| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22u Scheepvaartstraat 1 |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0150.TAM021-OW01 |
Deze motivering heeft betrekking op locatie aan de Scheepvaartstraat 1 en een deel van de hieraan gelegen havenarm, in het Havenkwartier van de stad Deventer (hierna plangebied). Ter plaatse was een verfwinkel met bijhorende bedrijfsgebouwen aanwezig. Inmiddels is de bebouwing gesloopt en ligt het gebied braak. Het voornemen is om het plangebied te herontwikkelen naar een locatie voor wonen en in beperktere mate commerciële functies.
Concreet is het voornemen om 98 appartementen te realiseren, die worden ondergebracht in een woontoren. Verder is er ruimte voor maximaal 350 m2 aan commerciële functies die primair in de plint van de woontoren worden gesitueerd.
Onderdeel van de voorgenomen herontwikkeling is het dempen en opnieuw inrichten van een deel van de aangrenzende havenarm. Het voornemen is om hier een openbare kade te realiseren met een groene uitstraling waarmee dit deel van de haven meer beleefbaar wordt en de ruimtelijke uitstraling wordt verbeterd.
Op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, onderdeel "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening", ontbreken de bouw- en gebruiksmogelijkheden om ter plaatse de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren. Een wijziging van het omgevingsplan is noodzakelijk. Voorliggend wijzigingsbesluit voorziet in de gewenste juridisch-planologische kader en toont aan de het voornemen in overeenstemming is met 'een evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
Het besluitgebied ligt aan de Scheepvaartstraat 1 in de stad Deventer. In afbeelding 1.1 is de ligging van het besluitgebied weergegeven.
|
| Afbeelding 1.1: Ligging van het besluitgebied (Bron: plattekaart.nl) |
De motivering van dit wijzigingsbesluit bestaat uit 10 hoofdstukken. Na de inleiding volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het participatieproces beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling beschreven en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. In hoofdstuk 6 worden alle andere relevante aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Hoofdstuk 7 betreft de beperkingsgebieden en hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid. Ten slotte worden in hoofdstuk 9 de juridische aspecten behandeld en in hoofdstuk 10 de artikelsgewijze toelichting.
In 1920 nam de toenmalige burgemeester De Boer het initiatief voor het graven van een haven. Hij koos daarvoor het natte en lege Bergweide. Hier ontstonden buiten de stad de eerste werk- en woongebieden (zoals Knutteldorp). De haven was een succes en al snel volgden een tweede en derde havenarm, die elk ook weer wat grootschaliger en strakker ingericht werden.
De bedrijvigheid was divers. De haven bood uitstekende mogelijkheden tot het op- en overslaan van goederen. De twee silo's als blikvangers van het gebied zijn daar een goed voorbeeld van. Hier werden derivaten, graan, meel en tapioca opgeslagen. De hoge silo van CDL (Coöperatieve op- en overslag Deventer-Lochem, voorheen CODO) heeft tot 2000 gefunctioneerd. Een ander opvallend gebouw is de Bodenloods. Hier werden diverse goederen opgeslagen, die vervolgens vanuit hier over de bedrijven en winkels van de stad werden verspreid.
De laatste decennia is de bedrijvigheid in dit deel van de haven echter teruggelopen. De trend van schaalvergroting leidde ertoe dat bedrijven nieuwe locaties opzochten met meer ruimte. Daarnaast nam het watergebonden transport af ten gunste van het vrachtverkeer over de weg. Het Havenkwartier met zijn relatief kleinschalige structuur en oude bebouwing bracht in dat opzicht meer belemmeringen dan kansen voor de moderne bedrijvigheid. Overigens gaat dit vooral op voor het westelijke en oudste gedeelte van het Havenkwartier. Aan de oostzijde, waar zich de tweede havenarm bevindt, is nog wel sprake van een continue aanwezigheid van bedrijvigheid.
Het besluitgebied ligt in het Havenkwartier aan de Scheepvaartstraat 1 te Deventer. Voorheen was hier een verfwinkel aanwezig. Inmiddels is de bebouwing gesloopt en ligt het besluitgebied braak. Ten oosten van het braakliggende terrein is één van de havenarmen van het Havenkwartier aanwezig, waarin een tweetal woonboten liggen.
In afbeelding 2.1 en afbeelding 2.2 is met een luchtfoto en een straatbeeld van de huidige situatie weergegeven. Het besluitgebied is aangegeven met de rode contour.
|
| Afbeelding 2.1: Luchtfoto besluitgebied (Bron: Atlas leefomgeving, bewerkt BJZ.nu) |
|
| Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie besluitgebied (Bron: Google Maps, oktober 2024) |
Het voornemen is om op de locatie aan de Scheepvaartstraat 1 en een deel van de hier tegenaan gelegen havenarm te herontwikkelen. Hierna wordt ingegaan op de verschillende planonderdelen.
Concreet is het voornemen om 98 appartementen te realiseren die worden ondergebracht in een woontoren. Circa 70% hiervan bevindt zich in de segmenten betaalbare koop en/of middeldure huur. De overige 30% betreffen vrije sector huur of koopappartementen.
In de plint van het gebouw is ruimte voor maximaal 350 m2 aan commerciële functies. Op de begane grond zijn split-level appartementen en woon-werkstudio's beoogd. Op de overige verdiepingen worden de appartementen gelijkvloers uitgevoerd.
Met de voorgenomen ontwikkeling kan een brede doelgroep worden bediend. Hierbij kan gedacht worden aan gezinnen, starters en senioren. Er worden appartementen gerealiseerd van verschillende groottes en prijssegmenten, bestaande uit koop- en/of huurappartementen. Daarnaast zijn alle woningen bereikbaar via een vaste lift. Hierdoor zijn alle gelijkvloerse woningen (appartementen) levensloopbestendig.
Het beoogde gebouw bestaat in grote lijnen uit twee delen, namelijk het plintgebouw en de hoogbouw. De bouwhoogte van beide delen bedraagt respectievelijk circa 18 en 66 meter. Hiermee wordt in het Havenkwartier en voor de stad Deventer een nieuwe landmark gerealiseerd. De woontoren steekt boven de in het Havenkwartier kenmerkende grijze silo uit. In navolgende afbeeldingen en bijlage 1 zijn impressies opgenomen van het beoogde gebouw.
|
|
|
| Afbeelding 2.3: Impressies beoogde gebouw (Bron: Klunder Architecten) |
Het voornemen is om op het plintgebouw een collectieve daktuin te realiseren. Tevens is hier ruimte voor zonnepanelen en waterberging. De daktuin is beoogd op het zuidelijke deel van het plintgebouw en de zonnepanelen op het noordelijke deel. Vorenstaande is indicatief weergegeven in afbeelding 2.4.
|
| Afbeelding 2.4: Indicatieve weergave daktuin (Bron: Klunder Architecten) |
Op de tweede verdieping van het plintgebouw is ruimte voor parkeren. Om zoveel mogelijk parkeerplaatsen te kunnen realiseren is gekozen voor ruimtebesparende oplossingen. Er komen twee autoliften in plaats van een hellingbaan en over de helft van het gebouw worden parkeerliften toegepast waarbij twee auto's boven elkaar kunnen parkeren. Er is ruimte voor circa 91 parkeerplaatsen in het gebouw. Daarnaast wordt onder het gebouw een halfverdiepte kelder gerealiseerd welke deels in gebruik zal zijn ten behoeve van de beoogde woningen op de begane grond en deels ten dienste van het fietsparkeren. In afbeelding 2.5 is dit weergegeven in een doorsnede van het plintgebouw.
|
| Afbeelding 2.5: Doorsnede laagbouw (Bron: Klunder Architecten) |
Onderdeel van de voorgenomen herontwikkeling is het dempen en opnieuw inrichten van een deel van de aangrenzende havenarm. Het voornemen is om hier een openbare kade te realiseren met een groene uitstraling waarmee dit deel van de haven meer beleefbaar wordt en het geheel een aantrekkelijke ruimtelijke uitstraling krijgt.
|
| Afbeelding 2.6: Inrichting openbare ruimte (Bron: Buro Lubbers) |
Op de kop van de havenarm komen plateaus met gras die de Industrieweg met het water verbinden. Op deze groene terrassen kan men verblijven. In het gras staan een aantal bloeiende, meerstammige, inheemse bomen. Daarnaast wordt een bestaande op het droge gelegen stalen boot ingepast.
De kade krijgt een ruig karakter. Beplanting sluit hier op aan door passende bomen en een kenmerkende onderbegroeiing te kiezen. De inheemse bomen zijn relatief dicht op elkaar geplant en kunnen goed tegen droogte.
Tussen de gebouwen en de kade komt een uitbundig bloeiende vaste plantenstrook. Deze markeert de overgang tussen privé en openbaar. Ook zorgt deze voor een kleurrijk en groen straatbeeld. De plantstroken worden aangeplant met een mix van soorten, met een verschillende bloeiperiode, bloeiwijze en -kleur. De beplanting is aantrekkelijk voor verschillende soorten vlinders en hommels en draagt bij aan de biodiversiteit.
De andere kant (gebied ten westen van het beoogde gebouw) heeft te maken met schaduw, hier wordt het beplantingsplan op aangepast. De basis bodembedekker is rond het gebouw gelijk. Tussen deze bodembedekker worden groepen beplanting geplaatst met schaduwminnende vaste planten.
Het besluitgebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Het tijdelijke deel van het omgevingsplan bestaat uit planologische regels uit bestemmingsplannen, Rijksregels (bruidsschat) en planologische regels uit gemeentelijke verordeningen. Deze paragraaf behandelt de planologische situatie zoals vastgelegd in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de laatste subparagraaf wordt ingegaan op onderdelen van het voornemen die in strijd zijn met het geldend planologisch regime.
Ter plaatse van het besluitgebied geldt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan het bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening", dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer. Omdat dit bestemmingsplan is opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan wordt nog gesproken over 'bestemmingen' in plaats van 'functies'.
In afbeelding 2.7 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Het besluitgebied wordt hierop aangeduid met de rode omlijning. Hierna wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen.
|
| Afbeelding 2.4: Uitsnede bestemmingsplan "Chw Deventer stad en dorpen, 1e herziening" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl. |
Binnen de grenzen van het plangebied gelden de volgende bestemmingen:
Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de beoogde appartementen en commerciële functies uitsluitend de bestemmingen 'Bestaand bedrijf' en 'Bedrijf - Havenkwartier (ABC)' gelden. Hierdoor is het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Bovendien is hier een maximale bouw- en goothoogte vastgelegd van 6 meter, daar waar de woontoren zelf maximaal 66 meter hoog zal worden. Verder geldt ter plaatse van een deel van het plangebied de bestemming 'Water'. In het kader van de beoogde gedeeltelijke demping van de betreffende havenarm is het gewenst om deze bestemming te wijzigingen.
De bruidsschat bestaat uit verschillende onderdelen. Een van de onderdelen die in voorliggend geval relevant is, zijn regels over bouwwerken, open erven en terreinen (afdeling 22.2 van het omgevingsplan). Voorbeelden hiervan zijn regels over het bouwen van bouwwerken (artikel 22.5), aansluiting op distributienet voor elektriciteit (artikel 22.8) en bereikbaarheid voor hulpdiensten (artikel 22.14).
In voorliggend geval zijn de volgende lokale verordeningen relevant: de Verordening fysieke leefomgeving, hemelwaterverordening en het Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026.
Verordening fysieke leefomgeving
In de Verordening fysieke leefomgeving zijn (onderdelen van) diverse andere verordeningen opgenomen zodat er één verordening ontstaat met regels uit de fysieke leefomgeving die geïntegreerd kan worden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Voorbeelden zijn de APV, Bouwverordening en de Verordening Bodembescherming. Regels voor wat betreft ondergrondse infrastructuur (hoofdstuk 7) en wegen en water (hoofdstuk 8) komen in Hoofdstuk 6 van deze toelichting nader aan bod.
Hemelwaterverordening
De Verordening fysieke leefomgeving is ten aanzien van het aspect water aangevuld met de hemelwaterverordening. De toevoeging bestaat uit een verbod op het lozen van grond- en hemelwater op het druk- en openbare riool (artikel 8.2.2 en 8.2.3) en een verplichting van waterberging op eigen terrein (artikel 8.2.4). In paragraaf 6.16 van deze toelichting wordt nader ingegaan op deze aspecten.
Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026
In het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (GRP) geeft de gemeente Deventer aan hoe zij omgaat met haar drie zorgplichten voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. Vanuit het GRP zijn regels opgesteld in het omgevingsplan. Deze regels zijn opgenomen in de hemelwaterverordening.
De beoogde activiteiten passen niet binnen de beoordelingsregels van het omgevingsplan. Om het voornemen te realiseren, is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste juridische planologische kaders om het voornemen te kunnen realiseren. Aangetoond wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het participatieproces en de wijze waarop er invulling is gegeven aan het toepassen van participatiebeleid van de gemeente Deventer 'Participatie bij Omgevingsvisie, Omgevingsprogramma en Omgevingsplan' (conform art. 10.2 Omgevingsbesluit). Aangegeven wordt hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Het is verplicht om bij een wijziging van het omgevingsplan te participeren. Als initiatiefnemer niet aan participatie heeft gedaan, weet de gemeente niet hoe de omgeving over het initiatief denkt. De 'participatieladder' bestaat uit verschillende niveaus van participatie. Een hogere trede op de participatieladder betekent dat inwoners meer invloed hebben op het beleidsproces en vraagt andersom een toenemende inhoudelijke openheid van de overheid.
|
| Afbeelding 3.1: Participatieladder |
De ontwikkeling van de woontoren op de voormalige Ter Hoeven-locatie in het Havenkwartier is reeds geruime tijd gaande. Tijdens het ontwikkelproces is structureel aandacht besteed aan het betrekken van de omgeving, met als doel om wensen en aandachtspunten van omwonenden zo goed mogelijk te integreren in de planvorming.
Tussen 2020 en 2022 is het eerste ontwerp gepresenteerd aan de omgeving. Vanaf 2023 is gewerkt aan een nieuw ontwerp, waarin de resultaten van eerdere participatierondes zijn meegenomen.
