Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Looweg ong. (naast nr. 60) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.TAM001-OW01 |
Voorliggende motivering heeft betrekking op een onbebouwd perceel aan de Looweg aan de rand van de kern van Bathmen. Het voornemen voorziet in de realisatie van 16 woningen, verdeeld over de volgende woningtypen:
Het plan voorziet, dankzij de variatie in woningtypen, in huisvesting voor meerdere doelgroepen. De rijwoningen betreffen huurwoningen waarmee met name starters en alleenstaanden worden bediend. De andere woningen worden in de koopsector ondergebracht en bedienen woningzoekenden in het duurdere segment (bijvoorbeeld doorstromers).
Op basis van het geldend tijdelijke deel van het omgevingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" is het besluitgebied voorzien van een agrarische functie. Hiermee ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden om ter plaatse 16 woningen te realiseren. Een wijziging van het omgevingsplan is noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
Het besluitgebied grenst aan de oostzijde van de kern Bathmen. Het gebied waard de beoogde woningen worden gebouwd staat kadastraal bekend als gemeente Bathmen, sectie L, perceelnummer 72. Het besluitgebied omvat echter ook de agrarische gronden die binnen een straal van 50 meter van het beoogde woongebied vallen. Dit heeft te maken met regels over het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen (zie verder paragraaf 6.1).
In afbeelding 1.1 is de ligging van het besluitgebied ten opzichte van Bathmen en de directe omgeving weergegeven. Het gebied waar de woningen zijn beoogd is met een rood kader weergegeven. De blauwe kaders zijn de gronden waarop de regels over gewasbeschermingsmiddelen van toepassing zijn.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het besluitgebied ten opzichte van Bathmen en de (directe) omgeving (Bron: OpenStreetMap) |
Opgemerkt wordt dat met het begrip 'besluitgebied' in het vervolg van deze motivering alleen de gronden worden bedoeld waar de woningen zijn beoogd (het rode kader in bovenstaande afbeelding). De gronden die binnen de zone voor gewasbeschermingsmiddelen vallen worden daar dus niet onder verstaan, tenzij in de tekst anders is aangegeven.
De motivering van dit wijzigingsbesluit omgevingsplan bestaat uit 10 hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het participatieproces beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 6 worden alle andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Hoofdstuk 7 betreft de beperkingsgebieden en hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid. Ten slotte worden in hoofdstuk 9 de juridische aspecten behandeld en in hoofdstuk 10 de artikelgewijze toelichting.
Bathmen is vanouds een agrarische gemeenschap, waarvan de oorsprong als nederzetting rond het jaar 1000 moet hebben gelegen. De kerk is naar verwachting in de eerste helft van de 13e eeuw gebouwd. Het omliggende gebied was toen al bewoond. De eerste bewoning dateert vermoedelijk al van omstreeks 1300 v. Chr.
De eerste duidelijke ruimtelijke structuren ontstonden rond 800 na Chr. met de oprichting van 'marke-organisaties'. Dit waren verenigingen van personen die van oudsher gronden in onverdeeld eigendom bezaten. De marken kenden 'erven' en 'katers'. De erven waren de pachters van de landadel en mochten de enk bebouwen. De katers waren zelfstandige eigenaren van kleine stukjes grond maar mochten de enk niet bebouwen. Bathmen en omgeving bestond uit twee marken: Bathmen en Loo, en Dorth en Zuidloo. Naast de landbouw, heeft ook de kerk sterke invloed gehad op de ontwikkeling van Bathmen en omgeving. In de middeleeuwen lag aan de rivier de Hunnepe, halverwege tussen Deventer en Bathmen, een klooster. Onder invloed van dit klooster is onder andere in de 14e eeuw de Hunnepe uitgediept, zodat de rivier bevaarbaar werd voor vervoer van en naar Deventer. De rivier kreeg in de volksmond de nu nog gebruikte naam Schipbeek. De ontginning van de omliggende landen werd door het uitdiepen van de Schipbeek bevorderd. Door het toenemend belang van het vervoer over land werd in het begin van de negentiende eeuw de postweg van Hamburg naar Deventer ten noorden van het dorp vervangen door de huidige Rijksstraatweg. Op dringend verzoek van de inwoners werd deze niet door het dorp geleid, omdat men was bang voor 'vreemde invloeden'.
Na 1950 heeft het dorp pas grotere veranderingen ondergaan. In de wederopbouwfase van Nederland groeide ook Bathmen. Aan de hand van een uitbreidingsplan uit 1949 werd Bathmen voorzichtig aangepast aan de moderne tijd. De cirkelvormige groepering van de bebouwing rondom de kerk werd behouden door de groei van het dorp op te vangen door de cirkel met nog een ring uit te breiden. Tussen 1945 en 1960 nam de bevolking van de gemeente in omvang beperkt toe. Na 1960 brak een periode van sterke groei van het dorp aan, doordat ook woningen werden gebouwd om de woningbouwproblemen van Deventer op te vangen. Het ontwikkelde zich van een dorp met vooral een verzorgende functie tot een forenzenplaats voor de stad Deventer.
Het besluitgebied betreft een open weiland aan de rand van de kern Bathmen. De locatie bevindt zich ten zuiden van de Looweg en wordt begrenst door de Begraafplaatsweg (westzijde) en de Sportlaan (oostzijde). Aan de zuidzijde bevindt zich een grote groene prive woonkavel en een moestuinen complex. De huidige bebouwing aan de Looweg bestaat voornamelijk uit informele bebouwing in een groene setting, bestaande uit losstaande en gevarieerde woningen met groene tuinen. De welstandsnota typeert dit gebied als lintbebouwing. Op circa 65 meter ten noorden van het besluitgebied loopt de spoorlijn tussen Deventer en Holten.
In afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2 is met een luchtfoto en een straatbeeld vanaf de hoek van de Begraafplaats en Looweg de bestaande situatie in het besluitgebied weergegeven. Het gebied met de beoogde woningen is aangegeven met de rode contour. De gronden waarop de regels voor gewasbeschermingsmiddelen gelden zijn met een blauwe contour aangegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto besluitgebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie besluitgebied (Bron: Google Maps, juni 2023) |
Zoals in het voorgaande hoofdstuk reeds is benoemd, bestaat de planontwikkeling uit de realisatie van 16 woningen. De woningen zijn verdeeld over de volgende typen:
Het plan voorziet, dankzij de variatie in woningtypen, in huisvesting voor meerdere doelgroepen. Dit is verder uitgewerkt in de Nota van Uitgangspunten. De rijwoningen betreffen huurwoningen waarmee met name starters en alleenstaanden worden bediend. 4 woningen zijn sociale huurwoningen en 4 woningen zijn middeldure huur. De middeldure huurwoningen zijn tevens levensloopbestendig. De andere woningen worden in de koopsector ondergebracht en bedienen woningzoekenden in het duurdere segment. Voor de boerderijwoningen geldt dat deze levensloopbestendig zijn. De doelgroepen zijn vastgelegd in de anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Deventer.
In het besluitgebied worden verschillende wadi's aangelegd voor de waterhuishouding. De gronden tussen de woonkavels en de Looweg worden overgedragen aan de gemeente Deventer.
De gemeente Deventer heeft in een Nota van Uitgangspunten (hierna: NvU) de basis gelegd voor voorliggend omgevingsplan. Voor het plan zijn drie ambities meegegeven die hieronder kort worden toegelicht.
De eerste ambitie is om (het dorpse karakter van) de Looweg door te zetten. Bij lintbebouwing, bebouwing langs een historische uitvalsweg varieert in kavelgroottes en breedte, in bebouwingtypologie en de positie van de bebouwing op de kavel. Deze typering wordt doorgezet waardoor het nieuwe stuk langs de Looweg op een logische manier aansluit bij het bestaande dorp. Ook de architectonische uitwerking volgt dit thema van variatie.
De tweede ambitie is het creëren van een nieuw erf als afronding van het dorp en om de overgang naar het landschap te benadrukken. Voor dit erf zijn verschillende randvoorwaarden van toepassing, waaronder het ontwerpen van één gemeenschappelijk erf, met meerdere gebouwen waaronder een pronkwoning als hoofdgebouw. Het erf ligt op enige afstand van de bestaande lintbebouwing en de uitritten zijn smal om het groene karakter van de Looweg te behouden. De parkeerplaatsen zijn compact, voorzien van halfverharding en omgeven door hagen/streekeigen beplanting. Ook het erf zelf is omgeven door streekeigen groen en de beplanting op het erf moet van ecologische waarde zijn.
De derde ambitie is het versterken van groen. Zoals hierboven genoemd worden verschillende maatregelen toegepast om dit te bereiken. De landschappelijke waarden (zoals het groene karakter van de Looweg of de overgang van de dorpse bebouwing naar het landelijk gebied) moeten terugkomen in het ontwerp. Door middel van groene erfafscheidingen, een groene buffer tussen de lintbebouwing en het nieuwe erf en het aanleggen van groene tuinen moet deze ambitie concreet worden gemaakt.
In afbeelding 2.3 is een inrichtingsschets met de beoogde indeling van het besluitgebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3: Inrichtingsplan toekomstige situatie (Bron: GroenAdviesbureau H.A. ten Have) |
Uit het inrichtingsplan (zie Bijlage 1) blijkt dat de uitgangspunten uit de NvU zijn uitgewerkt in het ontwerp. Zo is de bebouwing in lijn met de overige lintbebouwing aan de Looweg gesitueerd, waarbij verschillende kavelgroottes zijn ontworpen. In het besluitgebied is een pronkwoning ontworpen met daarin drie boerderijwoningen. De uitritten op de Looweg zijn smal aangelegd met op het erf compacte parkeerplaatsen met halfverharding en omgeven door hagen. Ook rondom het erf zijn hagen aanwezig en er is voorzien in een strook met streekeigen beplanting aan de linkerzijde van het besluitgebied.
Het besluitgebied ligt binnen de begrenzing van het "Omgevingsplan gemeente Deventer". Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit planologische regels uit bestemmingsplannen, Rijksregels (bruidsschat) en planologische regels uit gemeentelijke verordeningen. Deze paragraaf behandelt de planologische situatie zoals vastgelegd in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de laatste subparagraaf wordt ingegaan op onderdelen van het voornemen die in strijd zijn met het geldend planologisch regime.
Ter plaatse van het besluitgebied geldt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", dat op 1 maart 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer. Omdat dit bestemmingsplan is opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan wordt nog gesproken over 'bestemmingen' in plaats van 'functies'.
In afbeelding 2.4 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het besluitgebied is hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen.
![]() |
Afbeelding 2.4: Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: Regels op de kaart) |
Het besluitgebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en drie archeologische dubbelbestemmingen.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn voornamelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.
Archeologie
Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Bij een bouwaanvraag geldt dat de aanvrager verplicht is een archeologisch rapport te overleggen indien het te realiseren bouwwerk de in de dubbelbestemming aangegeven oppervlaktegrens benodigd voor de bodemingreep overschrijdt.
De bruidsschat bestaat uit verschillende onderdelen. Een van de onderdelen die in voorliggend geval relevant is, zijn regels over bouwwerken, open erven en terreinen (afdeling 22.2 van het omgevingsplan). Voorbeelden hiervan zijn regels over het bouwen van bouwwerken (artikel 22.5), aansluiting op distributienet voor elektriciteit (artikel 22.8) en bereikbaarheid voor hulpdiensten (artikel 22.14).
In voorliggend geval zijn de volgende lokale verordeningen relevant: de Verordening fysieke leefomgeving, hemelwaterverordening en het Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026.
Verordening fysieke leefomgeving
In de Verordening fysieke leefomgeving zijn (onderdelen van) diverse andere verordeningen opgenomen zodat er één verordening ontstaat met regels uit de fysieke leefomgeving die geïntegreerd kan worden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Voorbeelden zijn de APV, Bouwverordening en de Verordening Bodembescherming. Regels voor wat betreft ondergrondse infrastructuur (hoofdstuk 7) en wegen en water (hoofdstuk 8) komen in Hoofdstuk 6 van deze toelichting nader aan bod.
Hemelwaterverordening
De Verordening fysieke leefomgeving is ten aanzien van het aspect water aangevuld met de hemelwaterverordening. De toevoeging bestaat uit een verbod op het lozen van grond- en hemelwater op het druk- en openbare riool (artikel 8.2.2 en 8.2.3) en een verplichting van waterberging op eigen terrein (artikel 8.2.4). In paragraaf 6.16 van deze toelichting wordt nader ingegaan op deze aspecten.
Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026
In het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (GRP) geeft de gemeente Deventer aan hoe zij omgaat met haar drie zorgplichten voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. Vanuit het GRP zijn regels opgesteld in het omgevingsplan. Deze regels zijn opgenomen in de hemelwaterverordening.
Het voornemen voorziet in de realisatie van 16 woningen op agrarische gronden zonder bouwvlak. Wat betreft de regels uit de bruidsschat en de lokale verordeningen wordt gesteld dat het voornemen hieraan voldoet. Op enkele aspecten zoals water wordt in Hoofdstuk 6 nader getoetst. Van strijdigheid is echter geen sprake. Uit het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" ontbreken echter zowel de bouw- als gebruiksmogelijkheden om dit voornemen mogelijk te maken, waardoor een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk is. Voorliggende motivering op het wijzigingsbesluit voorziet in het gewenste juridische planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren.
Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het participatieproces en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Deventer 'Participatie bij Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en Omgevingsplan' (conform art. 10.2 Omgevingsbesluit). Aangegeven wordt hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Bij wijziging van het omgevingsplan is participatie verplicht. Als initiatiefnemer niet aan participatie heeft gedaan, weet de gemeente niet hoe de omgeving over het initiatief denkt. De 'participatieladder' bestaat uit verschillende niveaus van participatie. Een hogere trede op de participatieladder betekent dat inwoners meer invloed hebben op het beleidsproces en vraagt andersom een toenemende inhoudelijke openheid van de overheid.
![]() |
Afbeelding 3.1: Participatieladder |
Initiatiefnemer heeft een verslag gemaakt van de gevoerde participatie. Dit verslag staat in Bijlage 2. Hieronder wordt een samenvatting van dit verslag gegeven.
Op 16 september 2022 is een inloopavond georganiseerd. De ontwerper en de initiatiefnemer hebben het voorlopige schetsplan gepresenteerd en toegelicht. Bij de avond waren ongeveer 100 aanwezigen. Velen hebben gebruikt gemaakt om schriftelijk hun belangstelling en waardering uit te spreken. De periode na deze avond is gebruikt om het plan verder uit te werken met een stedenbouwkundige, een landschapsontwerper, de woningbouwvereniging en de Gemeente Deventer.
Op 11 juli 2024 is een presentatie gegeven aan buurtbewoners van het voorlopig ontwerpplan. Hier was ook de woningbouwvereniging en een ambtenaar van de gemeente Deventer aanwezig. Op deze avond zijn vragen gesteld over de planning, verkeershinder door bouwverkeer, verkeersveiligheid (uitzicht bij het in- en uitrijden van de Sportlaan). Ook zijn vragen gesteld aan de woningbouwvereniging over de mogelijkheid om voorrang te geven aan potentiële huurders uit het dorp Bathmen. De tijdens de avond (en later per mail) gestelde vragen zijn naar tevredenheid van aanwezigen beantwoord. Bewoners van 8 woonadressen hebben gebruik gemaakt van de uitnodiging. Middels een brief hebben 5 adressen afgezegd om deel te nemen aan deze bijeenkomst. Zij wensten geen kennis te nemen van het plan. Ook op een tweede persoonlijke uitnodiging is niet gereageerd.
