologische beleidswaarde 1 en dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Werkzaamheden kunnen hier zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.2 Cultuurhistorie en monumenten
4.1.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.1.2.2 Situatie plangebied

In het plangebied of in de directe omgeving bevindt zich geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden die mogelijk negatief kunnen worden beïnvloed door de voorliggende ontwikkeling. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het initiatief.

De voorgestelde ontwikkeling van woningen dient te passen in de van toepassing zijnde typering lintbebouwing uit de Welstandsnota. In het Inrichtingsplan zijn richtlijnen en referenties opgenomen voor de uitwerking zodat kan worden voldaan aan het Welstandsregime van lintbebouwing. De nieuwe woningen staan gedraaid zodat er een informele setting ontstaat en om aan te sluiten bij het gewenste erfkarakter. Hiermee voldoet het initiatief aan de gewenste cultuurhistorische setting.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect 'Archeologie / cultuurhistorie en monumenten' vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.2.1.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar hoofdzakelijk woonfuncties voorkomen. Gezien het vorenstaande wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0012.png"

4.2.1.3 Situatie plangebied

Algemeen

“Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In het plangebied worden milieugevoelige functies gerealiseerd, namelijk de woningen.

In de directe omgeving komen hoofdzakelijk woonfuncties voor. In de nabijheid van het projectgebied bevindt zich een sportveld. Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor deze functie ('veldsportcomplex (met verlichting') een minimum richtafstand van 50 meter (in het kader van geluid). De afstand tussen de het plangebied en het sportcomplex bedraagt minder dan 50 meter, echter worden de te realiseren woningen allemaal op meer dan 50 meter afstand van het sportcomplex gebouwd. Aan de richtafstand wordt dus voldaan.

Voor het overige zijn er in een straal van 200 meter van het plangebied geen milieubelastende functies aanwezig.

4.2.1.4 Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.2.2.2 Situatie plangebied

In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelig objecten, namelijk de woningen. Hierna wordt op de geluidsaspecten ingegaan.

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.2.1 is reeds nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op ruime afstand van het plangebied (circa 1,1 kilometer). Gesteld wordt dat ten aanzien van spoorweglawaai ter plaatse van het plangebied dan ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wegverkeerslawaai
Algemeen
In het voorliggende geval worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is.

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0013.png"

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).


Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van de Nico Bolkesteinlaan. In dit geval is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek verricht om de geluidbelasting van de weg op de gevels van de woningen te berekenen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer van de Nico Bolkesteinlaan bedraagt, inclusief 5 dB reductie, hoogstens 40 dB. De geluidbelasting ten gevolge van de Voorhorsterweg en de Wijtenhorstweg bedraagt, inclusief 5 dB reductie, respectievelijk 43 dB en 29 dB. Met deze waarden wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt hoogstens 49 dB.

Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.2.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wgh geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.3 Bodem
4.2.3.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Dumea ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.

Onderzoeksresultaten

Uit het onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

  • De onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als onverdacht worden beschouwd met betrekking tot de chemische parameters alsmede asbest;
  • In het bovengrondmengmonster BM1 en BM2 zijn lichte verhogingen zink aangetroffen. In het bovengrondmengmonster BM2 is eveneens een lichte verhoging PAK aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.
  • In het grondwatermonster Pb1wm1 is een lichte verhoging barium aangetroffen.

Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt door Dumea vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3.3 Conclusie

Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.4 Luchtkwaliteit
4.2.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.2.4.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.2.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.2.4.4 Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van vijf woningen. Een woning wordt niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming'. Daarmee is nadere toetsing aan de Wet milieubeheer niet nodig.

4.2.4.5 Conclusie

Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen'(Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.2.5.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe ster) en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas van de Leefomgeving)  

Ten oosten van het plangebied bevindt zich op circa 230 meter afstand een NEN-3650 aardgasleiding van de Gasunie. Het betreft de leiding N-551-20 met een uitwendige diameter van 159 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor de lethaliteitsafstanden wordt aangesloten bij een buis met een uitwendige diameter van 168 mm. De bijbehorende 1% en 100% lethaliteitsafstand bedraagt respectievelijk maximaal 70 en 40 meter. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de buisleiding is een nadere (groeps)risicoverantwoording hiermee niet noodzakelijk.