Het gehele participatieverslag is opgenomen in Bijlage 2 bij deze motivering. Hieronder volgt een overzicht van communicatiemomenten met omwonenden en belanghebbenden.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop andere overheden (Rijksoverheid, provincie en waterschap) en andere stakeholders zijn meegenomen in het vooroverleg. Uit dit overleg moet blijken of er hogere belangen zijn gediend en/of er specifieke aandachtspunten zijn ten aanzien van het voornemen.
Rijk:
Omtrent het vooroverleg met het Rijk kan gemeld worden dat voor het onderhavige plan geen nationale belangen in het geding zijn.
Provincie:
Het plan is voorgelegd aan de provincie.
Waterschap:
Het plan is voorgelegd aan het waterschap.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds beleid van hogere overheden waar lagere overheden rekening mee moeten houden, maar gemotiveerd van kunnen afwijken en anderzijds instructieregels van hogere overheden in omgevingsverordeningen en het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.
De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij de toetsing aan de ladder worden beide onderdelen van de Ladder meegenomen:
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en een 'stedelijke ontwikkeling'.
Bestaand stedelijk gebied betreft het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Onderhavig plan ziet toe op de planologische kaders voor maximaal 98 woningen en maximaal 350 m2 centrumfuncties. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vereist is. Daarom is voor voorgenomen ontwikkeling een ladderonderbouwing opgesteld. De ladderonderbouwing is opgenomen in Bijlage 1.
Op basis van de ladderonderbouwing wordt geconcludeerd dat sprake is van een binnenstedelijke herontwikkeling. De gemeente Deventer heeft de ambitie om van 2021 tot 2035 in totaal 11.000 nieuwe woningen te realiseren. Dit is nodig om de bevolkingsgroei in goede banen te leiden en bij te dragen aan verjonging van de stad en versterking van de arbeidsmarkt. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze kwantitatieve opgave van Deventer.
Verder wordt in de gemeentelijke woonvisie benadrukt dat het aanbod voor starters, ouderen en gezinnen moet worden uitgebreid, waarbij levensloopbestendige en duurzame woningen centraal staan. De beoogde appartementen bedienen deze doelgroepen door het aanbod van koop- en/of huurwoningen, in verschillende prijsklassen en groottes. Bovendien zijn een groot deel van de beoogde appartementen levensloopbestendig doordat deze gelijkvloers en lifttoegankelijk zijn.
Het Gebiedsprogramma Centrum&Schil is aangegeven dat het Havenkwartier onderdeel vormt van de schil rondom de binnenstad waar ruimte ligt voor groei en ontwikkeling op loopafstand van binnenstad en station.
Naast woningbouw maakt de ontwikkeling ruimte voor maximaal 350 m² commerciële functies in de plint van het gebouw. Het betreft functies die passen binnen categorieën zoals dienstverlening, kleinschalige detailhandel en/of horeca (lichte categorie). De beoogde commerciële functies dragen bij aan de gewenste functiemenging in het Havenkwartier en voorzien in de behoefte aan kleinschalige voorzieningen voor bewoners en bezoekers van dit gebied. Gezien de beperkte omvang is geen sprake van een bovenlokaal verzorgingsgebied of van concurrentie met bestaande winkelcentra. De behoefte is aantoonbaar aanwezig binnen het Havenkwartier zelf, dat zich ontwikkelt tot een gemengd stedelijk milieu met wonen, werken en verblijven. Bovendien sluit de commerciële plint aan bij eerdere ontwikkelingsinitiatieven in het Havenkwartier waar vergelijkbare functies zijn gerealiseerd (zoals horeca, ateliers en creatieve bedrijvigheid).
Geconcludeerd wordt dat zowel kwalitatief als kwantitatief gezien sprake is van een aantoonbare behoefte aan de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en voldoet aan de instructieregel zoals opgenomen in artikel 5.129g van het Bkl.
Het initiatief is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het beleid dat in dit geval van toepassing is betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
|
| Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Hierna worden de lagen nader toegelicht.
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 4.4 (principe van concentratie), artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 4.7 t/m 4.9 (ruimtelijk kwaliteit), artikel 4.13 (klimaatrobuust water- en bodemsysteem) en artikel 4.14 (woonafspraken) relevant. Hierna wordt op de betreffende artikelen ingegaan en getoetst.
Artikel 4.4 (principe van concentratie, lid 1)
Lid 1:
In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de lokale behoefte aan woningen en voorzieningen op een binnenstedelijke locatie. In paragraaf 4.1.2 en Bijlage 1 is reeds uitvoerig ingegaan op de behoefte.
Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, lid 1)
Lid 1:
Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied ligt in de kern Deventer waar reeds stedelijke functies zijn toegestaan. Er is dan ook sprake van een binnenstedelijke locatie in bestaand stedelijk gebied. Van extra ruimtebeslag op de groene omgeving is geen sprake. De ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 4.14 (woonafspraken)
Lid 1:
Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
Lid 2:
Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.
Toetsing van het initiatief aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel
In dit geval passen de woningen binnen het woonprogramma en de woonafspraken zoals deze gemaakt zijn. In paragraaf 4.3.5 wordt hier nader op ingegaan.
Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het besluitgebied gelden de ontwikkelingsperspectieven 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' en 'Stadsassen binnen de stedelijke netwerken'. Dit is weergegeven in afbeelding 4.2. Het besluitgebied is hierop aangeduid met de rode contour.
|
| Afbeelding 4.2: Ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel) |
"Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken"
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
"Stadsassen binnen de stedelijke netwerken"
Stadsassen zijn de hoofdverbindingen tussen intercitystations en auto(snel)wegen. De goede bereikbaarheid maakt de stadsassen tot voorkeurslocaties voor ontwikkelingen die bovenlokale mobiliteit met zich meebrengen.
Toetsing van het initiatief aan de ontwikkelingsperspectieven
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de versterking van het diversiteit aan woon- en werkmilieus binnen het Havenkwartier. Door het realiseren van woningen voor verschillende doelgroepen en prijssegmenten - van starters tot senioren - wordt de sociale diversiteit van deze stedelijke locatie versterkt. Bovendien anticipeert de ontwikkeling op de energietransitie door het benutten van beschikbaar dakoppervlak voor zonnepanelen op het noordelijke deel van het plintgebouw.
Het project sluit eveneens aan bij de klimaatadaptieve ontwikkeling die de provincie voorstaat, door de realisatie van een collectieve daktuin op het zuidelijke deel van het plintgebouw. Deze groene voorziening draagt bij aan de klimaatbestendigheid van de stedelijke omgeving en biedt ruimte voor groen binnen de stedelijke context. De herontwikkeling van de aangrenzende havenarm met een openbare kade met groene uitstraling versterkt dit groene karakter verder en maakt het watergebied beter beleefbaar voor bewoners en bezoekers.
Tot slot vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering ten aanzien van de aanwezige stadsas, aangezien er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake is van wijzigingen in de (hoofd)infrastructuur in de omgeving.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het voornemen aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie een reeds bebouwde locatie betreft en is gelegen in stedelijk gebied (stad Deventer). Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien deze (oorspronkelijke) waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn.
Stedelijke laag
Het besluitgebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' aangeduid met gebiedstype 'Bedrijventerreinen'. Afbeelding 4.3 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Stedelijke laag”. Het plangebied is globaal met de blauwe contour aangegeven.
|
| Afbeelding 4.3: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel) |
'Bedrijventerreinen'
De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’-karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.
Als ontwikkelingen plaatsvinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon. Actieve kwaliteitsborging via beheer van bebouwing, uitgegeven (parkeer- en opslag-)terreinen en openbare ruimte. Benutten van bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten op bedrijventerreinen.
Toetsing aan de Stedelijke laag
Als eerst wordt opgemerkt dat het gebied waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, namelijk het Havenkwartier, al jaren in transitie is van een bedrijventerrein naar een gemengd gebied voor wonen, commerciële functies en werken. De voorgenomen ontwikkeling sluit hier op aan. Gelet op het vorenstaande is in feite daarom in steeds mindere mate sprake van een bedrijventerrein.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voorziet in de toenemende vraag naar woningen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de versterking van het voorzieningenniveau ter plaatse. Hiermee zorgt de ontwikkeling voor een versterking van de leefbaarheid van dit deel van het Havenkwartier, waarbij nieuwe passende duurzame functies mogelijk worden gemaakt.
Tot slot volgt uit hoofdstuk 6 dat de in de omgeving aanwezige bedrijven als gevolg van voorgenomen ontwikkeling niet (onevenredig) in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Hiermee past de ontwikkeling binnen de gebiedskenmerken van de "Stedelijke laag".
Laag van beleving
Het besluitgebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van beleving' aangeduid met het gebiedstype 'IJssellinie inundatieveld'. Afbeelding 4.4 betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de “Laag van beleving”. Het plangebied is met de blauwe contour indicatief aangegeven.
|
| Afbeelding 4.4: Laag van beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
'IJssellinie inundatieveld'
Dit gebied is één van de bakens in de tijd en brengt een cultuurhistorische ambitie met zich mee. Zoals het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens, welke onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen. Tevens kunnen bakens van deze tijd worden toegevoegd. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
Toetsing aan de Laag van beleving
Uit paragraaf 5.2.3 zal blijken dat geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaatsvindt. Voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook niet in aantasting van de waarden behorend bij het IJsselline inundatieveld.
Geconcludeerd wordt dat deze laag zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het initiatief is niet in strijd met het provinciaal beleid.
In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.
Belangrijke uitdagingen zijn:
Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.
Voor het Havenkwartier wordt specifiek het volgende vermeld:
Op basis van de 'Omgevingsvisie Deventer' geldt dat ter plaatse van het Havenkwartier een mix van functies mogelijk is, waaronder ook bijvoorbeeld wonen, kantoren, maatschappelijke functies, dienstverlening, horeca en functies met betrekking tot cultuur en ontspanning.
De voorgenomen ontwikkeling gaat primair uit van het realiseren van woningen. Daarnaast is er ruimte voor maximaal 350 m2 aan commerciële functies. De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de herontwikkeling van het Havenkwartier, waarmee ter plaatse meer stedelijkheid wordt gecreëerd en een aantrekkelijk locatie om te wonen. Met de gedeeltelijk demping van de naastgelegen havenarm wordt een ontmoetingsplek gerealiseerd voor ondernemers, bewoners en bezoekers van het Havenkwartier. Ook de commerciële ruimten kunnen hier een bijdrage aan leveren.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Omgevingsvisie Deventer'.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:
Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.
De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:
Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.
Zorgplicht hemelwater: De wetgeving gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.
Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.
Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Omgevingswet is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.
Conclusie
In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de wateraspecten. Het aspect water is nader uitgewerkt in paragraaf 6.16. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de eisen uit het gemeentelijke waterbeleid.
In maart 2024 heeft de gemeente een de ‘Deventer Energievisie’ vastgesteld. Deze energievisie is een voortzetting van eerder beleid en gericht op klimaatmitigatie, dus het optimaal beperken van verdere opwarming van de aarde. Hierin zijn de doelen vertaald om in 2030 de 55% CO2 reductie te bereiken. Er is beschreven wat in de komende jaren gedaan wordt, waar de kansen en mogelijkheden liggen, voor welke grote uitdagingen afhankelijkheden zijn van anderen en van welke belangrijke vraagstukken nog onduidelijk is wat de beste aanpak is.
De Deventer energietransitie kent drie hoofdoelen:
In 2021 is het ‘Deventer Klimaatadaptatieprogramma’ door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin staat beschreven hoe de gemeente zich wil wapenen tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde. Het plan richt zich op de gemeentelijke opgaven op het gebied van wateroverlast door extreme regenbuien, droogte en hittestress. De focus ligt daarbij op het stedelijk gebied oftewel de kernen in de gemeente Deventer binnen de bebouwde kom. Deventer moet van het Rijk in 2050 klimaatadaptief zijn. Dit betekent dat:
Bovenstaande strategische doelen zijn in het Klimaatadaptatieprogramma verder vertaald naar tactische doelen en maatregelen. Voor nieuwbouw zijn eisen opgenomen voor hemelwaterafvoer om wateroverlast te voorkomen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de hoofddoelstellingen van de Deventer Energievisie 2024, die gericht is op het realiseren van een duurzaam, rechtvaardig en robuust energiesysteem. Met het integreren van zonnepanelen op het dak van het plintgebouw wordt actief bijgedragen aan de opwekking van duurzame energie binnen het plangebied. Verder wordt het gebouw gasloos uitgevoerd. Door compact en gestapeld te bouwen op een binnenstedelijke locatie wordt bovendien efficiënt gebruikgemaakt van ruimte en infrastructuur, wat bijdraagt aan een robuuste en toekomstbestendige energievoorziening.
Ook met het gemeentelijk Klimaatadaptatieprogramma wordt rekening gehouden. In het ontwerp is aandacht voor het vasthouden van hemelwater, onder meer door de inrichting van een collectieve daktuin op het zuidelijk deel van het plintgebouw. Deze voorziening draagt tevens bij aan het beperken van hittestress, het verbeteren van de waterhuishouding en het creëren van een verkoelende buitenruimte voor bewoners. Het herinrichten van een deel van de havenarm tot groene openbare kade versterkt de klimaatadaptieve kwaliteit van het stedelijk gebied, onder andere door vergroening en het vergroten van de waterbeleving.
Vanaf 2013 wordt er in de gemeente op het gebied van ecologie gewerkt met de “Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer”. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Daarnaast zijn er zogenaamde ambassadeursoorten aangewezen. Dat zijn de das, de gierzwaluw, de huismus en de gevlekte rietorchis. Door deze soorten te bevoordelen wordt het landschap en de biodiversiteit in het algemeen bevorderd. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Het besluitgebied bevindt zich in het Havenkwartier van Deventer, een gebied dat wordt gekenmerkt door water, industrieel erfgoed en de overgang tussen de historische binnenstad en het rivierenlandschap. De havenarm vormt een bepalend landschappelijk element dat de verbinding tussen bebouwde omgeving en water markeert. De voorgenomen herontwikkeling respecteert en versterkt deze landschappelijke waarden door een geïntegreerde benadering van waterstructuur en groene inrichting. Het dempen en herinrichten van een deel van de havenarm wordt gecombineerd met de realisatie van een openbare kade met groene uitstraling, plateaus en terrassen, waardoor de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van de haven aanzienlijk toenemen. De overgang tussen privé en openbaar wordt duidelijk gemarkeerd door plantstroken, waarmee een heldere ruimtelijke structuur ontstaat.