Op 8 oktober 2024 is een bijeenkomst georganiseerd om alsnog in gesprek te komen met de bewoners die niet op de eerder belegde avond aanwezig wilden zijn. Bewoners van 4 adressen waren aanwezig. Van twee adressen lieten de bewoners weten positief te zijn over het plan. Van twee andere adressen lieten de bewoners weten niet van tevoren op de hoogte te zijn gesteld van het plan en niet te kunnen instemmen met het voornemen.
In deze paragraaf wordt ingaan op de wijze waarop andere overheden (Rijksoverheid, provincie en waterschap) en andere stakeholders zijn meegenomen in het vooroverleg. Uit dit overleg moet blijken of er hogere belangen zijn gediend en/of er specifieke aandachtspunten zijn ten aanzien van het voornemen.
Rijk:
Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Provincie:
Het plan is voor vooroverleg aan de provincie Overijssel aangeboden. De provincie stelt vast dat dit plan in haar ruimtelijk beleid past. Een voortzetting van de 'dorpse' lintbebouwing en een 'zachte' overgang van dorp met platteland is goed terug te zien in het ontwerp. De provincie heeft aangegeven dan ook geen belemmeringen te zien wanneer dit plan in deze vorm in procedure wordt gebracht. Ook is hiermee het ambtelijk vooroverleg afgerond.
Waterschap:
Het plan is voor vooroverleg aan het waterschap Rijn en IJssel ingediend. Het waterschap heeft geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen het plan.
Veiligheidsregio:
Het plan is voor vooroverleg aan Veiligheidsregio IJsselland aangeboden. In haar advies adviseert de Veiligheidsregio een kinderdagverblijf uit te sluiten in voorliggend plan: 'een kinderdagverblijf is een zeer kwetsbaar object. Wanneer een kinderdagverblijf op deze locatie ontwikkeld zou worden, dan zijn er vanwege de nabijheid van het spoor maatregelen vereist. Voor de woningen worden geen aanvullende maatregelen genomen. Er is dus geen extra bescherming.' Op basis van het advies van de Veiligheidsregio zijn de regels voor een kinderopvang uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet opgenomen in voorliggend TAM-Omgevingsplan.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar gemotiveerd van kunnen afwijken en anderzijds instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.
De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist.
De Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de toetsing aan de ladder worden beide onderdelen van de Ladder meegenomen:
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijk gebied' en een 'stedelijke ontwikkeling'.
Stedelijk gebied is het samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur. Het betreft het samenstel van bebouwing dat in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten.
Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen”.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is:
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling") is niet nader gedefinieerd. In de praktijk speelt daarom regelmatig de vraag, hoe bepaald moet worden wanneer woningen één woningbouwlocatie vormen. Er is sprake van één woningbouwlocatie als er tussen de te realiseren woningen, ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. Uit de jurisprudentie volgt dat daarvoor onder meer betekenis toekomt aan de onderlinge afstand tussen de woningen.
In voorliggend geval is sprake van een toevoeging van 16 woningen op één locatie. Deze ontwikkeling wordt hiermee als een 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt.
Is er sprake van stedelijk gebied?
Voor de definitie van stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie uit het Bkl: 'het samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur. Het betreft het samenstel van bebouwing dat in een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is toegelaten'. Het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van het stedelijk gebied is geen onderdeel van het stedelijk gebied in het Bkl.
In het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Deventer, 1e herziening” heeft het - thans onbebouwde - besluitgebied een agrarische bestemming die bebouwing ten behoeve van wonen niet mogelijk maakt. Het besluitgebied wordt overeenkomstig de agrarische bestemming gebruikt. Gezien de bestemming kan het gebied ook niet worden beschouwd als bij een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen of infrastructuur. Op grond van jurisprudentie (o.a. ABRvS 29 april 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1340) moet gelet op dit gegeven geoordeeld worden dat het besluitgebied niet kan worden aangemerkt als stedelijk gebied.
Als een gebied op grond van de planologische mogelijkheden niet als stedelijk gebied kan worden aangemerkt, kunnen omstandigheden als bijvoorbeeld de situering van het besluitgebied aansluitend aan bebouwing er in beginsel niet toe leiden dat een gebied toch als stedelijk gebied moet worden aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 (r.o. 10.2). Er is ook geen reden om in dit geval een uitzondering te maken op dit uitgangspunt want het besluitgebied wordt namelijk niet aan alle zijden omsloten door stedelijk gebied. Aan één zijde grenst het besluitgebied immers aan gronden met een agrarische bestemming. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het besluitgebied een nieuw beslag legt op de ruimte.
Tussenconclusie
Nu er sprake is van een woningbouwontwikkeling met 16 woningen betekent dit dat er sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing.
Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of er regionale afstemming nodig is.
Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Voordat de behoefte in beeld kan worden gebracht, moet ten eerste duidelijk zijn wat het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de ontwikkeling betreft. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is voor de woningen beperkt tot de gemeente Deventer en in het bijzonder Bathmen, omdat het plan in de lokale behoefte voorziet.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Bij de toetsing is het van belang te constateren dat er sprake is van een behoefte c.q. vraag naar de geplande ontwikkeling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Naast de kwantitatieve behoefte (in aantallen), die bepaald wordt met woning-/zorgbehoefteprognoses, kan ook de kwalitatieve behoefte een rol spelen. Zo kan er bijvoorbeeld voornamelijk behoefte zijn aan een specifieke woontype of -milieu.
In Deventer en overige gemeenten in 'West-Overijssel' worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau met elkaar afgestemd. De betrokken gemeenten en provincie hebben in 2021 de Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 vastgesteld. Hierin staan de gezamenlijke ambities en een visie op wonen voor de regio. De regio bestaat uit elf gemeenten in West-Overijssel: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle. Daarnaast bestaat deze regionale afstemming onder meer uit het maken van woningbouwafspraken, waarbij op basis van de kwalitatieve vertaalslag op projectniveau naar type de kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. op lokaal niveau wordt gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit.
Kwantitatieve behoefte
In de regionale Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 zijn de volgende ambities opgenomen:
In tabel 1 en 2 is de plancapaciteit en de behoefte weergegeven.
![]() |
Het aantal huishoudens in Deventer is de afgelopen jaren sterk gegroeid en zal ook in de toekomst blijven toenemen. In de Woonvisie Deventer 2024 staat dat in de periode van 2021 tot 2035 Deventer 7.000 woningen nodig heeft om te kunnen blijven voorzien in de lokale behoefte. De voorziene groei leidt tot bijna 52.000 huishoudens in 2035. Om ook de voorzieningen, werkgelegenheid en onderwijs in stad en de dorpen de komende jaren op peil te houden, is naast de autonome bevolkingsontwikkeling ook een extra groei wenselijk. Er wordt van 4.000 extra woningen uit gegaan voor het sociaaleconomisch versterken van Deventer door het verjongen en versterken van de arbeidsmarkt.
In totaal wordt dus uit gegaan van een nieuwbouwopgave van 11.000 woningen tot 2035, waarvan 1.000 woningen in de dorpen gerealiseerd zullen worden.
Een belangrijke pijler voor de woningbouwopgave zoals opgenomen in de Woonvisie Deventer 2024 is het woningmarktonderzoek van KAW van november 2021. Uit dit onderzoek komen de volgende hoofdpunten naar voren:
Het woningbouwprogramma voor Bathmen is in aanvulling op de Woonvisie Deventer tegelijk met het besluit inzake Wonen en Voorzieningen 'Ambitie verjongen en versterken arbeidsmarkt' vastgesteld (december 2021). Het betreft het document “Routekaart Bathmen Wonen en Voorzieningen”.
In deze routekaart is tot 2035 een woningbouwopgave van ongeveer 650 woningen berekend voor Bathmen. Daarmee wordt voorzien in de lokale woningbehoefte én in de ambitie voor een extra inwonersgroei van Bathmen naar maximaal 7.500 in 2035.
De omvang van de lokale woningbehoefte hangt samen met de bevolkingsgroei, het huidige woningtekort, de huishoudensverdunning en de migratie. De lokale woningbehoefte van Bathmen van 2020 en 2030 ligt tussen de 160 en 200 woningen. Het aantal inwoners groeit daarmee met 300 tot 400 inwoners tot 2030 en tot 2035 met ongeveer 500 inwoners (rekening houdend met de (landelijk) afvlakkende huishoudensgroei na 2030).
Bathmen heeft in de Dorpsagenda de ambitie om extra te groeien naar maximaal 7.500 inwoners in 2035. Boven op de lokale groei van 500 inwoners is een extra groei van ongeveer 1.000 inwoners gewenst. Voor die 1.000 inwoners zijn ongeveer 400 extra woningen.
Voorliggend plan gaat uit van de realisatie van in totaal 16 woningen op een uitbreidingslocatie in Bathmen. Concreet gaat het om:
Tussenconclusie
Met het voornemen wordt een bijdrage geleverd aan de aantoonbare woningbouwbehoefte voor Bathmen en de gemeente Deventer. Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten woningaantallen passen binnen de in de regionale woningbouwprogrammering opgenomen woningaantallen voor de gemeente Deventer en Bathmen in het bijzonder, en dat hiermee de kwantitatieve behoefte is aangetoond.
Kwalitatieve behoefte
In de gemeentelijke Woonvisie Deventer 2024 worden de opgaven tot en met 2035 genoemd. Ook ten aanzien van de kwalitatieve behoefte is het besluit van de raad in het kader van Wonen en Voorzieningen 'Ambitie verjongen en versterken arbeidsmarkt' inmiddels van toepassing. Voor de stad en per dorp wordt een voorstel gedaan voor een woningbouwopgave (in kwantiteit en kwaliteit) wat past bij de ambitie. In deze opgave wordt ingegaan op de hoeveelheid sociale huur, op de categorieën koopwoningen, en hoe de doelgroep jongeren en jonge gezinnen wordt bediend. Ook is er aandacht voor de verschillende vormen van woonzorg. Voor dit laatste onderwerp wordt er een aparte visie opgesteld in een separaat traject en besluitvorming. De resultaten van deze visie zullen worden verwerkt of aangehaald in het woningbouwprogramma.
Behalve dat de gemeente in de gaten houdt dat er voldoende sociaal aanbod is, gaat de aandacht uit naar de kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid van de woningen.
Deventer verwacht woningen van goede kwaliteit voor de inwoners met een variatie in huurprijzen die aansluiten bij de inkomens en woonvraag. De vraag komt steeds meer vanuit de kleine huishoudens. Alleenstaanden en ouderen zijn een groeiende doelgroep. Dit vraagt om een meer gevarieerd woningaanbod. Maatwerk en flexibiliteit is nodig om woningen, passend bij elk budget en levensfase te kunnen bieden. Door goede spreiding en variatie van segmenten over de wijken, biedt Deventer daarbij zoveel mogelijk keuze en geven ze de ongedeelde samenleving vorm.
Om de beschikbaarheid van de sociale voorraad te bevorderen, onder andere voor starters, zet Deventer in op doorstroming. De gemeente wil mensen de kans bieden een stap op de woningmarkt te maken door toevoeging van duurzame koopwoningen in de segmenten sociale koop hoog, middeldure koop en het middeldure huursegment. Hiermee wil Deventer tegelijkertijd de groep middeninkomens bedienen. Voor deze doelgroep is de toegang tot de sociale huursector ingeperkt. Vanwege de strengere hypotheekregels zijn de mogelijkheden om te kopen echter ook beperkt. Deventer vindt het verder belangrijk dat wonen betaalbaar blijft en dat de woningen bereikbaar blijven voor de doelgroep. Energielastenreductie wordt als een belangrijk middel gezien om de betaalbaarheid te bevorderen. Duurzame woningen beperken de stijging van toekomstige woonlasten van de bewoner.
In de “Routekaart Bathmen Wonen en Voorzieningen” wordt de kwalitatieve behoefte als volgt omschreven. Bij het bepalen van de soort woningen dat er gebouwd wordt, wordt onderscheid gemaakt naar woningen voor de lokale woningbehoefte en woningen waarmee wordt ingezet op de extra groei.
Voor de lokale woningbehoefte (maximaal 250 woningen) staan twee uitgangspunten voorop:
Daarnaast zal een deel van het programma (ongeveer 20%) op gezinnen gericht zijn. Die is beperkter in omvang omdat er voor die categorie al een ruim aanbod is en het aantal gezinnen met kinderen vanuit de lokale behoefte nauwelijks toeneemt.
Dit programma is gericht op die woningtypen waarvan in de bestaande woningvoorraad onvoldoende aanbod is om te voorzien in de lokale woningbehoefte in de komende jaren. Een aandeel van 40% nieuwbouw voor ouderen lijkt veel, maar het gaat daarbij om 60 tot 80 woningen die tot 2030 toegevoegd worden aan de ruim 1.850 woningen in Bathmen.
Om een indicatie te krijgen van de opbouw van het woningbouwprogramma voor de lokale behoefte is per doelgroep een inschatting gemaakt van de gewenste prijscategorie. Dat is vertaald in de verdeling over de prijsklassen.
![]() |
Het aantal kleinere huishoudens zal de komende jaren toenemen door de vergrijzing en door de individualisering van de samenleving. De bestaande woningvoorraad in het dorp kenmerkt zich door ruime, grondgebonden woningen. Door het toevoegen van kleinere woningen tussen de 50 en 80 m2 ontstaat een meer gedifferentieerd aanbod dat aansluit bij de demografische ontwikkelingen en de lokale woningbehoefte. Bij kleinere woningen wordt vaak gedacht aan appartementen, maar omdat dat niet altijd aansluit bij de behoefte van het dorp kan ook gedacht worden aan andere typen woningen, bijvoorbeeld grondgebonden rijwoningen. Belangrijk is de levensloopbestendigheid van de kleinere woningen, zodat ze geschikt zijn of eenvoudig geschikt te maken zijn voor meerdere levensfasen.
In Bathmen neemt het aantal ouderen (75+) tot 2030 flink toe en daarmee het aantal ouderen met een chronische aandoening en mobiliteitsbeperkingen.
Daarnaast ligt er een opgave in het toevoegen van geclusterde woningen die geschikt zijn voor (groepen) ouderen. Deze woningen vallen niet in de categorie woonzorg. Het idee hierachter is dat ouderen die hier kleiner willen wonen dit in levensloopbestendige woningen kunnen doen waardoor zelfstandig wonen langer mogelijk is. De veelal grotere gezinswoningen die men achterlaat komen dan weer beschikbaar voor de doorstroming.
Het gaat niet lukken het gehele programma voor jongeren en ouderen in de kern nabij het centrum te realiseren. Dat betekent dat ook in de nieuwe woonwijken ook voor deze groepen gebouwd moet worden.
Voor een aantal doelgroepen willen we nieuwbouw via collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) realiseren. Gedacht wordt aan groepen van ouderen en startende jongeren die gezamenlijk de opdracht geven voor de bouw van hun eigen woning. Op die manier kunnen ze zelf bepalen hoe hun woning eruit komt te zien. Inzet voor Bathmen is 25% particulier opdrachtgeverschap, zowel als CPO als individuele bouwkavels. Passend bij de groene en dorpse kwaliteit in Bathmen ligt dit hoger dan het streefaandeel van 15% die voor de hele gemeente in de gemeentelijke Woonvisie is vastgesteld.