Op circa 360 meter afstand van het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn met indicatieve magneetveldzone van 110 kV. Uit nadere analyse blijkt dat er bij deze hoogspanningslijn sprake is van een magneetveldzone van 45 meter aan weerszijden. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de hoogspanningslijn wordt gesteld dat een nadere verantwoording van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet nodig is.

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.2.5.3 Conclusie

Het aspect 'Externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.6 Ecologie
4.2.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming

4.2.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. In afbeelding 4.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) weergegeven ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Atlas van de Leefomgeving)  

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op een afstand van circa 3,2 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op grotere afstand.

Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is door BJZ.nu een stikstofberekening uitgevoerd met de AERIUS-Calculator 2022. Het resultaat van deze berekening staat in Bijlage 5.

Uit de stikstofberekening blijkt dat er geen toename van stikstofdepositie plaats vindt op een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' -principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied (rode ster) maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied (zie afbeelding 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.Chw043-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Atlas van de Leefomgeving)  

Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.6.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval is door EcoTierra een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Onderzoeksresultaten - Quickscan flora & fauna

Uit de quickscan komen de volgende resultaten naar voren:

  • In het plangebied komt geen beschermde flora voor;
  • Het plangebied is geen essentieel leefgebied voor beschermde vogelsoorten en in het plangebied komen ook geen jaarrond beschermde nesten voor van beschermde vogelsoorten. Voor niet jaarrond beschermde nesten geldt wel een zorgplicht;
  • Het plangebied bevat geen verblijfplaatsen en maakt geen onderdeel uit van functioneel leefgebied van grondgebonden zoogdieren;
  • De schuur is in het plangebied is geschikt bevonden voor vleermuizen, er zijn echter geen sporen aangetroffen die duiden op vleermuizen. Wanneer er aantasting (direct of indirect (bv toegang dichten)) van de spouw, gevel of dak zal plaatsvinden dient er een nader onderzoek naar vleermuizen plaats te vinden. Dit nadere onderzoek dient vast te stellen of er (zo ja, welke soorten en welke functie) gebruik gemaakt wordt van de schuur en dient plaats te vinden op basis van het protocol voor vleermuisinventarisaties 2021 (GaN). Mogelijk dienen er naar aanleiding van het nadere onderzoek een ontheffing aangevraagd te worden en/ of mitigerende maatregelen genomen te worden.
  • Buiten de schuur om zijn er in het plangebied geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen, gaat er als gevolg van het voornemen geen significant foerageergebied of vliegroutes verloren.
  • Tot slot zijn er als gevolg van het voornemen geen negatieve effecten te verwachten op amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden of overige soorten.

Naar aanleiding van bovenstaande resultaten is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen.

Onderzoeksresultaten - Nader onderzoek vleermuizen

Door Bureau Blijerveld is nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

  • Tijdens de bezoeken is zeer weinig activiteit van vleermuizen vastgesteld. Er zijn drie soorten vleermuizen tijdens het voorjaarsonderzoek waargenomen, namelijk gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis.
  • Van de gewone dwergvleermuis zijn op beide bezoekdata slechts enkele waarnemingen gedaan. Het ging in alle gevallen om langsvliegende dieren. Er zijn geen uit- of invliegende vleermuizen waargenomen en ook is geen zwermgedrag vastgesteld.
  • De ruige dwergvleermuis is eenmaal waargenomen. Het ging om een langsvliegend dier zonder binding met het plangebied.
  • De rosse vleermuis is op beide bezoekdata enkele malen waargenomen. Het ging om hoog overvliegende dieren zonder binding met het plangebied.

Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat op de locatie geen verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. De kans op een paarverblijf van dwergvleermuizen wordt klein geacht vanwege de constructie van het gebouw en de afwezigheid van verblijfplaatsen in het voorjaar.

4.2.6.4 Natuurinclusief bouwen

Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt natuurinclusief bouwen met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd (artikel 8.5). Er is een keuze uit verschillende maatregelen die getroffen kunnen worden waarbij een minimum puntenaantal gehaald behoord te worden.