De ontwikkeling draagt actief bij aan de biodiversiteit en ecologische waarden. Tussen gebouw en kade wordt een vaste plantenstrook aangelegd, speciaal geselecteerd om vlinders en hommels aan te trekken, aangevuld met inheemse, meerstammige bomen die bestand zijn tegen droogte. Zonering en differentiatie in het beplantingsplan zorgen voor optimale groeivoorwaarden. Daarnaast worden natuurinclusieve maatregelen in het gebouw toegepast, zoals nestvoorzieningen voor gierzwaluwen en huismussen, waardoor bijdraagt wordt aan de leefomgeving van relevante ambassadeursoorten.
Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten van de gemeentelijke ecologische werkwijze. Door de integratie van water, groen en natuurinclusieve elementen wordt de stedelijke biodiversiteit versterkt en wordt een bijdrage geleverd aan natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen. Tegelijkertijd verbetert de ruimtelijke samenhang en belevingswaarde van het Havenkwartier, waardoor de ontwikkeling zowel ecologisch als ruimtelijk een kwalitatieve verbetering van de locatie betekent.
De Woonvisie Deventer 2024 'Samen bouwen aan goed wonen' is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2024 en geeft aan waar het woonbeleid zich de komende 5 tot 10 jaar op richt. De Woonvisie gaat voor een deel (ambities, opgaven, rolneming) op in de Omgevingsvisie. De uitwerking krijgt een plek in het Volkshuisvestingsprogramma en in de twee gebiedsprogramma's voor Centrumschil en Keizerslanden.
In de woonvisie zijn drie centrale ambities vastgelegd:
De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de drie woonopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'voldoende, betaalbaar en divers', 'voor iedereen goed wonen in wijken en dorpen' en 'duurzaam wonen'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in de wijk of het dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor elke woonopgave zijn speerpunten geformuleerd.
De vraag naar woningen is groot. In de periode van 2021 tot 2035 heeft Deventer 7.000 woningen nodig om te kunnen blijven voorzien in de lokale behoefte. De voorziene groei leidt tot bijna 52.000 huishoudens in 2035. Daarbij wordt rekening gehouden met huishoudensgroei én inloop van het actuele woningtekort (ruim 1.500 woningen) tot 2035.
Om ook de voorzieningen, werkgelegenheid en onderwijs in stad en de dorpen de komende jaren op peil te houden, is naast de autonome bevolkingsontwikkeling ook een extra groei wenselijk. Er wordt van 4.000 extra woningen uit gegaan voor het sociaaleconomisch versterken van Deventer door het verjongen en versterken van de arbeidsmarkt.
In totaal wordt dus uit gegaan van een nieuwbouwopgave van 11.000 woningen tot 2035, waarvan 1.000 woningen in de dorpen gerealiseerd zullen worden. Dit is door de raad in december 2021 vastgesteld in de samenvattende routekaart 'wonen en voorzieningen, arbeidsmarkt versterken en verjongen!'.
Om te voorzien in de autonome behoefte moeten er tot 2030 jaarlijks minimaal 500 woningen netto toevoegen, daarna is dit ruim 400 per jaar. Om daarnaast ook de extra ambitie te verwezenlijken, zullen jaarlijks 300-400 extra woningen gerealiseerd moeten worden.
De nieuwbouwopgave is een grote opgave. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat het aansluit bij de vraag van woningzoekenden en aangesloten wordt op de kwaliteit en identiteit van de plek. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.
Om invulling te geven aan de woonbehoefte gaan we gemeentebreed uit van in ieder geval 30% sociale huur, 40% betaalbare koop en middenhuur en 30% duur. Dit sluit aan bij de afspraken uit de Woondeal West-Overijssel (2022).
De voorgenomen ontwikkeling levert een directe bijdrage aan de woningbouwopgave zoals geformuleerd in de Woonvisie. Met de realisatie van 98 appartementen in uiteenlopende groottes, prijsklassen en woonvormen (koop en mogelijk ook huur), wordt invulling gegeven aan de kernambitie om te voorzien in een voldoende, betaalbaar en divers woningaanbod. De beoogde mix maakt het mogelijk om uiteenlopende doelgroepen te bedienen, waaronder starters, gezinnen en senioren. Door alle woningen via een lift bereikbaar te maken, zijn de appartementen bovendien levensloopbestendig. Daarmee wordt ook bijgedragen aan de ambitie om Deventer tot een duurzame en toekomstbestendige woongemeente te ontwikkelen waar het in alle levensfasen goed wonen is.
De locatiekeuze en ruimtelijke inpassing sluiten aan bij de ambitie van Deventer als vitale stad aan de IJssel. Door op een binnenstedelijke locatie met bestaande infrastructuur een compacte, hoogwaardige woonontwikkeling te realiseren, wordt de stad verdicht zonder dat dit ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan versterkt bovendien de identiteit van het Havenkwartier, onder meer door de hoogteaccentuering en de markante vormgeving van het gebouw.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Binnen voorliggend omgevingsplan is sprake van functieregels, waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor een beroep of bedrijf aan huis. Onderhavig omgevingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota. Wel is bij de beoogde woon-werkstudio's op de begane grond het maximum percentage dat gebruikt mag worden voor een beroep of bedrijf aan huis verhoogd tot 49%. Zodoende wordt de mogelijkheid voor woon-werkstudio's gefaciliteerd.
Het Havenkwarter biedt ruimte voor ideeën. Dit geldt zeker ook voor de architectuur, die gebaseerd is op een combinatie van pragmatisme en creativiteit. Het beeldkwaliteitsplan dient daarbij als inspiratiedocument in plaats van eindbeelden te bieden.
De gemeente kiest voor een stapsgewijze verandering van het Havenkwartier Deventer naar een levendige stadswijk voor wonen, werken en cultuur. De kracht zit in spontane creatie, de regie in gezamenlijke ambities. Karakter bouw je niet in één dag, karakter moet groeien: voortbouwen op het bestaande, vervangen van slechte onderdelen en ‘oliën’ van vastgeroeste functies. Dit continue gesleutel trekt een bont gezelschap van ondernemers, bewoners en bezoekers en maakt het gebied spannend en gevarieerd. Het Havenkwartier Deventer wordt het resultaat van samenspel tussen gemeente, provincie, ondernemers, bewoners en andere partijen die echt bereid zijn om in het gebied te investeren.
De gemeente heeft gekozen voor een ‘light’ variant met een beperkt aantal regels én inspirerende voorbeelden om de creativiteit te stimuleren. Het beeldkwaliteitsplan Havenkwartier Deventer is een groeidocument. De ervaringen met de 1e generatie projecten kunnen aanleiding vormen om het plan aan te scherpen of juist flexibeler te maken.
|
| Afbeelding 4.5 Beeldkwaliteit Havenkwartier (Bron: gemeente Deventer) |
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw beeldbepalend object en landmark voor Deventer gerealiseerd. De woontoren wordt enkele meters hoger dan de op dit moment hoogste toren in het Havenkwartier (de grijze silo). Zoals ook in paragraaf 2.4 is te zien kent het ontwerp van de woontoren in zekere mate gelijkenissen met die van de grijze silo. De woontoren krijgt een industriële uitstraling wat op deze locatie in het havengebied zeer goed past.
Het aangebouwde deel met parkeergarage heeft een meer ondergeschikte uitstraling. De tweelaags parkeergarage is open waardoor het geheel 'lucht' krijgt en het geheel zich minder als één dichte bouwmassa manifesteert. Door de appartementen boven de parkeergarage te voorzien van een andere kleurstelling (en eventueel ander materiaalgebruik), alsmede door deze schuin boven op het gebouw te positioneren krijgt dit een 'speels' karakter wat naadloos aansluit op de variatie aan bebouwing in de omgeving van het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het beeldkwaliteitsplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Eén van de 6 kerninstrumenten van de Omgevingswet is het omgevingsprogramma. Een omgevingsprogramma bevat de uitwerking van het beleid en de maatregelen om de doelstellingen, zoals die zijn geformuleerd in het beleid, te bereiken. In een omgevingsprogramma staan de uitwerkingen en acties die nodig zijn om de ambities uit de Omgevingsvisie te bereiken. Er zijn meerdere typen programma’s. Het omgevingsprogramma Centrum&Schil is een ‘vrijwillig programma’.
Het programma bevat een uitwerking van de ruimtelijke ambities en visie alsmede een doorkijk naar de opgaven in het gebied en de voorziene transformatie van de fysieke leefomgeving in de Centrum&Schil voor de middellange termijn tot de periode 2025 – 2035. Het programma beschrijft de opgaven en benodigde maatregelen voor transformatie van het gebied. Inwoners en gebruikers van het gebied krijgen inzicht in wat Gemeente gaat oppakken om haar ambities in het gebied te realiseren.
Het programma bestaat uit verschillende programmadelen:
Gelet op de beoogde groei van Deventer is de verwachting dat rond het jaar 2035 de stad 115.000 tot 120.000 inwoners telt en jaarlijks meer dan 3 miljoen toeristische bezoeken en 425.000 overnachtingen. Met de huidige schaal en maat van onze compacte en overzichtelijke binnenstad weten we zeker dat de beschikbare ruimte hier onder druk komt te staan.
Deventer wordt een grotere stad en daar hoort een grotere huiskamer bij. Om de verschillende opgaven voor de binnenstad de ruimte te geven (toenemende drukte te spreiden, parkeren, vergroenen, klimaatadaptatie, leefbaarheid), kijkt de gemeente nadrukkelijker naar de gebieden aan de buitenzijden van de Buitengracht: deze gaan meer meedoen, met andere woorden: De binnenstad naar buiten.
De invloedssfeer van de binnenstad wordt groter daarmee zullen de grenzen ervan verschuiven. Het centrumgebied van Deventer reikt stukje bij beetje verder dan de bekende historische binnenstad binnen de grachten. Afgelopen jaren hebben meerdere nieuwe ontwikkelingen de sprong over de Buitengracht gemaakt.
In deze dynamische schil rondom het centrum is de laatste jaren een toename van grote en complexe gebiedsontwikkelingen zichtbaar die een schaalsprong maken ten opzichte van de schaal en maat van de binnenstad. Transformaties van verouderde en in onbruik geraakte werkgebieden hebben in dit gebied geleid tot nieuwe en succesvolle woon-werkmilieus, waaronder het Havenkwartier.
De toevoeging van een rijke mix van woningen, werkplekken en voorzieningen met behoud van erfgoed heeft hier geleid tot het begin van een levendig binnenstedelijk gebied op loopafstand van de binnenstad. Afgelopen jaren zijn hier inmiddels ruim 500 woningen gebouwd. In het centrumgebied voegen we de komende jaren nog eens 1650 nieuwe woningen en meer dan 1000 werkplekken aan toe.
De werkgebieden in ontwikkeling beslaan grofweg het gebied tussen de Mr. de Boerlaan, de Zutphenseweg, de Hanzeweg en het Overijssels kanaal. Van oudsher is dit een groot aaneengesloten werkgebied met de binnenhaven als economische trekker. De afgelopen jaren is de havengebonden bedrijvigheid aan zowel de eerste als de tweede havenarm in zijn geheel wegvallen.
Door het verdwijnen en in onbruik raken van bedrijfsfuncties zijn de laatste jaren meerdere ontwikkelgebieden van relatief grote omvang vrijgekomen. Dit betekent dat op loopafstand van de historische binnenstad en het station de ruimte ontstaat voor groei, ontwikkeling en functiemenging. Door de woonfunctie toe te voegen bestaat de unieke kans om deze gebieden te verkleuren tot nieuwe gewilde woon-werkmilieus pal naast de binnenstad en met openbaar vervoer en voorzieningen binnen handbereik. De grotere schaal en maat en de ruimtelijke beleving van het gebied maakt het hier mogelijk om compacter en hoger te bouwen. Dit brengt een nieuwe schaal en dynamiek met zich mee die sterk bijdraagt aan de nieuwe Deventer stedelijkheid.
De voorgenomen ontwikkeling draagt op meerdere aspecten bij aan de realisatie van de ambities uit het gebiedsprogramma Centrum&Schil:
Deventer wordt steeds aantrekkelijker als woon- en werkplek. De ambitie is om te groeien; in de komende jaren worden ruim 11.000 nieuwe woningen toegevoegd. Hiermee wordt de arbeidsmarkt versterkt en blijven meer jongeren verbonden aan de stad.
De voorkeur ligt bij het realiseren van deze woningen binnen de bestaande stadsgrenzen, met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Door de schaarse ruimte wordt er soms gekozen voor bouwen in de hoogte. Op die manier blijft er meer ruimte beschikbaar voor een aangename leefomgeving met groen, verblijfsplekken, speelruimte en ontmoetingsplekken.
Het beschermde stadsgezicht van Deventer, zichtbaar in het silhouet aan de IJssel, is een belangrijk visitekaartje en wordt zorgvuldig behouden. Tegelijkertijd wordt ruimte geboden aan ontwikkelingen die bijdragen aan versterking van de stedelijke identiteit van Deventer.
De Visie op Hoger Bouwen helpt bij het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit, juist nu de druk op de ruimte in stad en dorpen toeneemt. De visie onderbouwt op welke locaties met ambitie de hoogte wordt opgezocht. Dit gebeurt niet uitsluitend met hoogbouw, maar ook door op diverse plekken net iets hoger te bouwen. Hierdoor wordt de schaal en maat van Deventer gerespecteerd waar nodig, en wordt stedelijke kwaliteit toegevoegd waar mogelijk.
Voor hoger bouwen onderscheidt de gemeente vier categorieën. Elke categorie heeft zijn eigen karakteristiek in de bebouwingsstructuur van Deventer.