Het programma voor de extra groei (ongeveer 400 woningen) zal zich vooral richten op gezinnen. Aantrekkelijk aanbod waarmee huishoudens van buiten de kern Bathmen aangetrokken kunnen worden zit vooral in het ruim, groen en dorps wonen in combinatie met de gunstige ligging langs de A1. Dit programma bestaat vooral uit eengezinswoningen, voor het grootste deel in de koop (middelduur en duur).
Bij de realisatie van een nieuwbouwwijk zal een deel van het programma ook bestaan uit sociale en middel dure huurwoningen. Net als alle andere nieuwbouwwijken in de gemeente draagt dat bij aan het uitgangspunt van een ongedeelde samenleving: met een gemengde bevolkingssamenstelling (voor nieuwe uitbreidingslocaties is het uitgangspunt 25% sociale huur).
Het woningbouwprogramma voor het aantrekken van extra inwoners is als volgt opgebouwd:
Een deel van de koopwoningen zal als particulier opdrachtgeverschap (vrije bouwkavels) gebouwd worden.
Het voorliggende plan voorziet in een gemengd programma van grondgebonden woningen. Zoals eerder benoemd komen er 3 vrijstaande woningen, 2 twee-onder-een-kap woningen, 8 rijwoningen, bestaande uit 4 sociale huurwoningen en 4 middeldure huurwoningen die levensloopbestendig zijn, en 3 woningen onder de NHG-grens en ook levensloop bestendig. Dit programma speelt in op de ambities, zoals de doelstelling van 40% voor jongeren en 40% voor ouderen, die in de woonvisie en routekaart zijn geformuleerd en voorziet daarmee in de kwalitatieve woningbehoefte.
In paragraaf 4.5.5 wordt nader ingegaan op de passendheid van voorliggend plan in het kader van de gemeentelijke woonvisie. Hier wordt geconcludeerd dat voorzien wordt in de kwalitatieve woningbouwbehoefte.
Bouwen buiten bestaand stedelijk gebied
In de Dorpsagenda Bathmen 2035 is de ambitie opgenomen om te geleidelijk groeien naar zo'n 7.000 tot 7.500 inwoners in 2035 (inclusief het buitengebied) en daarmee de vitaliteit te behouden en te versterken. Dat zijn 1.000 tot 1.500 inwoners meer dan nu. Die groeiambitie is duidelijk hoger dan de eigen groei en daarvoor zullen dan ook huishoudens, vooral gezinnen, van buiten Bathmen moeten komen. In de “Routekaart Bathmen Wonen en Voorzieningen” is dit vertaald naar een woningbouwopgave van ongeveer 650 woningen tot 2035. Daarmee wordt voorzien in de lokale woningbehoefte én in de ambitie voor een extra inwonersgroei van Bathmen naar maximaal 7.500 in 2035. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Bathmen staan nu ruim 1.850 woningen.
De huidige woningbouw op locatie Bathmense Enk fase 3 wordt gerekend als een inhaalslag voor de autonome groei van vóór 2020. Daarnaast zijn er op dit moment plannen in de maak voor enkele locaties binnen de kern van Bathmen. Dit aantal zal in totaal tussen de 50 en 100 liggen. Naast de nu bekende locaties is het aannemelijk dat er binnen de bebouwde kom in de komende 15 jaar meer mogelijkheden voor een functieverandering naar wonen komen. Een inschatting is dat de nu bekende locaties samen met toekomstige locaties ongeveer 150 woningen binnen de bebouwde kom kunnen opleveren. Dit aantal is gereserveerd omdat deze locaties dichter bij voorzieningen liggen dan locaties buiten de bebouwde kom en dus kwalitatief meer kunnen bijdragen aan de ambitie.
Buiten de bebouwde kom zijn er nog locaties nodig voor ongeveer 500 woningen tot 2035 (de totale opgave van maximaal 650 woningen minus de inschatting van 150 woningen binnen de kern). Voor een dorp is een gemiddelde van rond 25 woningen per hectare een gangbare dichtheid om in deze fase mee te rekenen. Voor de 500 woningen is 20 hectare nodig buiten de bebouwde kom.
De vrije ruimte in het dorp is beperkt en niet van die omvang, zonder het dorpse en groene karakter teniet te doen, om te voorzien in de totale behoefte. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Bathmen kan dus niet volledig worden voorzien in de behoefte aan woningen. Het besluitgebied aan de Looweg is één van de locaties (buiten het bestaand stedelijk gebied) waar fysieke ruimte is om een deel van deze behoefte aan woningen te kunnen realiseren. Overigens wordt in de Routekaart Bathmen Wonen en Voorzieningen de locatie aan de Looweg bestempeld binnen de bebouwde kom omdat het bord 'bebouwde kom' ongeveer 150 meter oostelijker staat. In bovenstaande onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt dus uitgegaan van een locatie buiten bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Hiermee voldoet het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het beleid dat in dit geval van toepassing is betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Hierna worden de lagen nader toegelicht.
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 4.9 (Onderbouwing ruimtelijke kwaliteit) en artikel 4.14 (Woonafspraken) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 4.5 - Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling vind plaats op een locatie die grenst aan het bestaande bebouwde gebied van het dorp Bathmen, in de gemeente Deventer. Zoals tevens in paragraaf 4.1.2.2 benoemd, is de vrije ruimte in Bathmen beperkt en niet van die omvang om te voorzien in de woningbehoefte zonder dat daarmee het dorpse en groene karakter van Bathmen in het geding komt. De mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik in het bestaand bebouwd gebied zijn daarmee optimaal benut. Overigens wordt het besluitgebied in de Routekaart Bathmen Wonen en Voorzieningen bestempeld binnen de bebouwde kom omdat het bord 'bebouwde kom' ongeveer 150 meter oostelijker staat.
In verband hiermee is het voorliggende omgevingsplan in overeenstemming met artikel 4.5 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.9: Onderbouwing ruimtelijke kwaliteit (lid 1)
Omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.9 van de Omgevingsverordening Overijssel
In de hierop volgende paragrafen blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken, hoe toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel, dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en Catalogus Gebiedskenmerken.
Artikel 4.14 - Woonafspraken
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals reeds vermeld wordt met voorliggend voornemen 16 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De behoefte aan de woningen is reeds aangetoond in paragraaf 4.1.2.2 en in paragraaf 4.5.5 wordt deze behoefte eens te meer aangetoond aan de hand van de Woonvisie Deventer (2024). Op deze plaats wordt geconcludeerd dat dit voornemen in overeenstemming is met artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het besluitgebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.2. Het besluitgebied is hierop aangeduid met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 4.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken"
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.
Toetsing aan Ontwikkelingsperspectieven
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering en transformatie om de woon- en werklocaties aantrekkelijk te houden. Met het voornemen wordt hier een bijdrage aangeleverd. Het dorpse karakter van de Looweg zal ter plaatse van de locatie worden doorgezet. De bebouwingtypologie en de positie van de bebouwing op de kavel met bijzondere woonmilieus zorgt ervoor dat het nieuwe stuk langs de Looweg op een logische manier aansluit bij het bestaande dorp. Door het toevoegen en aanvullen met nieuwe bomen wordt het laankarakter doorgezet. Op deze wijze wordt het gebied in de dorpsrandzone als overgangsgebied tussen dorp en buitengebied versterkt.
De woningen zullen natuurinclusief worden gebouwd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de biodiversiteit. Ten slotte draagt de ontwikkeling bij aan aan energieneutraliteit en klimaatbestendigheid. De inrichting van het besluitgebied is, door onder andere duurzaam ruimtegebruik, erop gericht om de leefomgeving er één te laten zijn waar het prettig wonen is en die voor toekomstige generaties de moeite waard is. Het voorkomen van hittestress en ruimte bieden voor voldoende waterberging zijn aspecten die hierbij horen.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling passend is binnen het geldende Ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie op basis van de gebiedskenmerken wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kan blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het besluitgebied. Hierna wordt ingegaan op de 'Natuurlijke laag', 'Stedelijke laag' en de 'Laag van beleving'.
Natuurlijke laag
Het besluitgebied is in de 'Natuurlijke laag' aangemerkt met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven. Het besluitgebied betreft de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
“Dekzandvlakte en ruggen”
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing aan de Natuurlijke laag
De hoogteverschillen ter plaatse zijn niet of nauwelijks meer waarneembaar. De ontwerpuitgangspunten voor het besluitgebied bestaan voornamelijk uit het doorzetten van de bestaande kenmerken van de Looweg. Het komen tot een informele overgang naar het buitengebied, het doorzetten van de bestaande groenstructuur en infrastructuur en het inpassen van het besluitgebied met streekeigen beplanting zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Geconcludeerd wordt dat het plan in voldoende mate rekening houdt met de uitgangspunten uit de Natuurlijke Laag.
Stedelijke laag
Het besluitgebied is aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu'. Zie hiervoor afbeelding 4.4, waarin de ligging van het besluitgebied met de blauwe contour is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. Wonen, werken en voorzieningencentra zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Nieuwbouwwijkjes bij kleinere plaatsen zijn niet altijd afgeronde eenheden, omdat de bouwopgave daarvoor te klein was.
Vaak is er een buurtje aangeplakt aan de oudere bebouwingsstructuur, zonder relatie met de oorspronkelijke structuur van het dorp of het voormalige agrarische cultuurlandschap.
Toetsing aan de Stedelijke laag
Het besluitgebied wordt ontwikkeld tot een woonfunctie, waarbij qua bebouwing en inrichting een relatie wordt gelegd met de directe omgeving. Het voornemen past zowel binnen de omgeving en de stedelijke laag.
Laag van beleving
Het besluitgebied is aangemerkt met 'donkerte'. Zie hiervoor afbeelding 4.5, waarin de ligging van het besluitgebied met een rode contour is aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.5: Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing aan de Laag van beleving
Met de toevoeging van 16 woningen op een onbebouwd perceel neemt de toename van het gebruik van (kunst)licht logischerwijs toe. Ten aanzien van donkerte kan een nuancering worden aangebracht. De gehele kern Bathmen is van deze laag is voorzien. Van daadwerkelijke donkerte is geen sprake binnen het dorp. Met het voornemen wordt een nieuwe dorpsrand en overgang naar het landschap gemaakt. Het besluitgebied draagt bij aan de versterking van de overgang tussen dorp en buitengebied. Een afname van donkerte is daarom op deze locatie verantwoord.
Het initiatief is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft haar beleid uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In de Waterschapsverordening (welke de Keur vervangt) staan regels vermeld waar iedereen zich aan moet houden. Op de Legger is zichtbaar waar specifieke regels van toepassing zijn.
In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat het waterschap daarbij wendbaar inspeelt op ontwikkelingen. Het waterschap voert haar beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin zij haar taken klimaatneutraal uitvoeren.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
Het besluitgebied is gelegen in deelgebied 'Schipbeek/Buurserbeek'. In deze planperiode gaat het waterschap samen met haar partners werken aan een meer klimaatrobuust watersysteem. Hierbij zoekt het waterschap samen met haar partners naar een betere balans tussen vasthouden, bergen, afvoeren en accepteren van water. Daarnaast werkt het waterschap samen aan een schoon en gezond watersysteem met watervoerende en stromende beken. Voor haar primaire taak streeft het waterschap naar verdere energiebesparing en werkt het waterschap circulair.
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is een groene inrichting van het besluitgebied een van de uitgangspunten voor de ontwikkeling. De groene inrichting en aanplant van enkele bomen zorgt voor minder hittestress en wateroverlast bij hevige neerslag. Daarnaast wordt rekening gehouden met een goede waterhuishouding door de parkeerplaatsen met halfverharding aan te leggen.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het Waterbeheerprograma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel.
In de Waterschapsverordening staan regels voor waterkeringen, watergangen en grondwater binnen het beheergebied van een waterschap. Zo staan er bijvoorbeeld regels in over water onttrekken, water lozen en andere activiteiten. Deze regels gelden voor iedereen. Soms is niet alleen de beek of dijk zelf beschermd, maar ook een strook grond er langs. Ook deze zones staan aangegeven in de Waterschapsverordening.
Per 1 januari 2024 zijn ook sommige rijksregels over lozingen vervallen. Deze regels van het rijk zijn nu in de Waterschapsverordening opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om lozingen op een oppervlaktewater van een waterschap of zuiveringtechnisch werk van een waterschap.
Op onderstaande kaart is de locatie van het besluitgebied op de Legger weergegeven met rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.6: Locatie besluitgebied op de Legger (Bron: Waterschap Rijn en IJssel) |
Zoals op bovenstaande afbeelding is te zien ligt het besluitgebied binnen het beperkingengebied van een watergang. Daarnaast is ook een leiding aanwezig.
Gelet op de locatie van de woningen wordt gesteld dat deze zich niet bevinden binnen het beperkingengebied. Het voornemen heeft dan ook geen nadelige invloed op de leiding en watergang.
In paragraaf 6.16 komt aan bod hoe bij dit voornemen uitvoering is gegeven aan het aspect water. In deze paragraaf wordt ook het resultaat van de ingevulde digitale watertoets uitgelicht. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat bij de ontwikkeling van het plan aan de regels uit de Waterschapsverordening wordt voldaan. Op voorhand zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen.
De energietransitie houdt niet op bij de gemeentegrens. Daarom werken overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders en maatschappelijke organisaties in 30 regio's samen aan een Regionale Energiestrategie (RES). De RES 1.0 van de regio Overijssel-West is in de zomer van 2021 vastgesteld door de gemeenteraden, Provinciale Staten en algemeen besturen van de waterschappen. In juni 2023 is een voortangsrapportage opgesteld om de uitwerking van de RES 1.0 na te gaan en als voorbereiding op de RES 2.0.
Door gemeenten is hard gewerkt aan het bepalen van de zoekgebieden en het opstellen van de bijbehorende kaders voor grootschalige opwek. Ondertussen is in bijna alle gemeenten dit beleid vastgesteld of op route gebracht voor besluitvorming in de gemeenteraad. Ook de provincie heeft invulling gegeven aan haar rol als bevoegd gezag bij grootschalige windprojecten door beleidskaders op te stellen en in gesprek te treden met gemeenten over beleidskeuzes en de rolverdeling bij de uitvoering.
Veel factoren beïnvloeden hoeveel zonne- en windenergie uiteindelijk gerealiseerd kan worden. Denk aan beperkingen in de ruimte, de mate waarin een locatie en de keuze voor zonne-en windenergie maatschappelijk geaccepteerd wordt en de beschikbaarheid van netcapaciteit. In de praktijk zullen niet alle projecten slagen. Daarom is het belangrijk dat de RES een zekere overprogrammering heeft. Het is van belang meer en/of grotere zoekgebieden aan te wijzen dan voor het behalen van de afgesproken doelstelling (1,8 TWh) ruimtelijk gezien strikt nodig is.
De verwachte productie van duurzame elektriciteit met grootschalige opwek in West-Overijssel is onvoldoende om in 2030 de afgesproken 1,8 TWh te halen. Circa 45% van het bod is gerealiseerd of in ontwikkeling, 55% moet nog worden ontwikkeld. De productie van zonne-energie ligt op schema waarbij zon-op-dak een forse voortgang boekt. Het aandeel wind blijft echter ver achter en dat heeft nadelige consequenties voor het netwerk, de leefomgeving en de doelstelling: vermindering van de CO2-uitstoot.
