direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.TAM025-OW01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie "Landgoed De Bannink" en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22y]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22y] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22y]' gelezen worden.

De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage [22y] bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

Hoofdstuk 1 [H. 22y paragraaf 1] Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

Voor de toepassing van de regels in dit TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed 'De Bannink' gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink met identificatienummer NL.IMRO.0150.TAM025-OW01 van de gemeente Deventer, met de daarbij behorende geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.2 wijzigingsbesluit omgevingsplan

het besluit tot wijziging van het Omgevingsplan gemeente Deventer, waarbij het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink bedoeld in artikel 1.1 is toegevoegd als hoofdstuk 22y;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw of overkapping welke in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 afhankelijke woonruimte

een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  • c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.8 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.9 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten

Het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio;

1.10 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.11 archeologische verwachtingswaarde

De kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied;

1.12 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit het verleden;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bed and Breakfast voorziening buitengebied

Een aan de woonactiviteit ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een Bed and Breakfast voorziening buitengebied wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.16 bedrijf

Een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of personen, wiens huisvesting daar, gelet op de gebruiksactiviteiten toegestaan van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.18 beroep of bedrijf aan huis

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonactiviteit behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonactiviteit in overeenstemming is;

1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of wijzigingsbesluit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of besluit.

1.20 bestaand gebruik

Gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit omgevingsplan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of wijzigingsbesluit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of wijzigingsbesluit.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 duurzame energie

vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.30 duurzame energievoorziening

een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;

1.31 erf

Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.32 Evenementen

gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.33 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, natuurobservatie en natuurspeelplaatsen;

1.34 gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

1.35 functiegrens

de grens van een functievlak;

1.36 functievlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde gebruiksactiviteit;

1.37 geitenhouderij

veehouderij met meer dan 10 geiten;

1.38 hellend dak

Een afdekking van een gebouw of bouwwerk, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen;

1.39 hobbymatige activiteiten

Het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf kunnen worden aangemerkt;

1.40 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.41 inrichtingsplan

Een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven;

1.42 kap

een dak met een nok en een zekere helling;

1.43 kunstobject

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht;

1.44 landschappelijke inpassing

De situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting;

1.45 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.46 ligplaats

een plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, dat ingericht is voor het afmeren van een vaartuig;

1.47 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.48 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de gebruiksactiviteit(en) toegestaan;

1.49 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.50 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn gebruiksactiviteiten toegestaan onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.51 overige seksinrichtingen

seksinrichtingen, zoals clubprostitutie (seksclubs, privéhuizen) en erotische massagesalons en naar de aard daarmee gelijk te stellen seksinrichtingen;

1.52 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.53 paardenbak

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining;

1.54 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;

1.55 paardenhouderij

een gebruiksgericht bedrijf dat is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden met daaraan ondergeschikte gebruiksactiviteiten behorende bij een paardenhouderij;

1.56 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  • c. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  • d. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;
1.57 plattelandskamer

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw, dat is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en waar keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijke ruimte zijn ondergebracht. Voor zover sprake is van 1 plattelandskamer dient gebruik te worden gemaakt van keuken en/of sanitair in het hoofdgebouw;

1.58 prostitutiebedrijf
  • a. het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
  • b. van een prostitutiebedrijf is geen sprake als:
    • 1. er sprake is van één zelfstandig werkende zich prostituerende persoon;
    • 2. prostitutie plaatsvindt in de woning van de zich prostituerende persoon;
    • 3. de woning geen uiterlijke kenmerken van prostitutie heeft, en
    • 4. niet (uitvoerig) geadverteerd wordt.
1.59 rechthebbende

de zakelijk gerechtigde tot de grond dan wel degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is;

1.60 seksautomatenhal

een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven met behulp van automaten;

1.61 seksbioscoop

een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur;

1.62 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.63 sekstheater

een seksinrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van live-shows;

1.64 Stand still-principe

Beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

1.65 traditionele kapvorm

een kap, niet zijnde een plat dak, zoals een zadeldak, schilddak, mansardedak, tentdak, etc., al dan niet afgeknot;

1.66 verkoop agrarische producten

Het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten;