Op de visiekaart behorend bij de 'Visie op Hoge Bouwen' is per zone en gebied aangegeven welke bouwhoogte mogelijk is. Dit impliceert niet dat volledige bebouwing volgens deze categorie zal plaatsvinden. Binnen deze gebieden zijn de aangegeven categorieën uitsluitend toegestaan indien aan de juiste voorwaarden wordt voldaan. Een groot deel van de bebouwing blijft daarbij binnen de zogenaamde “Deventer laag” (bouwhoogte van 10 t/m 16 meter). Toetsing vindt plaats aan de hand van zes principes die bijdragen aan het Deventer karakter. Nieuwe toevoegingen binnen de categorie hoogbouw+ worden slechts spaarzaam toegestaan en alleen wanneer deze zorgvuldig en met precisie in de omgeving kunnen worden ingepast. De visiekaart geeft aan waar hogere bouw tot de mogelijkheden behoort.
In afbeelding 4.6 is een uitsnede opgenomen van de visiekaart. Het besluitgebied is indicatief aangegeven met de blauwe contour. Binnen het besluitgebied is aangegeven dat een 'icoon' is gepland. Dit is een gebouw met een maximum bouwhoogte van 70 meter. Het gebied hieromheen komt in aanmerking voor gebouwen tot en met 40 meter hoog.
|
| Afbeelding 4.6 Visiekaart Hoger Bouwen in Deventer (Bron: gemeente Deventer) |
Bebouwing tussen 31 en 70 meter komt niet veel voor in Deventer en heeft een grote impact op de plek, omgeving en stad. Deze bebouwing manifesteert zich nadrukkelijker in de stad als het gaat om thema’s als ruimtelijke kwaliteit, programma, klimaat, mobiliteit, windhinder, privacy en schaduwwerking. Daarom worden voor de categorieën Hoogbouw en Hoogbouw+ door de gemeente extra eisen gesteld aan kwaliteit, planvorming en proces. Dit geldt eveneens voor afwijkingen van de in de visie voorgeschreven maximale bouwhoogtes die gelden voor de dorpen, de stadsranden en het beschermd stadsgezicht.
Deze extra eisen worden onderbouwd in een Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Deze is gericht op het in kaart brengen van de impact van de ontwikkeling op de plek en omgeving en het in beeld brengen van de meerwaarde van het hoger bouwen. Het gaat in de HER om een analyse van de effecten van de ontwikkeling op de (directe) omgeving en om de uitwerking van aspecten zoals architectonische kwaliteit, windhinder, schaduwwerking en ruimtelijke en functionele relaties met het maaiveld. De HER is een extra aspect van de integrale afweging die voor de hoogbouw wordt uitgevoerd. De HER is dus aanvullend op het bestaande welstandsbeleid en op overig generiek beleid, bijvoorbeeld voor parkeren, milieu en veiligheid.
De beoogde ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van een woontoren met een bouwhoogte van ten hoogste circa 66 meter. Ingevolge de 'Visie op Hoger Bouwen' wordt een dergelijk gebouw beschouwd als 'Hoogbouw+'. Daarom is het in het kader van voorgenomen ontwikkeling een hoogbouweffectrapportage (HER) opgesteld. De volledige HER is opgenomen in Bijlage 4 van deze motivering.
Op basis van de uitgevoerde hoogbouweffectrapportage voor de woontoren aan de Scheepvaartstraat 1 te Deventer wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk en beleidsmatig inpasbaar is. Het plan levert een substantiële bijdrage aan de (gemeentelijke) woningbouwopgave, benut de binnenstedelijke locatie optimaal en voorkomt daarmee extra ruimtebeslag in het buitengebied. Bovendien voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden van de 'Visie op Hoger Bouwen'.
De stedenbouwkundige opzet - met een overgang van het plintgebouw naar de hoogbouw - zorgt voor een gewenste schaalsprong en versterkt de karakteristieke industriële sfeer van het Havenkwartier. De commerciële plint, collectieve daktuin en groene kade activeren de openbare ruimte en vergroten de sociale veiligheid en verblijfskwaliteit. De woontoren vervult een herkenbare, maar niet dominante, landmarkfunctie in de skyline van Deventer, ook in de toekomstige stedelijke context.
Onderzoeken naar windklimaat, bezonning, privacy en ecologie tonen aan dat er geen sprake is van onevenredige negatieve effecten. Waar aandachtspunten zijn geconstateerd, zoals bij windgevaar op de daktuin en bezonning van enkele omliggende woningen, zijn mitigerende maatregelen opgenomen en is een zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Daarbij is vastgesteld dat het maatschappelijke belang van woningbouw, binnenstedelijke verdichting en gebiedsversterking zwaarder weegt dan de beperkte nadelige effecten.
Alles overziend draagt de ontwikkeling bij aan een verantwoorde groei, een levendige stad en een gezonde toekomst. De HER onderbouwt dat het plan voldoet aan de gemeentelijke ambities voor hoogbouw en een waardevolle impuls geeft aan de ruimtelijke, sociale en ecologische kwaliteit van het Havenkwartier en de stad als geheel.
Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Het plangebied bevindt zich in het Havenkwartier van Deventer, een gebied dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van water, industrieel erfgoed en een overgangsgebied tussen de historische binnenstad en het rivierenlandschap. De havenarm vormt een bepalend landschappelijk element dat de verbinding tussen de bebouwde omgeving en het water markeert.
De voorgenomen ontwikkeling respecteert en versterkt de bestaande landschappelijke waarden door een geïntegreerde benadering van waterstructuur en groene inrichting. Het dempen en herinrichten van een deel van de havenarm wordt gecombineerd met de realisatie van een openbare kade met groene uitstraling, waardoor dit deel van de haven meer beleefbaar wordt en de ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk toeneemt. De nieuwe inrichting creëert plateaus met gras die de Industrieweg met het water verbinden en groene terrassen vormen waar mensen kunnen verblijven.
De ontwikkeling draagt actief bij aan biodiversiteit en ecologische waarden door de realisatie van een vaste plantenstrook tussen gebouw en kade. Deze beplanting is specifiek geselecteerd om vlinders en hommels aan te trekken en wordt aangevuld met inheemse, meerstammige bomen die goed bestand zijn tegen droogte. Het beplantingsplan toont een doordachte differentiatie naar zonering, waarbij rekening wordt gehouden met zon- en schaduwomstandigheden voor optimale groeivoorwaarden.
De ruimtelijke samenhang wordt versterkt doordat de kade een ruig karakter krijgt dat aansluit bij de industriële historie van de locatie. De overgang tussen privé en openbaar wordt duidelijk gemarkeerd door plantstroken, wat zorgt voor een heldere ruimtelijke structuur en een kleurrijk, groen straatbeeld.
Het Havenkwartier wordt gekarakteriseerd door een mix van industrieel erfgoed, waaronder de markante grijze silo, en nieuwe ontwikkelingen die de transformatie van dit gebied vormgeven. De stedenbouwkundige structuur toont de overgang van industriële functie naar gemengde woon-werkfuncties.
Bij de vormgeving van het gebouw wordt aangesloten op het Beeldkwaliteitsplan Havenkwartier Deventer, wat zorgt voor een coherente stedenbouwkundige inpassing. De woontoren met een hoogte van circa 66 meter creëert een nieuwe landmark voor het Havenkwartier en de stad Deventer. Het gebouw steekt bewust boven de bestaande grijze silo uit, waarmee een nieuwe verticale referentie wordt gevormd die bijdraagt aan de herkenbaarheid en identiteit van het Havenkwartier.
Vanuit de historische binnenstad markeert de woontoren het Havenkwartier als een onderscheidend stedelijk deelgebied, waarbij de historische skyline van het centrum behouden blijft. De zichtbaarheid van beeldbepalende historische gebouwen zoals de Lebuinuskerk en Bergkerk, wordt niet belemmerd door de beoogde woontoren. De afstand en positionering zorgen ervoor dat de nieuwe hoogbouw de historische waarden niet aantast maar juist de contrasten tussen oud en nieuw versterkt. Vanaf de omliggende wijken functioneert de woontoren als een helder oriëntatiepunt dat bijdraagt aan de leesbaarheid van de stedelijke structuur. Bewoners en bezoekers kunnen zich beter oriënteren binnen de stad door dit nieuwe referentiepunt.
Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.
Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.
Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.
In 2015 is door de gemeenteraad het archeologiebeleid van de gemeente Deventer vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing. Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen. De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de regels 'Archeologie', zoals die in het Omgevingsplan zijn gehanteerd.
Voor de locatie aan de Scheepvaartstraat geldt dat deze op de archeologische beleidskaart de beleidswaarden 0 en 3 kent (zie afbeelding 5.1).
|
| Afbeelding 5.1 Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: gemeente Deventer) |
Waarde 0
Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan (onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan) geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn.
Waarde 3
Bij gebieden met Archeologie - Waarde 3 is onderzoek nodig bij ingrepen vanaf 500 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld. Bij ingrepen tussen 200 en 500 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld geldt een meldingsplicht. Bij ingrepen kleiner dan 200 m2 en niet dieper dan 50 cm gelden geen archeologische voorwaarden.
Beoordeling besluitgebied
Ten tijde van het schrijven van voorliggende ruimtelijke motivering was het uitvoeren van verkennend archeologisch onderzoek onhaalbaar. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is de 'Waarde - Archeologie - 3' van toepassing op het besluitgebied.
Vanuit het aspect archeologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het besluitgebied gelegen werelderfgoed.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:
Er bevinden zich in het besluitgebied zelf geen cultuurhistorische waarden en er zijn geen zichtbare elementen van het inundatieveld meer waarneembaar (zie paragraaf 4.2.4.3). Verder bevinden zich in of nabij het besluitgebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten waar voorgenomen ontwikkeling van invloed op zou kunnen zijn.
Vanuit het aspect cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.
De voorgenomen herontwikkeling in het Havenkwartier van Deventer versterkt de karakteristieke samenhang tussen stad, water en landschap. Door een geïntegreerde benadering van waterstructuur, groen en bebouwing wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot. Het dempen en herinrichten van een deel van de havenarm gaat gepaard met de aanleg van een groene, openbare kade met plateaus en terrassen, waardoor zowel de ecologische als de belevingswaarde toeneemt. De overgang tussen privé en openbaar wordt gemarkeerd door beplanting en groenstroken, die bijdragen aan een heldere ruimtelijke structuur en versterking van de biodiversiteit. Inheemse, droogteresistente bomen en bloemrijke plantenzones creëren voedsel- en schuilgelegenheid voor insecten en vogels, terwijl in het gebouw nestvoorzieningen voor gierzwaluwen en huismussen worden geïntegreerd. Daarmee sluit het plan aan op de gemeentelijke ecologische werkwijze en draagt het bij aan een natuurinclusieve en klimaatadaptieve stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling draagt daarnaast substantieel bij aan de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het project realiseert efficiënt ruimtegebruik door middel van een compacte, hoogbouwontwikkeling die 98 wooneenheden concentreert op een relatief beperkt grondoppervlak. Hierdoor wordt kostbare binnenstedelijke grond optimaal benut en ontstaat een duurzame verdichting die aansluit bij het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Door de stedelijke functies te combineren met vergroening en natuurinclusieve maatregelen, wordt een balans gevonden tussen intensieve stedelijke benutting en ecologische kwaliteit.
Het ontwerp houdt verder nadrukkelijk rekening met de doelstellingen uit de Deventer Energievisie 2024 en het gemeentelijk Klimaatadaptatieprogramma. Het gebouw wordt gasloos uitgevoerd en voorzien van zonnepanelen, waarmee duurzame energie wordt opgewekt en een efficiënt energiegebruik wordt gerealiseerd. Daarnaast speelt waterbeheer een belangrijke rol: hemelwater wordt opgevangen en benut via een collectieve daktuin, die bijdraagt aan verkoeling, waterberging en biodiversiteit. Deze daktuin vormt tevens een groene ontmoetingsplek voor bewoners, wat sociale interactie en mentale gezondheid bevordert.
In lijn met de Omgevingswet wordt zo niet alleen een gezonde fysieke leefomgeving nagestreefd, maar ook een inclusieve en toekomstbestendige woonomgeving met aandacht voor hittestressreductie, luchtkwaliteit en toegankelijkheid. De meeste appartementen worden levensloopbestendig uitgevoerd met vaste liften en gelijkvloerse plattegronden, wat bijdraagt aan een brede toegankelijkheid, inclusief voor senioren en mindervaliden. De functiemenging in de plint, met maximaal 350 m² commerciële voorzieningen, stimuleert levendigheid, ontmoeting en vitaliteit in het gebied. De herinrichting van de havenarm tot groene, openbare kade versterkt de relatie tussen stad en water, biedt ruimte voor ontspanning en verblijf, en sluit naadloos aan bij het gemeentelijke streven naar een gezonde, klimaatbestendige en aantrekkelijke leefomgeving.
Vanuit het aspect duurzaamheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn regels opgenomen over zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand (artikel 5.129g). Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Met behulp van de Ladder voor duurzame verstedelijking kan het voornemen getoetst worden aan artikel 5.129g Bkl en om vast te stellen of sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
In paragraaf 4.1.2 is nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is het initiatief ook in overeenstemming met artikel 5.129g BKl en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Vanuit het aspect zorgvuldig ruimtegebruik is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
Algemeen
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:
Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van een omgevingsplan is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Spuitzonering
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd.
De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd.
Gemeentelijk beleid
In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.
Algemeen
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd.
De ontwikkeling levert ook een bijdrage aan de bevordering van de gezondheid, in lijn met de Omgevingswet en de Omgevingsvisie Deventer. De meeste appartementen worden levensloopbestendig uitgevoerd door toepassing van vaste liften en gelijkvloerse plattegronden, wat bijdraagt aan toegankelijkheid voor alle doelgroepen, inclusief senioren en mindervaliden. De functiemenging, met maximaal 350 m² commerciële voorzieningen in de plint, draagt bij aan de levendigheid en sociale interactie in het gebied.
De collectieve daktuin op het plintgebouw biedt een groene ontmoetingsruimte voor bewoners, wat zowel sociale cohesie als mentale gezondheid stimuleert. Groene elementen dragen daarnaast bij aan hittestressreductie en luchtkwaliteit. Het gebruik van zonnepanelen ondersteunt een duurzame energievoorziening, wat past binnen het streven naar een gezonde leefomgeving.