Er is nog veel winst te behalen met betrekking tot het hoekpunt systeemefficiëntie. In grote delen van West-Overijssel kunnen maatregelen voor systeemefficiëntie de haalbaarheid en betaalbaarheid van het RES-bod vergroten. Gemeenten en provincie spelen hier een belangrijke rol in. Zij kunnen beleidsmatig voorrang geven aan windprojecten of een combinatie van zon-wind-projecten en bijvoorbeeld zonnevelden met enkelgebruik niet langer toestaan.
De afgelopen periode is de richting bepaald voor de verdere uitwerking van het warmtedeel in de RES 2.0. Daarbij is geconcludeerd dat de met name de elektrificatie van de warmtevraag aanscherping nodig heeft. Verder wordt er op regionaal niveau gewerkt aan inrichting van de samenwerking in het kader van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) en de mogelijke ontwikkeling van een regionaal warmte(netwerk)bedrijf.
Het versnellen van de energietransitie is verankerd in beleidsstukken op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau. Wat betreft provinciaal beleid ligt het besluitgebied binnen de zone 'Uitsluitingsgebieden Windenergie' (zie onderstaande afbeelding). Wat betreft gemeentelijk beleid komt het thema energie naar voren in paragraaf 4.5.3 van deze toelichting.
![]() |
Afbeelding 4.7: Uitsnede kaart 'Windenergie' Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het opwekken van windenergie. Dit is ook niet toegestaan op basis van de Omgevingsvisie Overijssel. Het voornemen voorziet ook niet in het grootschalig opwekken van zonne-energie. Zoals in de Voortgangsrapportage echter te lezen is, is de huidige verhouding tussen zon- en windenergie uit balans en is een grootschalige toename van het aandeel zonne-energie daarmee niet wenselijk. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet strijdig is met de Regionale Energiestrategie voor Overijssel-West.
In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
De opgaven zijn in ambities omgezet en van mogelijke ontwikkelrichtingen per deelgebied voorzien. Het besluitgebied ligt in het buitengebied (zie onderstaande uitsnede, het zwarte vierkant) en is dus niet (expliciet) voor woningbouw aangewezen.
![]() |
Afbeelding 4.8: Ligging besluitgebied in het buitengebied van de gemeente Deventer (Bron: Gemeente Deventer) |
Het besluitgebied is gelegen in de gebiedscategorie “Oude Hoevenlandschap – laagte”. De omgevingsvisie sluit woningbouw niet op voorhand uit. Binnen dit type landschap is de functie wonen toegestaan. Daarnaast hebben binnen deze categorie de ambities “Méér wisselwerking tussen platteland en stad”, “Kwaliteitsimpuls op de Deventer schaal”, “Veilig en gezond leven” en “Duurzame toekomst” prioriteit, zoals is te zien in afbeelding 4.9.
![]() |
Afbeelding 4.9: Ambities en ontwikkelingsrichting voor het buitengebied van de gemeente Deventer (Bron: Gemeente Deventer) |
Voorliggende ontwikkeling geeft invulling aan een maatschappelijke meerwaarde voor het dorp Bathmen. Met de voorgenomen ontwikkeling geeft de veranderende locatie ook het nodige terug aan het dorp. Zoals:
Het voornemen sluit goed aan bij de ambities voor het deelgebied en sluit daarmee aan bij de gemeentelijke ambities. Geconcludeerd wordt sprake is van overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Deventer.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten (Omgevingswet artikel 2.16):
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De wet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van artikel 5.37 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Conclusie
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de wateraspecten. Het aspect water is nader uitgewerkt in paragraaf 6.16. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijke waterbeleid.
Deventer Energievisie
In maart 2024 heeft de gemeente de ‘Deventer Energievisie’ vastgesteld. Deze energievisie is een voortzetting van eerder beleid en gericht op klimaatmitigatie, dus het optimaal beperken van verdere opwarming van de aarde. Hierin zijn de doelen vertaald om in 2030 55% CO2 reductie te bereiken. Er is beschreven wat in de komende jaren gedaan wordt, waar de kansen en mogelijkheden liggen, voor welke grote uitdagingen afhankelijkheden zijn van anderen en van welke belangrijke vraagstukken nog onduidelijk is wat de beste aanpak is.
De Deventer energietransitie kent drie hoofddoelen:
Deventer Klimaatadaptatieprogramma
In 2021 is het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin staat beschreven hoe de gemeente zich wil wapenen tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde. Het plan richt zich op de gemeentelijke opgaven op het gebied van wateroverlast door extreme regenbuien, droogte en hittestress. De focus ligt daarbij op het stedelijk gebied oftewel de kernen in de gemeente Deventer binnen de bebouwde kom. Deventer moet van het Rijk in 2050 klimaatadaptief zijn. Dit betekent dat:
Bovenstaande strategische doelen zijn in het Klimaatadaptatieprogramma verder vertaald naar tactische doelen en maatregelen. Voor nieuwbouw zijn eisen opgenomen voor hemelwaterafvoer om wateroverlast te voorkomen.
Toetsing
Het aspect duurzaamheid en klimaatadaptatie is een onderdeel van de toets of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In paragraaf 5.3 wordt verder aan dit aspect getoetst. Op deze plek wordt gesteld dat de ontwikkeling van de woningen voldoet aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Deventer.
Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Toetsing
In paragraaf 6.8 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Op deze plaats wordt vermeld dat het voornemen past binnen de gemeentelijke werkwijze.
Inleiding
De Woonvisie Deventer 2024 'Samen bouwen aan goed wonen' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2024 en geeft aan waar het woonbeleid zich de komende 5 tot 10 jaar op richt. De Woonvisie gaat voor een deel (ambities, opgaven, rolneming) op in de Omgevingsvisie. De uitwerking krijgt een plek in het Volkshuisvestingsprogramma en in de twee gebiedsprogramma's voor Centrumschil en Keizerslanden.
Ambities
In de woonvisie zijn drie centrale ambities vastgelegd:
Woonopgaven
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de drie woonopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'voldoende, betaalbaar en divers', 'voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen' en 'duurzaam wonen'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke woonopgave zijn speerpunten geformuleerd.
Nieuwbouwopgave
De vraag naar woningen is groot. In de periode van 2021 tot 2035 heeft Deventer 7.000 woningen nodig om te kunnen blijven voorzien in de lokale behoefte. De voorziene groei leidt tot bijna 52.000 huishoudens in 2035. Daarbij wordt rekening gehouden met huishoudensgroei én inloop van het actuele woningtekort (ruim 1.500 woningen) tot 2035.
Om ook de voorzieningen, werkgelegenheid en onderwijs in stad en de dorpen de komende jaren op peil te houden, is naast de autonome bevolkingsontwikkeling ook een extra groei wenselijk. Er wordt van 4.000 extra woningen uit gegaan voor het sociaaleconomisch versterken van Deventer door het verjongen en versterken van de arbeidsmarkt.
In totaal wordt dus uit gegaan van een nieuwbouwopgave van 11.000 woningen tot 2035, waarvan 1.000 woningen in de dorpen gerealiseerd zullen worden. Dit is door de raad in december 2021 vastgesteld in de samenvattende routekaart 'wonen en voorzieningen, arbeidsmarkt versterken en verjongen!'.
Om te voorzien in de autonome behoefte moeten er tot 2030 jaarlijks minimaal 500 woningen netto toevoegen, daarna is dit ruim 400 per jaar. Om daarnaast ook de extra ambitie te verwezenlijken, zullen jaarlijks 300-400 extra woningen gerealiseerd moeten worden.
Woningbouwprogrammering
De nieuwbouwopgave is een grote opgave. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Om invulling te geven aan de woonbehoefte gaan we gemeentebreed uit van in ieder geval 30% sociale huur, 40% betaalbare koop en middenhuur en 30% duur. Dit sluit aan bij de afspraken uit de Woondeal West-Overijssel (2022).
Toetsing
Binnen het voornemen worden 16 woningen in het dorp Bathmen gerealiseerd. Kwantitatief gezien past het voornemen binnen de woningbouwopgave van 11.000 woningen tot en met 2035. Zoals eerder beschreven bestaat het voornemen uit diverse typen woningen. Vanwege de variatie in woningen voorziet het voornemen in woningen voor een mix aan doelgroepen. De rijwoningen betreffen huurwoningen voor met name starters en alleenstaanden. De andere woningen worden in de koopsector ondergebracht en zijn geschikt voor woningzoekenden in het duurdere segment. Door de variatie in type woningen en segmenten worden ook verschillende doelgroepen aangetrokken, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de gemengde bevolkingssamenstelling in Bathmen. Voorliggend plan speelt in op de behoefte aan ontwikkelruimte in de kleine kernen.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Toetsing
Binnen voorliggend omgevingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig omgevingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.
Bij het beoordelen van bouwplannen wordt aan de Welstandsnota getoetst. De 'Welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen.
Uit de Nota van Uitgangspunten blijkt dat het ontwerp van de te realiseren woningen aan moet sluiten bij de lintbebouwing aan de Looweg. Hieronder wordt nader ingegaan op het beleid uit de welstandsnota over lintbebouwing.
' Lintbebouwing'
De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In de stad Deventer gaat het onder meer om de Zwolseweg, de Brinkgreverweg en het oude dorpje Colmschate. In het geval van de Zwolseweg en de Brinkgreverweg gaat het om oude verbindingswegen met andere dorpen/steden. In de dorpen is vaak bij de kruispunten van (van oudsher) aanwezige doorgaande routes de eerste bebouwing ontstaan. Deze bebouwing breidde zich in lintvorm verder naar buiten uit. Veel van de bebouwingslinten zijn later opgenomen in nieuwe wijken (zoals Snipperling en Colmschate). Ook de kleine dorpjes in het buitengebied, zoals Loo en Lettele, vallen grotendeels onder deze categorie. Kenmerkend voor deze categorie zijn de open gebiedjes tussen en voor de bebouwing (de onbebouwde delen van de tuin en de onbebouwde percelen tussen de woningen).
In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en hebben naarmate ze dichterbij het buitengebied of in de dorpen zijn gelegen een steeds landelijker en soberder karakter. Dit komt tot uiting in asymmetrische indeling van gevels, traditioneel materiaalgebruik (steen/hout) en sober kleurgebruik.
Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering, kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving, welke vastgelegd zijn in het omgevingsplan.
Toetsing
Met het vormgeven van het bouwplan worden de welstanscriteria in acht genomen. Zoals blijkt uit het inrichtingsplan is in de positionering van de woningen aangesloten bij de lintbebouwing aan de Looweg. Bij de toekomstige aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aan de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota getoetst.
Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
In de Nota van Uitgangspunten, zoals beschreven in paragraaf 2.2, worden enkele landschappelijke waarden van het besluitgebied genoemd. Het gaat om het groene karakter van de Looweg of de overgang van de dorpse bebouwing naar het landelijk gebied. Deze landschappelijke waarden moeten terugkomen in het ontwerp. De uitritten op de Looweg zijn smal aangelegd met op het erf compacte parkeerplaatsen met halfverharding en omgeven door hagen. Ook rondom het erf zijn hagen aanwezig en er is voorzien in een strook met streekeigen beplanting aan de linkerzijde van het besluitgebied.
Zoals eerder beschreven betreft het besluitgebied betreft een open weiland aan de rand van de kern Bathmen. Bij het doorlopen van het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel is de 'natuurlijke laag' aan de orde gekomen (zie paragraaf 4.2.4.3). Het besluitgebied is aangemerkt met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. Geconcludeerd is dat het plan voldoende rekening houdt met de uitgangspunten uit de 'natuurlijke laag'.
Voor het overige wordt het besluitgebied niet gekenmerkt door bijzondere landschappelijke waarden. Geconcludeerd wordt dat de aanwezige landschappelijke waarden voldoende zijn meegenomen in het ontwerp.
In de Nota van Uitgangspunten (zie paragraaf 2.2) wordt de nadruk gelegd op het dorpse karakter van de Looweg. De stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten voor het besluitgebied bestaan voornamelijk uit het doorzetten van de bestaande kenmerken van de Looweg. Het komen tot een informele overgang naar het buitengebied, het doorzetten van de bestaande groenstructuur en infrastructuur en het inpassen van het besluitgebied met streekeigen beplanting zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het ontwerp: zo is de bebouwing in lijn met de overige lintbebouwing aan de Looweg gesitueerd, waarbij verschillende kavelgroottes zijn ontworpen. In het besluitgebied is een pronkwoning ontworpen met daarin drie boerderijwoningen. De uitritten op de Looweg zijn smal aangelegd met op het erf compacte parkeerplaatsen met halfverharding en omgeven door hagen.
Geconcludeerd wordt dat de aanwezige stedenbouwkundige waarden voldoende zijn meegenomen in het ontwerp.
In paragraaf 4.5.7 is het voornemen getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota. Hierbij is ook ingegaan op de eerdergenoemde stedenbouwkundige uitgangspunten van de NvU. Deze zijn meegenomen in het ontwerp. Bij de toekomstige aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aan de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota getoetst.
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.
Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.
De gemeente Deventer heeft de archeologische verwachtingswaarden in de gemeente geborgd middels dubbelbestemmingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"). Op basis van het geldend planologische regime gelden ter plaatse van het besluitgebied drie archeologische dubbelbestemmingen, zie ook paragraaf 2.3.1. Het grootste gedeelte van het besluitgebied is hierin voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', waarvoor geldt dat werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden mogen worden uitgevoerd. De beoogde ingrepen overschrijden deze oppervlakte, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De gemeente Deventer bepaalt aan de hand van een archeologisch bureauonderzoek de specifieke archeologische verwachting binnen het besluitgebied. Op basis hiervan geeft zij een selectieadvies waarin wordt aangegeven of en in welke vorm er archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Uit het selectieadvies is gebleken dat archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Laagland Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn als Bijlage 3 aan dit omgevingsplan toegevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies ingegaan.
Bureau- en inventariserend veldonderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd conform protocol 4003 IVO (landbodems) in een deel van het besluitgebied. Specifiek worden resten van bebouwing van rond 1832 verwacht (hoge verwachting Nieuwe Tijd). Daarnaast geldt een algemene (middelhoge) verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Late Middeleeuwen. Gelet op bovenstaande adviseert Laagland daarom vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek dient een door het bevoegd gezag goed te keuren programma van eisen (PvE) te worden opgesteld. Laagland adviseert in de regels van het omgevingsplan een aanduiding omtrent archeologie op te nemen.
In voorliggend omgevingsplan zijn voor wat betreft het aspect 'archeologie' de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening") opgenomen. Hiermee blijft het vervolgonderzoek nodig en zijn de aanwezige archeologische waarden beschermd.
Vanuit het aspect archeologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het besluitgebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
In het besluitgebied of in de directe omgeving bevindt zich geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel is het besluitgebied aangewezen met 'gemiddelde' waarde ten aanzien van ruilverkavelingen. Voor het overige heeft het besluitgebied geen aangewezen cultuurhistorische waarden. Het besluitgebied beslaat één perceel (zie ook paragraaf 1.2). Gesteld wordt dat hiermee de impact van het voornemen op de cultuurhistorische waarden ten aanzien van ruilverkaveling beperkt is.