1.67 volkstuin

grond waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.68 voorgevel
  • 1. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'voorgevel';
  • 2. Indien de aanduiding 'voorgevel' ontbreekt:
    • a. De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt,
    • b. Tenzij uit cultuurhistorisch oogpunt een andere gevel als voorgevel heeft te gelden, blijkend uit gevelindeling, ornamentiek en/of erfinrichting;
1.69 weg

weg met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort;

1.70 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 3 [H. 22y paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten en Hoofdstuk 4 [H. 22y paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden gelden de volgende meetbepalingen:

2.1 afstand tussen bouwwerken:

tussen bouwwerken onderling daar waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de diepte van een aan- of uitbouw:

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.5 de dakhelling:

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidingsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik

  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22y paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.
  • b. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de gebruiksactiviteiten toegestaan(s), wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting; het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de Gebruiksactiviteiten toegestaan gerichte beheer van de gronden;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel waarbij geen sprake is van incidenteel, in beperkte mate, en voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de overige op het perceel toegestane activiteiten, met uitzondering van gronden waarbij middels een specifieke gebruiksactiviteiten detailhandel is toegestaan;
    • 3. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte;
    • 4. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
    • 5. het gebruik van plattelandskamers ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid;
  • 2. De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn, tenzij anders bepaald, niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink (hoofdstuk 22y) zijn van toepassing op de locatie 'Landgoed De Bannink, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.TAM025-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 [H. 22y paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Beroep of bedrijf aan huis

Gebruik van ruimten binnen een woning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen, en overige bijgebouwen en overkappingen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de gebruiksactiviteiten toegestaan(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • b. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • c. als uitzondering op het hierboven onder b. gestelde zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf aan huis" tevens beroepen of bedrijven toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 2, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  • e. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 100 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • f. In afwijking van het bepaalde onder e. mag der plaatse van de aanduiding ''bedrijf aan huis'' maximaal 75% van het gebouwoppervlak worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • h. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een bed and Breakfast voorziening buitengebied mag worden gerealiseerd mits:
    • 1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    • 2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    • 3. het maximaal aantal slaaplaatsen ten dienste van de bed and Breakfast voorziening buitengebied niet meer dan 4 bedraagt;
  • i. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  • j. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.
6.2 Kleinschalige kinderopvang
6.2.1 Gebruiksregels

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de Gebruiksactiviteiten toegestaan(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonactiviteiten en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  • b. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
6.2.2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  • a. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  • b. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  • c. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  • d. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT);
  • e. 2 kilometer van een geitenhouderij.
6.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
6.3.1 Gebruiksregels
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  • c. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 6.3.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  • b. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
6.3.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 7 Agrarisch met waarden - landschapswaarden

7.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Agrarisch met waarden - landschapswaarden aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. grondgebruik ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1.7 onder a, b, e, f en g;
  • b. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschapswaarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  • d. extensieve dagrecreatie;

Artikel 8 Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden

8.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. grondgebruik ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1.7 onder a, b en g;
  • b. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschapswaarde en/of natuurwaarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  • d. extensieve dagrecreatie;

 

Artikel 9 Landhuis

9.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Landhuis aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. instandhouding van landgoederen met landhuizen;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van landschapselementen, buitenplaatsen en parkinrichting, vijver en waterpartijen en het lanenstelsel;
  • c. bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

met daaraan ondergeschikt:

  • d. de in tabel 9.1 vermelde toegestane nevengebruiksfuncties:

nevenfunctie   maximaal aantal m²  
  gronden in gebruik voor nevenfunctie   bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie  
evenementen   gehele grondgebied   -  
bed & breakfast   -   -  
natuur- en milieueducatie, rondleidingen   -   100  
tentoonstellingsruimte, museum   -   500  
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten   -   100  
inpandige opslag en stalling   -   500  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)   -   200  
kano-, boot- of fietsenverhuur   -   100  
- = Niet van toepassing.  

Tabel 9.1 Nevengebruiksfuncties die bij recht zijn toegestaan

9.2 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij een combinatie van nevengebruiksfuncties mag de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • b. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 4;
  • c. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  • d. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 5 per jaar;
  • e. buitenopslag is niet toegestaan.
9.3 Overige nevengebruiksfuncties

Het is verboden zonder omgevingsvergunning één of meer nevenfuncties, anders dan genoemd in lid 1, onder c, uit te voeren.