4.2.6.5 Conclusie

Het aspect 'Ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.7 Geur
4.2.7.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuactiviteiten van veehouderijen met dierenverblijven. De Wgv kent twee categorieën: dieren met een geuremissiefactor, waarvoor een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object geldt, en dieren waarvoor een minimale afstand geldt.

De Wgv biedt aan gemeenten de mogelijkheid om af te wijken van de in de wet gestelde geurnormen. Met een eigen geurbeleid kan de gemeente maatwerk per gebied leveren. De gemeente Deventer heeft geen afwijkende normen vastgesteld

Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.2.7.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval wordt ter plaatse van de Colmschaterstraatweg 20 een geurgevoelige functie toegevoegd (vijf woningen). Voor dergelijke objecten dient te worden getoetst aan een vaste afstand van 100 meter tot emissiepunten van stallen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en aan een maximale geurbelasting van 3 ouE/m3 als 98-percentiel (bebouwde kom in concentratiegebied) als gevolg van individuele geurbelasting door veehouderijen waar dieren met geuremissiefactor worden gehouden.

Voor het plangebied wordt voldaan aan de toetsingswaarde van 100 meter, aangezien de dichtstbijzijnde veehouderij op circa 730 meter van het plangebied ligt. Doordat met het plan wordt voldaan aan de minimale vaste afstand tot veehouderijen en aan de maximale geurbelasting vormt het plan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering en ontwikkeling van omliggende veehouderijen.

De geurbelasting van het plangebied is minder dan 3 ouE/m3 als 98-percentiel, zodat op grond van de Handreiking geurhinder en veehouderijen een geurhinderpercentage van minder dan 8% mag worden verwacht en een milieukwaliteit voor het aspect geur die als 'goed' wordt beoordeeld.

Op grond hiervan wordt voor de nieuwe woningen verwacht dat sprake is van een toereikend woon- en leefklimaat op grond van de Wro.

4.2.7.3 Conclusie

Het aspect 'Geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.8 Gezondheid
4.2.8.1 Algemeen

Gezondheid zal bij de invoering van de Omgevingswet een belangrijk onderwerp worden. In het kader van ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ dient gezondheid door het bevoegd gezag uitdrukkelijk te worden meegenomen bij de belangenafweging die in dat kader moet plaatsvinden.

Vooruitlopend op de Omgevingswet wordt in de huidige ruimtelijke ontwikkelingen reeds rekening gehouden met het aspect gezondheid. In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.

4.2.8.2 Situatie plangebied

Geur

In de beoogde situatie worden vijf woningen op de locatie Colmschaterstraatweg 20 te Schalkhaar gerealiseerd. Op een afstand van circa 730 meter is een paardenhouderij op de locatie Oerdijk 83 gevestigd. Recente onderzoeken naar de gevolgen van veehouderijen op de gezondheid geven aan dat er in gebieden met intensieve veehouderijen en geitenhouderijen tot 2 km meer longontstekingen voorkomen. Wat deze verhoogde kans op longontsteking veroorzaakt, is echter niet duidelijk en wordt de komende jaren nader onderzocht. Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en er een integrale aanpak voor veehouderijen voorhanden is, is het advies van de GGD aan de gemeente om het voorzorgprincipe toe te passen en terughoudend te zijn in het plaatsen van gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van de geitenhouderij. Kwetsbare groepen zoals kinderopvang en scholen dienen op een zo groot mogelijke afstand van de geitenhouderij gerealiseerd te worden.

Bij het realiseren van nieuwe woningen wordt rekening gehouden met de voorzorgsafstand van 250 meter. Er worden geen nieuwe woningen gerealiseerd binnen deze afstand. In het plangebied zijn geen nieuwe scholen of kinderdagverblijven gepland.

Geluid

Naast de gezondheidsrisico's als gevolg van de paardenhouderij, is er ook een gezondheidsrisico als gevolg van geluidhinder van wegverkeer.

Zoals reeds vermeld in paragraaf 4.2.2 is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.