Vanuit het aspect cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Klimaatverandering kan op twee manieren worden aangepakt: door klimaatmitigatie en door klimaatadaptatie. De gemeente Deventer heeft voor beide sporen beleid opgesteld, vertaald in de ‘Deventer Energievisie’ (2024) en het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ (2021). In dit kader wordt verwezen naar paragraaf 4.5.3 van deze motivering. Daarnaast hanteert de gemeente Deventer de checklist Natuur Inclusief Bouwen (NIB) met een puntensysteem voor ingrepen die het leefgebied van gebiedseigen plant- en diersoorten vergroten. Zie hiervoor ook paragraaf 6.8.3.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt in afdeling 4.4 ook eisen aan de energiezuinigheid bij nieuwbouw. Dit zijn de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Er gelden BENG-eisen voor de thermische isolatie, de luchtdichtheid en de technische bouwsystemen.
De woningen worden als BENG uitgevoerd. Voor de bouw van de woningen wordt gebruik gemaakt van een duurzaam bouwsysteem en duurzame materialen. Tevens worden de woningen natuurinclusief gebouwd volgens de in Bijlage 4 opgenomen maatregelen, welke in het Inrichtingsplan zijn verwerkt. Het besluitgebied wordt groen ingericht met streekeigen beplanting, wat een bijdrage levert aan de biodiversiteit in het besluitgebied. Het toepassen van de in Bijlage 4 vermelde maatregelen met een waarde van minimaal 15 punten in totaal is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels. Daarnaast heeft initiatiefnemer een BoomEffectAnalyse laten uitvoeren (zie Bijlage 5). De maatregelen uit deze analyse zullen worden opgevolgd.
Door middel van de Klimaateffectenatlas is een analyse verricht van de aspecten van klimaatadaptatie die relevant zijn voor de ontwikkeling.
Wateroverlast
Aan de randen van het besluitgebied is bij extreme neerslag (140mm / 2 uur) sprake van wateroverlast. Met het voornemen wordt hiermee rekening gehouden door te zorgen voor voldoende waterberging (zie paragraaf 6.16.3).
De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het besluitgebied van 0,78 meter (oostelijk deel) tot 1,19 meter (westelijk deel). De bouwwijze is aangepast aan de grondwaterstand en zettingsgevoeligheid van de bodem. De wadi in het oostelijk deel van het besluitgebied zijn 0,5 meter beneden maaiveld, de wadi's in het westelijk deel zijn 0,6 meter beneden maaiveld. De wadi's liggen voldoende boven de GHG.
Droogte
Het voornemen zorgt niet voor afname van oppervlaktewater.
Hitte
In het besluitgebied is nauwelijks sprake van een stedelijk hitte eiland effect. De beoogde woningen liggen aan de rand van de bebouwde kom. Bij het voornemen worden enkele bomen geplant in het besluitgebied die zorgen voor schaduw.
Overstroming
In het besluitgebied is geen kans op overstroming.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen klimaatadaptief is.
Vanuit het aspect klimaat en duurzaamheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn regels opgenomen over zorgvulig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand (artikel 5.129g). Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Met behulp van de Ladder voor duurzame verstedelijking kan het voornemen getoetst worden aan artikel 5.129g Bkl en om vast te stellen of sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
In paragraaf 4.1.2 is nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gebleken is dat het voornemen moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. In de eerder genoemde paragraaf is de behoefte aan de bouw van 16 woningen onderbouwd en is nagegaan of de behoefte aan woningen ook binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgelost. Gebleken is dat aan voorliggende ontwikkeling een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat en dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgelost. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het initiatief ook in overeenstemming met artikel 5.129g BKl en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Vanuit het aspect zorgvuldig ruimtegebruik is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming omtrent wijziging van het omgevingsplan is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Gemeentelijk beleid
In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen kunnen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen en bijbehorende tuinen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:BY8000).
De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd met een zorgvuldig locatiespecifiek onderzoek. Hierbij kan geen gebruik worden gemaakt van de modellen van het EFSA, aangezien deze onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd. Ook in de aanmeldnotitie (zie paragraaf 6.2 en Bijlage 6) wordt ingegaan op milieubelastende gevolgen van het voornemen. In deze paragraaf staat vooral het effect op de gezondheid centraal van het voornemen.
Zoals eerder beschreven ziet het voornemen toe op het toevoegen van 16 woningen. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat de milieu-effecten van het plan beperkt zijn. Ook wordt het besluitgebied groen ingericht. Door de aanleg van het groen (waaronder de aanplant van enkele bomen) wordt hittestress tegengegaan. Het groen en de halfverharding van de parkeerplaatsen mitigeren ook het effect van wateroverlast bij hevige regenbuien. Het gemeenschappelijk grasveld biedt daarnaast een veilige speelplaats voor kinderen en kan ook dienen als ontmoetingsplaats (bijvoorbeeld een buurtbarbecue). Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de gezondheid van zowel omwonenden als toekomstige bewoners van het besluitgebied. Daarnaast zijn er ook elementen die een bijdrage leveren aan positieve gezondheid.
Spuitzonering
Ten aanzien van spuitzonering ligt ten oosten en noordoosten van het besluitgebied binnen 50 meter een agrarisch perceel waarop het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen planologisch is toegestaan. Het gaat om het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Bathmen, sectie L, nummer 395 en 597. Perceel nr. 395 is in eigendom van de gemeente Deventer en wordt gebruikt voor het telen van maïs. Bij het verbouwen van maïs is sprake van weinig driftrisico, omdat laag bij de grond wordt gespoten. Dit geldt omdat alleen bestrijdingsmiddelen kunnen worden gebruikt in de periode (circa 8 weken) tussen zaaien en volledige grondbedekking. Hierbij is dus ook weinig driftrisico.
In de toekomst is andere agrarische teelt op deze gronden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen echter niet uit te sluiten. Om een gezond woon- en leefklimaat in het besluitgebied te borgen, zijn de gronden met een agrarische bestemming (in het tijdelijk deel van het omgevingsplan) die binnen 50 meter van de functie 'Wonen' liggen in het voorliggende TAM-omgevingsplan voorzien van de aanduiding ‘milieuzone – gewasbeschermingsmiddelen’ (zie de verbeelding bij deze motivering). Ter plaatse van deze milieuzone is het verboden om zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen toe te passen binnen 50 meter van een driftgevoelig object, zoals woningen en daarbij horende bijgebouwen en tuinen. Een vergunning kan alleen worden verleend als drift van gewasbeschermingsmiddelen op driftgevoelige objecten is uitgesloten. Dit dient met een locatiespecifiek onderzoek te worden aangetoond.
Solitaire bedrijven
In de nabije omgeving van het besluitgebied zijn enkele milieubelastende functies aanwezig die hinder kunnen veroorzaken ter plaatse van de woningen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden geluid uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’, omdat in het tijdelijk deel van het omgevingsplan deze systematiek wordt gehanteerd. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In dit geval is er gezien de aard van de omgeving sprake van een ‘rustige woonwijk’.
Omdat in het besluitgebied uitsluitend milieugevoelige gebouwen worden gerealiseerd (woningen) is alleen het aspect 'interne werking' van belang. De woningen zelf zorgen niet voor externe werking (overlast) op omliggende milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten 'gevaar' en 'stof'. Het aspect 'geluid' komt aan bod in paragraaf 6.3.2 en het aspect 'geur' wordt behandeld in paragraaf 6.5.2.
Onderstaande tabel toont de omliggende functies waarvoor richtafstanden gelden. Gemeten is vanaf de grens van het bouwvlak tot aan het besluitgebied.
Adres | Functie | Grootste afstand (categorie) | Werkelijke afstand |
Looweg 45a | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. * | zone 10 meter zone 30 meter |
35 meter 52 meter |
Looweg 45b | Plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 10 meter (gevaar en stof) | 35 meter |
Looweg 45c | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 10 meter (geluid) | 35 meter |
Looweg 45d | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 10 meter (gevaar en stof) | 35 meter |
Spoorstraat 10 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 10 meter (gevaar en stof) | 52 meter |
Spoorstraat 8 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 10 meter (gevaar) | 90 meter |
Spoorstraat 2 | Cateringbedrijven | 10 meter (gevaar) | 155 meter |
* Voor het perceel aan de Looweg 45a zijn twee zones opgenomen voor bedrijven in milieucategorie 1 en milieucategorie 2 in "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D". Daarom is de richtafstand behorende bij deze milieucategorieën gehanteerd. In de huidige situatie is een bedrijf aanwezig gespecialiseerd in ontwerp en montage van keukens.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan alle richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse van het besluitgebied is ten aanzien van gevaar en stofhinder van solitaire bedrijven sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ter plaatse van het besluitgebied is ten aanzien van gevaar en stofhinder van solitaire bedrijven sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er is vanuit het onderwerp spuitzonering aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. In het plan worden regels opgenomen om een gezond woon- en leefklimaat vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op nabij gelegen agrarische gronden te borgen. In de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan is bepaald dat het verboden is om binnen 50 meter van driftgevoelige objecten, zoals woningen (inclusief bijgebouwen en tuinen) zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen toe te passen.
Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.
Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo'n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.
Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:
Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor art. 16.36 lid 5. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).
Voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen' (J11) uit Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Kolom 2 uit Bijlage V Ob is hierbij niet van toepassing, waarmee geen mer-plicht geldt. Wel is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht: er is sprake van de bouw van 16 woningen (kolom 3).
Door BJZ.nu is een notitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 6. Hieronder staat de conclusie uit de notitie gegeven.
Notitie m.e.r.-beoordeling
De notitie m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-MER noodzakelijk maakt.
Uit de mer-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten en er geen plan-MER nodig is.
Er is vanuit het onderwerp milieueffectrapportage geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.)
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.
Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen zijn via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXIII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de hoogste van de volgende waarden:
![]() |
Tabel 6.1: Standaardwaarde geluid voor een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie IenM) |
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde kan de hoogste van de twee waarden, bedoeld in artikel 3.32 lid 1 van de Bkl, worden overschreden als;
![]() |
Tabel 6.2: Grenswaarde voor geluid door een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie van IenM) |
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten, namelijk de beoogde woningen. Hierna wordt op de geluidsaspecten ingegaan.
Industrielawaai
Het besluitgebied ligt niet in of nabij een zone van een bedrijventerrein aangewezen met een geluidaandachtsgebied zoals bedoeld in artikel 3.20 Bal. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn (Deventer-Holten) ligt op circa 62 meter ten noorden van het besluitgebied. Het besluitgebied ligt hiermee binnen de geluidszone van de spoorlijn. Daarom is door Alcedo een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 7 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ten aanzien van railverkeerslawaai ingegaan.
Geluidsonderzoek railverkeer
Uit het onderzoek blijkt dat het geluid van de hoofdspoorweg bij de nieuwe woningen ten hoogste 59 dB bedraagt. Hiermee wordt de standaardwaarde van 55 dB uit het Bkl overschreden. Er wordt wel voldaan aan de grenswaarde van 65 dB. Ook wordt er voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid voor het toestaan van een overschrijding van de standaardwaarde.
Geconcludeerd wordt dat maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Er moet dus een overschrijding van de standaardwaarde worden toegestaan voor tien woningen. Daarbij moet wel worden gezorgd voor voldoende geluidwering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar karakteristiek geluidniveau. Omdat de standaardwaarde wordt overschreden, dient:
Ad. 1) Alle woningen hebben een volledig geluidluwe gevel aan de zuid- en/of westzijde. Hiermee beschikken alle woningen over een geluidluwe gevel en kan een buitenruimte aan de geluidluwe gevel gerealiseerd worden.
Ad. 2) Er is geen sprake van relevante cumulatie ten gevolge van andere relevante geluidbonnen.
Ad. 3) Het gezamenlijk geluid wordt volledig bepaald door geluid van spoorwegen. In het onderzoeksrapport staan de vast te leggen waarden voor het gezamenlijk geluid weergegeven.
Volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving moeten gevels van verblijfsgebieden een karakteristieke geluidwering hebben van minimaal 20 dB. Als echter sprake is van een overschrijding van de standaardwaarde, moet ook een hogere geluidwering worden gerealiseerd. Dat is hier ook het geval. Bij het ontwerp van het gebouw en de aanvraag van de omgevingsvergunning moet daarom rekening worden gehouden met het geluid dat is bepaald in het in Bijlage 7 opgenomen rapport. Dit is in de planregels geborgd door het opnemen van een hogere waarde (maximaal 59 dB) en de regel dat een woning alleen mag worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid vanwege het spoor wordt gehaald.
Wegverkeerslawaai
Zoals eerder is genoemd geldt voor wegverkeerslawaai voor wegen die door gemeenten worden beheerd een standaardwaarde van 53 dB op geluidsgevoelige gebouwen.
Het besluitgebied ligt aan de Looweg, welke in beheer is van de gemeente Deventer. Op circa 70 meter ten oosten van het besluitgebied geldt een snelheidsregime van 60 km/u. Ter hoogte van het besluitgebied betreft de Looweg een 30 km/u weg. De Looweg wordt voornamelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer van en naar het dorp Bathmen. Van zwaar wegverkeer is niet of nauwelijks sprake, waardoor kan worden aangenomen dat ter hoogte van het besluitgebied aan de standaardwaarde van 53 dB wordt voldaan. Vorenstaande wordt bevestigd door de geluidkaarten van de Atlas Leefomgeving, waarvan een uitsnede is opgenomen in afbeelding 6.1. Hierin is goed te zien dat vanaf het moment dat het snelheidsregime overgaat op 60 km/u de bijbehorende geluidhinder toeneemt. Ter hoogte van het besluitgebied worden geen belemmeringen ten aanzien van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht, waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai achterwege kan blijven.
![]() |
Afbeelding 6.1: Geluid afkomstig van wegverkeer (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Geluid van solitaire bedrijven
In de nabije omgeving van het besluitgebied zijn enkele geluidsbronnen aanwezig die geluidhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van de woningen. Hieronder zal de geluidshinder van bestaande functies in de omgeving worden beschreven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden geluid uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’, omdat in het tijdelijk deel van het omgevingsplan deze systematiek wordt gehanteerd. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In dit geval is er gezien de aard van de omgeving sprake van een ‘rustige woonwijk’.
Omdat in het besluitgebied uitsluitend geluidgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (woningen) is alleen het aspect 'interne werking' van belang. De woningen zelf zorgen niet voor externe werking (geluidsoverlast) op omliggende geluidgevoelige functies. Onderstaande tabel toont de omliggende functies waarvoor richtafstanden gelden. Gemeten is vanaf de grens van het bouwvlak tot aan het besluitgebied.