9.4 Beoordelingsregels voor overige nevengebruiksfuncties

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3 wordt verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  • c. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • d. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • e. de bestaande waarden zoals genoemd in lid 9.1 onder e worden niet onevenredig aangetast;
  • f. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • g. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m²;
  • h. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • i. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • j. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • k. de cultuurhistorische waarde van de gebouwen en het erf dient behouden te worden en waar mogelijk te worden versterkt;
  • l. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • m. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  • n. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    • 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    • 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
    • 4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    • 5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    • 6. er dient te worden voorzien in een adequate landschappelijke inpassing;

0. ten behoeve van gevoelige functies waar langdurig kinderen verblijven geldt het volgende:

1. deze functies zijn niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;

2. het bepaalde onder 1 is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen.

9.5 Aanvraagvereisten overige nevengebruiksfuncties

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in lid 3 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • b. Een onderbouwing waaruit blijkt dat de cultuurhistorische waarde van de gebouwen en het erf behouden blijft;
  • c. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
    • 1. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
    • 2. de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
    • 3. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
    • 4. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
    • 5. het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.

Artikel 10 Natuur

10.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Natuur aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, waaronder inbegrepen het historische lanenstelsel;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. houtoogst;
  • d. water;

met de bijbehorende voorzieningen.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Verkeer aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden, verhardingen;
  • c. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • f. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  • g. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  • h. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  • i. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (van de opwekking) van duurzame energie;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. kunstwerken;
  • l. kunstobjecten;
  • m. standplaatsen en warenmarkten;
  • n. terrassen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

Artikel 12 Wonen - buitengebied

12.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

In het als Wonen - buitengebied aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. het wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - koetshuis' zijn tevens toegestaan:
    • 1. een museum;
    • 2. een atelier voor beeldende kunst;
    • 3. een restauratieatelier;
    • 4. een ontwerpstudio;
    • 5. ambachtelijke werkzaamheden in de vorm van siersmeedwerk, goud-/ zilversmid, glazenier, meubelmakerij, kledingmakerij;

bij deze Gebruiksactiviteiten toegestaan behorende voorzieningen;

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangeduid.

met daaraan ondergeschikt:

Tabel: 'Nevengebruiksfuncties die bij recht zijn toegestaan'

nevengebruiksfuncties   maximaal aantal m²    
    gronden in gebruik voor nevengebruiksfuncties     bestaande bebouwing in gebruik voor nevengebruiksfuncties    
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten     -     100 m²    
inpandige opslag en stalling     -     500 m²    
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)     -     200 m²    
kano-, boot- of fietsenverhuur     -     100 m²    

12.2 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij een combinatie van nevengebruiksfuncties mag de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  • b. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  • c. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 4;
  • d. nevengebruiksfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  • e. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen detailhandel toegestaan.

Hoofdstuk 3 [H. 22y paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten

Artikel 13 Algemene regels bouwactiviteiten

13.1 Toepassingsbereik

Artikel 22.27 is alleen van toepassing op bouwactiviteiten die voldoen aan de regels uit Hoofdstuk 3 [H. 22y paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten.

13.2 Bestaande afstanden en maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in [H. 22y paragraaf 3] Ruimtelijke bouwactiviteiten van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 14 Bouwregel - 14

14.1 Werkingsgebied bouwregel - 14

Artikel 14 geldt ter plaatse van 'Bouwregel - 14'.

14.2 Bouwregel voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de ter plekke toegekende functie worden gebouwd;
  • b. Het bouwen van woningen is niet toegestaan;
  • c. De maximale bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven onder 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • d. Het maximale volume van een gebouw mag niet meer bedragen dan aangegeven onder "maximum volume (m3)".
14.3 Bouwregel overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Bouwwerken geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de ter plekke toegekende functie worden gebouwd;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen en veekeringen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Hierbij geldt dat erf- of terreinafscheidingen binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 2 meter en buiten het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 1 meter mogen hebben.
14.4 Aanvullende bouwregels ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt, in afwijking van artikel 22.29, eerste lid, onder b, het volgende:

  • a. Het uiterlijk van bouwwerken voldoet aan de criteria voor beeldkwaliteit opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 Toelichting uitwerking - Dienstgebouw bij de regels in dit hoofdstuk;
  • b. Indien de criteria uit afbeeldingen bestaan, geldt dat de opgenomen afbeeldingen weergeven welke aspecten in een concreet ontwerp van belang zijn. De afgebeelde modellen zijn geen ontwerp en behoeven niet letterlijk overgenomen te worden.

Artikel 15 Bouwregel - 15

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van 'Bouwregel - 15' gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, ten dienste van de op grond van Hoofdstuk 2 toegestane gebruiksactiviteiten worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een hoogzit bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en/of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. in afwijking van onderdeel a mogen ook worden gebouwd gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van het beheer en het onderhoud, een schuilvoorziening of een informatievoorziening van de terreinen, met inachtneming van het volgende:
    • 1. oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 50 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m;
    • 3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de bestaande natuurwaarden.

Artikel 16 Bouwregel - 45

16.1 Werkingsgebied bouwregel - 45

Artikel 16 geldt ter plaatse van 'Bouwregel - 45'.

16.2 Bouwregels voor het bouwen van woningen

Voor het bouwen van woningen, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen, aangebouwde overkappingen en ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak;
  • b. Het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan één, of niet meer dan aangegeven ter plaatse van de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. De inhoud van een woning bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden woningen aaneengebouwd;
  • e. De goothoogte van een woning bedraagt niet meer dan 4,5 m en de bouwhoogte van een woning bedraagt niet meer dan 10 m, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid;
  • f. In afwijking van het vorige onderdeel is de goothoogte ter plaatse van een wolfseinde niet hoger dan 1 m beneden de aangrenzende noklijn (loodrecht gemeten);
  • g. De dakhelling van een woning bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
16.3 Bouwregels voor vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande ovekappingen

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. De afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 meter;
  • c. De oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt niet meer dan 100 m2, tenzij door middel van een aanduiding anders is aangeduid. Een aanduiding kan ook een totale oppervlakte aan bijgebouwen bij meerdere woningen aanduiden;
  • d. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m en de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m, tenzij ter plaatse van een aanduiding anders is aangeduid;
  • e. In afwijking van het vorige onderdeel bedraagt de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 4 m, als de hogere goothoogte noodzakelijk is voor het stallen van werktuigen ten behoeve van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
  • f. De dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal 20° en maximaal 55°.
16.4 Bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Erf- of terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van:
    • 1. 1 m, indien gesitueerd voor de voorgevel van de woning;
    • 2. 2 m, indien gesitueerd op andere plaatsen;
  • b. De bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
16.5 Bouwregels voor ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Ondergrondse bouwwerken worden uitsluitend gebouwd binnen bouwvlakken;
  • b. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegankelijk vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder zij zijn gerealiseerd;
  • c. Ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling zijn uitsluitend toegestaan onder woningen.
16.6 Aanvullende bouwregels ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken

Voor het bouwen van woningen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken geldt, in afwijking van artikel 22.29, eerste lid, onder b, het volgende:

  • a. Het uiterlijk van bouwwerken voldoet aan de criteria voor beeldkwaliteit opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 3 Toelichting uitwerking - Rodijksweg 7 en Rodijksweg 8 bij de regels in dit hoofdstuk;
  • b. Indien de criteria uit afbeeldingen bestaan, geldt dat de opgenomen afbeeldingen weergeven welke aspecten in een concreet ontwerp van belang zijn. De afgebeelde modellen zijn geen ontwerp en behoeven niet letterlijk overgenomen te worden.
16.7 Nadere regels vergunningvrij bouwen
16.7.1 Inperkingen artikel 22.27 vanwege bodemkwaliteit
  • 1. Dit artikel is van toepassing op bouwwerken die met toepassing van artikel 22.27 van dit omgevingsplan zonder omgevingsvergunning worden gebouwd.
  • 2. Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie is bij overschrijding van een waarde bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, alleen toegelaten als een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • 3. Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
  • 4. Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
    • a. De onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
    • b. De naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
    • c. Het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
    • d. De dagtekening; en
    • e. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.
  • 5. Het vierde lid, onder a en e, is niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, redelijkerwijs is uit te sluiten.
  • 6. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, wordt een bodemgevoelig gebouw, of een gedeelte daarvan, op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen na de bouwactiviteit nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn getroffen.
16.8 Voorwaardelijke verplichting sanering

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, wordt ter plaatse van Rodijksweg 7 te Deventer niet eerder verleend dan nadat sanering van de bodem heeft plaatsgevonden.