Het dempen en opnieuw inrichten van een deel van de aangrenzende havenarm tot openbare kade met een groene uitstraling draagt bij aan de beleefbaarheid van water en biedt mogelijkheden voor ontspanning en verblijf in de buitenruimte. Hiermee sluit de ontwikkeling aan bij het gemeentelijke beleid dat inzet op een omgeving met voldoende groen, aantrekkelijke openbare ruimten en voorzieningen die uitnodigen tot bewegen, ontmoeten en ontspannen.
Spuitzonering
Ten aanzien van spuitzonering geldt dat binnen een straal van 50 meter rondom het besluitgebied geen agrarische gronden aanwezig zijn waar het bedrijfsmatig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan. Hiermee wordt voldaan aan de vaste rechtspraak van de Afdeling waarmee een afstand van 50 meter als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Concluderend wordt gesteld dat de gezondheid (woon- en leefklimaat) in het besluitgebied goed is.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor het beschermen van de gezondheid.
Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.
Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo'n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.
Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:
Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:
Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor art. 16.36 lid 5. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).
De beoogde ontwikkeling kan worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen' (J11) en 'Havens' (J5) uit bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob). Kolom 2 uit bijlage V Ob is hierbij niet van toepassing, waarmee geen mer-plicht geldt. Wel is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
In het kader van dit plan is een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 8. Uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.
Er zijn geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.)
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.
Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen zijn via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de hoogste van de volgende waarden:
|
| Tabel 6.1: Standaardwaarde geluid voor een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie IenM) |
Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde kan de hoogste van de twee waarden, bedoeld in artikel 3.32 lid 1 van de Bkl, worden overschreden als;
|
| Tabel 6.2: Grenswaarde voor geluid door een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie van IenM) |
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit geval is sprake van de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object, namelijk de beoogde woontoren. Hierna wordt op de geluidsaspecten ingegaan.
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op circa 650 meter van het besluitgebied. Zoals blijkt uit de in afbeelding 6.1 opgenomen geluidskaart ligt het besluitgebied buiten de weergegeven geluidszones. Hiermee bedraagt de geluidsbelasting ter hoogte van het besluitgebied als gevolg van het spoor minder dan 55 dB. Bovendien is er tussen het besluitgebied en de omliggende spoorwegen sprake van tussenliggende bebouwing die afschermend werken. Nader onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect railverkeerslawaai leidt niet tot belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
|
| Afbeelding 6.1 Geluidskaart spoorwegen (Bron: Atlas Leefomgeving) |
In voorliggend geval is door Royal Haskoning een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en industrielawaai. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze motivering. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
De berekende geluidsbelastingen vanwege wegverkeer en gezoneerd industrielawaai blijken nergens hoger te zijn dan reeds toegestaan (waarvoor in 2012 hogere waarden zijn verleend). Aanvullende analyse (bijvoorbeeld betreffende maatregelen of geluidluwe gevels) is niet aan de orde.
Voor industrielawaai geldt dat als het geluid inclusief de huidig vergunde situatie van Roto Smeets wordt beschouwd, de noord- en oostgevels van het nieuwbouwplan uitgevoerd dienen te worden als niet geluidgevoelige gevel (bij voorbeeld doof). Indien aan Roto Smeets een maatwerkvoorschrift voor geluid wordt verleend kan dit achterwege blijven. In de regels is hiervoor de volgende voorwaardelijke verplichting opgenomen:
Tot een met de functie 'Wonen - Gestapeld'' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bouwwerken ten behoeve van geluidgevoelige functies, zonder een onherroepelijk maatwerkvoorschrift voor het bedrijf gevestigd aan de Hunneperkade 4 in Deventer, waarmee is geborgd dat de geluidsbelasting ten gevolge van industrielawaai op de woningen binnen de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - geluid' 55 dB(A) mag bedragen. Dit is het geval indien aan het bedrijf Hunneperkade 4 een geluidemissie wordt toegekend van 52 dB(A)/m2 etmaalwaarde.
De berekende geluidsbelastingen vanwege parkerende auto’s zijn lager dan de richtwaarden uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
Gebiedstype
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De ‘Staat van Bedrijven (SvB) - functiemenging’ bevat geen richtafstanden, maar categorieën A, B en C, die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijke relevante milieucategorieën:
Ten aanzien van het plangebied en de omgeving (het Havenkwartier) wordt opgemerkt dat er sprake is van een situatie waarbij bewust functiemenging wordt nagestreefd, daarom wordt hier uitgegaan van een ‘functiemengingsgebied’.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een evenwichtige toedeling van functies aan locatie. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Ten aanzien van de toe te voegen woningen (woonfunctie) wordt opgemerkt dat dit geen milieubelastende functie betreft. Er is daarmee geen sprake van aantasting van het woon- en leefklimaat ten aanzien van de in de omgeving aanwezige milieugevoelige functies.
Ten aanzien van de beoogde commerciële functies binnen het plangebied wordt opgemerkt dat het gaat het om functies en activiteiten die vallen binnen milieucategorie A of B. Deze functies zijn goed inpasbaar in een gebied waar functiemenging wordt nagestreefd. Dergelijke functies in het Havenkwartier zijn vanuit het aspect geluid aanvaardbaar, omdat hier een zekere mate van levendigheid en achtergrondgeluid passend en gebruikelijk is. Eventuele geluidbelasting is gering en kan worden gezien als een normaal en te verwachten onderdeel van het functioneren van een dergelijke multifunctioneel gebied.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De beoogde woningen betreffen milieugevoelige functies.
Het plangebied ligt in het Havenkwartier waar bedrijven aanwezig zijn de in te delen zijn in functiecategorie A en B. De nieuwe woningen worden bouwkundig van de bestaande bedrijven afgescheiden. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende individuele bedrijven niet (verder) in de bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van voorgenomen ontwikkeling.
Met voorliggend wijzigingsbesluit wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect geluid. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Het NSL bevatte projecten die de lucht verontreinigen en maatregelen om dit tegen te gaan. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het NSL-programma afgerond.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Vooral in en nabij de aandachtsgebieden moeten overheden toetsen aan de rijksomgevingswaarden.
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. De gemeente Deventer valt daar niet onder.
Niet in betekenende mate
Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
In enkele situaties moet de luchtkwaliteit nog wel in het hele land worden beoordeeld:
Externe werking
Conform artikel 5.54 sub b valt een activiteit onder een NIBM project, indien er sprake is van:
Gelet op de aard en omvang van deze gevallen, is er zonder meer sprake van een plan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
Interne werking
In navolgende tabel de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied weergegeven. Deze gegevens zijn afkomstig van het RIVM.
| Waarde in 2023 | Grenswaarde Bkl | |
| NO2 ìg/m3 jaargemiddeld | 17,1 | 40 |
| PM10 ìg/m3 jaargemiddeld | 15,5 | 40 |
| PM2,5 ìg/m3 jaargemiddeld | 8,5 | 25 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat in het projectgebied voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruimschoots wordt voldaan aan de Wettelijke grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Zeer Zorgwekkende Stoffen
Bij de beoordeling van de leefomgeving is het van belang dat de blootstelling aan Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) binnen veilige grenzen blijft. In Nederland geldt hiervoor het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR), dat als toetsingskader dient bij vergunningverlening en milieubeoordelingen en ook bij toezicht op bedrijven. Uit beschikbare gegevens blijkt dat er geen structurele overschrijdingen van MTR-waarden in de leefomgeving zijn vastgesteld. Dit komt mede doordat emissies van ZZS streng gereguleerd worden en bedrijven verplicht zijn emissies te melden, te meten en te reduceren. Daarnaast wordt gewerkt met monitoring en toetsingsinstrumenten zoals de beperkte immissietoets, waardoor risico’s vroegtijdig kunnen worden gesignaleerd.
Hoewel de metingen voor sommige stoffen nog beperkt zijn, is het beleid erop gericht om emissies continu te verminderen en transparant te monitoren. Dit betekent dat de kans op gezondheidsrisico’s door ZZS in de leefomgeving bij naleving van de geldende regels zeer gering is. Omdat geen overschrijdingen van MTR-waarden zijn te verwachten vormen ZZS geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. De instructieregels van het Bkl, opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 voor geur, zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Een omgevingsplan voorziet erin dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in het Bkl opgenomen standaardwaarden op een geurgevoelig gebouw. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden. Activiteiten waarvoor deze regels gelden zijn onder andere het exploiteren van zuiveringtechnische werken (rwzi), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten.
In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.
Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen ook bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.
Met de realisatie van de woontoren voorziet het voornemen in de realisatie van een geurgevoelige objecten. Omdat rondom het plangebied diverse geurbelastende bedrijven aanwezig zijn is door Haskoning een geuronderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Conclusies van dat onderzoek zijn:
Het beoordelingskader voor de cumulatieve geurbelasting is in 2022/2023 afgeleid uit de Beleidsregel geur van Overijssel en leunt sterk op het meten van de hedonische waarde (de (on)aangenaamheid van een geur). In augustus 2024 heeft de NEN de norm voor het meten van hedonische waarden ingetrokken, zodat een deel van de basis van het Overijssels geurbeleid weggenomen is. Op advies van de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) is daarom aanvullend getoetst aan het beoordelingskader zoals in de ‘Handreiking Geur Industrie 2025’ van de VNG (6 mei 2025, gepubliceerd november 2025) wordt voorgesteld. Door Haskoning is hiervoor een oplegnotitie opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 6. Conclusies van dat onderzoek zijn:
Individuele beoordeling
In onderstaande tabel worden de uitkomsten van de eerdere berekeningen voor de individuele bedrijven (zie bijlage 1 van het Geuronderzoek) getoetst aan de afwegingsruimte die in de Handreiking is opgenomen.
|
Uit de tabel valt op te maken dat voor alle bedrijven ter hoogte van de Scheepvaartstraat geldt dat er sprake is van een geurbelasting die lager is dan de afwegingswaarde van de Handreiking.
Cumulatieve beoordeling
De cumulatieve geursituatie is in het geuronderzoek van augustus al bepaald. Daarbij heeft echter geen verschaling plaatsgevonden naar aard van de geur (uitgegaan is van hinderlijkheidsklasse ‘minder hinderlijk’). De resultaten van deze berekening zijn samengevat in onderstaande tabel.
|
Uit de tabel valt op te maken dat de maximale cumulatieve geurbelastingen die zijn berekend als volgt zijn:
Op basis van de default hinderlijkheidsklasses van de Handreiking wordt de geur afkomstig vanuit Continental Bakeries aangemerkt als ‘neutraal / aangenaam’ en wordt de geur vanuit de andere bedrijven aangemerkt als ‘standaard hinderlijk’. Vanwege de aard van de geur van Continental Bakeries worden de geurvrachten in de cumulatieve situatie met een factor 3,33 verschaald (gelijk aan het verschil in normstelling). Derhalve is voor de cumulatieve situatie een herberekening uitgevoerd waarvan de resultaten in navolgende tabel zijn samengevat.
|
Uit de tabel valt op te maken dat de maximale cumulatieve geurbelastingen die zijn berekend als volgt zijn:
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geur.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan)). De gehalten MTR humaan zijn opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen moet met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw berekend worden.
Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.
Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.
In geval van voorgenomen ontwikkeling is er een verkennend en nader bodemonderzoek conform NEN 5740 en NTA 5755 uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het betreffende onderzoek die is opgenomen in Bijlage 9 van deze motivering.
Onverdacht terrein
In de puinhoudende grond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond, die geen aanleiding geven voor nader bodemonderzoek. In de puinhoudende bovengrond is asbest aangetoond, in een gehalte lager dan de toetsingswaarde van nader asbestonderzoek.
Nader bodemonderzoek noordzijde
Net zoals in het onderzoek van De Klinker in 2003 is minerale olie aangetroffen ter plekke van een tweetal boringen. De oliegehalten in het onderzoek van De Klinker in 2003 waren hoger dan de interventiewaarde. In dit onderzoek is in één boring maximaal een tussenwaarde overschrijding aangetoond. De andere boring is slechts licht verontreinigd met olie. Het grondwater is net zoals in 2003 licht verontreinigd met minerale olie. De tussenwaarde overschrijding van het oliegehalte geeft aanleiding voor nader bodemonderzoek. Het nader bodemonderzoek in een latere fase uitgevoerd.
Nader bodemonderzoek zuidzijde
De omvang van de verontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht; de grondmonsters zijn niet verontreinigd. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd. De sterke verontreiniging bevindt zich vermoedelijk alleen nog nabij de fundering van het pand. De verwachte omvang van de verontreiniging is kleiner dan in eerdere onderzoeken is vastgesteld (vermoedelijk als gevolg van doorspoeling, verdunning en/of biologische afbraak).
De geschatte omvang van de verontreiniging met minerale oliecomponenten bedraagt circa 30 m x 3,5 meter = 105 m², waarvan 70 m³ (20 m² x 3,5 meter) sterk verontreinigd is. De verontreiniging dient, in het kader van de zorgplicht, te worden gesaneerd na sloop van het pand.
De aangetoonde verontreinigingen hebben een negatieve invloed op de financiële waardering van het terrein. Na sanering van de verontreinigingen zijn er geen milieutechnische bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling, aangezien de overige vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (industrie).
Uit milieukundig oogpunt is er na sanering van de saneringsplichtige verontreinigingen, geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.
Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden.
Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het omgevingsplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.
In een omgevingsplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het omgevingsplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl). Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen in Bijlage 10. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Afbeelding 6.2 toont de ligging van het besluitgebied ten opzichte van de nabijgelegen risicobronnen. In het geval van transportroutes conform Bkl bijlage VII C zijn zowel het brandaandachtsgebied (BAG) van 30 m als het explosieaandachtsgebied (EAG) van 200 m aan weerszijden van een transportroute van toepassing. Voor transportroutes geldt vooralsnog geen gifwolkaandachtsgebied van 300 m (GAG). Voor Nouryon is de afstand van het gifwolkaandachtsgebied berekend.
|
| Afbeelding 6.2 Aandachtsgebieden in de omgeving van het besluitgebied (Bron: AVIV) |
Het besluitgebied ligt op circa 650 m afstand van de spoorlijn (basisnetroute 30), op circa 500 m afstand van de vaarweg (Corridor Rijn – Oost-Nederland) en circa 870 m afstand van Nouryon ligt. Het besluitgebied ligt hiermee buiten de aandachtsgebieden van de omliggende risicobronnen en vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het besluit voldoet aan de kaders voor omgevingsveiligheid. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het NNN kent in de provincie Overijssel geen externe werking.
Het besluitgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 540 meter afstand van het besluitgebied. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen, is door BJZ.nu een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde resultaten.
Onderzoek stikstofdepositie
Uit de AERIUS berekening wordt geconcludeerd dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Natuurnetwerk Nederland
De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN zijn gelegen op circa 440 meter afstand van het besluitgebied. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien de aard en omvang van dit plan wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 12 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.
Onderzoeksresultaten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar er nestelen mogelijk ook vogels. Daarnaast bezetten grondgebonden zoogdieren en amfibieën er een (winter)rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied. Beschermde vissen hebben geen rust- en voortplantingsplaats in het plangebied.
Als gevolg van het uitvoeren van grondverzet en het rooien van beplanting tijdens de voortplantingsperiode van vogels wordt mogelijk een bezet vogelnest verstoord. Van de (mogelijk) in het plangebied nestelende vogelsoorten is het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen of vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd.
Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van (niet-jaarrond beschermde) vogelnesten dienen daarom bij voorkeur buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus–februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten verstoord, beschadigd of vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode van vogels, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie gedood en wordt een vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten geldt, op de egel na, een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit van de Omgevingswet vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood.
Vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van de egel zijn beschermd in de provincie Overijssel. Er geldt dus geen vrijstelling voor de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Om vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van de egel te mogen beschadigen of vernielen, dient een Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit aangevraagd te worden. Uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden heeft geen negatief effect op essentieel foerageergebied van vleermuizen.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een vis gedood en worden mogelijk rust- en voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield. De vissen die mogelijk gedood worden bij uitvoering van de werkzaamheden zijn allen niet beschermd. De bittervoorn is in de huidige Omgevingswet niet langer beschermd via de Habitatrichtlijn. Wel dient te allen tijde de initiatiefnemer de zorgplicht in acht te nemen om het opzettelijk doden van vissen te voorkomen bij uitvoering van de werkzaamheden. De invulling van de zorgplicht kan middels een Ecologisch Werkprotocol (EWP) bewerkstelligd worden.
Omdat niet uitgesloten kan worden dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot aantasting van vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van de egel is het aanvragen van een flora en fauna-activiteit noodzakelijk. Omdat een dergelijke flora en fauna-activiteit in de regel verkregen kan worden, staat dit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Voor het overige leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soorten- en gebiedsbescherming. Het voornemen houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van de natuur.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect trillingen.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect trillingen instructieregels in het Bkl opgenomen.
Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in de in artikel 5.87 Bkl opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en de in artikel 5.87a Bkl opgenomen standaardwaarden voor herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten.
Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen (woningen). Het besluitgebied ligt op circa 700 meter ten noorden van de dichtstbijzijnde spoorlijn. Een onderzoek naar trillingshinder als gevolg van het spoor is daarom niet nodig.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor trillingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect lichthinder.
Er zijn veel locaties met kunstmatige verlichting. Dit kan verschillende soorten negatieve effecten veroorzaken. Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Rijksregels zijn er alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen.
De gemeente Deventer heeft in 2016 het 'Keuzepalet Beleid en Uitvoering Licht in de Leefomgeving' uitgebracht. Hierna wordt beknopt ingegaan op dit beleid.
De gemeente Deventer werkt aan een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Onderdeel daarvan is het bewust omgaan met verlichting in de stad en op het platteland met als focus: energie besparen, het tegengaan lichthinder voor mens en natuur en het beschermen van donkerte.
Deventer neemt daarom deel aan het programma 'Bewust verlichten' van de Regio Zwolle en de Provincie Overijssel samen met 17 gemeenten in Regio Zwolle.
Deventer werkte hier al aan binnen 2 beleidssporen:
1. Gemeentelijke openbare verlichting. Het Beleidsplan 'Over Masten en Armaturen' gaat uit van 'Donker waar mogelijk, licht waar nodig'.
2. Aanlichting van bezienswaardigheden. Binnen Deventer Aangezicht Aangelicht maakt Deventer de iconen in het centrum zichtbaar, namelijk kerken, monumenten, bruggen en kades. Uitgangspunt is energiezuinig en zonder hinder verlichten. Aanlichting heeft ook een functie voor sociale veiligheid en economie.
Hieraan voegt de gemeente nu een derde tak toe:
3. Andere lichtbronnen in de buitenruimte zoals reclame, sportvelden, bedrijfsgebouwen/winkels, buitenlampen van particulieren. Deventer maakt eigenaren bewust van de functie van licht, de impact op de leefomgeving en van opties ter voorkoming van onnodig energiegebruik, lichthinder en vervuiling.
In de planuitwerking wordt verlichting functioneel toegepast, gericht op sociale veiligheid en gebruikscomfort, zonder overbodige lichtuitstraling naar de omgeving. Concreet betekent dit:
Door deze maatregelen sluit het plan aan bij het gemeentelijk uitgangspunt 'Donker waar mogelijk, licht waar nodig'. Hiermee wordt lichthinder voor omwonenden en verstoring van ecologische waarden geminimaliseerd, terwijl de noodzakelijke functies van verlichting – veiligheid, oriëntatie en toegankelijkheid – behouden blijven.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor lichthinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect windhinder.
Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor windhinder. Wel kan aan de hand van NEN 8100 beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. In deze norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn:
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een hoogbouweffectrapportage (HER) opgesteld. In de HER wordt tevens het aspect windhinder beschouwd. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze motivering.
Op basis van het windonderzoek wordt geconcludeerd dat van onevenredige windhinder geen sprake is. Wel worden er aanvullende maatregelen voorgesteld om de windhinder ter plaatse van de daktuinen te verminderen en zo het windklimaat te verbeteren. Hierbij wordt gedacht aan balustrades of windschermen rondom delen waar op het daktuin een terras wordt beoogd. Windgevaar treedt uitsluitend op ter plaatse van enkele loggia's. Het advies is om hier vouwwanden toe te passen.
Geconcludeerd wordt dat, met in achtneming van de hiervoor beschreven aanbevelingen, ten aanzien van het aspect 'windklimaat' sprake is van een prettig en veilige leefomgeving.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor windhinder.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect magneetvelden.
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van gevoelige gebouwen, zoals woningen bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen, rekening te houden met de magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microtesla. Nederland overschrijdt deze norm op maaiveldniveau nergens.
In aanvulling op de internationale norm heeft Nederland een voorzorgbeleid. Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige gebouwen nabij een bestaande bovengrondse hoogspanningslijn is het advies om de magneetveldzone in beeld te brengen. Hiervoor is het nodig om de magneetveldzone van de bovengrondse hoogspanningslijn te berekenen. Onder gevoelige gebouwen wordt verstaan: gebouwen in de magneetveldzone waarin mensen langdurig kunnen verblijven (zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven).
De meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding bevindt zich op circa 1,4 kilometer van het besluitgebied. De magneetveldzone strekt zich 45 meter vanaf de hoogspanningsverbinding. Het besluitgebied ligt dus niet in een magneetveldzone.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor magneetvelden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bezonning.
Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.
De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor bezonning. Onafhankelijk onderzoeksbureau TNO heeft een norm vastgesteld voor bezonning. Deze norm is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een hoogbouweffectrapportage (HER) opgesteld. In de HER wordt tevens het aspect bezonning beschouwd. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze motivering.
Op basis van de bezonningstudie wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de ten westen gelegen studentenwoningen niet wordt voldaan aan de lichte TNO-norm. Echter weegt het maatschappelijke belang van woningbouw en binnenstedelijke verdichting (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) zwaarder dan de beoordeelde bezonningseffecten. De ontwikkeling draagt substantieel bij aan de woningbouwopgave, versterkt de levendigheid en economische vitaliteit van het Havenkwartier en de stad Deventer.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bezonning.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect onontplofte oorlogsresten
Voor het aspect 'onontplofte oorlogsresten' is geen nationaal wettelijk kader. De gemeente Deventer heeft in 2014 een historisch vooronderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in het hele grondgebied van de gemeente. Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van de risico's van de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal. Alle onderzoeksresultaten zijn verwerkt in een kaart waarop (on)verdachte gebieden zichtbaar zijn voor aanwezigheid van onontplofte explosieven.
Het besluitgebied is verdacht voor niet gesprongen explosieven. Daarom is in het kader van voorgenomen ontwikkeling een 'Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten' uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Na de oorlog zijn er meerdere bodemingrepen geweest binnen het onderzoeksgebied. Er zijn wegen aangelegd, gebouwen geplaatst, de Eerste Havenarm is gedetecteerd / gebaggerd / gedetecteerd en nutsvoorzieningen aangelegd. Er kan gesteld worden dat het gehele onderzoeksgebied aan bodemroering is blootgesteld. Hierdoor is de kans klein dat na deze bodemingrepen nog ontplofbare oorlogsresten zijn achtergebleven.
Op basis van de analyse wordt gesteld dat de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het onderzoeksgebied niet aannemelijk is.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor onontplofte oorlogsresten.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect kabels en leidingen.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In en rondom het besluitgebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor kabels en leidingen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect water en watersystemen.
Paragraaf 5.1.3, artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen en grote rivieren, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.
Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Kadernotitie Stedelijk Water. Het waterbeheerprogramma is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. Dit beleid is nader uitgewerkt in paragraaf 4.3.2.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Algemeen
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen. Het waterschap voert haar beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
Circulaire economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin zij haar taken klimaatneutraal uitvoert.
Gezonde leefomgeving
Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de digitale watertoets gebruikt.
Voorkeursbeleid hemelwater
Opgemerkt wordt dat bij de afvoer van overtollig hemelwater het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater moet worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur.
Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het besluitgebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het Gemeentelijk Rioleringsprogramma 2022-2026 sluit aan bij het hiervoor beschreven beleid van het waterschap. Hemelwater en afvalwater worden derhalve op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Daarom hanteert de gemeente als uitgangspunt dat de eigenaar bij nieuwbouw zorgt voor een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 20 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling is een waterstructuurplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 13 bij deze motivering. Hierna wordt ingegaan op de relevante wateraspecten.
Verhard oppervlak
De kavel heeft een oppervlak van 1.940 m². In de huidige situatie is het terrein 100% verhard. In de nieuwe situatie zijn onderstaande verharde oppervlakken aanwezig. Het verhard oppervlak is dus groter dan het kaveloppervlak (door balkons en verharding op privéterrein).
|
De kade voor het gebouw wordt vernieuwd en wordt voorzien van een IT-riool, conform de situatie die verderop aanwezig is. Het bruto oppervlak van de kade is 830 m² (inclusief groenvakken). Wanneer de groenvakken worden afgetrokken is er naar schatting 520 m² kadeoppervlak over.
Bergingsopgave
Gemeente Deventer stelt dat voor het nieuwe verharde oppervlak een berging van 20 mm dient te worden gerealiseerd, waaruit het regenwater langzaam infiltreert in de ondergrond. Gerekend over 2.193 m² betekent dit een opgave van 44 m³ berging. Deze berging dient volledig gerealiseerd te worden op het groene dak. Bij een bui zwaarder dan 20 mm dient het surplus aan regenwater afgevoerd te kunnen worden naar het oppervlaktewater. Omdat de kavel volledig wordt bebouwd en er sprake is van een kelder, kan er geen infiltratie plaatsvinden. De berging wordt volledig gevonden op het groene dak. Het groendak moet het regenwater deels vasthouden (voor de planten en verdamping) en deels vertraagd afvoeren naar het IT-riool in de kade.
Hemelwater berging en afvoer
Op het hoge dak wordt geen waterberging, groendak of retentiedak aangelegd. Op de lagere delen worden daktuinen gerealiseerd. Dit worden retentiedaken met smartflow control van Optigrün. In het retentiedak zal ten minste 44 m³ water geborgen worden (afvoer van het hoge dak ook via het retentiedak). Het hemelwater in het retentiedak zal tevens ingezet worden om de beplanting groen te houden. Het hemelwater wordt daarom zo lang mogelijk vastgehouden in het dak.
24 uur voorafgaand aan een te verwachten regenbui zal het smartflow control systeem via één afvoer het overtollige water laten wegvloeien. Met een buienradarsysteem zal bepaald worden hoeveel water verwacht wordt. Het overtollige water zal afgevoerd worden naar het IT-riool in de kade.
Mocht er meer regen vallen dan werd verwacht, dan is het systeem voorzien van extra afvoeren die het water afvoeren naar de haven.
Bij de verdere uitwerking van het gebouwontwerp zal onderzocht moeten worden of het technisch mogelijk is om het Pluviasysteem van het hoge dak te laten uitmonden in het retentiedak. Indien dit niet mogelijk is zal het hemelwater van het hoogste dak rechtstreeks afgevoerd worden naar de haven. Het water van het retentiedak, dat via het smartflow controllsysteem leeg kan lopen bij een naderende bui, kan maximaal 44 m³ water (bij volledige vulling) in 24 uur laten leeglopen. Dat komt neer op 30 liter per minuut ofwel 0,5 l/s. Dit kan afvoeren naar de haven, of eventueel op het IT-riool in de kade afvoeren.
Bij de herinrichting van de Scheepvaartstraat kan er een IT-riool worden aangelegd waarop de kolken in de straat worden aangesloten (deze herinrichting valt buiten het plan en wordt door de gemeente Deventer opgepakt).
In de Scheepvaartstraat zijn ook een aantal groenvakken voorzien. Deze zouden kunnen worden vormgegeven als regentuin (raingarden). Dit zijn verlaagde groenstroken die zijn voorzien van een overloop op het IT-riool. In een regentuin kunnen kleine en middelzware buien worden gebufferd en infiltreren naar de ondergrond. Zware buien storten dan over op het IT-riool en uiteindelijk op de haven. Voorwaarde is dan wel dat de groenstrook lager wordt gelegd dan de bestrating.
Op de kop van de haven wordt veel groen aangelegd, met een trap richting het water. Regenwater infiltreert in het groen en bij extreme neerslag stroomt het over het groen af naar de haven.
Ook in de bestrating langs het water aan de havenkant van het nieuwe gebouw zijn diverse plantvakken getekend. Ook deze plantvakken kunnen als regentuin/raingarden worden ingericht, met een overloop op het nieuwe IT-riool en uiteindelijk de haven. Zoals eerder aangegeven zal hier naar schatting 520 m² kadeoppervlak op worden aangesloten. Door Witteveen+Bos is in de rapportage uit 2011 gesteld dat schoon regenwater in de haven gunstig is voor de waterkwaliteit omdat er weinig of geen doorspoeling plaatsvindt en er tijdens het zomerhalfjaar kans is op ontwikkeling van (blauw)algen. Goten dienen een verhang van ongeveer 1:500 (2‰) te krijgen. Verderop in de Scheepvaartstraat zijn op de kade lijngoten aangebracht die het water door middel van buizen afvoeren naar het IT-riool. Het IT-riool loost in de haven, conform de aanbevelingen van Witteveen+Bos uit 2011.
Compensatie te dempen wateroppervlak
Door het waterschap Drents Overijsselse Delta is aangegeven dat voor het dempen, verleggen of graven van wateren altijd een Watervergunning dient te worden aangevraagd bij het waterschap. Tussen gemeente en waterschap is in 2022 al afgestemd dat ten behoeve van de demping in de 1e havenarm (ca. 2.003 m²) uitgegaan mag worden van compensatie (toename) van 2.033 m² oppervlaktewater bij de ontwikkeling van de wijk het Hoornwerk.
Straat- en vloerpeilen
De straat- en vloerpeilen van de nieuwe ontwikkeling dienen aan te sluiten op de omgeving. Uitgegaan wordt van een straatpeil op ca. NAP + 6,60 m. Bij zeer zware neerslag mag er geen water over de verhardingen het pand binnenstromen. Het vloerpeil van de woningen op de begane grond dient minimaal 0,20 m boven het peil van de Scheepvaartstraat te liggen, op ca. NAP + 6,80 m.
Ontwatering
Uitgaande van een vloerpeil op NAP + 6,80 m en een grondwaterstand op ongeveer NAP + 4,80 m (GHG) wordt ruim voldaan aan de ontwateringsnormen
Afvalwater en ontluchting
Het afvalwater van de 98 appartementen + 1 commerciële ruimte (kantoor of bedrijf) kan onder vrijverval worden aangesloten op het aanwezige gemengde riool ø 300 mm in de Scheepvaartstraat. Doordat er verhard oppervlak van het gemengde riool wordt afgekoppeld en er geen nieuw verhard oppervlak op het gemengde riool meer wordt aangesloten, neemt de belasting op het gemengde riool af. De droogweerafvoer van de 98 appartementen bedraagt, uitgaande van 2,5 inwoner per appartement en een afvalwaterproductie van 12 l/inwoner per uur: 98 * 2,5 * 12 = 2,9 m³/uur (0,82 l/s). Dit is geen probleem voor het aanwezige riool. Er hoeft geen rioolgemaal te komen.
Omdat er uitsluitend huishoudelijk afvalwater van de appartementen op het gemengde rioolstelsel wordt aangesloten, dient er aandacht te worden besteed aan de ontluchting. Het gemengde rioolstelsel kan tijdens neerslag snel vullen en de aanwezige lucht dient het stelsel te kunnen verlaten. Bij een gemengd rioolstelsel gebeurt dat veelal via de regenpijpen van de woningen. Wanneer deze op een andere manier afvoeren, dient de ontluchting via de standpijp te kunnen plaatsvinden, om geborrel in toiletten en afvoeren te voorkomen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor water en watersystemen.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.
De toename aan functies zorgt voor verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.
Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Parkeercijfers 2024, basis voor parkeernormering', publicatie 744 (augustus 2024). Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.
In geval van voorgenomen ontwikkeling is door Goudappel een parkeeronderzoek uitgevoerd. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 14. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.
Algemeen
Voor de ontwikkeling is het benodigde parkeeraanbod bepaald door de omvang van de programmaonderdelen te vermenigvuldigen met de geldende gemeentelijke parkeernorm. Niet alle parkeerders kennen echter op alle momenten van de week een even grote parkeerbehoefte. Zo kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt naar bewoners en bezoekers van bewoners. Bewoners van woningen kennen het maatgevende moment gedurende de nacht, terwijl het maatgevende moment voor bezoekers van de woningen de zaterdagavond is. Door toepassing van aanwezigheidspercentages wordt rekening gehouden met dit effect. Dit kan alleen voor de parkeerruimte die door de verschillende parkeerders kan worden gebruikt (dubbelgebruik) en niet voor gereserveerde/toegewezen parkeerplaatsen. Binnen de ontwikkeling is echter geen sprake van gereserveerde/toegewezen parkeerplaatsen.
Door het benodigde parkeeraanbod voor de verschillende momenten van de dag en de week af te zetten tegen het parkeeraanbod dat gerealiseerd wordt, ontstaat de parkeerbalans. Hieruit kan worden afgeleid of bij de ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen.
Resultaat
In onderstaande tabel is de parkeerbalans opgenomen, waarbij vooralsnog voor 100% is uitgegaan van koopappartementen. Hieruit blijkt dat de werkdagnacht maatgevend is voor het parkeren, met een parkeervraag van 91 parkeerplaatsen. Omdat er voor de ontwikkeling (minimaal) 91 parkeerplaatsen beschikbaar zijn, is er (precies) sprake van een sluitende parkeerbalans. Bij het toepassen van de thans (nog) geldende bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaats per woning bij het gebruikte (van 98 koopappartementen) is er sprake van een parkeertekort van 15 parkeerplaatsen op de werkdagavond. Bij het aanpassen van het programma naar 51 huurappartementen en 47 koopappartementen zou er weer sprake zijn van een sluitende parkeerbalans. De parkeerbalans is met de gebruikte uitgangspunten dus sluitend, maar kan met andere uitganspunten zowel een tekort hebben als wederom sluitend zijn.
NB. De parkeerbalans wordt op het moment van de toekomstige vergunningsaanvraag vanzelfsprekend herijkt aan de dan geldende (bezoekers)norm(en), het definitieve aantal koop- en/of huurappartementen en het exacte aantal in de planontwikkeling opgenomen parkeerplaatsen.
|
Conclusies
Bij de ontwikkeling aan de Scheepvaartstraat worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Er is geen tekort als uitgegaan wordt van de te verwachten toekomstige bezoekersnorm van 0,1 parkeerplaats per woning en 100% koopappartementen binnen de ontwikkeling. Mocht dit in de (komende nieuwe) parkeernormen 0,3 parkeerplaats per woning blijven, dan is er sprake van een tekort van 15 parkeerplaatsen. Met het aanpassen van het programma van 51 koopappartementen naar huurappartementen kan dit opgelost worden. Dit alles in het licht van het huidige parkeerbeleid en de huidige parkeernormen.
De gemeente Deventer werkt momenteel aan nieuw parkeerbeleid en nieuwe parkeernormen. Met de gemeente is afgesproken dat het ontwerp op het moment van de vergunningsaanvraag zal moeten voldoen aan het op dat moment geldende beleid en de daarbij behorende parkeernormen. De parkeerbalans wordt op het moment van de toekomstige definitieve vergunningsaanvraag dus nog getoetst aan het dan geldende beleid en het definitieve programma.
Mocht er een (beperkt) tekort van parkeerplaatsen zijn in die situatie, dan zijn er verschillende oplossingen mogelijk om hierin te voorzien, waaronder het aanpassen van het aantal appartementen, het aanpassen van een deel van het programma van koopappartementen naar huurappartementen, het optimaliseren van het gebouwontwerp en aantal parkeerplaatsen, de afkoop van parkeerplaatsen en/of het plaatsen van een of meerdere deelauto’s.
Binnen de planontwikkeling wordt gebruik gemaakt van parkeerliften. Met het plaatsen van twee parkeerliften die een in de markt aanwezige waarde voor minimale liftsnelheid zullen moeten hebben (50 cm/seconde), kan de benodigde bedieningscapaciteit gegarandeerd worden. Hierbij dient bij de nadere uitwerking van het ontwerp nog wel een ontwerpopgave en communicatieopgave in de richting van gebruikers ingevuld te worden (het onafhankelijk van elkaar kunnen bedienen van zowel ingaande als uitgaande voertuigen; zowel ingaande als uitgaande voertuigen mogen niet gehinderd worden door voertuigen in tegengestelde richting). Eventueel is het plaatsen van drie parkeerliften (die in een spitsperiode slechts in één richting gebruikt mogen worden) hiervoor een alternatieve oplossing.
De toegang/uitgang van de parkeerliften kan, in verband met het ontbreken van voldoende opstelruimte en de aanwezigheid van de aansluiting van de Scheepvaartstraat op de Industrieweg, niet aan de Industrieweg plaatsvinden. De toegang/uitgang van de parkeerliften zal gesitueerd moeten worden aan de Scheepvaartstraat of in de richting van het Havenplein. Dit dient in de nadere uitwerking van het ontwerp, in combinatie met de vraag of twee of drie parkeerliften toegepast moeten worden, opgepakt te worden.
Binnen de planvorming wordt gebruik gemaakt van een halfautomatisch parkeersysteem. Door de beschikbare hoogte van het systeem (1650 mm) kan het overgrote deel van de Nederlandse personenauto’s hiervan gebruik maken.
Qua functie, verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd. Hierbij wordt opgemerkt dat het gehanteerde programma niet definitief is. Door uit te gaan van dure en middeldure koopappartementen wordt een worst-case situatie geschetst. In de werkelijkheid kunnen er ook huurappartementen komen die doorgaans op basis van de CROW kencijfers een lagere verkeersgeneratie kennen.
In de publicatie van de CROW is de verkeersgeneratie per functie uiteengezet. Daarnaast wordt hierin een minimaal en maximaal aantal verkeersbewegingen voor de functies aangegeven. In voorliggend geval is uitgegaan van het gemiddelde.
| Functie | Verkeersbewegingen per woning of per 100 m2 bvo | Aantal woningen / m2 bvo | Totaal aantal verkeersbewegingen per weekdag (gemiddeld) |
| Koopappartement > 100 m2 bvo | 7,1 | 29 | 205,9 |
| Koopappartement 75-100 m2 bvo | 5,6 | 26 | 145,6 |
| Koopappartement < 75 m2 bvo | 4,9 | 43 | 210,7 |
| Commerciële dienstverlening | 10,6 | 350 | 37,1 |
| Totaal | 599,3 | ||
Gelet op het vorenstaande zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een verkeersgeneratie van afgerond gemiddeld 600 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Van belang is dat ook de bestaande (planologische) situatie in beeld wordt gebracht. Ter plaatse van het plangebied is op basis van het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel B' bedrijvigheid toegestaan. Daarnaast geeft het bestemmingsplan aan dat de bestaande bedrijven zijn toegestaan. In voorliggend geval is ter plaatse van het plangebied een verfwinkel aanwezig, daarom wordt in voorliggend geval aangesloten op de CROW-functie 'Groothandel specialist'. Hiervoor geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 39,3 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo per weekdagetmaal. Met een bebouwing van circa 1.570 m2 bvo is in de huidige (planologische) situatie in totaal sprake van afgerond 617 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Gelet op het vorenstaande zorgt de voorgenomen ontwikkeling planologisch gezien in een afname van (617-600=) 17 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Redelijkerwijs kan er vanuit worden gegaan dat de omliggende wegen in voldoende mate zijn ingericht om de toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor wegen, verkeer en parkeren.
Er is vanuit het onderwerp wegen, verkeer en parkeren wel aanleiding tot het toevoegen van regels aan het omgevingsplan. De parkeernorm wordt juridisch-planologisch vastgelegd in de regels van dit wijzigingsbesluit.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect dat de openbare buitenruimte toegankelijk dient te zijn voor personen met een functiebeperking.
Paragraaf 5.1.8 Bkl stelt dat, als een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, in het omgevingsplan rekening gehouden wordt met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.
De gemeente Deventer trekt het aspect inrichting buitenruimte breder. Naast toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking gaat inrichting van de buitenruimte over het bevorderen van de gezondheid (oa speelplekken, groen), sociale veiligheid en verkeersveiligheid.
Het bevorderen van gezondheid is aan bod gekomen in paragraaf 6.1. Het aspect verkeersveiligheid is in paragraaf 6.17 uitgelicht.
Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het besluitgebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:
De buitenruimte rond het nieuwe gebouw vormt een essentieel onderdeel van de totale woonkwaliteit. In lijn met artikel 5.1.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt bij de inrichting nadrukkelijk rekening gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking. De gemeente Deventer hanteert daarnaast een bredere invulling van het begrip inrichting buitenruimte, waarbij ook gezondheid, sociale veiligheid en verkeersveiligheid nadrukkelijk worden meegewogen.
De inrichting van het gebied wordt zodanig vormgegeven dat deze uitnodigt tot gebruik door een brede groep bewoners en bezoekers. Brede, vlakke looproutes verbinden de verschillende toegangen en sluiten aan op de openbare ruimte. Voor zover mogelijk worden looproutes zodanig aangelegd zodat deze ook mensen met een rolstoel, rollator of kinderwagen toegankelijk zijn.
Zoals ook in paragraaf 6.1 aangegeven draagt het groene karakter van de buitenruimte bij aan een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving. De collectieve daktuin op het plintgebouw biedt bewoners een gedeelde plek om te ontspannen, elkaar te ontmoeten en in het groen te verblijven. Aan de zuidzijde van de havenarm wordt een nieuwe kade ingericht met beplanting en verblijfsplekken, waardoor dit deel van het Havenkwartier een open, uitnodigende uitstraling krijgt. Deze groene elementen verlagen de hittestress in de zomer en versterken de ecologische waarde van de locatie.
Sociale veiligheid vormt een belangrijk uitgangspunt bij de inrichting. De overgang tussen privé- en openbare ruimte wordt duidelijk gemarkeerd, zodat bewoners hun woonomgeving als herkenbaar en geborgen ervaren. De commerciële functies in de plint zorgen voor levendigheid en informeel toezicht op straat. Openbare paden en entrees zijn goed verlicht en vrij van hoge, onoverzichtelijke beplanting, zodat sociale controle mogelijk blijft. Langzaam-verkeerroutes lopen langs gevels met ramen en entrees, waardoor gebruikers zich zichtbaar en veilig kunnen verplaatsen.
Ook de verkeersveiligheid krijgt nadrukkelijke aandacht. De verkeersstromen zijn logisch gescheiden, zodat voetgangers, fietsers en gemotoriseerd verkeer elkaar zo min mogelijk kruisen. Parkeerplaatsen op de tweede verdieping van het plintgebouw is via een overzichtelijke toegangsweg bereikbaar.
Door het ontwerp en beheer van de buitenruimte te richten op toegankelijkheid, gezondheid, sociale veiligheid en verkeersveiligheid ontstaat een woonomgeving die niet alleen aantrekkelijk oogt, maar ook duurzaam, bruikbaar en veilig is voor iedereen. De inrichting sluit daarmee aan bij de ambities van het Havenkwartier en draagt bij aan een hoogwaardige leefomgeving in de stad Deventer.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor inrichting buitenruimte.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat voorheen de (beschermings)zones onder de Wro waren en in veel gevallen omvat het beperkingengebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf.
Een concreet voorbeeld van een beperkingengebied is een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een primaire watergang of een A-watergang) inclusief de (beschermings)zones (onderhoudsstroken en eventueel natuurvriendelijke oevers). Op onderstaande afbeelding is een A-watergang weergegeven inclusief de bijhorende beschermingszone.
|
| Afbeelding 7.1: Ligging van het besluitgebied (groen) ten opzichte van een legger van het waterschap (Bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta) |
Vanuit het Bkl ligt het besluitgebied in een zone die is aangewezen als gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het oprichten van windturbines. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Vanuit de Omgevingsverordening Overijssel 2024 ligt het besluitgebied in de boringsvrije zone 'Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg' en 'Salland Diep'. In beide boringsvrije zones is het verboden om lozingen in de bodem te doen op een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op doen van lozingen in de bodem. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.
Op basis van de Waterschapsverordening van Waterschap Drents Overijsselse Delta en de bijbehorende Legger ligt het besluitgebied deels binnen het beperkingengebied van een watergang. In paragraaf 6.16.3 is reeds uitvoerig ingegaan op de relevante wateraspecten, waaronder de naastgelegen havenarm. De kades langs de havenarm blijven vrij toegankelijk. Waardoor onderhoud vanaf de kade alsook het water mogelijk blijft.
Vanuit gemeentelijk beleid zijn er geen beperkingengebieden die gevolgen hebben voor het voornemen.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor beperkingengebieden.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Economische uitvoerbaarheid
Met deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.
Kostenverhaal
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").
Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat "Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet".
In voorliggend geval is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer waarin alle verplicht te verhalen kosten worden verhaald.
Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor financieel-economische uitvoerbaarheid.
Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.
Planregels moeten toetsbaar en handhaafbaar zijn. Toetsing aan de regels kan preventief. Een bepaalde activiteit wordt dan in het omgevingsplan alleen toegestaan als deze vooraf aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Met een vergunningenstelsel kan in het omgevingsplan het college de bevoegdheid gegeven worden om af te wijken van het plan. Dit onder bepaalde in het plan opgenomen beoordelingsregels. Naast een toetsing vooraf kan ook repressief getoetst worden, dus achteraf. Dit is aan de orde als feitelijk in overtreding met de planregels wordt gehandeld. Zo nodig kan handhavend worden opgetreden.
Redenen voor preventief toetsen in de vorm van een vergunningplicht kan onder andere zijn:
Een concrete, objectieve normstelling bij een planregel zou reden kunnen zijn voor uitsluitend een toetsing achteraf.
Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van het definitieve Deventer omgevingsplan is bestaande kaders beleidsarm over te zetten. Op basis daarvan worden de vergunningplichtige activiteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege overgenomen in het definitieve plan.
Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan is het algemene uitgangspunt gevolgd.
Aangesloten is bij het vergunningenstelsel uit het omgevingsplan van rechtswege.
Zoals in paragraaf 1.1 is aangegeven betreft het hier een TAM-omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.
Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.
De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit omgevingsplan start met een pre-ambule welke luidt:
"Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Korenkamp ong. en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22u) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk 22u is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (https://www.ruimtelijkeplannen.nl). Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22u van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22u.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22u’ gelezen worden."
In de STOP-TPOD systematiek is in de regelstructuur een indeling mogelijk in hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen, subparagrafen, artikelen en leden. In de IMRO systematiek is uitsluitend een regelstructuur mogelijk in hoofdstuk, artikelen, leden, subleden en subsubleden.
De regels in het TAM-omgevingsplan zijn onderdeel van het Omgevingsplan van de gemeente Deventer, en dienen dan ook binnen deze structuur opgesteld te worden. Technisch is dit echter, gezien de verschillende regelstructuren, niet mogelijk.
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Het omgevingsplan kent echter al een hoofdstuk 1, waar de algemene bepalingen zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 tot en met 21 van het omgevingsplan zijn gereserveerd. In theorie zouden deze hoofdstukken gebruikt kunnen woorden voor gebruik door de TAM-Omgevingsplannen, maar bij het opstellen van meerdere plannen ontstaan hier problemen in de samenloop.
De begripsbepalingen zijn in het omgevingsplan opgenomen in artikel 1.1. In het TAM-Omgevingsplan is een artikel altijd genummerd als 1, 2, 3 etc. en kent de structuur geen 1.1, 1.2, 1.3 etc.
Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden.
Vanwege de regelstructuur is er voor gekozen om elke gebiedsontwikkeling waarvoor een TAM-Omgevingsplan wordt opgesteld, in een apart hoofdstuk van het Omgevingsplan te plaatsen. Op deze manier zal er geen probleem ontstaan in de samenloop van regels.
Hoofdstuk 22 bevat de regels uit de bruidsschat, Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen. Om die reden is er voor gekozen om door te nummeren in de hoofdstukken als zijnde hoofdstuk 22a, 22b, 22c etc.
Bij het omzetten van de TAM-omgevingsplannen in de STOP-TPOD standaard is het echter niet mogelijk om een hoofdstuk 22u aan te maken waaronder de betreffende paragrafen komen te vallen. Bij het omzetten zal dan ook de verwachting zijn dat de TAM-omgevingsplannen rechtstreeks in de juiste, definitieve structuur van het Omgevingsplan ingevoegd moeten worden.
Een uitdaging hierbij is dat, naast de verschillen in regelstructuur, er ook verschillen zijn in de relatie tussen verbeelding en regels.
In de IMRO standaarden kan er aan 1 vlak, bijvoorbeeld een enkelbestemming, slechts 1 artikel gekoppeld worden. Zijn meerdere artikelen van toepassing, dan kunnen deze alleen gekoppeld worden door het aanmaken van nieuwe vlakken. Ook kan er voor gekozen worden om in artikelen te verwijzen naar vlakken, waarbij deze technisch niet worden gekoppeld. Uit de regels moet men dan halen dat er in een bepaald vlak nog meer artikelen van toepassing kunnen zijn.
In de STOP-TPOD standaarden kunnen aan een werkingsgebied meerdere artikelen gekoppeld worden. Op deze manier kan er sprake zijn van 1 werkingsgebied waarbij men doorgeleid wordt naar alle relevante regels die gelden binnen dat werkingsgebied.
Vanwege de beperking in de IMRO-standaard is het dan ook niet haalbaar om naast de gebruiksactiviteiten en de bouwactiviteiten ook de huidige dubbelbestemmingen 'uit elkaar te halen'.
De voormalige dubbelbestemmingen zouden in de STOP-TPOD structuur uitgesplitst kunnen worden in bijvoorbeeld:
Deze activiteiten zouden in de STOP-TPOD structuur allemaal aan hetzelfde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden.
In de IMRO-standaard kan dit niet. Om die reden is er voor gekozen om de dubbelbestemmingen te handhaven zoals ze nu zijn. Dit geldt tevens voor de gebiedsaanduidingen waarbij bij uitsplitsing meerdere artikelen aan 1 werkingsgebied gekoppeld zouden moeten worden.
Pas bij het omzetten van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in de STOP-TPOD structuur kunnen de regels uitgesplitst worden.
Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In TAM-IMRO omgevingsplannen kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen. In artikel 1.1 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) is dit ook gedaan. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan zijn echter niet automatisch van toepassing op een TAM-IMRO omgevingsplan.
Het is wenselijk om aanvullende begripsbepalingen specifiek voor dit TAM-IMRO omgevingsplan van toepassing te verklaren. Om die reden zijn in Artikel 1 de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn op dit TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
In artikel 22.24 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) zijn meet- en rekenbepalingen opgenomen. Deze zijn als volgt geformuleerd:
Omdat er in dit TAM-IMRO omgevingsplan eveneens meet- en rekenbepalingen zijn opgenomen, is in Artikel 2 opgenomen dat deze bepalingen gelden in aanvulling van het bepaalde in artikel 22.24.
Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik
Voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemmingen uit een bestemmingsplan is in de Wabo (artikel 2.1, eerste lid, onder c) een algemene vergunningplicht opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze vergunningplicht komen te vervallen. Plannen bevatten vanaf dat moment niet langer regels met het oog op een bepaalde bestemming (artikel 3.1, eerste lid, Wro). In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies of gebruiksactiviteiten (voorheen bestemmingen) is daarom onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.
Om deze reden is in dit TAM-IMRO omgevingsplan opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22u paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De reikwijdte van de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan moeten exact bepaald worden ten opzichte van de rest van het omgevingsplan. En in het bijzonder ten opzichte van het tijdelijk deel van het omgevingsplan: zowel de bruidsschat als de bestemmingsplannen en overige regelingen die op grond van artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet deel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege.
Eerste lid
In het eerste lid wordt bepaald dat de bestemmingsplannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. Het gaat hierbij om de besluiten zoals opgenomen in artikel 4.6, eerste lid onder a,c,g,h,i en m Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat hierbij om de vigerende bestemmingsplannen op grond van de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening, maar ook de wijzigings- en uitwerkingsplannen en de exploitatieplannen.
Binnen de gemeente Deventer zijn geen provinciale inpassingsplannen of beheersverordeningen, om die reden zijn de besluiten genoemd onder b, j, k en l niet benoemd.
De overige regelingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn niet buiten toepassing verklaard, waardoor deze onverkort van toepassing blijven op de locatie van dit TAM-IMRO omgevingsplan.
In artikel 22.1, onder a wordt verwezen naar artikel 4.6, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is het volgende opgenomen:
Artikel 4.6 (deel omgevingsplan)
1.Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
Tweede lid
Het tweede lid betreft het intact houden van de Bruidsschat. Indien wel wijzigingen worden opgenomen ten opzichte van de bruidsschat, dan kan lid 2 geschrapt worden en vervangen worden door een voorrangsbepaling.
Derde lid
In het derde lid is het geometrische toepassingsbereik van het TAM-IMRO omgevingsplan bepaald. Dit hangt samen met het geven van een juridische status aan het besluitgebied. Met het artikel wordt bepaald op welke locaties het TAM-IMRO-plan ziet. Dit moet nauwkeurig worden bepaald in het GML- bestand. Ook uit de beschrijving van het plan moet de locatie goed blijken.
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk. In het bijzonder geldt dat:
In aanvulling worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid bevat regels over het bestaand gebruik van stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen.
Tweede lid
Het tweede lid bevat regels over een beroep of bedrijf aan huis, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten. Het tweede lid bevat ook voorwaarden waaraan een beroep of bedrijf aan huis moet voldoen.
Derde lid
In het derde lid staan regels over een kleinschalige kinderopvang, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten. Daarnaast staan in het derde lid voorwaarden waaraan een kleinschalige kinderopvang moet voldoen.
Vierde lid
Het vierde lid is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot auto- en fietsparkeren en laden en lossen. Voldaan moet worden aan de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
Vijfde lid
In het vijfde lid is een vergunningsplicht opgenomen voor het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. In dit lid is beschreven onder welke voorwaarden een vergunning voor dergelijk gebruik verleend kan worden.
Artikel 8 t/m Artikel 17
In deze artikelen zijn regels opgenomen die vallen onder de betreffende gebruiksactiviteiten en zijn allen toegekend aan het gehele besluitgebied.
Regels uit de bruidsschat
In het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat) zijn in § 22.2.7.2 regels opgenomen over de binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken.
Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:
| Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is. Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van de Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwregels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen. Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig. Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden. Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen. Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingsplan getoetst moet worden, waarbij dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook toe behoren. Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden. |
Een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.
In artikel 2.10 Wabo was opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan.
Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het bestemmingsplan/voorliggende tijdelijk deel van het omgevingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.
Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] "
Artikel 18 Algemene regels bouwactiviteiten
In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen met betrekking tot verschillende aspecten.
Eerste lid
Het eerste lid geeft het toepassingsbereik aan van de in het hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Tweede lid
Het tweede lid staat toe om voor een aanvullende binnenplanse omgevingsplanactiviteit tot 10% af te wijken de aangevraagde maten, afmetingen en percentages. Hierbij moet wel voldaan worden aan de genoemde voorwaarden in het tweede lid.
Derde lid
Het derde lid regelt dat afwijkende bestaande afstanden en maten (mits deze rechtens tot stand zijn gekomen) als minimaal voorgeschreven, dan wel maximaal toegestaan zijn in gevallen dat deze afwijken van de afstanden en maten van de in dit hoofdstuk opgenomen bouwregels.
Vierde lid
Het vierde lid bevat regels over bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons en galerijen (mits deze rechtens gebouwd zijn).
In dit artikel staan de bouwregels die gelden ter plaatse van het werkingsgebied van 'Bouwregel-36'. Hieronder vallen regels over het bouwen van gebouwen (eerste lid), bouwen buiten het bouwvlak (tweede lid) en bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde (derde lid).
Dit artikel bevat regels over het overgangsrecht van bouwwerken (eerste lid) en ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken (tweede lid).