Adres | Functie | Grootste afstand | Werkelijke afstand |
Looweg 45a | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. * | zone 10 meter zone 30 meter |
35 meter 52 meter |
Looweg 45b | Plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 meter | 35 meter |
Looweg 45c | Computerservice- en informatietechnologie- bureau's e.d. | 10 meter | 35 meter |
Looweg 45d | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 30 meter | 35 meter |
Spoorstraat 10 | Aannemersbedrijven met werkplaats < 1.000 m2 | 30 meter | 52 meter |
Spoorstraat 8 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 10 meter | 90 meter |
Spoorstraat 6 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | 10 meter | 115 meter |
Spoorstraat 4 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 10 meter | 139 meter |
Spoorstraat 2 | Cateringbedrijven | 30 meter | 155 meter |
* Voor het perceel aan de Looweg 45a zijn twee zones opgenomen voor bedrijven in milieucategorie 1 en milieucategorie 2 in "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D". Daarom is de richtafstand behorende bij deze milieucategorieën gehanteerd. In de huidige situatie is een bedrijf aanwezig gespecialiseerd in ontwerp en montage van keukens.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan alle richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse van het besluitgebied is ten aanzien van geluid van solitaire bedrijven sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet ten aanzien van industrie- en wegverkeerslawaai aan de kaders voor geluid. Voor het aspect railverkeerslawaai geldt dat bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen in het ontwerp een voldoende hoge geluidwering in de gevels van de bewuste woningen (zie Bijlage 7) moet worden toegepast. Ter plaatse van het besluitgebied is ten aanzien van geluid van solitaire bedrijven sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Er is vanuit dit onderwerp aanleiding tot het toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Binnen het besluitgebied is voor het gezamenlijk geluid op de gevel van de woningen een hogere waarde vastgelegd, zoals voortkomt uit het Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai, namelijk maximaal 59 dB. Ook is een verplichting opgenomen dat een woning alleen mag worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid vanwege het spoor wordt gehaald.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Het NSL bevatte projecten die de lucht verontreinigen en maatregelen om dit tegen te gaan. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het NSL-programma afgerond.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Vooral in en nabij de aandachtsgebieden moeten overheden toetsen aan de rijksomgevingswaarden.
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. De gemeente Deventer valt daar niet onder.
Niet in betekenende mate
Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
In enkele situaties moet de luchtkwaliteit nog wel in het hele land worden beoordeeld:
Niet in betekenende mate
In de vorige paragraaf is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De ontwikkeling betreft het bouwen van 16 woningen. Gelet op de hiervoor genoemde voorbeelden wordt gesteld dat voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Zekerheidshalve is in dit geval is de NIBM-tool gebruikt om de bijdrage van het extra verkeer, zoals onderbouwd in paragraaf 6.17, op de luchtverontreiniging te berekenen. Hierbij wordt worst-case gerekend met een toename van 103 voertuigen per etmaal, waarvan 5% vrachtverkeer.
In onderstaande afbeelding is de uitkomst van de NIBM-tool weergegeven.
![]() |
Afbeelding 6.2: Berekening bijdrage luchtverontreiniging (Bron: NIBM-tool) |
Uit de berekening met de NIBM-tool volgt dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Luchtkwaliteit besluitgebied
Door middel van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) is een quickscan uitgevoerd van de luchtwkaliteit in het besluitgebied. In de onderstaande tabel staan de grenswaarden en de achtergrondconcentratie.
Stof | Achtergrondconcentratie (2023) | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | 9,00 µg/m3 | 40 µg/m3 |
Fijnstof (PM10) | 13,94 µg/m3 | 40 µg/m3 |
Zeer fijnstof (PM2,5) | 7,56 µg/m3 | 25 µg/m3 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. De instructieregels van het Bkl, opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 voor geur, zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Een omgevingsplan voorziet erin dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in het Bkl opgenomen standaardwaarden op een geurgevoelig gebouw. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden. Activiteiten waarvoor deze regels gelden zijn onder andere het exploiteren van zuiveringtechnische werken (rwzi), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten.
In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.
Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen ook bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.
Veehouderijen
Met de realisatie van 16 woningen voorziet het voornemen in de realisatie van geurgevoelige objecten. Het besluitgebied ligt in een concentratiegebied waarmee de geurimissienorm 3 odeurunits bedraagt. Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf bevindt zich op circa 410 meter ten noorden van het besluitgebied. Dit betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf. Voor diersoorten zonder vastgestelde geuremissies gelden, vanuit de 'bruidsschat', de vaste afstanden van 50 meter buiten bebouwde kom en 100 meter binnen bebouwde kom. Het besluitgebied wordt beschouwd als een locatie binnen de bebouwde kom. Er wordt dan ook ruimschoots aan de aan te houden afstand voldaan. De meest nabijgelegen veehouderij met dieren met een vastgestelde emissiefactor ligt op ongeveer 930 meter ten oosten van het besluitgebied. Andere veehouderijen liggen op meer dan een kilometer van het besluitgebied. Voor de omliggende veehouderijen geldt bovendien dat op kortere afstand reeds geurgevoelige objecten aanwezig zijn. Gelet hierop, en op de afstand tot de veehouderijen, mag verwacht worden dat in het besluitgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Solitaire bedrijven
In de nabije omgeving van het besluitgebied zijn enkele milieubelastende functies aanwezig die geurhinder kunnen veroorzaken ter plaatse van de woningen. Hieronder zal de geurhinder van bestaande functies in de omgeving worden beschreven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden geluid uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’, omdat in het tijdelijk deel van het omgevingsplan deze systematiek wordt gehanteerd. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In dit geval is er gezien de aard van de omgeving sprake van een ‘rustige woonwijk’.
Omdat in het besluitgebied uitsluitend geurgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (woningen) is alleen het aspect 'interne werking' van belang. De woningen zelf zorgen niet voor externe werking (geurhinder) op omliggende geurgevoelige functies. Onderstaande tabel toont de omliggende functies waarvoor richtafstanden gelden voor het aspect geur. Gemeten is vanaf de grens van het bouwvlak tot aan het besluitgebied.
Adres | Functie | Grootste afstand | Werkelijke afstand |
Looweg 45a | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. * | zone 10 meter zone 30 meter |
35 meter 52 meter |
Looweg 45b | Plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 meter | 35 meter |
Spoorstraat 2 | Cateringbedrijven | 10 meter | 155 meter |
* Voor het perceel aan de Looweg 45a zijn twee zones opgenomen voor bedrijven in milieucategorie 1 en milieucategorie 2 in "Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D". Daarom is de richtafstand behorende bij deze milieucategorieën gehanteerd. In de huidige situatie is een bedrijf aanwezig gespecialiseerd in ontwerp en montage van keukens.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan alle richtafstanden wordt voldaan. Ter plaatse van het besluitgebied is ten aanzien van geur van solitaire bedrijven sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geur, zowel van veehouderijen als solitaire bedrijven.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan)). De gehalten MTR humaan zijn opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen moet met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw berekend worden.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.
In dit geval is door Sigma Bouw & Milieu ter plaatse van het besluitgebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 8 van deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de streefwaarde. Deze licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bodem.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.
Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden.
Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het omgevingsplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.
In een omgevingsplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het omgevingsplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Aan hand van de kaart 'Externe veiligheid' van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het besluitgebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 6.3 is een uitsnede van bovengenoemde kaart met betrekking tot het besluitgebied (blauwe contour) en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 6.3: Uitsnede kaart veiligheidsinformatie (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit bovenstaande analyse blijkt dat op circa 65 meter ten noorden een spoorlijn (Deventer-Wierden) loopt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast bevindt zich op circa 360 meter ten oosten van het besluitgebied een buisleiding van de Gasunie. De risico's ten aanzien van deze twee risicobronnen dienen vanwege de korte afstand in kaart te worden gebracht. Hiertoe is door Aviv een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting. Hierna wordt nader ingegaan op de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek.
Algemeen
Spoorlijn
Buisleidingen
Verantwoording groepsrisico
In een omgevingsplan wordt voor beperkt en (zeer) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties binnen een aandachtsgebied rekening gehouden met het groepsrisico (Bkl, artikel 5.15 lid 2 onder b). Hieraan wordt voldaan als gewaarborgd is dat:
Ad 1) Het bevoegd gezag kan diverse maatregelen inzetten om mensen te beschermen binnen de aandachtsgebieden, de zogenaamde gereedschapskist. Deze bestaat uit de volgende maatregelen:
In het onderzoeksrapport staan deze maatregelen verder uitgewerkt.
De Veiligheidsregio IJsselland is om advies gevraagd inzake de beoogde ontwikkeling. In januari 2025 heeft zij advies uitgebracht de volgende maatregelen te (laten) nemen:
Advies 1 en 3 wordt reeds aan voldaan. Naar aanleiding van advies 2 is besloten een kinderopvang niet toe te staan in het besluitgebied. De overige adviezen geeft de gemeente mee aan de initiatiefnemer om rekening mee te houden bij de nadere uitwerking van het voornemen.
De te realiseren woningen gelden als kwetsbaar gebouw. Door de aanwezigheid van kwetsbare gebouwen dient een onderbouwd besluit te worden genomen of het brand- en explosieaandachtsgebied (of een deel daarvan) van de buisleiding en de spoorweg wel of niet wordt aangewezen als voorschriftengebied. Met het aanwijzen van het voorschriftengebied wordt bepaald of de verplichte bouwmaatregelen uit het Bbl van toepassing zijn op de nieuw te realiseren gebouwen.
Binnen het gifwolkaandachtsgebied bestaat niet de mogelijkheid om het aandachtsgebied als voorschriftengebied aan te wijzen. De maatregelen om de personen tegen een gifwolk te beschermen, door een incident op het spoor, is het toepassen van afsluitbare mechanische ventilatie in de gebouwen en het informeren van de gebruikers van de gebouwen hierover. Het toepassen van afsluitbare mechanische ventilatie is overigens verplicht onder Omgevingswet voor nieuwbouw.
In dit geval is ervoor gekozen om geen brand- of explosievoorschriftengebied op te nemen. De kans op een calamiteit met de buisleidingen is nagenoeg nihil, hoewel er theoretisch gezien een uiterst geringe kans blijft bestaan. De kans op een calamiteit op het spoor met brand en/of explosie is ook zeer gering: het besluitgebied ligt buiten de contour voor plaatsgebonden risico (10-8). Verder is de bebouwingsdichtheid laag en is er slechts een geringe toename van het aantal personen. De bouwkosten zouden daarnaast onevenredig hard stijgen als gevolg van de aanvullende bouweisen die verplicht zijn in een voorschriftengebied. Tot slot heeft de Veiligheidsregio IJsselland adviezen uitgebracht waar deels nu al aan wordt voldaan en die de gemeente meegeeft aan de initiatiefnemer om rekening mee te houden bij de nadere uitwerking van het voornemen. De Veiligheidsregio heeft in haar adviezen de gemeente niet verplicht regels toe te voegen in voorliggende wijziging van het omgevingsplan. Naar inzien van de gemeente is hiermee voldoende gevolg gegeven aan de adviezen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor omgevingsveiligheid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het NNN kent in de provincie Overijssel geen externe werking.
In afbeelding 6.4 is de ligging van het besluitgebied weergegeven ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken).
![]() |
Afbeelding 6.4: Ligging van het besluitgebied ten opzichte van Natura 2000 (Bron: AERIUS) |
Het besluitgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op een afstand van circa 8,5 kilometer van het besluitgebied. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op grotere afstand. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen, is door BJZ.nu een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat in deze berekening geen gebruik is gemaakt van intern salderen. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde resultaten.
Onderzoek stikstofdepositie
Uit de AERIUS berekening wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Natuurnetwerk Nederland
De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op meer dan 400 meter afstand van het besluitgebied. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een Quickscan flora & fauna uitgevoerd en een oplegnotitie Omgevingswet opgesteld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 11 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het besluitgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde grondgebonden zoogdieren. Het besluitgebied wordt door beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën een vaste rust- of voortplantingsplaats in het schuurtje. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het besluitgebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Vogels kunnen een nest bezetten in het besluitgebied.
Als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden en het uitvoeren van grondverzet tijdens de voortplantingsperiode van vogels wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord. Van de in het besluitgebied nestelende vogelsoorten is het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen of vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen ontheffing verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd.
Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van (niet jaarrond beschermde) vogelnesten dienen daarom bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode van vogels, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt een vaste (winter)rustof voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het besluitgebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaatsen’. Voor het doden van beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen ontheffing vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het besluitgebied als foerageergebied voor vleermuizen mogelijk tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Conclusie oplegnotitie
De wettelijke consequenties ten aanzien van soort- en gebiedsbescherming zijn identiek aan de consequenties, zoals vastgesteld voor de Wet natuurbescherming. Deze zijn:
* Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels (of broedvogelscan uitvoeren);
* Geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën opzettelijk doden (verjagen of wegvangen);
* Stikstofberekening opstellen voor ontwikkel- en gebruiksfase;
Zoals geconcludeerd in het rapport uit 2023, dient invulling te worden gegeven aan bovenstaande wettelijke consequenties. Rode-lijstsoorten worden niet nadelig beïnvloed in het voorkomen op populatieniveau door uitvoer van voorgenomen werkzaamheden. Daarom is het niet nodig om nadere invulling te geven aan de (specifieke) zorgplicht door het opstellen van een ecologisch werkprotocol. De omgevingswet leidt niet tot andere conclusies t.a.v. wet- en regelgeving voor de bescherming van soort- en gebieden.
Op 10 juli 2019 is door de raad de motie natuurinclusief bouwen aangenomen. Bij (nieuw)bouw en renovatie is natuurinclusief bouwen uitgangspunt. De gedachte achter natuurinclusief bouwen is dat gestreefd moet worden dat de nieuwe situatie beter is dan de oude voor wat betreft biodiversiteit. Mogelijke maatregelen zijn onder andere groene daken, schuil en nestgelegenheden voor inheemse dieren en het gebruik van beplanting die kan bijdragen aan verbetering van de biodiversiteit.
In voorliggend plan is natuurinclusief bouwen vastgelegd in de regels met Artikel 18. De instandhouding van de natuurinclusieve maatregelen, zoals opgenomen in het inrichtingsplan, is hiermee verplicht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor ecologie.
De regels voor natuurinclusief bouwen zijn opgenomen in artikel 18.2 van de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect trillingen.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect trillingen instructieregels in het Bkl opgenomen.
Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in de in artikel 5.87 Bkl opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en de in artikel 5.87a Bkl opgenomen standaardwaarden voor herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten.
Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen (woningen). Het besluitgebied ligt op circa 65 meter ten zuiden van de spoorlijn tussen Deventer en Bathmen. Om deze reden is door WeBoost een trillingsonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in Bijlage 12. Hieronder worden de belangrijkste uitskomsten uit dit onderzoek weergegeven.
Trillingsonderzoek
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er overschrijdingen van de streefwaarden voor trillingshinder (conform de SBR B-richtlijn) worden verwacht. Die overschrijdingen worden veroorzaakt door goederentreinen, en zijn relatief hoog doordat de trillingen slecht uitdempen in de zandige bodem.
In het onderzoek zijn meerdere constructieve uitwerkingen onderzocht, en uit dat onderzoek blijkt dat de trillingen en het aantal overschrijdingen per dag sterk afhankelijk zijn van de gekozen constructieve eigenschappen. Gelet op de trillingsniveaus is het verstandig om tijdens het ontwerpproces, zodra meer duidelijk is over de geplande woningen, de trillingsniveaus in de woningen nogmaals te toetsen, en eventueel aanvullende optimalisaties af te wegen waarbij de adviezen voor de maatregelen aan de woningen worden meegenomen.
Tenslotte, bij trillingen is sprake van streefwaarden in de beoordelingsrichtlijn. Als de streefwaarden niet worden gehaald, dan dienen maatregelen te worden afgewogen op doelmatigheid (conform bijlage 5 van de SBR B-richtlijn). Het kan dus zijn dat maatregelen vanwege kosten of inpassingsbezwaren niet worden getroffen, mits goed wordt gemotiveerd dat geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat. Hierbij kan eventueel worden verwezen naar naastgelegen woningen op vergelijkbare of kortere afstand tot het spoor, die ouder en dus trillingsgevoeliger zijn.