Artikel 17 Bouwregel - 46

17.1 Bouwregels voor het bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van 'Bouwregel-46' gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de toegestane functies worden gebouwd;
  • b. de inhoud van een gebouw bedraagt ten hoogste 25 m³;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 18 Bouwregel - 47

18.1 Werkingsgebied bouwregel - 47

Artikel 18 geldt ter plaatse van 'Bouwregel - 47'

18.2 Bouwregel gebouwen en overige bebouwing

Voor het bouwen van gebouwen en overige bebouwing gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. Gebouwen en overige bebouwing met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van ter plekke toegekende de functie worden gebouwd;
  • b. Voor alle gebouwen en overige bebouwing geldt dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand als maximale de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand gelden;
  • c. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan.
18.3 Bouwregel overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder a:

  • a. De maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter.
18.4 Aanvullende bouwregels ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt, in afwijking van artikel 22.29, eerste lid, onder b, het volgende:

  • a. Het uiterlijk van bouwwerken voldoet aan de criteria voor beeldkwaliteit opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 4 Toelichting uitwerking - Koetshuis bij de regels in dit hoofdstuk;
  • b. Indien de criteria uit afbeeldingen bestaan, geldt dat de opgenomen afbeeldingen weergeven welke aspecten in een concreet ontwerp van belang zijn. De afgebeelde modellen zijn geen ontwerp en behoeven niet letterlijk overgenomen te worden.

Hoofdstuk 4 [H. 22y paragraaf 4] Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden

Artikel 19 aanlegstelsel agrarisch met waarden

19.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden op of in de gronden met de gebruiksactiviteiten 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' of ' Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • d. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).
19.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 19.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • c. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was.
  • e. binnen een bouwvlak plaatsvinden;
  • f. voor eenmalig ophogen van grond tot een hoogte van maximaal 25 cm met een maximale oppervlakte van 2.000 m2.
19.3 Beoordelingsregels

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 19.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals bedoeld in de gebruiksactiviteiten 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' of ' Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden, niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 20 aanlegstelsel natuur

20.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden op of in de gronden met de gebruiksactiviteiten 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • d. het bebossen van gronden;
  • e. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen daarvan ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van geïntegreerd bosbeheer en bij wijze van onderhoud en verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • f. het wijzigen van de waterhuishouding zoals het bemalen, draineren, het uitdiepen, dempen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • g. het beplanten met lijnvormige beplanting zoals singels, lanen, houtwallen e.d.
20.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 20.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij de bouwregels in acht zijn genomen
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • c. waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was.
20.3 Beoordelingsregels

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 20.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, één of meer waarden zoals bedoeld in de gebruiksactiviteit 'Natuur' niet onevenredig worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of gebruiksactiviteiten niet onevenredig worden verkleind.

Artikel 21 geluidszone - geluidsaandachtsgebied

21.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is alleen van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bouwen, in stand houden en gebruiken van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg of industrieterrein.

21.2 Waar waarden gelden

De waarden voor het geluid door een activiteit gelden:

  • a. als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; en
  • b. als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;
  • c. als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen; en
  • d. als het gaat om een geluidgevoelige ruimte: in de geluidgevoelige ruimte.
21.3 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidsgevoelig gebouw worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een akoestisch rapport waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de standaardwaarde danwel de grenswaarde zoals opgenomen in tabel 5.78t Bkl en tabel 5.78u Bkl, alsmede waarin het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelig gebouw is bepaald;
  • b. het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • c. bij grondgebonden woningen: het geluid op de gevel van de begane grond; en
  • d. het aantal woningen of de bruto vloeroppervlakte in m2 van de activiteit.
21.4 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen van een een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied
  • a. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied, wordt alleen verleend als de mate van geluidbelasting op het geluidgevoelige gebouw, met het oog op de bescherming van de gezondheid, aanvaardbaar is.

Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat als:

    • 1. geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de in tabel gestelde standaardgrenswaarden voor geluid zoals opgenomen in tabel 5.78t Bkl per bron;
    • 2. iedere woning op de begane grond een gevel heeft waar de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t Bkl ;
    • 3. gestapelde woningen hebben een gevel hebben waarin ter plaatse van te openen delen de geluidbelasting voldoet aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t Bkl;
    • 4. iedere woning heeft een buitenruimte heeft waar voldaan wordt aan de standaardwaarde(n) zoals opgenomen in tabel 5.78t Bkl ;
    • 5. onder een buitenruimte kan mede worden verstaan een serre of afgesloten balkon, voor zover in die ruimte sprake is van buitenlucht condities;
    • 6. de geluidwering van de gevel wordt berekend aan de hand van de cumulatieve geluidbelasting van alle wegen (rijkswegen, provinciale wegen en lokale wegen inclusief 30 km-wegen), spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen.
21.5 Aanvullende beoordelingsregels omgevingsvergunning bij overschrijding standaardwaarde
  • a. Indien blijkt dat de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de standaardwaarde als bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving, dan kan een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw eveneens worden verleend als de geluidbelasting aanvaardbaar is.
  • b. De geluidbelasting zoals bedoeld onder a kan aanvaardbaar zijn als:
    • 1. geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;
    • 2. de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
    • 3. het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
  • c. Geluidbeperkende maatregelen als bedoeld onder b, punt 1, worden in aanmerking genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.
  • d. Als de aanvraag betrekking heeft op een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan, en geluidbeperkende maatregelen om aan de standaardwaarden te voldoen gelet op het bepaalde onder b niet doelmatig of bezwaarlijk zijn, is sprake van een aanvaardbare geluidbelasting als elke afzonderlijke woning beschikt over een geluidluwe gevel waarop ten hoogste de standaardwaarde, bedoeld als bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is berekend.
  • e. Als de aanvraag betrekking heeft op een gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan, en geluidbeperkende maatregelen om aan de standaardwaarden te voldoen gelet op het bepaalde onder b niet doelmatig of bezwaarlijk zijn, en niet elke afzonderlijke woning beschikt over een geluidluwe gevel waarop ten hoogste de standaardwaarde, als bedoeld in tabel 5.78t van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is berekend, kan sprake zijn van een aanvaardbare geluidbelasting als:
    • 1. elke afzonderlijke woning beschikt over een bijna-geluidluwe gevel; en
    • 2. zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen.
  • f. Artikel 5.78u, tweede en vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing.
21.6 Aanvullende beoordelingsregels bij overschrijding grenswaarde
  • a. Indien blijkt dat de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw niet voldoet aan de standaardwaarde en niet aan de grenswaarde als bedoeld in tabel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving, dan kan een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw, waarbij sprake is van vervangende nieuwbouw, eveneens worden verleend als:
    • 1. naar het oordeel van het college sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat zoals bedoeld in artikel 5.23 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
    • 2. de grenswaarde met niet meer dan 5 dB wordt overschreden;
    • 3. het gebouw op een locatie wordt toegestaan ter vervanging van een op het tijdstip van de vaststelling van dit omgevingsplan bestaand geluidgevoelig gebouw; en
    • 4. het aantal geluidgevoelige gebouwen met meer geluid dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.78u Bkl, niet wezenlijk toeneemt.
  • b. Indien blijkt dat de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw niet voldoet aan de standaardwaarde en niet aan de grenswaarde als bedoeld in tabel 5.78u van het Besluit kwaliteit leefomgeving, dan kan een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een geluidgevoelig gebouw, waarbij sprake is van een functiewijziging, eveneens worden verleend als:
    • 1. de grenswaarde met niet meer dan 5 dB wordt overschreden, en
    • 2. naar het oordeel van het college sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat zoals bedoeld onder d.

Artikel 22 Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen toepassen

22.1 Gewasbeschermingsmiddelen - vergunningplicht

Bij het telen van gewassen in de openlucht ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Gewasbeschermingsmiddelen toepassen’ is het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen verboden zonder omgevingsvergunning.

22.2 Gewasbeschemingsmiddelen - specifieke aanvraagvereisten

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een omschrijving van de te telen gewassen;
  • b. een tekening waarop de gronden worden aangegeven waarop de gewassen worden geteeld en waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast;
  • c. een locatiespecifiek onderzoek waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  • d. indien dit uit het onderzoek als bedoeld in lid c noodzakelijk blijkt, een landschappelijk inpassingsplan waarin de benodigde landschappelijke maatregelen worden uitgewerkt die nodig zijn om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
22.3 Gewasbeschermingsmiddelen - beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.1 wordt slechts verleend als:

  • a. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;
  • b. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing indien dit noodzakelijk is op grond van een locatiespecifiek onderzoek.
22.4 Gewasbeschermingsmiddelen - voorschriften

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.1 kunnen – met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat –vergunningvoorschriften worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen toegepast mogen worden;
  • b. de landschappelijke inpassing om te komen tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 23 Waarde - Archeologie - 2

23.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 2' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

23.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 2.500 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 23.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • I. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • II. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.

23.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
23.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 23.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.

23.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000 m2 maar minder dan 2.500 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

23.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 23.3.

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
23.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 23.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 1000 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

23.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 23.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
23.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en kleiner is dan 2.500 m2
23.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
23.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 23.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
23.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 1.000m2 maar minder dan 2.500m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

23.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 23.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 24 Waarde - Archeologie - 3

24.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 3' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

24.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 500 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 24.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • I. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • II. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.

24.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
24.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 24.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
24.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200 m2 maar minder dan 500 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

24.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 24.3.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
24.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 24.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 200 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
24.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 24.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
24.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en kleiner is dan 500 m2
24.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
24.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 24.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
24.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 200m2 maar minder dan 500m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

24.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 24.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 25 Waarde - Archeologie - 4

25.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 4' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

25.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 25.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • I. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • II. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
25.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
25.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 25.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
25.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100 m2 maar minder dan 200 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

25.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 25.3.

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
25.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 25.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 100 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,50 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.
25.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 25.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
25.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en kleiner is dan 200 m2
25.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
25.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 25.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
25.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,5 m onder maaiveld en meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

25.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 25.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 5

26.1 Aanwijzing archeologisch waardevol gebied

In het gebied 'Waarde - Archeologie - 5' gelden, naast de andere daar opgenomen regels over activiteiten, regels ter bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

26.2 Specifieke indieningsvereisten voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 van dit TAM-Omgevingsplan, en in aanvulling op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.35 van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  • a. met een oppervlakte groter dan 40 m2;
  • b. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld, en
  • c. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 26.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • I. als het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering,
  • II. als de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag al voldoende vaststaat.
26.3 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied
26.3.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in lid 26.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
26.3.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,3 m onder maaiveld en meer dan 10 m2 maar minder dan 40 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

26.4 Aanvullende beoordelingsregels voor de ruimtelijke bouwactiviteit in een archeologisch waardevol gebied

In aanvulling op de beoordelingsregels zoals opgenomen in Hoofdstuk 3 wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken uitsluitend verleend als aangetoond is dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet zullen worden verstoord, tenzij er voorschriften aan de omgevingsvergunning gekoppeld worden zoals bedoeld in 26.3.

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
26.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 26.1, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, waarbij sprake is van een bodemingreep die groter is dan 10 m2 en een bodemverstoring die dieper is dan 0,30 m onder maaiveld:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

26.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 26.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  • f. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
26.6 Specifieke indieningsvereisten voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

Overeenkomstig de aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 22.284 tweede lid van dit omgevingsplan is de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.5.1 verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  • a. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  • b. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 10 m2 en kleiner is dan 40 m2
26.7 Koppelen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied
26.7.1 Voorschriften in omgevingsvergunning volgend uit archeologisch rapport

Indien uit het in artikel 26.6 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 van de Erfgoedwet op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
26.7.2 Visuele waarneming als voorschrift in omgevingsvergunning

Indien de ingreep dieper is dan 0,3 m onder maaiveld en meer dan 10m2 maar minder dan 40m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.

26.8 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegactiviteit) in een archeologisch waardevol gebied

De in artikel 26.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

Artikel 27 Waarde - Groeiplaats boom

27.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

De voor 'Waarde - Groeiplaats boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar Gebruiksactiviteiten toegestaan(s), mede bedoeld voor:

  • a. de bescherming en het behoud van bomen (of locaties waar deze wenselijk zijn) die beeld- en sfeerbepalend zijn.
27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.2.1 Vergunningplicht

Behoudens het bepaalde in 27.2.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanwezige boombeplanting te verwijderen en/of aan te tasten;
  • b. de gronden op te hogen en/of af te graven;
  • c. verhardingen aan te brengen.
27.2.2 Uitzonderingen

Het in artikel 27.2.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning vereist was.
27.2.3 Toepassingsvoorwaarden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in:

  • a. artikel 27.2.1 onder a zijn slechts toelaatbaar indien de betreffende boom in een zodanige staat verkeert dat het voortbestaan niet mogelijk is en/of het (historisch) ruimtelijk beeld van het betreffende gebied niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. artikel 27.2.1 onder b en c zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor het voortbestaan van de beeld- en sfeerbepalende boom of bomen niet wordt bedreigd.

Artikel 28 Waarde - Bakhuis

28.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

De voor 'Waarde - Bakhuis' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar Gebruiksactiviteiten toegestaan(s), mede bedoeld voor:

  • a. de bescherming en het behoud het aanwezige bakhuis.
28.2 Algemeen verbod

In de aangewezen gronden voor 'Waarde - Bakhuis' is het verboden activiteiten te verrichten die het aanwezige bakhuis kunnen aantasten.

Artikel 29 Waarde - Landschap - 1

29.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan
  • 1. In het gebied 'Waarde - Landschap - 1' gelden, naast de andere daar geldende regels over activiteiten, regels tot behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:
  • a. openheid;
  • b. reliëf;

met dien verstande dat:

  • c. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in artikel 7.1 onder a en artikel 8.1 onder a op de gronden met deze functie niet is toegestaan.
29.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Waarde - Landschap - 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm (zoals diepploegen) en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd erfbeplanting;
  • d. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • e. de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden).
29.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod in artikel 29.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
  • b. reeds vergunningplichtig zijn ingevolge de andere voor deze gronden geldende regels;
  • c. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de gebruiksactiviteit(en) toegestaan betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
29.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden, zoals in artikel 29.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de waarden, zoals in artikel 29.1 bedoeld, niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Gebruiksactiviteiten toegestaan

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar gebruiksactiviteiten toegestaan(s), mede bestemd voor:

  • a. een hoofdwaterkering;


en de daarbij behorende:

  • b. voorzieningen.
30.2 Bouwregels
30.2.1 Algemeen
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere op deze locatie geldende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze functie.
  • b. Op de tot 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen alleen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze functie.
30.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze functie, geldt de volgende regel:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 4 m bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 30.2.1 in die zin dat de in de andere op deze locatie geldende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3 genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits het belang van de waterkering van overwegend belang in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt vooraf advies ingewonnen van de beheerder van de betreffende waterkering.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde regels een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van beplanting;
  • c. het afgraven of ophogen van gronden.
30.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in sublid 30.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
30.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende gebruiksactiviteiten.

Hoofdstuk 5 [Hoofdstuk 22y. paragraaf 5] Beheer en onderhoud

Artikel 31 Verplichtingen sloop en inrichting

31.1 Overige zone - voorwaardelijke verplichting
31.1.1 Werkingsgebied 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting

Artikel 31.1 geldt ter plaatse van 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting'

31.1.2 Regels ter plaatse van 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting'

Gebruik overeenkomstig het bepaalde in Artikel 7, Artikel 8 en Artikel 12 is ter plaatse van 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting' enkel toegestaan indien binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit TAM-omgevingsplan de bedoelde verplichting tot sloop van de landschapsontsierende bebouwing als bedoeld in Bijlage 5 Overzicht sloop - Rood-voor-rood en kwaliteitsbijdrage is uitgevoerd.

31.2 Uitvoerings- en instandhoudingsverplichting inrichting en natuurinclusieve maatregelen
  • 1. Ter plaatse van het werkingsgebied van is de rechthebbende verplicht om binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsbesluit het inrichtingsplan uit te voeren zoals opgenomen in Bijlage 6 Kaarten erfinrichtingsplannen, inclusief het uitvoeren van natuurinclusieve maatregelen zoals opgenomen in de Bijlage 7 NIB-maatregelen per deelgebied.
  • 2. Als ter plaatse van het werkingsgebied TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink een of meer nieuwe woningen of andere hoofdgebouwen zijn toegestaan, vangt de in onderdeel 1 bedoelde termijn aan op de dag na het onherroepelijk worden van de voor het bouwen van de eerste woning of hoofdgebouw benodigde omgevingsvergunning.
  • 3. De op grond van onderdeel 1 aangelegde (beplantings)maatregelen worden op duurzame wijze in stand gehouden.

Hoofdstuk 6 [H22y. paragraaf 6] Overgangsbepalingen

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
32.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
32.1.2 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 32.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 32.1.1 met maximaal 10%.

32.1.3 Uitzondering

Artikel 32.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

32.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
32.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

32.2.2 Verbod verandering gebruik

Het is verboden het met het wijzigingsbesluit strijdige gebruik, bedoeld in artikel 32.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

32.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 32.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.