4.2.8.3 Conclusie

Het aspect 'Gezondheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.2.9 Duurzaamheid
4.2.9.1 Algemeen

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

4.2.9.2 Situatie plangebied

De woningen worden als BENG uitgevoerd. Een maatregel is het elektrisch verwarmen en koelen van de woningen door middel van een warmtepomp. Tevens worden de woningen voorzien van zonnepanelen wat resulteert in een afname van elektriciteit van het net.
Voor de bouw van de woningen wordt gebruik gemaakt van een duurzaam bouwsysteem en duurzame materialen. De woningen worden levensloopbestendig ontworpen. Daarnaast wordt door middel van landschappelijke inpassing het plangebied groen ingericht, met ruimte voor waterberging. Door de groene voortuinen en besloten karakter van het plangebied is de buitenruimte niet alleen geschikt als verkeersfunctie, maar ook als plek voor ontmoeting en verblijf.

4.2.9.3 Conclusie

In voorliggend plan is voldoende aandacht aan het aspect 'Duurzaamheid' besteed.

4.2.10 Besluit milieueffectrapportage
4.2.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.2.10.2 Situatie plangebied

Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, waarbij geen sloopwerkzaamheden en beperkte bouwwerkzaamheden plaatsvinden en er sprake is van een minimale toename van verkeersbewegingen, in relatie tot de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemming 'Wonen'. De binnen het plangebied geplande ontwikkeling voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.2.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Leidingen en kabels

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In en rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Vigerend beleid
4.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Vooral de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.4.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

4.4.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.4.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in november 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het programma bevat de uitwerking van de ambities in onze Watervisie "Meer dan water" en geeft voor de periode 2022 tot en met 2027 aan wat de maatregelen zijn om het watersysteem, de waterketen en de waterkeringen op orde te brengen en de maatschappelijke doelen van het waterschap te realiseren. Een waardevolle aanvulling op de Watervisie is de doorvertaling van de doelen en maatregelen van het waterschap in gebiedsuitwerkingen.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Salland'. Door structurele verdroging op en rond de Sallandse Heuvelrug, de hoger gelegen zandgronden, staan de drinkwatervoorziening en de mogelijkheden voor voldoende wateraanvoer de komende jaren onder druk. Droge zomers, in combinatie met een toenemende watervraag, maken het noodzakelijk oplossingen te vinden voor de korte, middellange en lange termijn. Daarnaast blijft waterveiligheid in Salland nadrukkelijk een thema. Uitdaging is om in het benedenstroomse gebied van Salland (regio Zwolle en omliggend beekdal- en weteringengebied) aan de veiligheidsnormen te blijven voldoen, terwijl het klimaat verandert en de druk op de ruimtelijke inrichting toeneemt.

4.4.1.5 Gemeentelijk Rioleringsprograma (2022-2026)

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprograma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. In paragraaf 3.4.2 is reeds op dit aspect ingegaan.

4.4.2 Waterparagraaf
4.4.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.4.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het volledige resultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Het proces van de watertoets is hiermee goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan, onder voorwaarde van het opnemen van de standaard waterparagraaf en een overstromingsrisicoparagraaf. Hieronder wordt op deze aspecten nader ingegaan.

Voorkeursbeleid hemelwater

Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.

Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het Gemeentelijk Rioleringsprogramma 2022-2026 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein.

4.4.3 Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Hemelwater en afvalwater

Ten aanzien van de beoogde woningen wordt het hemelwater opgevangen en geïnfiltreerd op het eigen terrein. Het huishoudelijk afvalwater wordt op het gemeentelijk riool aangebracht.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Overstroombaar gebied

Het plan ligt in een overstroombaar gebied. Onder overstroombaar gebied verstaat het waterschap gebieden die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks). Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR). De provincie Overijssel verplicht initiatiefnemers een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen ten behoeve van het ruimtelijke plan.

In de overstromingsrisicoparagraaf moet worden aangegeven hoe rekening wordt gehouden met waterveiligheid en voorzieningen voor noodsituaties (vluchtlocaties, aangepast bouwen, evacuatieroutes, bescherming van vitale infrastructuur, geleiding van water naar gebieden waar het minder schade toebrengt). Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen.

4.4.4 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen.

Door klimaatveranderingen moet meer rekening worden gehouden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (22 december 2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

Met de nieuwe inrichting van het perceel zijn er voldoende mogelijkheden om rekening te houden met de waterveiligheid en voorzieningen te treffen voor een noodsituatie bij een overstroming. Het plan is via de gezamenlijke inrit ontsloten op de Colmschaterstraatweg. Op deze wijze kan de locatie zo snel mogelijk worden geëvacueerd.

4.4.5 Conclusie

Het aspect 'Waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, 381 (december 2018). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.5.2 Uitgangspunten

Op basis van voorliggend plan in relatie tot het gemeentelijke parkeerbeleid wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'rest bebouwde kom';
4.5.3 Parkeren

Uitgaande van de in 4.5.2 genoemde uitgangspunten wordt in onderstaande tabel de parkeerbehoefte berekend.

Functie   Parkeerkencijfer (per woning)   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand   2,1   1   2,1  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   2,0   4   8,0  
Totale parkeerbehoefte (afgerond naar boven)   10,1 (11)  

Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat er sprake is van een parkeerbehoefte afgerond naar boven van 11 parkeerplaatsen. Zoals uit de Planbeschrijving duidelijk wordt kan deze parkeerbehoefte geheel op eigen terrein worden opgevangen.

4.5.4 Verkeer

Uitgaande van de in 4.5.2 genoemde uitgangspunten wordt in onderstaande tabel de verkeersgeneratie berekend.

Functie   Verkeersgeneratie (per woning)   Aantal woningen   Verkeersbewegingen per weekdagetmaal  
Koop, huis, vrijstaand   8,2   1   8,2  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   7,8   4   31,2  
Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdagetmaal (afgerond naar boven)   39,4 (40)  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat er als gevolg van onderhavig plan er sprake is van afgerond naar boven 40 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

In de beoogde situatie ontsluiten alle woningen via een gedeelde uitrit op de Colmschaterstraatweg. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2. Uit de Nota van Uitgangspunten komt naar voren dat om de één-erf-gedachte te behouden een tweede uitrit niet wenselijk is. De oriëntatie en de bereikbaarheid van het plangebied (het erf) moet gericht zijn op de Colmschaterstraatweg.

De Colmschaterstraatweg is ingericht als een 30 km/h-weg. Vanwege de knip richting de Nico van Bolkesteijnlaan is sprake van een lage verkeersintensiteit. Gelet op de relatief geringe toename van verkeersbewegingen en de uit te voeren aanpassingen kan deze als verkeersveilig worden aangemerkt. De aanpassingen zijn gelegen in het verwijderen van beplanting en hekwerk bij de inrit, het aanpassen van de bestaande inrit door deze te verbreden aan de zuidzijde en het verwijderen van hekwerk en het verwijderen van de haag of dit te verlagen tot 50 centimeter op de hoek Colmschaterstraatweg - Voorhorsterweg. Door de afsluitingen voor doorgaand verkeer is er voor fietsers voldoende ruimte als hoofdgebruiker en worden er meerdere opritten in de Colmschaterstraatweg gepasseerd. Dit zorgt niet voor ‘onverwachte’ situaties, zeker niet in combinatie met de te nemen (genoemde) maatregelen.

Overigens is voor fietsers en voetgangers wel voorzien in een ontsluiting op de Voorhorsterweg omdat dit geen afbreuk doet aan de één-erf-gedachte en andere voorwaarden uit de Nota van Uitgangspunten.

4.5.5 Conclusie

Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Sociale veiligheid

4.6.1 Algemeen

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het onder meer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.
4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval worden binnen de bebouwde kom vijf woningen gerealiseerd. De vijf woningen worden ontsloten met een gezamenlijke uitrit. Hiermee wordt een soort 'hofje' gecreëerd. Naast de uitrit kunnen voetgangers en fietsers het plangebied ook via een pad verlaten (zie ook paragraaf 2.2). Het plangebied is vanuit verschillende richtingen zichtbaar vanuit bestaande woningen, waardoor een zekere mate van sociale controle mogelijk is. Het plan voorziet daarnaast niet in onoverzichtelijke, sociaal onveilige plekken.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect 'Sociale veiligheid'.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Een bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Een bestemmingsplan op basis van de Crisis- en herstelwet

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied, het 'Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen'. Hiermee heeft de gemeente ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maakt de gemeente samen met het bestaande bestemmingsplan voor het gehele buitengebied één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente Deventer.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.

Hieronder is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

5.2.2 Functieregels

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende functieregels in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.

5.2.2.1 Wonen

Artikel 3 Wonen

Ter plaatse van de functie Wonen is het toegestaan om te wonen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis en kleinschalige kinderopvang. Daarnaast zijn met een omgevingsvergunning zorgwoningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid.

Beroep en bedrijf aan huis en kleinschalige kinderopvang

Binnen alle hiervoor genoemde vormen van wonen is ook de mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis opgenomen. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. In de Algemene regels zijn de voorwaarden opgenomen waar een beroep- of bedrijf aan huis moet voldoen.

Naast de mogelijkheden voor een beroep- of bedrijf aan huis geldt dat binnen de woonfuncties ook een kleinschalige kinderopvang gerealiseerd kan worden. Dit betreft onder andere gastouderopvang. Hiertoe zijn in de Algemene regels voorwaarden opgenomen.

Zorgwoningen
Ook is het mogelijk om, met een omgevingsvergunning, een zorgwoning vestigen. Deze mogelijkheid is opgenomen om woonvormen mogelijk te maken die door de mate van zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de bewoners niet meer kunnen worden geschaard onder zelfstandige bewoning, maar gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving. Te denken valt aan gezinsvervangende tehuizen, vormen van begeleid wonen e.d. Van belang is dat de bestemming in hoofdzaak is en blijft gericht op het wonen, waarbij de bewoners ondersteuning en begeleiding krijgen, omdat ze gezien hun beperking en/of jonge leeftijd niet geheel zelfstandig kunnen wonen.

5.2.3 Bouwregels

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om Bouwregel-16.

Om de stedenbouwkundige opzet te borgen zoals deze is beschreven in de Nota van Uitgangspunten (zie ook paragraaf 2.2) zijn een aantal aanduidingen opgenomen. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. De bouw- en goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum goothoogte (m)' aangegeven bouw- en goothoogte bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' is het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen niet toegestaan. Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de publicatie van het ontwerp van dit plan.

Voorheen waren de functionele regels en de bouwregels opgenomen in één bestemming. Doordat in dit bestemmingsplan de keuze is gemaakt om de functies op locaties te 'stapelen', is er geen sprake meer van een gemengde bestemming. Aangezien op een locatie wel meerdere functies aanwezig kunnen zijn, maar niet meerdere bouwregels, is ervoor gekozen om de bouwregels in aparte regels op te nemen.

5.2.4 Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik en/of de bouwmogelijkheden.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.5 Algemene regels

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 7 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande afstanden en maten worden aangehouden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken.

  • Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies. Een aantal functies worden specifiek benoemd als strijdig gebruik, om discussies te vermijden.
  • Beroep of bedrijf aan huis: Dit betreft de bepalingen voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Dit is een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
  • Kleinschalige kinderopvang: In dit artikel wordt geregeld dat kinderopvang onder bepaalde omstandigheden toegelaten wordt in woningen. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk om kinderopvang te vestigen in een bedrijfswoning. Deze omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er kan worden aangetoond dat het nieuwe gebruik passend is bij de bestaande milieu- en externe veiligheidssituatie en er voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden voor kinderopvang.
  • Voorwaardelijke verplichting inrichtingsplan: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat bij het in gebruik nemen van de gronden voorzien moet zijn in de aanleg en instandhouding van de in het Inrichtingsplan opgenomen inpassingsmaatregelen.
  • Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen: Voor de nieuw te bouwen woningen geldt dat deze natuurinclusief moeten worden gebouwd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Per deelgebied dient een bepaald aantal punten te worden behaald om te kunnen voldoen aan de voorwaarde voor het natuurinclusief bouwen.
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen: In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeren conform de parkeereis uit de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 of de rechtsopvolgers daarvan. Voorts is een lid opgenomen om ook voor de behoefte in ruimte voor laden en lossen de Nota parkeernormen 2013 en de Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer 2015 van toepassing te laten zijn. Het is mogelijk om van deze regel af te wijken middels een omgevingsvergunning Deze afwijkingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien dat in het betreffende beleid is opgenomen en onder de daarin bepaalde voorwaarden of als er andere zwaarwegende belangen zijn die het afwijken hiervan rechtvaardigen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen of bouwgrenzen in geringe mate aan te passen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels 

  • Wijziging bestemmings- en bouwvlakken: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken (vlakken met eenzelfde toegelaten functie) en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.
5.2.6 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels.

Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.

Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Voor de gemeente Deventer zijn aan zowel de opstelling als de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan daarmee worden aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Resultaten inspraak

In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een beschrijving dient te worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Participatie

Ter voorbereiding op het opstellen van het bestemmingsplan heeft initiatiefnemer meerdere malen gesproken met omwonenden. Na het sluiten van de intentieovereenkomst heeft initiatiefnemer de buurt persoonlijk geïnformeerd en een brief overhandigd over (de start van) het haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijke ontwikkeling.

Op 13 mei 2023 is een bijeenkomst georganiseerd waarvoor directe omwonenden van de Colmschaterstraatweg, Voorhorsterweg en Rondekamp waren uitgenodigd. Bij de bijeenkomst werd door omwonenden aangegeven dat men graag meer en beter over het proces, de voortgang en de communicatie geïnformeerd wilde worden. Daarnaast waren er zorgen over planschade, de verkeersveiligheid en het bouwproces met mogelijke overlast. Als gevolg van deze punten is besloten een vervolgbijeenkomst te organiseren.

Op 29 juni 2023 is een bijeenkomst georganiseerd waarbij ook personen vanuit de gemeente Deventer aanwezig waren. De punten van zorg uit de vorige bijeenkomst zijn opnieuw langsgekomen. Qua verkeersveiligheid zijn er aanpassingen gedaan in de planvorming door de inritsituatie overzichtelijker te maken, waarbij de beplanting wordt weggehaald of in hoogte wordt verlaagd.

Met een aantal bewoners is op 19 juli 2023 gesproken over de verkeersveiligheid. Naar aanleiding van dit gesprek is door hen een alternatief plan aangedragen met name ten aanzien van de ontsluiting. In dit alternatief vindt de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen op het achtererf plaats op de Voorhorsterweg. Besloten is om niet in te stemmen met dit alternatieve plan omdat dit indruist tegen de één-erf-gedachte uit de Nota van Uitgangspunten (zie paragraaf 2.2). Daarnaast zorgt het voornemen voor een relatief geringe toename in verkeersbewegingen, hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5.4. De Colmschaterstraatweg is een 30 km/h-weg en is geen doorgaande weg. Naar aanleiding van de bijeenkomst op 29 juni zijn maatregelen genomen om de ontsluiting op de Colmschaterstraatweg veiliger te maken. Deze ontsluiting is als verkeersveilig aan te merken. Overigens is voor voetgangers en fietsers wel voorzien in een ontsluiting op de Voorhorsterweg.

Hiermee is het participatietraject goed doorlopen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend tegen het plan. Deze is beantwoord in de zienswijzennota. Naar aanleiding van de zienswijze zijn enkele tekstuele aanpassingen gedaan en is het inrichtingsplan aangepast. Hiervoor wordt verwezen naar de zienswijzennota.

6.3.2 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Rijk:

Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Provincie:

Het plan is voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel. In een reactie geeft de provincie aan dat het plan passend is in haar ruimtelijk beleid. De provincie gaat akkoord met voorgenomen ontwikkeling. Hiermee is het vooroverleg met de provincie afgerond.

Waterschap:

Het plan is voor vooroverleg aan het waterschap Drents Overijsselse Delta voorgelegd door middel van het invullen van de digitale watertoets. Het waterschap heeft een positief advies uitgebracht.