Maatregelen
Er is sprake van overschrijdingen van het beoordelingskader voor trillingshinder. Maatregelen aan de bron (het spoor) of in de bodem zijn niet redelijk. Maatregelen aan de woningen ligt het meest voor de hand. Dit betreft:
Uitvoerbaarheid
Uit bovenstaand onderzoek is gebleken dat sprake kan zijn van trillingshinder. Met de genoemde maatregelen is het voornemen wel uitvoerbaar. Bij het nadere ontwerp van de woningen zal dan ook rekening worden gehouden met de genoemde maatregelen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor trillingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect lichthinder.
Er zijn veel locaties met kunstmatige verlichting. Dit kan verschillende soorten negatieve effecten veroorzaken. Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Rijksregels zijn er alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen.
De gemeente Deventer heeft in 2016 het 'Keuzepalet Beleid en Uitvoering Licht in de Leefomgeving' uitgebracht. Hierna wordt beknopt ingegaan op dit beleid.
De gemeente Deventer werkt aan een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Onderdeel daarvan is het bewust omgaan met verlichting in de stad en op het platteland met als focus: energie besparen, het tegengaan lichthinder voor mens en natuur en het beschermen van donkerte.
Deventer neemt daarom deel aan het programma 'Bewust verlichten' van de Regio Zwolle en de Provincie Overijssel samen met 17 gemeenten in Regio Zwolle.
Deventer werkte hier al aan binnen 2 beleidssporen:
1. Gemeentelijke openbare verlichting. Het Beleidsplan 'Over Masten en Armaturen' gaat uit van 'Donker waar mogelijk, licht waar nodig'.
2. Aanlichting van bezienswaardigheden. Binnen Deventer Aangezicht Aangelicht maakt Deventer de iconen in het centrum zichtbaar, namelijk kerken, monumenten, bruggen en kades. Uitgangspunt is energiezuinig en zonder hinder verlichten. Aanlichting heeft ook een functie voor sociale veiligheid en economie.
Hieraan voegt de gemeente nu een derde tak toe:
3. Andere lichtbronnen in de buitenruimte zoals reclame, sportvelden, bedrijfsgebouwen/winkels, buitenlampen van particulieren. Deventer maakt eigenaren bewust van de functie van licht, de impact op de leefomgeving en van opties ter voorkoming van onnodig energiegebruik, lichthinder en vervuiling.
Voorgenomen ontwikkeling voorziet in het bouwen van 16 woningen. In het hierboven genoemde beleid staan geen specifieke beleidsregels voor woningen. Ook in de openbare ruimte worden geen nieuwe lichtbronnen toegevoegd (aan de Looweg staan reeds lantaarnpalen). Het ontwerp voorziet ook niet in het toevoegen van kunstlicht in tuinen. Het effect van het voornemen op lichtuitstraling is dus beperkt.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor lichthinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect windhinder.
Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor windhinder. Wel kan aan de hand van NEN 8100 beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. In deze norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn:
Zoals op afbeelding 2.1 te zien is, ligt het besluitgebied omsloten door groen en/of bebouwing. Alleen aan de oostzijde is het besluitgebied minder beschut. Hoewel de exacte bouwhoogte van de woningen nog niet bekend is kan gesteld worden dat deze niet meer dan 15 meter zal bedragen. De woningen zijn grondgebonden en kunnen daarmee niet als 'hoge gebouwen' aangemerkt worden. Onderzoek naar windhinder wordt niet noodzakelijk geacht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor windhinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect magneetvelden.
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van gevoelige gebouwen, zoals woningen bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen, rekening te houden met de magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microtesla. Nederland overschrijdt deze norm op maaiveldniveau nergens.
In aanvulling op de internationale norm heeft Nederland een voorzorgbeleid. Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige gebouwen nabij een bestaande bovengrondse hoogspanningslijn is het advies om de magneetveldzone in beeld te brengen. Hiervoor is het nodig om de magneetveldzone van de bovengrondse hoogspanningslijn te berekenen. Onder gevoelige gebouwen wordt verstaan: gebouwen in de magneetveldzone waarin mensen langdurig kunnen verblijven (zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven).
De meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding bevindt zich op circa 1,3 kilometer van het besluitgebied. De magneetveldzone strekt zich 50 meter vanaf de hoogspanningsverbinding. Het besluitgebied ligt dus niet in een magneetveldzone.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor magneetvelden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bezonning.
Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor bezonning. Onafhankelijk onderzoeksbureau TNO heeft een norm vastgesteld voor bezonning. Deze norm is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen.
Voorliggende ontwikkeling maakt geen hoogbouw mogelijk en is ook niet gelegen in de nabijheid van hoogbouw. De afstand tussen woningen binnen en buiten het besluitgebied, evenals de afstand tussen de woningen onderling binnen het besluitgebied, is ruim genoeg om schaduwhinder te voorkomen. Gesteld wordt dat ten aanzien van bezonning sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bezonning.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect onontplofte oorlogsresten
Voor het aspect 'onontplofte oorlogsresten' is geen nationaal wettelijk kader. De gemeente Deventer heeft in 2014 een historisch vooronderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in het hele grondgebied van de gemeente. Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico's van de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal. Alle onderzoeksresultaten zijn verwerkt in een kaart waarop (on)verdachte gebieden zichtbaar zijn voor aanwezigheid van onontplofte explosieven.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede zichtbaar van de ligging van het besluitgebied op de bovengenoemde kaart. Het besluitgebied is met een blauw kader aangegeven.
![]() |
Afbeelding 6.5: Uitsnede overzichtskaart onderzoeksgebied onontplofte oorlogsresten (Bron: T&A Survey) |
Uit bovenstaande kaart wordt duidelijk dat het besluitgebied in verdacht gebied is gelegen. Bij de nadere uitwerking van de plannen wordt een (voor)onderzoek uitgevoerd naar onontplofte oorlogsresten.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor onontplofte oorlogsresten.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect kabels en leidingen.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In en rondom het besluitgebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor kabels en leidingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect water en watersystemen.
Paragraaf 5.1.3, artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen en grote rivieren, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.
Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in de omgeving. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
Het beleid van het waterschap is nader uitgewerkt in paragraaf 4.3.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. Dit beleid is nader uitgewerkt in paragraaf 4.5.2.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'normale procedure'. De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 13 bij deze toelichting. Met het waterschap is in maart 2024 contact geweest over het initiatief. Op basis van het advies van het waterschap is verduidelijkt hoe het hemelwater wordt geïnfiltreerd (zie volgende paragraaf). Hierna wordt ingegaan op de voor dit plan van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten.
Algemeen
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen. Het waterschap voert haar beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin zij haar taken klimaatneutraal uitvoert.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de digitale watertoets gebruikt.
Voorkeursbeleid hemelwater
Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.
Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het besluitgebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het Gemeentelijk Rioleringsprogramma 2022-2026 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein. Het waterschap hanteert een infiltratienorm van minimaal 80 mm per vierkante meter verharding.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het besluitgebied neemt het verhard oppervlak toe met meer dan 1.500 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt op drie manieren verwerkt:
![]() |
Tabel 6.3: HWA berekening (Bron: Initiatiefnemer) |
In totaal hebben de aan te leggen wadi's een bergingscapaciteit van circa 95 m3. Hiermee wordt voorzien in de benodigde waterberging.
Waterkwaliteit
Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen de (relatief geringe) toename van afvalwater verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Het afvalwater wordt, gescheiden van het hemelwater, aangeleverd op de bestaande riolering onder de Looweg.
Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel, maar in het besluitgebied geïnfiltreerd in de bodem.
Grondwaterbeheer
De ontwikkeling leidt niet tot wijziging van de grondwaterstand. Nabij het besluitgebied zijn metingen bekend van een hoge grondwaterstand (0,62 meter). Volgens het Nationaal Water Model varieert de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het besluitgebied van 0,78 meter (oostelijk deel) tot 1,19 meter (westelijk deel). De bouwwijze is aangepast aan de grondwaterstand en zettingsgevoeligheid van de bodem. De wadi in het oostelijk deel van het besluitgebied zijn 0,5 meter beneden maaiveld, de wadi's in het westelijk deel zijn 0,6 meter beneden maaiveld. De wadi's liggen voldoende boven de GHG.
Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor water en watersystemen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.
De toename aan functies zorgt voor verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
In deze paragraaf wordt de parkeerbehoefte berekend aan de hand van de 'Nota Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.
Hieronder staat de parkeerbehoefte berekend van de rijwoningen en boerderijwoningen, welke op voorhand is afgestemd met de gemeente Deventer.
![]() |
Tabel 6.4: Parkeerbehoefte boerderij- en rijwoningen (Bron: Initiatiefnemer) |
De parkeerbehoefte van de rijwoningen en boerderijwoningen bedraagt afgerond 18 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden 18 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt dus geheel op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
Voor de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen wordt hieronder de parkeerbehoefte berekend.
Functie | Kengetal parkeerbehoefte | Aantal woningen | Totaal |
Koop, twee-onder-één-kap | 2,0 | 2 | 4,0 |
Koop, vrijstaand | 2,1 | 3 | 6,3 |
Totaal | 10,3 |
Voor de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen geldt een parkeerbehoefte van afgerond 11 parkeerplaatsen. Voor alle twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen is op eigen erf voldoende ruimte voor het parkeren van 3 auto's. Daarmee wordt geheel op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Parkeerkencijfers 2024, basis voor parkeernormering', publicatie 744 (augustus 2024). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
Op basis van voorliggend initiatief in relatie tot de CROW publicatie 744 wordt voor de berekening van de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Uitgaande van de bovengenoemde uitgangspunten gelden voor de te realiseren woningen de volgende verkeersbewegingen:
Functie | Kengetal verkeersgeneratie | Aantal woningen | Totaal |
Huurhuis, sociale huur | 4,3 | 4 | 17,2 |
Huurhuis, vrije sector | 5,9 | 4 | 23,6 |
Koop, tussen/hoek | 7,1 | 3 | 21,3 |
Koop, twee-onder-één-kap | 7,8 | 2 | 15,6 |
Koop, vrijstaand | 8,2 | 3 | 24,6 |
Totaal | 16 | 102,3 |
De verkeersgeneratie behorende bij het voornemen bedraagt afgerond 103 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De wegen rondom het besluitgebied kunnen deze verkeersgeneratie eenvoudig afwikkelen. De beoogde ontsluitingen op de Looweg zijn verder verkeersveilig; de Looweg heeft een lage verkeersintensiteit en heeft een snelheidsregime van 30 km/uur.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor wegen, verkeer en parkeren.
De regels tot het voorzien in de parkeerbehoefte zijn opgenomen in artikel 6.3 van de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect dat de openbare buitenruimte toegankelijk dient te zijn voor personen met een functiebeperking.
Paragraaf 5.1.8 Bkl stelt dat, als een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, in het omgevingsplan rekening gehouden wordt met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
De gemeente Deventer trekt het aspect inrichting buitenruimte breder. Naast toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking gaat inrichting van de buitenruimte over het bevorderen van de gezondheid (oa speelplekken, groen), sociale veiligheid en verkeersveiligheid.
Het bevorderen van gezondheid is aan bod gekomen in paragraaf 6.1. Het aspect verkeersveiligheid is in paragraaf 6.17 uitgelicht.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het besluitgebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
In voorliggend geval worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd aan de rand van Bathmen. Voor wat betreft de tuinen en het gemeenschappelijk grasveld zijn dit veilige speelplekken voor kinderen. Het gemeenschappelijk grasveld is vanaf de Sportlaan zichtbaar, ook op andere plekken wordt geen onoverzichtelijke buitenruimte ontworpen. Vanaf de Looweg is zicht op alle woningen. Verder wordt aan de Looweg een trottoir aangelegd. Dit is een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie, waarin geen trottoir aanwezig is. Bij het nadere ontwerp van de buitenruimte wordt rekening gehouden met toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor inrichting buitenruimte.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat voorheen de (beschermings)zones onder de Wro waren en in veel gevallen omvat het beperkingengebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf.
Een concreet voorbeeld van een beperkingengebied is een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een primaire watergang of een A-watergang) inclusief de (beschermings)zones (onderhoudsstroken en eventueel natuurvriendelijke oevers). Het geheel vormt samen een beperkingengebied.
Vanuit het Bkl ligt het besluitgebied in een zone die is aangewezen als gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het oprichten van windturbines. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Vanuit de Omgevingsverordening Overijssel 2024 ligt het besluitgebied in de boringsvrije zone Salland Diep. In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen op een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op doen van lozingen in de bodem. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Op basis van de Waterschapsverordening van Waterschap Rijn en IJssel en de bijbehorende Legger ligt het besluitgebied deels binnen het beperkingengebied van een watergang. De te realiseren woningen komen niet binnen het beperkingengebied. Hiermee heeft het beperkingengebied geen gevolgen voor het voornemen.
Vanuit gemeentelijk beleid zijn er geen beperkingengebieden die gevolgen hebben voor het voornemen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor beperkingengebieden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Economische uitvoerbaarheid
Met deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").
Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat "Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet".
In voorliggend geval is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer waarin alle verplicht te verhalen kosten worden verhaald. In de anterieure overeenkomst zijn ook de doelgroepen voor de woningen vastgelegd.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor financieel-economische uitvoerbaarheid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Planregels moeten toetsbaar en handhaafbaar zijn. Toetsing aan de regels kan preventief. Een bepaalde activiteit wordt dan in het omgevingsplan alleen toegestaan als deze vooraf aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Met een vergunningenstelsel kan in het omgevingsplan het college de bevoegdheid gegeven worden om af te wijken van het plan. Dit onder bepaalde in het plan opgenomen beoordelingsregels. Naast een toetsing vooraf kan ook repressief getoetst worden, dus achteraf. Dit is aan de orde als feitelijk in overtreding met de planregels wordt gehandeld. Zo nodig kan handhavend worden opgetreden.
Redenen voor preventief toetsen in de vorm van een vergunningplicht kan onder andere zijn:
Een concrete, objectieve normstelling bij een planregel zou reden kunnen zijn voor uitsluitend een toetsing achteraf.
Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van het definitieve Deventer omgevingsplan is bestaande kaders beleidsarm over te zetten. Op basis daarvan worden de vergunningplichtige activiteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege overgenomen in het definitieve plan.
Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan is het algemene uitgangspunt gevolgd.
Aangesloten is bij het vergunningenstelsel uit het omgevingsplan van rechtswege.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven betreft het hier een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conformd de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit omgevingsplan start met een pre-ambule welke luidt:
"Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Looweg ong. (naast nr. 60) en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk 22a is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (https://www.ruimtelijkeplannen.nl). Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22a’ gelezen worden."
In de STOP-TPOD systematiek is in de regelstructuur een indeling mogelijk in hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen, subparagrafen, artikelen en leden. In de IMRO systematiek is uitsluitend een regelstructuur mogelijk in hoofdstuk, artikelen, leden, subleden en subsubleden.
De regels in het TAM-Omgevingsplan zijn onderdeel van het Omgevingsplan van de gemeente Deventer, en dienen dan ook binnen deze structuur opgesteld te worden. Technisch is dit echter, gezien de verschillende regelstructuren, niet mogelijk.
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Het Omgevingsplan kent echter al een hoofdstuk 1, waar de algemene bepalingen zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 tot en met 21 van het Omgevingsplan zijn gereserveerd. In theorie zouden deze hoofdstukken gebruikt kunnen woorden voor gebruik door de TAM-Omgevingsplannen, maar bij het opstellen van meerdere plannen ontstaan hier problemen in de samenloop.
De begripsbepalingen zijn in het Omgevingsplan opgenomen in artikel 1.1. In het TAM-Omgevingsplan is een artikel altijd genummerd als 1, 2, 3 etc. en kent de structuur geen 1.1, 1.2, 1.3 etc.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden.
Vanwege de regelstructuur is er voor gekozen om elke gebiedsontwikkeling waarvoor een TAM-Omgevingsplan wordt opgesteld, in een apart hoofdstuk van het Omgevingsplan te plaatsen. Op deze manier zal er geen probleem ontstaan in de samenloop van regels.
Hoofdstuk 22 bevat de regels uit de bruidsschat, Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen. Om die reden is er voor gekozen om door te nummeren in de hoofdstukken als zijnde hoofdstuk 22a, 22b, 22c etc.
Bij het omzetten van de TAM-omgevingpslannen in de STOP-TPOD standaard is het echter niet mogelijk om een hoofdstuk 22a aan te maken waaronder de betreffende paragrafen komen te vallen. Bij het omzetten zal dan ook de verwachting zijn dat de TAM-omgevingsplannen rechtstreeks in de juiste, definitieve structuur van het Omgevingsplan ingevoegd moeten worden.
Een uitdaging hierbij is dat, naast de verschillen in regelstructuur, er ook verschillen zijn in de relatie tussen verbeelding en regels.
In de IMRO standaarden kan er aan één vlak, bijvoorbeeld een enkelbestemming, slechts één artikel gekoppeld worden. Zijn meerdere artikelen van toepassing, dan kunnen deze alleen gekoppeld worden door het aanmaken van nieuwe vlakken. Ook kan er voor gekozen worden om in artikelen te verwijzen naar vlakken, waarbij deze technisch niet worden gekoppeld. Uit de regels moet men dan halen dat er in een bepaald vlak nog meer artikelen van toepassing kunnen zijn.
In de STOP-TPOD standaarden kunnen aan een werkingsgebied meerdere artikelen gekoppeld worden. Op deze manier kan er sprake zijn van één werkingsgebied waarbij men doorgeleid wordt naar alle relevante regels die gelden binnen dat werkingsgebied.
Vanwege de beperking in de IMRO-standaard is het dan ook niet haalbaar om naast de gebruiksactiviteiten en de bouwactiviteiten ook de huidige dubbelbestemmingen 'uit elkaar te halen'.
De voormalige dubbelbestemmingen zouden in de STOP-TPOD structuur uitgesplitst kunnen worden in bijvoorbeeld:
Deze activiteiten zouden in de STOP-TPOD structuur allemaal aan hetzelfde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden.
In de IMRO-standaard kan dit niet. Om die reden is er voor gekozen om de dubbelbestemmingen te handhaven zoals ze nu zijn. Dit geldt tevens voor de gebiedsaanduidingen waarbij bij uitsplitsing meerdere artikelen aan 1 werkingsgebied gekoppeld zouden moeten worden.
Pas bij het omzetten van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in de STOP-TPOD structuur kunnen de regels uitgesplitst worden.
Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In TAM-IMRO omgevingsplannen kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen. In artikel 1.1 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) is dit ook gedaan. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan zijn echter niet automatisch van toepassing op een TAM-IMRO omgevingsplan.
Het is wenselijk om aanvullende begripsbepalingen specifiek voor dit TAM-IMRO omgevingsplan van toepassing te verklaren. Om die reden zijn in Artikel 1 de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn op dit TAM-IMRO omgevingsplan .
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
In artikel 22.24 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) zijn meet- en rekenbepalingen opgenomen. Deze zijn als volgt geformuleerd:
Omdat er in dit TAM-IMRO omgevingsplan eveneens meet- en rekenbepalingen zijn opgenomen, is in Artikel 2 opgenomen dat deze bepalingen gelden in aanvulling van het bepaalde in artikel 22.24.
Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik
Voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemmingen uit een bestemmingsplan is in de Wabo (artikel 2.1, eerste lid, onder c) een algemene vergunningplicht opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt deze vergunningplicht te vervallen. Plannen bevatten vanaf dat moment niet langer regels met het oog op een bepaalde bestemming (artikel 3.1, eerste lid, Wro). In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies of gebruiksactiviteiten (voorheen bestemmingen) is daarom onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.
Om deze reden is in dit TAM-IMRO omgevingsplan opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22a paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De reikwijdte van de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan moeten exact bepaald worden ten opzichte van de rest van het omgevingsplan. En in het bijzonder ten opzichte van het tijdelijk deel van het omgevingsplan: zowel de bruidsschat als de bestemmingsplannen en overige regelingen die op grond van artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet deel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege.
Eerste lid
In het eerste lid wordt bepaald dat de bestemmingsplannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. Het gaat hierbij om de besluiten zoals opgenomen in artikel 4.6, eerste lid onder a,c,g,h,i en m Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat hierbij om de vigerende bestemmingsplannen op grond van de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening, maar ook de wijzigings- en uitwerkingsplannen en de exploitatieplannen.
Binnen de gemeente Deventer zijn geen provinciale inpassingsplannen of beheersverordeningen, om die reden zijn de besluiten genoemd onder b, j, k en l niet benoemd.
De overige regelingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn niet buiten toepassing verklaard, waardoor deze onverkort van toepassing blijven op de locatie van dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In artikel 22.1, onder a wordt verwezen naar artikel 4.6, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is het volgende opgenomen:
Artikel 4.6 (deel omgevingsplan)
1.Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
Tweede lid
Het tweede lid betreft het intact houden van de Bruidsschat. Indien wel wijzigingen worden opgenomen ten opzichte van de bruidsschat, dan kan lid 2 geschrapt worden en vervangen worden door een voorrangsbepaling.
Derde lid
In het derde lid is het geometrische toepassingsbereik van het TAM-IMRO omgevingsplan bepaald. Dit hangt samen met het geven van een juridische status aan het besluitgebied. Met het artikel wordt bepaald op welke locaties het TAM-IMRO-plan ziet. Dit moet nauwkeurig worden bepaald in het GML- bestand. Ook uit de beschrijving van het plan moet de locatie goed blijken.
Vierde lid
Het vierde lid is specifiek opgenomen voor de zone rond het nieuwe woongebied waar een vergunningplicht gaat gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen ter bescherming van het woon- en leefklimaat in het nieuwe woongebied (zie paragraaf 6.1.3). Deze zone is voorzien van de aanduiding ‘Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen’. In het vierde lid is bepaald dat ter plaatse van deze zone de regels uit de bestemmingsplannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan wel blijven gelden (de vigerende agrarische bestemming blijft hier dus van kracht) en dat deze regels ter plaatse van de zone worden aangevuld met regels voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen die in dit TAM-omgevingsplan zijn opgenomen. Indien de laatstgenoemde regels in strijd zijn met de regels uit de bestemmingsplannen, dan gaan de regels uit het TAM-omgevingsplan voor.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid bevat regels over het bestaand gebruik van stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen.
Tweede lid
Het tweede lid bevat regels over een beroep of bedrijf aan huis, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten. Het tweede lid bevat ook voorwaarden waaraan een beroep of bedrijf aan huis moet voldoen.
Derde lid
Het vierde lid is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot auto- en fietsparkeren en laden en lossen. Voldaan moet worden aan de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer
Dit artikel bevat regels die vallen onder Gebruiksactiviteiten toegestaan voor de functie 'Groen'. Daarnaast zijn er regels opgesteld om hiervan af te wijken ten behoeve van parkeervoorzieningen en volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.
Dit artikel bevat regels die vallen onder Gebruiksactiviteiten toegestaan voor de functie 'Verkeer'.
Dit artikel bevat regels die vallen onder Gebruiksactiviteiten toegestaan voor de functie 'Wonen'. Daarnaast zijn er regels opgesteld om hiervan af te wijken ten behoeve van zorgwoningen. Voor de verantwoording van de regels voor het voorliggende deel van het omgevingsplan wordt verwezen naar paragraaf 9.4.
Regels uit de bruidsschat
In het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat) zijn in § 22.2.7.2 regels opgenomen over de binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:
Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is. Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van de Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwrgels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen. Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig. Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden. Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen. Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingpslan getoetst moet worden, waarbij dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook toe behoren. Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden. |
Een omgevingvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.
In artikel 2.10 Wabo was opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan.
Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het voorliggende tijdelijk deel van het omgevingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.
Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] "
Artikel 10 Algemene regels bouwactiviteiten
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid geeft het toepassingsbereik aan van de in het hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Tweede lid
Het tweede lid staat toe om voor een aanvullende binnenplanse omgevingsplanactiviteit tot 10% af te wijken de aangevraagde maten, afmetingen en percentages. Hierbij moet wel voldaan worden aan de genoemde voorwaarden in het tweede lid.
Derde lid
Het derde lid regelt dat afwijkende bestaande afstanden en maten (mits deze rechtens tot stand zijn gekomen) als minimaal voorgeschreven, dan wel maximaal toegestaan zijn in gevallen dat deze afwijken van de afstanden en maten van de in dit hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Vierde lid
Het vierde lid bevat regels over bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen (mits deze rechtens gebouwd zijn).
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-16'. Hieronder vallen regels over het bouwen van hoofdgebouwen (tweede lid), aan-, uit- en bijgebouwen (derde lid) en overige bouwwerken (vierde lid). In het vijfde lid staan beoordelingsregels en voorwaarden voor het afwijken van de bouwregels voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. In lid 2 is een hogere waarde toegevoegd voor het gezamenlijke geluid op de gevel van een woning (maximaal 59 dB) en de regel dat een woning alleen mag worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid vanwege het spoor wordt gehaald.
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-25'. Hieronder vallen regels over het bouwen van gebouwen (eerste lid) en bouwwerken, geen gebouw zijnde (tweede lid). In het derde lid staat een verbod voor het bouwen van bouwwerken in een volkstuin en in het vierde lid staat een verbod voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan'. Tot slot staat in het vijde lid regels over overige bouwwerken.
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-26'. Hieronder vallen regels over het bouwen van gebouwen (eerste lid) en bouwwerken, geen gebouw zijnde (tweede lid).
In het hoofdstuk 'Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden' staan regels die van toepassing zijn naast de andere opgenomen regels over activiteiten. Het gaat om de aanwijzingen Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen (Artikel 14), Waarde - Archeologie - 2 (Artikel 15), Waarde - Archeologie - 3 (Artikel 16) en Waarde - Archeologie - 4 (Artikel 17). Hieronder wordt de opbouw van deze artikelen nader toegelicht. De opbouw van Artikel 15, Artikel 16 en Artikel 17 is gelijk en wordt in één subparagraaf toegelicht.
Artikel 14 Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen
In dit artikel staan regels die gelden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen'. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat in het besluitgebied is het verboden om zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken binnen 50 meter van driftgevoelige objecten, zoals woningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen. Een vergunning voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan alleen worden verleend als met locatiespecifiek onderzoek is aangetoond dat er geen sprake is van drift op driftgevoelige objecten.
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 2, Artikel 16 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 17 Waarde - Archeologie - 4
Eerste lid
In het eerste lid staat, zoals eerder vermeld, dat de regels in het betreffende artikel van toepassing zijn naast de andere opgenomen regels over activiteiten.
Tweede lid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van het te verstoren gebied zijn onderzocht, wanneer:
In het tweede lid staan verder enkele uitzonderingen op bovenstaande.
Derde lid
Het derde lid maakt het mogelijk voorschriften te koppelen aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit indien uit het rapport, zoals bedoeld in lid 2, blijkt dat archeologische waarden aanwezig zijn.
Vierde lid
In het vierde lid staat dat de aanwezige archeologische waarden niet mogen worden verstoord. Een omgevingsvergunning kan in dat geval niet worden verleend, tenzij aan die vergunning voorschriften zijn gekoppeld, zoals vermeld in lid 3.
Vijfde lid
In het vijfde lid staan werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden (aanlegactiviteiten) genoemd die verboden zijn uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit, wanneer:
In het vijfde lid staan verder enkele uitzonderingen op bovenstaande.
Zesde lid
Wanneer een omgevingsvergunning voor de activiteiten, zoals vermeld in lid 5, wordt aangevraagd is de aanvrager verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van het te verstoren gebied zijn onderzocht. Het zesde lid regelt ook de uitzonderingen op bovenstaande.
Zevende lid
Het zevende lid maakt het mogelijk voorschriften te koppelen aan de omgevingsvergunning voor de in lid 5 genoemde werken en werkzaamheden indien uit het rapport, zoals bedoeld in lid 6, blijkt dat archeologische waarden aanwezig zijn.
Achtste lid
In het achtste lid staat dat geen schade mag ontstaan aan de aanwezige archeologische waarden. Een omgevingsvergunning kan in dat geval niet worden verleend, tenzij aan die vergunning voorschriften zijn gekoppeld, zoals vermeld in lid 7.
Artikel 18 Instandhouding natuurinclusieve maatregelen
Dit artikel borgt de aanleg en instandhouding van de beplantingsmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het inrichtingsplan (Bijlage 1). Dit artikel borgt ook de instandhouding van de natuurinclusieve maatregelen zoals die zijn opgenomen in het inrichtingsplan.
Dit artikel bevat regels over het overgangsrecht van bouwwerken (eerste lid) en ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken (tweede lid).
Onder de Omgevingswet wordt niet meer uitgegaan van bestemmingen en dubbelbestemmingen, maar worden alle regels voorzien van een locatie. Deze locaties zijn het zogenoemde werkingsgebied van de regels. In voorliggend TAM-omgevingsplan zijn de volgende werkingsgebieden opgenomen:
In deze paragraaf worden de werkingsgebieden nader toegelicht.
In het als 'Groen' aangewezen gebied zijn de gebruiksactiviteiten overige groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van waterberging toegestaan, met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse is het werkingsgebied 'Bouwregel-25' opgenomen. Binnen dit werkingsgebied is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'geen bouwwerken toegestaan' is het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet toegestaan.
In het als 'Verkeer' aangewezen gebied zijn onder meer de gebruiksactiviteiten wegen en straten, groenvoorzieningen, waterlopen en nutsvoorzieningen toegestaan, met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse is het werkingsgebied 'Bouwregel-26' opgenomen. Binnen dit werkingsgebied is het bouwen van gebouwen niet toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
In het als 'Wonen' aangewezen gebied zijn de gebruiksactiviteiten wonen, in niet gestapelde vorm; al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 6.2 en zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 9.2.1 onder a. toegestaan, met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid. Ter plaatse is het werkingsgebied 'Bouwregel-16' opgenomen. Binnen dit werkingsgebied zijn regels opgenomen voor het bouwen van hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Het maximaal bebouwingspercentage is 60%, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is aangegeven. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak gebouwd te worden. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. In lid 2 is een hogere waarde toegevoegd voor het gezamenlijke geluid op de gevel van een woning (maximaal 59 dB) en de regel dat een woning alleen mag worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid vanwege het spoor wordt gehaald.
Binnen het werkingsgebied 'Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen' zijn regels opgenomen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Tot slot zijn de werkingsgebieden 'Waarde - Archeologie - 2', 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waarde - Archeologie - 4' opgenomen. Om het archeologisch waardevolle gebied veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen. Bouwen is uitsluitend toegestaan, indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden.