direct naar inhoud van Ruimtelijke motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22y Landgoed De Bannink
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.TAM025-OW01

Ruimtelijke motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot wijzigen van het omgevingsplan

Ten oosten van het dorp Colmschate in de gemeente Deventer, in het buurtschap Essen, ligt het landgoed De Bannink. Het landgoed is driehonderd hectare groot en telt negen pachtboerderijen. Ongeveer een derde van het oppervlakte van het landgoed bestaat uit bos. Er zijn diverse waterpartijen en houtsingels aanwezig. Het landhuis, de koetsierswoning en het koetshuis zijn Rijksmonumenten. Het huidige huis De Bannink werd aan het eind van de negentiende eeuw gebouwd. Het beheer van het landgoed is sinds 2003 ondergebracht bij de Stichting Sandberg van Leuvenum. De Stichting Sandberg van Leuvenum is nu voornemens om een rehabilitatie en herstructurering van het Landgoed De Bannink mogelijk te maken.

De Stichting heeft zich ten doel gesteld om het tot voor kort sterk geconserveerde landgoed waar nodig te rehabiliteren en het weer de nodige maatschappelijke betekenis te geven. Door het landgoed stapsgewijs 'mee te nemen' in een consistent, ontwikkelingsgericht beleid, kan het worden voorbereid op een duurzame toekomst. Duurzaam, vooral ook in de zin van ruimtelijk, functioneel en economisch bestendig en autonoom.

Het hoofdrapport ‘Stichting Sandberg van Leuvenum, Landgoed De Bannink, Rehabilitatie en herstructurering, d.d. maart 2021’ (Bijlage 1) omvat een visie voor de toekomstige ontwikkelingen op De Bannink en dan met name op de volgende planonderdelen:

  • Banninkslaan 1: de herbestemming van het Koetshuis.
  • Assenstelsel: de rehabilitatie van de hoofdas van het landgoed De Bannink.
  • Perceel naast Rodijksweg 9: de realisatie van een nieuw dienstgebouw in de moestuin van het landgoed De Bannink.
  • Rodijksweg 7-7a-7b: de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor Erve Slonnink
  • Rodijksweg 8: de rehabilitatie van Erve Wilmink, waar op grond van de rood-voor-roodregeling een nieuw woonhuis wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0001.png" Ligging van de planonderdelen

Om de gewenste ontwikkelingen te realiseren, moet het omgevingsplan worden gewijzigd door middel van een zogenaamd TAM-Omgevingsplan. De voorliggende motivering is opgesteld ten behoeve van de rehabilitatie van Landgoed De Bannink en maakt onderdeel uit van de wijziging van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer'.

1.2 Ligging plangebied

Landgoed De Bannink ligt aan de Holterweg, de provinciale weg Deventer-Holten, 2 km ten oosten van Colmschate en 2,5 km ten westen van Bathmen. Het landgoed strekt zich uit van de Schipbeek in het zuiden tot De Vijfhoek in het noorden, en van Colmschate in het westen tot Bathmen in het oosten. Het landgoed is 300 hectare groot. Ongeveer een derde van het lichtglooiende gebied bestaat uit bos, en er zijn diverse waterpartijen en houtsingels. In en rond dit natuurgebied zijn diverse vrij toegankelijke wandel- en fietspaden gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0002.png" Globale ligging van het Landgoed De Bannink

1.3 Rehabilitatie en herstructurering van Landgoed De Bannink

Voorliggend plan heeft betrekking op de (her)ontwikkeling van landgoed 'De Bannink'. De totale ontwikkeling bestaat uit verschillende planonderdelen. De uitwerking van het totale plan is in maart 2021 vastgelegd in de nota 'Landgoed Bannink - rehabilitatie en herstructurering' (Bijlage 1). Deze nota bestaat uit twee delen.

  • In Deel 1 van deze nota betreft de onderbouwing van de realisatie van een nieuw dienstgebouw ter vervanging van de werkschuur in het Koetshuis. Bovendien wordt aangegeven hoe rehabilitatie van de hoofdas van het landgoed gestalte kan krijgen.
  • In Deel 2 worden de functiewijziging van een agrarisch bedrijf aan Rodijksweg 7 en de rehabilitatie van een historisch erf aan Rodijksweg 8 onderbouwd.

Uit een eerste toets door de gemeente Deventer blijkt dat de gevolgde integrale aanpak, zoals omschreven in de nota kansrijk is. Voor een verdere beoordeling van de initiatieven dienen enkele planonderdelen nader te worden uitgewerkt.

Het hoofdrapport ‘Stichting Sandberg van Leuvenum, Landgoed De Bannink, Rehabilitatie en herstructurering', d.d. maart 2021’ omvat een visie op de toekomstige ontwikkelingen op De Bannink en met name op de volgende planonderdelen:

  • Banninkslaan 1: de herbestemming van het Koetshuis.
  • Assenstelsel: de rehabilitatie van de hoofdas van het landgoed De Bannink.
  • Perceel naast Rodijksweg 9: de realisatie van een nieuw dienstgebouw in de moestuin van het landgoed De Bannink.
  • Rodijksweg 7-7a-7b: de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' voor Erve Slonnink
  • Rodijksweg 8: de rehabilitatie van Erve Wilmink, waar op grond van de rood-voor-roodregeling een nieuw woonhuis wordt gerealiseerd.

Voorliggende plan heeft betrekking op de realisatie van zowel deel 1 als ook deel 2 van de nota 'Landgoed Bannink - rehabilitatie en herstructurering'. De totale ontwikkeling bestaat uit de vijf planonderdelen, zoals omschreven in het hoofdrapport ‘Stichting Sandberg van Leuvenum, Landgoed De Bannink, Rehabilitatie en herstructurering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0003.png" Overzicht van de totale ontwikkeling van 'Landgoed de Bannink'

1.4 Leeswijzer

  • In Hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van de verschillende planonderdelen omschreven.
  • In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen omschreven waarbij wordt ingegaan op de vergelijking van de huidige situatie met het planvoornemen.
  • In Hoofdstuk 4 wordt de maatschappelijke aanvaardbaarheid aan de hand van participatie omschreven.
  • In Hoofdstuk 5 staat het beleidskader centraal.
  • In Hoofdstuk 6 worden de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden omschreven
  • In Hoofdstuk 7 worden de aspecten van de fysieke leefomgeving beschreven met o.a. verkeer & parkeren, bodemkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, geur, omgevingsveiligheid, water, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, duurzaamheid & klimaat, gezondheid en de m.e.r.-beoordeling.
  • In Hoofdstuk 8 wordt de economische aanvaardbaarheid van het plan besproken.
  • In Hoofdstuk 9 worden de juridisch bestuurlijke aspecten toegelicht.
  • In Hoofdstuk 10 staat de belangenafweging centraal en wordt een conclusie gegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige locatie

2.1 Huidige situatie

De Buitenplaats De Bannink is in de 17e eeuw gesticht. Het huidige centrale landhuis dateert van 1890. Het oppervlakte beslaat circa 300 hectare, waarvan 200 hectare cultuurlandschap (hoofdzakelijk veehouderij) en 100 hectare bos en houtwallen.

Het betreft een onder de Natuurschoonwet 1928 (NSW) gerangschikt en grotendeels opengesteld gebied. De huidige bestemmingen zijn: agrarisch gebied met landschappelijke waarden, agrarische bouwpercelen, woonfuncties, bos en natuur.

Er zijn 9 verpachte hoeves op het landgoed en 10 verhuurde woningen, inclusief het huis “Villa De Bannink”. Daarnaast is er een historisch Koetshuis. Verder zijn een aantal percelen verpacht. Het landgoed kenmerkt zich door kleinschalige landschapselementen. Deze zijn overwegend intact gebleven, ook omdat er nagenoeg geen herverkaveling heeft plaats gevonden sinds de 19e eeuw.

2.2 De planlocaties

2.2.1 Het assenstelsel

Het oorspronkelijke assenstelsel dateert al uit de 18e eeuw en vertoont onder andere een hoofdas en een tweetal zijassen; een zogeheten patte d’oie. Dit assenstelsel vormde als het ware het skelet van het landgoed en bepaalde daarmee niet alleen de ruimtelijke, maar ook de functionele hoofdstructuur. Ruimtelijk vanwege de begeleiding door zware laanbomen. Functioneel vanwege de ontsluitingsfunctie van deze lanen.

Met name door het steeds zwaarder wordende verkeer over het landgoed (landbouwvoertuigen en vrachtauto’s, zoals de melkwagen) voldeed het 18e-eeuwse lanenstelsel niet meer. Daarom verloopt de functionele hoofdroute nu deels over de zuidelijke zijas, om vervolgens met een slinger terug te keren naar de hoofdas.

De huidige ontsluiting van het landhuis verloopt vanaf de Holterweg over de Rodijksweg, vervolgens over de oude zijas, en sluit dan via een informele S-bocht uiteindelijk aan op het nog functionerende deel van de Banninkslaan. Wellicht is het slingerende tracé van deze S-bocht ook een uitvloeisel van het padenbeloop dat destijds werd aangelegd in de traditie van de landschapsstijl.

Helaas is de wezenlijke betekenis van de verder intact gelaten hoofdas vrijwel verloren gegaan. Ook het idyllische beeld van de boerderij Bannink aan het einde van een lange, imposante oprijlaan is sterk gedevalueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0004.png"

Kaart van de Bannink 1783

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0005.png"

De huidige hoofdroute ter plaatse van de dikke rode lijn

2.2.2 Het Koetshuis

Het aan het landhuis De Bannink gelieerde koetshuis wordt op dit moment gebruikt als dienstgebouw ten behoeve van het terreinbeheer en omvat een werkplaats, kantoor, kantine en stallingsruimte voor het materieel. Het gebouw is echter primair bestemd ten behoeve van de woonfunctie, een gebruiksvorm die ook door de eigenaar (Stichting Sandberg van Leuvenum) als passend wordt beschouwd.

Het huidige erf wordt gekenmerkt door eenvoud en soberheid. Hierdoor wordt de aandacht vooral gevestigd op het Koetshuis zelf. Een rechthoekige verharding, aansluitend aan de representatieve noordwestgevel van het gebouw, vormt het functionele voorterrein en biedt beperkte ruimte voor ontvangst en parkeren van bezoekers.

Een afbakening van een eigen voorterrein ontbreekt, waardoor het Koetshuis zich als integraal onderdeel van het landgoed presenteert. Dit voorterrein van het Koetshuis maakt immers ook deel uit van de vista, het doorzicht vanuit het landhuis op het landschap.

Bijgaande luchtfoto geeft een goed beeld van de betekenis van de omgeving van het Koetshuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0006.png"

De te behouden open vista

2.2.3 De huidige moestuin

Het gaat hier om een (vrijwel) onbebouwde moestuin, die wordt gebruikt voor de teelt van groenten, fruit en bloemen. De (vrijwel) onbebouwde moestuin grenst aan de noordzijde direct aan de bosrand, gevormd door een zwaar boombestand. Hier, beschut door het bos, lagen de bedden ideaal op de zon en kon het hovenierswerk op een enigszins verdekte plek ten opzichte van het landhuis plaatsvinden.

Er staan enkele opstallen (schuurtje, afdak) die geen rol meer spelen bij het toekomstige gebruik. Ze zijn ruimtelijk van ondergeschikt belang, hebben geen historische waarde en kunnen worden gesloopt. Het moestuinterrein wordt grotendeels omgrensd door beukenhagen en een bosrand (noordzijde). De westelijke terreingrens is slechts afgebakend met prikkeldraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0007.png"

De bestaande situatie ter plaatse van de moestuin

 afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0008.png"

Zicht op de moestuin vanuit het westen; begrenzing met prikkeldraad en weidehek

2.2.4 De Rodijksweg 7

Het agrarisch bedrijf op deze locatie is inmiddels beëindigd en de milieuvergunningen zijn ingetrokken. Het is de bedoeling om de bedrijfsgebouwen, bouwwerken en de restanten daarvan te verwijderen. Het hoofdgebouw is gesplitst in drie wooneenheden en wordt ook daadwerkelijk bewoond.

Het complex bestaat uit een omvangrijk bebouwingscluster, waarvan de kern het hoofdgebouw in Wederopbouwstijl is, aangevuld met een schuur van traditioneel-historisch karakter. Het hoofdgebouw is omgevormd tot een woonboerderij en herbergt drie wooneenheden. Daarnaast zijn er grootschalige schuren en stallen met een rationeel-zakelijk karakter aanwezig, evenals een grote oppervlakte aan verhardingen, waaronder kuilvoerplaten en sleufsilo’s. Aan de oostzijde van het erf, aan de overzijde van de weg, staat nog een houten kapschuur met een historiserend karakter.

De oriëntatie van het erf richt zich vooral op het zuiden, terwijl de ontsluiting van het erf historisch gezien aan de oostzijde lag. De schuren en stallen van jongere datum dragen niet bij aan het traditioneel-agrarische landschapsbeeld en zullen worden gesloopt. Aangezien de schuur aan de tegenover het erf gelegen zijde geen bijzondere cultuurhistorische waarde heeft, zal deze ook vanwege de bouwvallige toestand worden gesloopt. Omdat de schuur qua beeldkwaliteit en architectuur wel past bij een agrarisch erf, zullen de ontwerpprincipes die hier zijn toegepast, hun navolging vinden in de nieuw te bouwen berging.

Het hoofdgebouw en de karakteristieke schuur zijn behoudenswaardig. Het hoofdgebouw heeft een woonfunctie en omvat drie zelfstandige woonunits. De te handhaven kapschuur biedt de benodigde bergingen en hobbyruimten ten behoeve van de woonfunctie. Aanvullend is er echter nog behoefte aan een kleine berging/garage, die een ondergeschikte positie op het erf moet krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0009.png" De oriëntatie op het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0010.png" Het traditionele ensemble

Onderstaande luchtfoto geeft een goed beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0011.png" Situatie erf Rodijksweg 7

2.2.5 De Rodijksweg 8

De locatie aan de Rodijksweg 8 in Deventer betreft een historisch erf waar eerder een authentiek Sallands boerderijtje heeft gestaan. Het boerderijtje is in de jaren 1960 afgebrand en vervolgens gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0012.png" Het oorspronkelijke boerderijtje

Het erf kent een vrije ligging op/aan de enk en is nog herkenbaar aan de restanten van een erfbeplanting en wat opstallen. Het gaat daarbij om een tweetal schuren, een open loods (afdak) en een karakteristiek bakhuisje. Een fraai gebogen oprit weegt uit op de Rodijksweg. Op onderstaande afbeelding is het huidige beeld van de inrit te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0013.png" Huidig beeld vanaf de inrit

Afgezien van het behoudenswaardige bakhuisje vormen de overige restanten op het erf een storende factor in het verder aantrekkelijke landschapsbeeld. De overige restanten werken eerder ontsierend en/of zijn bouwvallig. Hieronder is de ligging van het erf aan de Rodijksweg 8 te Deventer aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0014.png" Het bakhuisje en de ontsierende en/of bouwvallige restanten

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0015.png" Situering van het erf aan de Rodijksweg 8

Hoofdstuk 3 Beschrijving van ontwikkeling: Landgoed 'De Bannink'

3.1 Het assenstelsel

3.1.1 De doelstelling

Het huidige ontsluitingsstelsel volgt het oorspronkelijke lanenstelsel niet volledig meer. De route maakt nu deels een ‘omtrekkende beweging’, mede door de draaicirkels van grotere voertuigen. De ambitie van de initiatiefnemer is om de in onbruik geraakte delen van het oorspronkelijke stelsel weer in oude luister te herstellen. Hoewel het gemotoriseerde verkeer gebonden blijft aan de actuele ontsluiting via de slinger, kan de hoofdas wel degelijk weer betekenis krijgen als wandel- en fietsroute.

Bij de uitwerking van de voorkeursvariant D (zie hoofdrapport Bijlage 1) werd immers ook aangegeven dat de rehabilitatie van de oorspronkelijke hoofdas sterk zou bijdragen aan de allure van de formele oprijlaan, die de Banninkslaan ooit was. De eigenaar heeft inmiddels concrete plannen ontwikkeld om dit te realiseren.

De voorgestelde aanpassingen aan de hoofdas van De Bannink zijn het resultaat van een ruimtelijke afweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0016.png" Rehabilitatie van de oorspronkelijke oprijlaan

3.1.2 Landschappelijke inpassing
  • De dragerstructuur

De centrale drager binnen het ensemble wordt gevormd door de oude hoofdas; de Banninkslaan, die als het ware is ‘opgespannen’ tussen de Holterweg en de voorgevel van boerderij Bannink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0017.png" Centrale hoofdas gericht op boerderij Bannink

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0018.png" Het zicht vanaf de hoofdas

  • Functionele componenten

In de dragerstructuur zijn de wezenlijke componenten, zoals het landhuis, het koetshuis en andere functies, verankerd. De kern van het landgoed wordt gevormd door de drie-eenheid: het huis met de omringende tuinen, het koetshuis met erf en de carré-vormige moestuin, omzoomd door beukenhagen. Deze drie elementen vormen de functionele componenten binnen de parkstructuur.

  • Het Landhuis keert zich frontaal naar de Banninkslaan, kreeg een formele toegang vanaf deze hoofdas en trekt met de monumentale toegangspoort alle aandacht naar zich toe.
  • Het Koetshuis presenteert zich bescheiden, wat terzijde aan de hoofdas. Het functionele deel (stallingsruimte) keert zijn façade naar de benaderingszijde van het ensemble, terwijl de erachter gelegen dienstwoning volledig buiten beeld blijft.
  • De Moestuin, eveneens een dienende functie ligt echter aan één van de zijassen. Hier achter het bosket, maar daardoor ook goed op de zon gelegen, kon het zware hovenierswerk op een enigszins verdekte plek plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0019.png" De aan de hoofdas gehechte drie-eenheid Landhuis (rood) – Koetshuis (blauw) – Moestuin (groen)

  • Inrichtingsplan

De actuele ontsluiting van het landgoed verloopt inmiddels via een informele s-bocht tussen hoofdas en zijas. Dit heeft het assenstelsel uit de formele aanleg enigszins versluierd. Het in onbruik geraakte deel van de hoofdas dreigt nu dicht te groeien, hetgeen een verder verval van de ruimtewerking tot gevolg zal hebben. De voorgenomen rehabilitatie van de hoofdas bestaat uit het opschonen van de oude laan, het verwijderen van de ondergroei en het herprofileren van de oude zandbaan. Door deze zo nodig, bijvoorbeeld jaarlijks, te schuiven blijft het beeld intact. Bovendien wordt het stelsel van wandelpaden over het landgoed aangepast zodat de herstelde hoofdas betekenis kan krijgen als wandelpad.

Het in onbruik geraakte deel van de hoofdas zal worden gerehabiliteerd en wordt als wandellaan in oude luister hersteld. De laanbomen worden hier vrijgesteld van ondergroei en de oude zandbaan wordt opgeschoond en geherprofileerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0020.png" Kaart herstelplan van de hoofdas (verkleind)

 

3.2 Het Koetshuis

3.2.1 De doelstelling

Aangezien op het landgoed geen geschikt gebouw aanwezig is om de activiteiten van de terreinbeheerder te herhuisvesten, is besloten om een nieuw dienstgebouw te realiseren in de moestuin van het landgoed. Vervolgens kan de huidige werkruimte in het Koetshuis geschikt worden gemaakt voor een meer hoogwaardige functie, gericht op activiteiten voor en door de bewoners van het landgoed en de omliggende buren.

Het koetshuis vertoont een T-vorm en is samengesteld uit een tweetal bouwvolumes. Het grootste deel wordt gevormd door de voormalige stallen, terwijl de dienstwoning zelf in de achterbouw aan de zuidoostelijke zijde is opgenomen. Het voorhuis van het koetshuis zal blijven bewoond.

De stallen worden nu als werkplaats en stallingsruimte voor de terreinbeheerder gebruikt. Voor de volledige onderbouwing van dit plan wordt verwezen naar Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering. Voor het gehele gebouw geldt dat de woonfunctie blijft behouden.

Het streven is om het interieur van het koetshuis te restaureren. Om voldoende grond te geven aan de hiermee gepaard gaande investeringen, wordt gestreefd naar een hoogwaardiger gebruik van het koetshuis. Na restauratie van het interieur van het Koetshuis wordt gezocht naar een passende gebruiker, zodat het gebouw weer nieuwe betekenis kan krijgen. De woonfunctie van het voorhuis blijft daarbij gehandhaafd. Door het vestigen van een hoogwaardige gebruiksfunctie kan het behoud van het gebouw voor de toekomst worden veiliggesteld.

  • Beoogde gebruiksfuncties

Vanwege onder meer de huidige planologische beperkingen is er nog geen gebruiker in beeld. De Stichting zou graag zien dat het Koetshuis zodanig wordt bestemd, dat binnen een nader te bepalen kader meerdere functies mogelijk zijn. Een functie die enige speelruimte biedt en die qua milieubescherming aansluit bij de ‘Regeling voor gemengd gebied met wonen’, zoals aangegeven in de rapportage ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ een uitgave van VNG uit 2019. De regeling zou namelijk ook de woonfunctie mogelijk moeten maken, zodat de huidige dienstwoning, ook in de nieuwe situatie als zodanig in gebruik kan blijven. Gedacht wordt aan een bewoner met een beroep aan huis die gebruik maakt van het voormalige Koetshuis.

Een aan de nieuwe functie gekoppelde bedrijvenlijst dient sterk te worden beperkt tot die functies die aansluiten bij de sfeer en allure van het landgoed, bijvoorbeeld in de richting van kunst, cultuur, ambachtelijke nijverheid en de hieraan gerelateerde dienstverlening. Het heeft echter niet de voorkeur om een traditionele, en limitatieve bedrijvenlijst aan de functie te koppelen. Het doel is om een planologisch kader te scheppen voor de denkbare gebruiksfuncties op basis van ‘aard en sfeer’. De Stichting denkt daarbij bijvoorbeeld aan functies die passen binnen onderstaand kader:

  • Kleinschalige functies die zich in algemene zin lenen voor functiemenging met Wonen, en die geen milieueffecten met zich meebrengen (zie VNG);
  • Ruimtelijk leent het gebouw zich voor gebruik als atelier, galerie, expositieruimte, museum, antiquariaat, studio, etc., zoals:
  • Ontwerpstudio’s t.b.v. interieurarchitectuur, architectuur, tuinarchitectuur, omgevingskunst, toegepaste kunst, etc.;
  • Ateliers voor beeldende kunst, zoals schilderkunst, beeldhouwkunst, keramiek, textiel, glaskunst, fotografie en film, etc.
  • Werkplaats voor ambachtelijk werk, zoals siersmeedwerk, goud-/ zilversmid, glazenier, etc.
  • Restauratieatelier voor o.m. stijlmeubelen, boeken en geschriften, sieraden en juwelen, kunst en antiek, etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0021.png" Het erfinrichtingsplan

3.2.2 Het planvoornemen

Het planvoornemen heeft ter plaatse van het Koetshuis over het algemeen enkel betrekking op de functie. Het is denkbaar (en wellicht wenselijk) om ook vanuit het Koetshuis in toekomst incidenteel een buitenevenement te organiseren. Afhankelijk van de aard van de toekomstige functie kan gedacht worden aan een openluchttheater, -concert, of -expositie, informatiemarkt, ambachtelijke activiteiten, verkoping, etc.

De fysieke aanpassingen aan het gebouw beperken zich tot de restauratie en, voor zover nodig, respectvolle aanpassing van het interieur, afgestemd op de huisvesting van een nieuwe gebruiksvorm. Het terrein achter de achtergevel (lees: front van de toekomstige hoofdfunctie) zal slechts op detailniveau worden aangepast. Maatregelen zijn daarbij vooral gericht op verhoging van de representatie, ontvangst van gasten en kleinschalig parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0022.png" Huidige zicht op de achterzijde van het Koetshuis

3.2.3 Erfinrichtingsplan

Om de buitenruimte bij het Koetshuis toch wat beter aan te laten sluiten bij de toekomstige functie wordt het voorterrein met eenvoudige middelen aangepast. Het doel daarbij is behoud en versterking van het representatieve karakter en een beperkte uitbreiding aan parkeerruimte door een efficiënter gebruik van de bestaande verharding.

Aansluitend aan het verhard oppervlak wordt daartoe een strook grasbetonstenen aangebracht, waarop kan worden geparkeerd. Verder kunnen op het verbrede deel van de oprit ook nog een tweetal auto’s worden geparkeerd. Zo blijft het verhard gedeelte qua oppervlak gelijk aan de huidige situatie, evenals de begrenzing door het grasvlak.

De parkeercapaciteit bedraagt hiermee 9 plaatsen, hetgeen als ruim voldoende moet worden beschouwd voor de beoogde kleinschalige cultureel-maatschappelijke functie. Om de parkeerfunctie een onopvallend karakter te geven worden de afzonderlijke parkeervakken niet gemarkeerd.

De bestaande beukenhaag (hoogte ca. 1 m.) tussen het Koetshuis en het aangrenzende agrarisch perceel wordt verder doorgezet en vormt een verzorgde overgang tussen de kern van het landgoed en het aangrenzende agrarisch perceel. Bovendien sluit deze haag qua beeld goed aan bij de reeds bestaande (en te rehabiliteren) beukenhaag rond de moestuin. Door de haag laag te houden wordt het voorterrein wordt voldoende afgebakend ten opzichte van het aangrenzend landouwperceel, maar krijgt de haag een zeer beperkte ruimtelijke betekenis.

Ter plaatse van de te behouden open vista past een zeer terughoudende inrichting en behoud van het open karakter. Verdere detaillering en inbreng van inrichtingselementen, of beplanting dient achterwege te blijven. De vista vanuit het landhuis op de omgeving blijft in stand; de haag blijft immers ruim beneden ooghoogte en uit zich van hieruit bijna als een grafisch object (een lijntje).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0023.png" De bestaande situatie en het schetsvoorstel

Bijgaande afbeelding van het erfinrichtingsplan (verkleind) geeft de geplande maatregelen weer waarmee een waardige entreepartij ontstaat. De gedetailleerde tekening is toegevoegd als Bijlage 3.

3.2.4 Beeldkwaliteit terreininrichting
  • Vista

Om de openheid van de vista (de zichtas vanuit het landhuis op het landschap) intact te laten, blijft het voorterrein van het Koetshuis niet nader ingericht. Een leeg grasvlak met een enkele solitaire boom volstaat. Een lage haag bakent het domein van het landhuis af, maar krijgt nauwelijks ruimtelijke betekenis. Vanuit het landhuis vormt de haag slechts een grafisch object. De vista blijft zo leeg mogelijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0024.png" De situering van de vista

  • Grasvlak

De parkeervoorzieningen beperken zich hier tot de gewenste versterking van de grasmat, maar met behoud van het beeld van een gaaf grasvlak. De bestaande verharding blijft intact en wordt aangevuld met een strook grasbetonstenen. De verhouding gras - verharding blijft (visueel) in stand. De afzonderlijke parkeervakken worden niet gemarkeerd. Grasbetonstenen laten het grasvlak visueel intact.

  • Haag

De bestaande beukenhaag, die een deel van het Koetshuiserf begrensd, wordt doorgezet tot over de vista en sluit aan op het tegenovergelegen bosket. In totaal gaat het om de aanleg van een beukenhaag (Fagus sylvatica) van ca. 45 meter lengte. Door de hoogte ervan te beperken tot ca. 1 meter wordt het zicht (ook vanuit het landhuis) niet belemmerd en zo wordt de kern van het landgoed toch in zekere zin afgebakend. Verder sluit de haag qua soort en hoogte exact aan bij de haag rond de moestuin, waarmee de eenheid binnen de kernzone wordt versterkt.

3.3 Het dienstgebouw (ter plaatse van de moestuin)

3.3.1 De doelstelling

Aangezien op het landgoed geen geschikt gebouw aanwezig is om de activiteiten van de terreinbeheerder te herhuisvesten, is besloten om een nieuw dienstgebouw te realiseren in de moestuin van het landgoed. Vervolgens kan de huidige werkruimte in het Koetshuis geschikt worden gemaakt voor een meer hoogwaardige functie.

Aangezien het nabijgelegen Koetshuis geschikt wordt gemaakt voor een nieuwe hoogwaardiger functie, wordt voor de huidige functie (werkplaats, voertuigloods) een nieuw gebouw gerealiseerd binnen de moestuin.

Het locatieonderzoek in het hoofdrapport wijst uit dat het nieuwe gebouw het beste ‘met de rug’ tegen de bosrand kan worden gebouwd. Vanzelfsprekend zal de inrichting van de moestuin hierop moeten worden aangepast. Bovendien vraagt de moestuin, als essentieel element in de configuratie van het landgoed, om een helderder structuur en om versterking van de ‘landgoedallure’.

3.3.2 De nut en noodzaak van een werkschuur/ dienstgebouw in de moestuin

Vanuit de visie van de Stichting, is het doel om het landgoed te beheren en in stand te houden op een doelmatige wijze en met respect voor erfgoed, natuur en landschap  met in acht name van de boodschap die de oprichtsters van de Stichting aan het  bestuur heeft meegeven. Het landgoed dient in duurzaam in stand gehouden te worden zonder zo mogelijk de aard van het landgoed te veranderen.

Om aan deze instandhoudingsdoelen te voldoen, is het absoluut noodzakelijk om een eigentijdse werkschuur/dienstgebouw op het landgoed te realiseren. Voor het onderhoud is het nodig om vast personeel in dienst te hebben dat uitvoering kan geven aan deze doelstellingen. Dat personeel moet in staat zijn het werk goed uit te voeren en dient derhalve over de juiste voorzieningen te beschikken. Zo moet er een kantine komen voor het vaste personeel (1,4 fte) en er moet ruimte zijn om machines en gereedschappen op te slaan en te onderhouden.

Het Koetshuis is een monumentaal gebouw dat een passende invulling verdient, en niet de functie van werkschuur. Bovendien voldoet het Koetshuis niet aan de Arbo-voorschriften. Het is onder andere niet verwarmd.

De locatie voor het nieuwe gebouw is zorgvuldig gekozen: de moestuin is een plek die oorspronkelijk ten dienste stond van het landgoed. Bovendien is het gebouw zo gepositioneerd dat het ruimtelijk de minste impact heeft. Het wordt geplaatst met de 'rug' naar het bos en zal worden uitgevoerd in natuurlijke materialen die opgaan in de omgeving.

3.3.3 Het bouwplan

De locatiekeuze voor het dienstgebouw is het resultaat van een ruimtelijke afweging, waarvoor wordt verwezen naar het hoofdrapport (Bijlage 1).

De omvang van het nieuwe dienstgebouw wordt bepaald door de onder te brengen functies, die de praktijk van het terreinbeheer met zich meebrengt. Het gaat daarbij om de volgende functies:

  • Werkplaats ca. 100 m²;
  • Machineberging; t.b.v. auto met tandemasser, trekker en diverse aan te koppelen werktuigen ca. 150 m²;
  • Vergaderruimte, kantine, kantoor en sanitair ca. 75 m².

Vertaald naar een praktisch en realistisch bouwvolume leidt dit tot een langwerpig gebouw met een plattegrond van 10x30 meter, opgebouwd uit 6 spantvakken van elk 5,00 meter. Vanwege de hoogte van de voertuigen (trekker is maatgevend) zou de goothoogte aan de inrijzijde op ca. 4,00 a 4,50 meter moeten liggen. Bij een zadeldakconstructie ligt de nokhoogte dan rond 6,00 a 7,00 meter. De gootlijn aan de achterzijde kan op 3,50 meter hoogte liggen.

Het is denkbaar om in een dergelijk gebouw kantine en kantoor naar de verdieping te brengen en de begane grond te gebruiken voor vergaderruimte, pantry en sanitair. In gestapelde vorm kan worden volstaan met de oppervlakte van 1 spantvak (50 m²).

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0025.png"

Schetsvoorstel dienstgebouw

3.3.4 Erfinrichtingsplan
  • De analyse

De enkele opstallen (schuurtje, afdak) die in de moestuin staan, hebben geen gebruiks- of historische waarde en zullen worden gesloopt. De inrichting van de moestuin vertoont geen dragende inrichtingselementen die de hoofdstructuur bepalen. Het algemene beeld is daardoor wat rommelig. Het terrein wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door beukenhagen en aan de noordzijde door een bosrand. De westelijke terreingrens is slechts afgebakend met een prikkeldraad.

De geplande realisatie van het nieuwe dienstgebouw vraagt tevens om een opwaardering van het gehele moestuinterrein. Met een verbeterde opzet van de ruimtelijke inrichting kan de moestuin weer haar hoogwaardige status binnen het landgoed krijgen. Uit de analyse in het hoofdrapport blijkt dat de moestuin immers een wezenlijk onderdeel is (geweest) van de drie-eenheid Landhuis-Koetshuis-Moestuin. Deze drie-eenheid vormt de kern van het landgoed en is verankerd in het stelsel van hoofd- en bijassen.

Aangezien een moestuin door de seizoenen heen een dynamisch, zelfs wat rommelig karakter heeft, moet er sprake zijn van een blijvende, herkenbare hoofdstructuur die bestaat uit duurzame (bestendige) elementen. Vanzelfsprekend kan ook het nieuwe dienstgebouw daar deel van uitmaken, en wordt de positie ervan in die hoofdstructuur verankerd.

Een belangrijk onderdeel van genoemde hoofdstructuur is ook de omgrenzing, die duidelijk moet worden versterkt. De huidige beukenhagen zijn immers sleets en verschillen onderling sterk qua breedte en hoogte.

  • Het inrichtingsplan

De begrenzing van de moestuin vormt het ruimtelijk kader van dit onderdeel van het landgoed. De beukenhagen die drie zijden van de tuin omsluiten worden hersteld, c.q. opnieuw ingeplant met Gewone beuk.

Door zorgvuldig en frequent beheer moeten ze tot strakke wanden worden gevormd met een architectonische expressie tot gevolg. Dit in contrast op de steeds wisselende interne beelden. De vierde wand wordt gevormd door de gevarieerde bosrand langs de noordzijde.

Hier wordt, door het inplanten van jong bosplantsoen, een dichte onderbegroeiing tot ontwikkeling gebracht, waarin ook aandacht is voor de ontwikkeling van een kruidlaag. Behalve dat er zo in ruimtelijk opzicht een sterker beeld ontstaat, krijgt deze structuurrijkere bosrand ook ecologisch een grote meerwaarde. Een aan te leggen takkenril (18 m²) en de bestaande watergang dragen verder bij aan een divers en gradiëntrijk natuurlijk milieu.

Binnen dit kader krijgt het dienstgebouw een positie tegen de zware bosrand, waar het gebouw ruimtelijk ondergeschikt aan is. Een terughoudend kleurgebruik, vooral in donkere tinten, versterkt het bescheiden karakter ervan. Door de nok parallel te leggen aan de bosrand wordt de bebouwingshoogte gerelativeerd door een betrekkelijk lage gootlijn. In de zuidwesthoek van de moestuin is het bestaande schuurtje gehandhaafd, waar opslagruimte is voor kleine materialen zoals bloempotten, aanbindmiddelen, veilingkistjes, enz.

De interne opbouw van de moestuin krijgt een sterke ordening door de aanleg van een vast stelsel van paden en plantvakken. Het beeld binnen de plantvakken mag met de seizoenen wisselen, omdat de vaste structuurdragers voor voldoende ordening blijven zorgen. De opzet van het padenstelsel is zo gekozen dat rond het dienstgebouw een ruimer verhard oppervlak ligt, met aan de oostelijke kopgevel (met kantoor en kantine) enkele sierbedden voor keukenkruiden, snijbloemen, enz. De centrale binnenruimte van de tuin bestaat uit twee ruime plantvakken die nader kunnen worden ingedeeld in bloem- en/of groentebedden. Langs de randen liggen kleinere vakken, waar tevens ruimte is voor vruchtbomen (hoog- of halfstam) en bijvoorbeeld leifruit. Tegenover het kantoorgedeelte van het dienstgebouw staat, tegen de zuidelijke haag, een bankje (fijne zitplek, tevens blikvanger). Aan de westzijde van het dienstgebouw, goed bereikbaar vanaf de ruim opgezette verharding, is gelegenheid om een composthoek in te richten. De paden bestaan uit grindvlakken, versterkt met een kunststof raster. De plantvakken zijn afgezet met opsluitbanden (betonnen kantplanken).

De toegang tot de moestuin blijft gehandhaafd op de huidige plek en is bereikbaar vanaf de zuidelijke zijas. De mogelijkheid bestaat om de toerit tot over de zijas te verlengen en deze door te trekken tot aan de restanten van de centrale hoofdas. Het bomenbestand in dit bosket biedt goede mogelijkheden om het pad hier aan te leggen zonder schade aan de grotere bomen toe te brengen.

Hoewel met deze ingreep recht wordt gedaan aan de oorspronkelijke situatie, namelijk de rehabilitatie van de centrale hoofdas en het herstel van haar functie als hoofdontsluiting, is het manoeuvreren met zware landbouwvoertuigen via deze historische route vrijwel onmogelijk. Het uitwegen van de moestuin op de zijas blijft voor de zware landbouwtrekker noodzakelijk.

Dat neemt niet weg dat het in onbruik geraakte deel van de hoofdas zal worden gerehabiliteerd en in elk geval weer als wandellaan in haar oude luister zal worden hersteld. De laanbomen worden hier vrijgesteld van ondergroei en het wegprofiel wordt geherprofileerd als zandpad. Onderstaande afbeelding van het erfinrichtingsplan (verkleind) toont de geplande maatregelen waarmee de moestuin wordt opgewaardeerd. Deze tekening is toegevoegd als Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0026.png" Het erfinrichtingsplan ter plaatse van het Dienstgebouw (verkleind)

3.3.5 Beeldkwaliteit

Het dienstgebouw moet zijn afgestemd op zijn ruimtelijke context. Het gebouw ligt in een wat teruggetrokken positie tegen de bosrand en krijgt een bescheiden en functionalistisch karakter. De schuur vertoont weinig expressie naar de verdere omgeving. De naar de weg gekeerde gevels krijgen om die reden een gesloten karakter. Het kantoorachtige deel krijgt daarentegen een meer open expressie (meer glas) en toont een duidelijk gezicht naar de omgeving/moestuin.

De bosrand domineert het beeld. Los van de bovenstaande architectonische benadering worden lage gootlijnen en een dominante kap toegepast. Het materiaalgebruik is naturel en sluit aan bij de landelijke bouwstijl en traditionele bouwmethoden.

Het streven richt zich op een bouwvolume met een ‘dienend’ karakter, dat qua vorm en materiaalgebruik een schuurachtige expressie vertoont. De oriëntatie van het gebouw is primair op de moestuin gericht en minder op de verdere omgeving. Er wordt geen verbinding gezocht met de historische architectuur van het landhuis en het koetshuis. De volgende kernbegrippen bepalen de contouren van het bouwkundig ontwerp:

  • Bescheiden en terughoudend;
  • Functionalistisch en rationeel;
  • Verwijzend naar landelijke bouwkunst;
  • Volgens traditionele bouwmethode;
  • Natuurlijke bouwmaterialen; baksteen, hout, zink;
  • Overwegend donkere kleuren (vlakken) met lichte accenten (details).
3.3.6 Landschappelijke inpassing

De bouw van de nieuwe schuur vergt een zekere ingreep in de moestuin. Dit biedt tevens kansen voor een integrale opknapbeurt ervan. De wat sleets geraakte moestuin kan worden gerehabiliteerd door de omzoming met een beukenhaag te verbeteren. De in kwaliteit en hoogte nogal variabele haag moet door aanvulling en zorgvuldig beheer weer de oorspronkelijke allure terugkrijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0027.png" De met beukenhaag omzoomde moestuin

Verder dient de sloop van nutteloos geworden opstallen en resten van opstallen (zoals platglas) plaats te vinden. De frequente teeltwisselingen geven een moestuin in het algemeen al snel een wat rommelig beeld. Door het opschonen van het terrein en het vastleggen van een formele padenstructuur, bijvoorbeeld in de vorm van een assenkruis, wordt het beeld van braakliggende of half-geoogste bedden alleszins acceptabel.

De beukenhaag omzoomt de moestuin aan drie zijden. De vierde zijde wordt gevormd door de bosrand. Ook deze vraagt om aandacht en verzorging als het gaat om de rehabilitatie van de moestuin. Het beeld van, en de samenhang in de bosrand kunnen worden versterkt door deze te verrijken en te verdichten met een gevarieerde onderbeplanting, bestaande uit streekeigen soorten als sleedoorn, meidoorn, Gelderse roos, hazelaar, gele kornoelje, egelantier, enz.

3.4 Rodijksweg 7

3.4.1 De doelstelling

Van het agrarische bedrijf/erf wordt de agrarische functie gewijzigd naar een woonfunctie. Een deel van de agrarische (bij)gebouwen (westelijke en noordelijke opstallen) wordt gesloopt, waarna de agrarische functie van deze strook behouden blijft. Ter plaatse van het vlak/erf voor de transformatie van agrarisch naar wonen vinden vooralsnog geen sloopwerkzaamheden plaats.

De bedoeling is om het erf qua omvang zoveel mogelijk terug te brengen en af te stemmen op de functie "Wonen". Dit gebeurt ten eerste door de sloop van alle bedrijfsgebouwen voor zover deze geen bijzondere waarden vertonen (veelal zelfs landschapsontsierend zijn) en het verwijderen van alle sleufsilo’s en andere nutteloos geworden verhardingen. Ten tweede door verkleining van het oude bouwperceel en hercultivering van het afgestane oppervlak tot landbouwgrond. Ten derde door herinrichting van het resterende erf, waarbij vooral aandacht is voor de markering van de nieuwe erfgrens en een verantwoorde landschappelijke inpassing.

Na de sloop dient passende erfbeplanting rond het sterk verkleinde erf te worden aangebracht, waarmee een goede landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd. Door de sloop ontstaan rechten op een rood-voor-rood-woning.

Om het wooncluster niet onevenredig te vergroten, de bewoners voldoende privacy te bieden en de landschappelijke inpassing niet onnodig te compliceren, is de bouw van een nieuwe vrijstaande woning hier niet gewenst. Initiatiefnemer heeft dan ook de voorkeur om deze rood-voor-rood-woning in te zetten voor de rehabilitatie van een historisch, maar inmiddels ‘wegbestemd’ erf aan Rodijksweg 8.

3.4.2 Het planvoornemen

De drie grote schuren langs de west- en noordgrens worden gesloopt, evenals de erachter gelegen verhardingen, sleufsilo’s, etc. Ook een kleinere varkensstal op het centrale deel van het erf en de schuur aan de overzijde van de Rodijksweg zullen worden gesloopt. De kleine varkensstal bleek uit onderzoek geen bakhuis te zijn, maar een varkensstal uit de jaren '60/'70. Het bedoelde varkensschuurtje ('bakhuis') is sterk vervallen, heeft geen functie meer en wordt gesloopt. Ter vervanging van de gesloopte bergruimte wordt in de achterlijn van het erf een vrijstaande garage/berging gerealiseerd. Het bebouwingsoppervlak bedraagt ca. 24 m².

De nieuwe westgrens wordt bepaald door de rand van de huidige verharding, die direct langs de oostgevel van de grootste schuur loopt. Als noordgrens wordt een lijn gekozen op ca. 10 meter, gerekend vanuit de tuingrens van de noordelijke woning. Hierdoor kan de bestaande inrit over een breedte van 5,00 m. worden gehandhaafd, waarlangs een beplantingssingel van eveneens 5,00 m. breedte wordt gerealiseerd. De nieuwe beplantingssingels op de west- en noordgrens zorgen voor een duidelijke afbakening van het nieuwe erf en dragen bij aan de landschappelijke inpassing. Bestaande beplantingselementen, bomen, e.d. zullen hierin worden opgenomen. De westelijke singel wordt niet helemaal doorgezet tot aan de Rodijksweg, om het zicht op de fraaie boerderij intact te laten.

De bestaande boomgroep op het grasvlak voor de boerderij blijft volledig intact, evenals de verspreid staande solitairen. De inrit aan de zuidzijde komt te vervallen, inclusief de ontsierende rij Italiaanse populieren. Het gebied buiten het nieuw gedefinieerde erf wordt volledig gehercultiveerd en weer omgevormd tot landbouwgrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0028.png" De bestaande situatie en het schetsvoorstel

3.4.3 Erfinrichtingsplan
  • Analyse

Om de op het zuiden gerichte oriëntatie van het erf en de opstallen te versterken dient de achtererfgrens (noordzijde) van een duidelijke afscherming te worden voorzien. De oorspronkelijke boerderij, nu ingedeeld in een drietal woningen, oriënteert zich tevens op het oosten. Om die reden krijgt ook de westgrens enigszins de status van ‘achterkant’. Ook hier vraagt het erf dus om een zekere afscherming. Om het beeld op het ensemble, gezien vanaf de Rodijksweg (vanuit west) niet te verstoren moet dit scherm voldoende afstand houden tot de Rodijksweg. Het voorerf mag haar open karakter behouden; het grasvlak met de boomgroep kan hier worden gehandhaafd. Bij voorkeur wordt hier de niet streekeigen groep laurierstruiken verwijderd. Binnen dit landschappelijk kader, gevormd door een erfbeplanting met robuust karakter, wordt een omlijsting van de privé-tuinen aangebracht. Een geschoren haag biedt de woningen een herbergzame omgeving binnen het gemeenschappelijk domein.

  • Landschappelijk kader / houtsingel

De noordelijke en (grotendeels) de westelijke erfgrens worden beplant met een robuuste houtsingel. De basis ervan wordt gevormd door een gevarieerde aanplant, bestaande uit streekeigen soorten; struiken en struikvormige boomvormers. Verspreid worden reeds enkele bomen ingeplant die qua soort ook afgestemd zijn op deze bodem en dit landschap. Door gericht beheer kunnen geschikte exemplaren tussen de boomvormers worden geselecteerd, die verder kunnen uitgroeien tot boom. Zo ontstaat een landschappelijke beplanting met een natuurlijk, structuurrijk en meerjarig karakter. De beide singels vertonen het uiteindelijk beeld van een massieve onderbeplanting (struiklaag), met daarbovenuit een transparante boomlaag. In dit milieu kan zich op natuurlijke wijze een rijke kruidlaag ontwikkelen, waarmee de ecologische betekenis nog wordt vergroot.

  • Grondlichaam

De houtwal zal worden opgebouwd op een grondwal, waarvan de benodigde grond ter plaatse wordt gewonnen. Hierdoor zal de wal aan de buitenzijde (west- resp. noordzijde) worden geflankeerd door een greppelachtige laagte. Zo ontstaat een waardevolle gradiënt-zone tussen een vochtige (periodiek natte) en een droger milieu, met een hoge ecologische potentie. Hiermee ontwikkelt zich langs de randen van het erf een specifiek milieu met waarde als rust- en voortplantingshabitat voor tal van diersoorten, en dat tevens fungeert als foerageerroute voor bijvoorbeeld marter, das, egel, enz.

Daarnaast kan deze zone worden benut voor de afkoppeling van hemelwaterafvoeren van gebouwen en verhardingen. Het retentiewater kan dan ter plekke infiltreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0029.png" Principe opbouw van de houtwal

  • Haag rond privé-woonsfeer

Rond het voormalige boerenhuis, waarin nu drie wooneenheden zijn opgenomen, bakent een geschoren haagje de private woonsfeer af ten opzichte van het grotere gemeenschappelijke erf. De haag wordt aan de oostzijde, in zekere zin de (nieuwe) voorkant, en deels aan de noordzijde niet hoger dan 1 meter. Aan de noordzijde kan de haag ter hoogte van de kopgevel worden verhoogd, evenals aan de westzijde. Daarmee biedt de haag voldoende beschutting en privacy aan de bewoners. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0030.png" Weergave van de hagen

De haag krijgt een eenduidig karakter en kan worden opgebouwd met soorten als gewone beuk, meidoorn, liguster, of een andere traditioneel-historisch verantwoorde soort. Aangezien de haag gedeeltelijk reeds als beukenhaag aanwezig is, kan deze worden aangevuld met Gewone beuk. Uitwerking en beheer zal in goed overleg met de bewoners plaatsvinden.

Verder wordt de bestaande meidoornhaag langs de Rodijksweg aangevuld tot deze (weer) aansluit bij het getransformeerde en verkleinde erf.

Onderstaande afbeelding van het erfinrichtingsplan (verkleind) toont de geplande maatregelen waarmee het erf wordt opgewaardeerd. De gedetailleerde uitwerking is toegevoegd als Bijlage 5 bij deze motivering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0031.png" Kaart erfinrichtingsplan (verkleind)

3.4.4 Beeldkwaliteit

De geplande garage / berging dient te voldoen aan de volgende beeldkwaliteitseisen:

  • De oriëntatie van het bijgebouw is primair op het eigen erf gericht en minder sterk op de omgeving.
  • De naar de weg gekeerde delen krijgen een zo gesloten mogelijk karakter.
  • Het bijgebouw krijgt een zekere robuustheid door kloeke maten en een schaal waarmee het kan worden geïdentificeerd als schuur.
  • Het ontbreken van overmatige detailleringen en geledingen draagt bij aan een beeldkarakteristiek die aansluit bij het boerenerf.
  • Het bouwvolume krijgt een overzichtelijke hoofdvorm; een rechthoekige plattegrond, afgedekt met dominante kap in de vorm van een zadeldak. Indien een a-symmetrische kapvorm wordt gekozen, bevindt de lage goot zich aan de westzijde.
  • Gevels bestaan uit een combinatie van steen en hout. Een plint van metselwerk vormt een robuuste basis voor een opbouw met houten gevelbekleding.
  • De houten gevelbekleding krijgt de expressie van ‘zwart geteerd potdekselwerk’; een eigentijdse interpretatie met een vergelijkbare uitstraling is mogelijk.
  • Dakvlakken zijn gaaf en eenduidig en zijn gedekt met een antracietgrijze dakpan, of dito profielplaat / golfplaat met industrieel karakter.
  • Kozijnen, daklijsten, etc. worden in een heldere kleur geschilderd en vormen sprekende accenten die de hoofdvorm van het gebouw benadrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0032.png" Simpele hoofdvorm en schuurachtige expressie (voorbeeld afbeelding bebouwing)

3.5 De Rodijksweg 8

3.5.1 De doelstelling

Door de sloop van het voormalige gebouw op het erf aan de Rodijksweg 7 te Deventer zijn Rood-voor-rood-rechten verkregen. waarbij een schuur kan worden gesloopt voor de bouw een woning.

In ruil voor de sloop van elke 850 m² landschapsontsierende elementen:

  • a. mag op het erf waar gesloopt is een nieuwe woning met een maximum bouwvolume van 750 m³ worden gebouwd inclusief een bijgebouw van maximaal 100 m² (NB onder bepaalde voorwaarden is een groter bouwvolume mogelijk);
  • b. als het slooperf geen mogelijkheden biedt voor nieuwbouw, wordt een passende alternatieve locatie gezocht.

Het planvoornemen is nu om op het erf aan de Rodijksweg 8 een nieuwe woning te realiseren. De beoogde nieuwbouw wordt voorgesteld op het historisch erf Rodijksweg 8 en wijkt hiermee af van de basisregel om te bouwen op het ‘slooperf’.

De bouw van deze woning doet recht aan de historische situatie en draagt bij aan het creëren van een verzorgde en representatieve omgeving. Bovendien past de bouwlocatie goed in het karakteristieke, verspreide bebouwingspatroon van het gebied.

Na sloop en sanering van het historische erf wordt, binnen de contouren van het huidige erf, een nieuwe vrijstaande (burger)woning gebouwd. De woning oriënteert zich primair op het noorden, op het toegangspad. Hier vinden we de voorgevel met de entree van de woning; hetzij in de noord, dan wel in de oostgevel.

De nieuwe woning moet qua architectuur bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarom is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen die aansluit bij het gemeentelijk welstandsbeleid. Daarnaast zal streekeigen erfbeplanting de landschappelijke inpassing verder versterken.

Naast de vrijstaande woning wordt een vrijstaand bijgebouw gerealiseerd. Een vrijstaand bijgebouw biedt de benodigde stallingsgelegenheid en/of bergruimte. Dit bijgebouw wordt aan de oostzijde van de woning gesitueerd, ongeveer op de plaats van de bouwvallige boerenschuur.

Door de situering parallel aan het woonhuis en een identieke nokrichting te kiezen ontstaat een zekere samenhang. Door bovendien beide bouwvolumes van een overeenkomstige dakbedekking te voorzien zal de nieuwe bebouwing zich als harmonieus ensemble voordoen. Het cultuurhistorisch waardevolle, maar bouwvallige bakhuisje wordt gehandhaafd en gerestaureerd.

Volgens het (tijdelijke) omgevingsplan heeft de locatie de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bedoeld voor agrarische doeleinden. Op basis van het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is het gebruik van de locatie voor de functie "Wonen" ter plaatse van de agrarische bestemming niet direct mogelijk.

3.5.2 De bebouwing

De maatvoering zal worden gebaseerd op het omgevingsplan.

Woonhuis

  • bebouwd oppervlak: ca. 100 m² (8 x 12 m.);
  • goothoogte: max. 3 m.,
  • nokhoogte: max. 9 m.

Bijgebouw

  • bebouwd oppervlak: ca. 50 m² (6 x 8 m.),
  • goothoogte: max. 3 m.,
  • nokhoogte: max. 7 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0033.png" Bestaande situatie en een schets van het planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0034.png" Toelichting schets

3.5.3 De landschappelijke inpassing

Er is op het huidige erf geen beplanting van enige waarde aanwezig en de enige solitaire boom (esdoorn) staat ingeklemd tussen de opstallen. De boom heeft, mede vanwege vorm en achterstallig onderhoud, weinig waarde en kan niet worden gehandhaafd.

De erfgrenzen zullen worden gemarkeerd met een passende, streekeigen beplanting, bestaande uit hagen, struiken en boomvormers. Deze gevarieerde erfbeplanting biedt de bewoners via enkele goed gekozen openingen fraai zicht op de glooiende enk.

3.5.3.1 Erfinrichting

Het erf ligt op enige afstand van de Rodijksweg, die in stedenbouwkundig opzicht de basis vormt voor de lokale nederzettingsstructuur op het landgoed. Het erf maakt zich enigszins los van de vestigingsbasis en presenteert zich als een zelfstandig object op de open enk. Een niet nadrukkelijk aanwezig toegangspad legt de verbinding (navelstreng) met de Rodijksweg.

De opstelling van het erfinrichtingsplan wordt dan ook mede gebaseerd op het gegeven dat het erf Rodijksweg 8, anders dan de meeste andere erven langs deze weg, een ruimtelijk zelfstandige positie heeft. Dat houdt in dat de volgende uitgangspunten worden gevolgd:

  • Het erf vormt een door zware beplanting omgeven woonstede, waarmee het een autonoom ruimtelijk object wordt;
  • De verdere omgeving; het terrein buiten het erf behoudt haar agrarische functie en -vooral- haar openheid;
  • De erfbeplanting sluit qua sortiment aan bij de gebiedseigen landschappelijke beplanting;
  • Er vindt geen ruimtelijke benadrukking plaats van het toegangspad, noch met beplanting, noch anderszins;
  • Het erf presenteert zich aan de noordzijde (primaire oriëntatie) met een formele karakteristiek en aan de overige zijden meer informeel.
  • Vanuit de omgeving is er vanwege de erfbeplanting slechts beperkt zicht op de bebouwing;
  • De woning krijgt daarentegen, door openingen in het groen, een riant maar geënsceneerd zicht op het landschap;

Vanuit dit denkkader wordt het erfinrichtingsplan verder vormgegeven.

  • Landschappelijk kader

Het voorerf waar de woning zich formeel presenteert blijft relatief open en langs de erfgrenzen gemarkeerd met een haagje (ca. 1 m. hoog). De erfbeplanting bestaat uit een gevarieerde beplanting langs de overige erfgrenzen, bestaande uit een mengsel van struiken met incidenteel enkele forse bomen of boomgroepen. Soms ontbreekt deze beplanting t.b.v. een doorzicht naar het landschap. De exacte plaats van deze openingen wordt afgestemd met het definitieve bouwplan, waarin de plek van de vensters is bepaald. Eventueel kan de erfgrens nog door een haagje (lager dan ooghoogte) worden gemarkeerd. Aan de zuidzijde wordt de erfgrens niet met een haag gemarkeerd en loopt de tuin naadloos over in het landschap. Het toegangspad vanaf de Rodijksweg blijft vrij van beplanting, waardoor het woonerf zich inderdaad als zelfstandig object in de ruimte blijft presenteren.

De erfbeplanting wordt opgebouwd met het volgende sortiment:

Struiklaag

De struiklaag wordt in een plantverband van 1,50x1,50m gerealiseerd. De struiklaag wordt opgebouwd uit een mengsel van soorten als:

  • Crataegus monogyna (Eenstijlige meidoorn);
  • Prunus spinosa (Sleedoorn);
  • Corylus avellana (Hazelaar);
  • Cornus sanguinea (Rode kornoelje);
  • Viburnum opulus (Gelderse roos);
  • Prunus padus (Vogelkers);
  • Rosa rubiginosa (Egelantier).

Hagen

De aan te planten hagen worden opgebouwd met soorten als:

  • Fagus sylvatica (Beuk);
  • Carpinus betulus (Haagbeuk);
  • Acer campestre (Veldesdoorn);
  • Ligustrum vulgare (Gewone liguster).

Boomlaag

De bomen worden verspreid en groepsgewijs aangeplant. Bomen, solitair of in groepen aangeplant, bestaan uit soorten als:

  • Quercus robur (Zomereik)
  • Tilia europaeus (Europese linde)
  • Prunus avium (Zoete kriek)
  • Juglans regia (Walnoot)
  • Castanea sativa (Tamme kastanje).

Als ondergroei onder de erfbeplanting wordt een halfnatuurlijke kruidlaag ontwikkeld waarin een aantal stinsenplanten worden aangeplant, zoals:

  • Bosanemoon (Anemone nemorosa)
  • Salomonszegel (Polygonatum multiflorum)
  • Italiaanse aronskelk (Arum italicum)
  • Bloedrode ooievaarsbek (Geranium sanguineum)

Erfverharding

De verharding van de toegangsweg en het erf heeft een informeel karakter en bestaat uit een halfverharding, bijvoorbeeld grind, zoals in de huidige situatie. Als alternatief kan een asfaltverharding worden toegepast, mits deze is afgestrooid met split of parelgrind. Een dergelijke verharding heeft een wat duurzamer (bestendiger) karakter en biedt tevens meer comfort. Qua beeld dient de verharding echter informeel van karakter te zijn en aan te sluiten bij dat van een boerenerf.

In het geval van een gesloten verharding watert deze af op de aanliggende bermen, grasvlakken of plantvakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0035.png" Profiel toegangspad

Onderstaande afbeelding toont de geplande inrichtings- en mitigerende maatregelen. Deze schets is tevens toegevoegd als Bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0036.png" Uitsnede erfinrichtingsplan

3.5.4 Waterberging

Voor de opvang van dakwater wordt binnen de plantstroken t.b.v. de erfbeplanting een infiltratievoorziening (laagte, greppel) aangelegd. Het hemelwater dat op verhard oppervlak valt (halfverharding) kan ter plaatse infiltreren en behoeft geen bergings-/infiltratievoorziening.

3.5.5 Beeldkwaliteit

De stedenbouwkundige, landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de woning en bijbehorende erven is in een beeldkwaliteitsplan uitgewerkt. Bij de architectonische uitwerking van het bouwplan wordt aangesloten bij de toetsingscriteria van de gemeentelijke welstandsnota. Deze criteria hebben betrekking op bouwplannen binnen het deelgebied ‘Oude cultuurlandschap’. Op basis van de specifieke locatiekenmerken kan de beoogde beeldkwaliteit nog wat worden aangescherpt.

Op de voormalige bouwplaats wordt een vrijstaand woonhuis gerealiseerd dat dezelfde stedenbouwkundige positie inneemt als het oorspronkelijke boerderijtje. De woning is gedekt met een dominant, niet onderbroken dakvlak met lage gootlijnen. De hoofdoriëntatie van de woning (voorgevel) is gericht op het noorden. De noklijn volgt deze noord-zuidoriëntatie.

Materiaalgebruik en kleurstelling zijn naturel en sluiten aan bij de landelijke bouwstijl en een traditionele bouwmethode. Hieronder is een uitwerking van de onderdelen opgenomen.

Bouwvolume   Eenduidige hoofdvorm met in hoofdzaak rechthoekig plattegrond  
Kapvorm   Zadeldak, eventueel met wolfseinden en/of schilden Gave, niet onderbroken dakvlakken
Eventueel: in dakvlak liggende dakvensters mogelijk.
Kap domineert het bouwvolume  
Oriëntatie   Op het noorden, op de Rodijksweg.  
Gevels   Overwegend gesloten gevelbeeld, waarin vensters als ogen (zgn. gatengevel).
Gevelopeningen met verticale karakteristiek en duidelijke negge t.b.v. plasticiteit  
Materialen   Gevels in (schoon) metselwerk van baksteen, eventueel gecombineerd met hout.
Dakbedekking met keramische pannen, riet, of een combinatie, of een groene oplossing (bv. sedumdak).
Goten en hwa-afvoeren van zink, koper, e.d. (niet uitlogend); geen PVC.  
Kleurstelling   Naturel en terughoudend, in gedekte (aard)kleuren, geen expressieve, primaire kleuren.
Grote vlakken in gedekte kleuren Details, zoals kozijnen, windveren, dak- en gootlijsten
vormen lichte accenten.
Toepassing van de kleuren van landgoed De Bannink in detaillering (bv. luiken) is denkbaar.  

Voor het bijgebouw wordt gedacht aan een vrijstaand bouwvolume met een ‘dienend’ karakter en qua vorm en materiaalgebruik met een schuurachtige expressie. Het bouwvolume blijft qua hoogte en uitstraling ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De oriëntatie van dit gebouw is primair op het eigen erf gericht en in minder sterke mate op de omgeving.

Bijgebouw   Enkelvoudige hoofdvorm met dominante, gave kap.
Dakbedekking als woonhuis: keramische pan, of riet Gevels in baksteen, of hout, of combinatie van beide.
Kleurstelling terughoudend, gedekte (aard)kleuren, ‘geteerd’ hout, e.d.
Details (kozijnen, daklijsten, e.d.) als lichte accenten.
Goten en hwa-afvoeren in zink, koper, e.d. (niet uitlogend), geen PVC.  

3.6 Beschrijving huidige planologische situatie

3.6.1 Het assenstelsel

De planologisch-juridische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Deventer'. Het (tijdelijke deel van het) 'Omgevingsplan gemeente Deventer', komt ter plaatse voort uit het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', vastgesteld op 1 maart 2017.

Op basis van dit plan heeft het plangebied ten behoeve van het herstel van het assenstelsel aan de Banninkslaan verschillende functies. Beginnend bij de Holterweg heeft het plangebied de functie 'Natuur'. Verder in zuidoostelijke richting heeft het plangebied de functie 'Verkeer'. Ter hoogte van de Banninkslaan heeft het plangebied de functie 'Landhuis'. Verder richting de agrarische bebouwing aan de Banninkslaan 2 heeft het plangebied de functie 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden'.

Op basis van de bestemmingsomschrijvingen is hierdoor het volgende van toepassing.

  • Artikel 13 Natuur - 13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. houtoogst;
  • d. water;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, bruggen, paden, recreatieve voorzieningen en trafohuisjes.

  • Artikel 17 Verkeer - 17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wegen alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden;
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, verkeers- en informatieborden, parkeervoorzieningen, kunstobjecten, tunnelbakken, tunnels, taluds, viaducten, bruggen, duikers, faunapassages, nutsvoorzieningen, abri's, groen en water.

  • Artikel 9 Landhuis - 9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding van landgoederen met landhuizen;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - internaat': een internaat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': horeca;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': een maatschappelijke functie;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van landschapselementen, buitenplaatsen en parkinrichting, vijver en waterpartijen en het lanenstelsel;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water; met daaraan ondergeschikt:
  • g. de in tabel 9.1 vermelde toegestane nevenfuncties.

  • Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden - 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.11 onder a, b en g; alsmede voor:

ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder d;

ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder c;

behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;

  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

Naast de voorgenoemde functies heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 4'.

Daarnaast is het plangebied voorzien van gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.4;
  • artikel 4 lid 4.8.4;
  • artikel 5 lid 5.8.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0037.png" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' met de aanduiding van het plangebied (Bron: Omgevingsloket)

Conclusie

Op basis van het bepaalde in (het tijdelijke deel van) het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', is het gebruik van gronden ten behoeve van wegen en paden rechtsstreek mogelijk. Ter plaatse van de functies 'Verkeer' en 'Natuur', zijn wegen, voet- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen reeds toegestaan.

Voor de functie 'Natuur' geldt echter wel dat de ontwikkeling niet koste mag gaan van het behoud van natuur- en landschapswaarden. Dit kan middels ecologisch onderzoek worden aangetoond. Om het behoud van het historische lanenstelsel echter te borgen in de regels, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd.

3.6.2 Het Koetshuis

De planologisch-juridische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', dat in werking is getreden op 26 februari 2024. Het (tijdelijke) gedeelte van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is afgeleid van het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', vastgesteld op 1 maart 2017.

Op basis van dit plan heeft het plangebied aan de Banninkslaan 1 de functie 'Wonen'. De functieaanduiding is tevens voorzien van de aanduiding 'Bouwvlak'. Op basis van de bestemmingsomschrijvingen is het volgende van toepassing.

  • Artikel 21 Wonen - 21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' voormalige bedrijfsbebouwing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landhuis': een landgoed met een landhuis en bijbehorende gebouwen en terreinen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - vergaderruimte': een vergaderruimte voor niet-commercieel gebruik;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalig kamperen ter plaatse van de adressen zoals opgenomen in bijlage 5;
  • g. de in tabel 21.1 vermelde toegestane nevenfuncties;
  • h. bed & breakfast;
  • i. evenementen;

met dien verstande dat:

  • j. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is een woning niet toegestaan.

Naast de agrarische functie heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4'. De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Daarnaast is de locatie voorzien van gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.4;
  • artikel 4 lid 4.8.4;
  • artikel 5 lid 5.8.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0038.png" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' ter plaatse van het plangebied (Bron: Omgevingsloket)

Voor het gehele gebouw geldt dat de woonfunctie blijft behouden. De gebruiksfuncties worden in de toekomstige situatie bij voorkeur gekoppeld aan de woonfunctie, middels de regelingen rondom een beroep of bedrijf aan huis. De eigenaar zou echter ook de mogelijkheid willen behouden om de woning vrij te verhuren. De binding tussen de bewoners en het bedrijf binnen de woonfunctie komt hiermee te vervallen.

Conclusie

Op basis van het bepaalde in het (tijdelijk deel van het) 'Omgevingsplan gemeente Deventer', zijn de beoogde ontwikkelingen rondom het Koetshuis, ter plaatse van de functie 'Wonen' in deze omvang niet rechtstreeks mogelijk. De regeling rondom beroepen of bedrijven aan huis dient te worden uitgebreid.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient voor dit plangebied het omgevingsplan te worden gewijzigd. Dit kan met een zogenaamd TAM-Omgevingsplan.

3.6.3 Het dienstgebouw (ter plaatse van de moestuin)

De planologisch-juridische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Deventer'. Het (tijdelijke) gedeelte van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is afgeleid van het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', vastgesteld op 1 maart 2017.

Op basis van dit plan heeft het plangebied aan de Rodijksweg, ten noorden van huisnummer 9, de functie 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden'. De gronden zijn hiermee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden.

  • Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden - 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.11 onder a, b en g;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder d;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder c;
  • d. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

Naast de agrarische functie heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2'. De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Daarnaast is de locatie voorzien van gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.4;
  • artikel 4 lid 4.8.4;
  • artikel 5 lid 5.8.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0039.png" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' ter plaatse van het plangebied (Bron: Omgevingsloket)

Conclusie

Op basis van het bepaalde in (het tijdelijk deel van) het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', is het realiseren van het dienstgebouw met de bijbehorende activiteiten, ter plaatse van de agrarische functie niet rechtstreeks mogelijk.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient voor dit plangebied het omgevingsplan te worden gewijzigd. Dit kan met een zogenaamd TAM-Omgevingsplan.

3.6.4 Rodijksweg 7

De planologisch-juridische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Deventer'. Het (tijdelijke) gedeelte van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is afgeleid van het voorgaande wijzigingsplan 'Buitengebied Deventer, Rodijksweg 7', vastgesteld op 18 december 2013.

Op basis van dit plan heeft het plangebied aan de Rodijksweg 7 de functie 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden'. De gronden zijn hiermee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden. Op basis van de bestemmingsomschrijvingen is het volgende van toepassing.

  • Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden - 5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.11 onder a, b en g;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder d;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.11 onder c;
  • d. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

Naast de agrarische functie heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1'. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Daarnaast is de locatie voorzien van gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.4;
  • artikel 4 lid 4.8.4;
  • artikel 5 lid 5.8.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0040.png" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, Rodijksweg 7' ter plaatse van het plangebied

Conclusie

Op basis van het bepaalde in (het tijdelijk deel van) het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', is het gebruiken van het plangebied, uitsluitend voor de functie "Wonen" ter plaatse van de agrarische functie niet rechtstreeks mogelijk.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient voor dit plangebied het omgevingsplan te worden gewijzigd. Dit kan met een zogenaamd TAM-Omgevingsplan.

3.6.5 Rodijksweg 8

De planologisch-juridische situatie van het plangebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Deventer'. Het (tijdelijke) gedeelte van het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is afgeleid van het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', vastgesteld op 1 maart 2017.

Op basis van dit plan heeft het plangebied aan de Rodijksweg 8 de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden zijn hiermee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden. Voor de locatie aan de Rodijksweg geldt, vanwege de functie 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', op basis van artikel 4 lid 4.8.4. het volgende.

  • Artikel 4 - Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - lid 4.8.4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met inachtneming van het volgende:

  • a. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • b. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover het een bestaand agrarisch bedrijf betreft;
  • c. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom:
    • 1. sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoren; en
    • 2. ter plaatse van gronden met de bestemming Waarde - Landschap - 1, uitbreiding op gronden zonder die bestemming niet mogelijk is;
  • d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. bouwvlakken mogen worden vergroot tot ten hoogste 2 ha;
  • f. deze wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waar tevens de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied ' geldt;
  • g. bouwvlakken ten behoeve van de intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' mogen worden vergroot tot ten hoogste 1,5 ha;
  • h. het bepaalde onder e is niet van toepassing op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' gelegen in LOG. Hier geldt dat uitsluitend bedrijven, ouder dan 5 jaar, voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mogen vergroten tot 2 ha;
  • i. indien het bouwvlak vergroot wordt tot 1,5 ha dient er voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij tevens de bestaande landschappelijke waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder g niet onevenredig worden aangetast; op gronden met de bestemming Waarde - Landschap - 1, dient met het inrichtingsplan tevens aangetoond te worden dat met realisatie van het inrichtingsplan de karakteristiek van de es(sen) als geheel versterkt wordt;
  • j. indien het bouwvlak tot meer dan 1,5 ha vergroot wordt, dient door middel van een inrichtingsplan te worden aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan.

Naast de agrarische functie heeft de locatie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Landschap - 1'.

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten: openheid en reliëf.

Daarnaast is de locatie voorzien van gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.4;
  • artikel 4 lid 4.8.4;
  • artikel 5 lid 5.8.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0041.png" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' met de aanduiding van het plangebied (Bron: Omgevingsloket)

Conclusie

Op basis van het bepaalde in (het tijdelijke deel van) het 'Omgevingsplan gemeente Deventer' is het gebruik van de locatie voor de functie "Wonen" ter plaatse van de agrarische functie niet rechtstreeks mogelijk.

Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient het omgevingsplan voor dit plangebied te worden gewijzigd. Dit kan met een zogenaamd TAM-Omgevingsplan.

3.6.6 Samenvatting strijdigheid met het omgevingsplan

Hieronder is een samenvatting van de conclusies met betrekking tot de strijdigheden met het omgevingsplan opgenomen:

  • Banninkslaan (assenstelsel): Op basis van het bepaalde in (het tijdelijke deel van) het 'Omgevingsplan gemeente Deventer', is het gebruik van gronden ten behoeve van wegen en paden rechtsstreek mogelijk. Ter plaatse van de functies 'Verkeer' en 'Natuur', zijn wegen en voet- en fietspaden reeds toegestaan. Om het behoud van het historische lanenstelsel echter te borgen in de regels, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd.
  • Koetshuis (Banninkslaan 1): De beoogde omvang van de bedrijfsactiviteiten rondom het Koetshuis zijn niet mogelijk op basis van de huidige bestemming 'Wonen'. Het omgevingsplan moet worden gewijzigd via een TAM-Omgevingsplan om de gewenste activiteiten toe te staan.
  • Dienstgebouw (Rodijksweg): De locatie heeft een agrarische bestemming en het bouwen van een dienstgebouw is niet mogelijk. Ook hier is een wijziging van het omgevingsplan via een TAM-Omgevingsplan nodig voor verdere ontwikkelingen.
  • Rodijksweg 7: De locatie is voor agrarische doeleinden bestemd. Het gebruik voor 'Wonen' is niet direct toegestaan. Een wijziging van het omgevingsplan via een TAM-Omgevingsplan is nodig voor de beoogde ontwikkelingen.
  • Rodijksweg 8: De locatie is voor agrarische doeleinden bestemd. Het gebruik voor de functie 'Wonen' is niet rechtstreeks mogelijk. Wijziging van het omgevingsplan via een TAM-Omgevingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling te realiseren.

Voor alle planonderdelen geldt dus dat een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk is om de beoogde functies mogelijk te maken, met de toepassing van een TAM-Omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Participatie

4.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

Het is volgens de Omgevingswet (artikel 10.2 Ow) verplicht om vooraf, bij de kennisgeving van het planvoornemen tot wijziging van (het tijdelijke deel van) het omgevingsplan, aan te geven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van worden betrokken. Vervolgens dient achteraf – in dit geval in voorliggende motivering – te worden aangegeven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en op welke wijze invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid.

4.2 Participatie omgeving

Bij de voorbereiding van dit wijzigingsbesluit is de mogelijkheid geboden om een zogenoemde omgevingsdialoog te voeren. Het participatietraject heeft plaatsgevonden in de aanloop naar dit plan. De initiatiefnemer heeft de plannen toegelicht aan de omgeving en eventuele vragen en opmerkingen besproken. Naar aanleiding van de gevoerde dialoog is het oorspronkelijke planvoornemen niet aangepast.

Door de ruime opzet van de omgeving, waarbij de buren op een aanzienlijke afstand wonen, ondervinden omwonenden geen hinder van het planvoornemen. Het feit dat er nauwelijks een verandering plaatsvindt, draagt hiertoe bij.

Aangezien de omwonenden vroegtijdig in het proces zijn betrokken en mee hebben kunnen praten over het ontwerp, zijn er geen grote bezwaren tegen het plan naar voren gekomen.

4.3 Bestuurlijk overleg

Provincie

De provincie is gevraagd om het voorliggende plan te beoordelen. De provincie heeft zich bedankt voor de kennisgeving en de voorkantsamenwerking met betrekking tot de voorstellen van Landgoed te Bannink. De provincie heeft aangegeven positief tegenover de voorgestelde ontwikkelingen te staan. De omvang van het landgoed rechtvaardigt volgens de provincie het toevoegen van een werkgebouw aan de moestuin. De provincie ondersteunen het idee om het koetshuis voor meer culturele, kunstzinnige en/of ambachtelijke activiteiten beschikbaar te stellen.

Voor de verdere planvorming heeft de provincie meegegeven dat de onderbouwing van de extra bebouwing in de moestuin moet gedaan worden vanuit de visie op en beheer van het gehele landgoed. Het koetshuis heeft de bestemming wonen zonder bouwaanduiding karakteristiek, in tegenstelling tot het landhuis. Het lijkt de provincie logisch om ook het koetshuis de beschermende aanduiding 'karakteristiek' te geven.

De nut en noodzaak van de extra bebouwing in relatie tot de moestuin is vanuit de visie op en beheer van het gehele landgoed nader onderbouwd in paragraaf 3.3.2. Het Koetshuis heeft daarnaast de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. Het koetshuis is daarnaast een Rijksmonument en daarmee beschermd, net als het landhuis. Het landhuis heeft in het omgevingsplan ook de aanduiding 'karakteristiek', wat vooral is bedoeld voor de toepassing van artikel 49 (Algemene wijzigingsregels) t.b.v. woningsplitsing van karakteristieke panden.

Waterschap

Wanneer waterschapsbelangen worden geraakt kan de gemeente vooroverleg voeren met het waterschap. Voor het voorliggende plan blijkt uit paragraaf 7.17 Water en watersystemen dat er géén waterschapsbelangen worden geraakt. Het betreft een ontwikkeling in het buitengebied, waarbij hemelwater volledig op eigen terrein wordt verwerkt. Gezien de omvang van het landgoed, grondwaterstand en bodemsoort is berging en infiltratie ter plaatse goed mogelijk. Waterschap en gemeente zullen in overleg treden zodra het ontwerp-omgevingsplan ter inzage wordt gelegd. Hiermee wordt het waterschap vroegtijdig bij het ontwerp betrokken.

Anterieure overeenkomst

Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de Stichting Sandberg van Leuvenum en de gemeente Deventer. Op basis van dit overleg is in september 2025 een anterieure exploitatieovereenkomst getekend. Het doel van deze overeenkomst is het schriftelijk vastleggen en het juridisch borgen van de afspraken die de Gemeente en Exploitant hebben gemaakt ter uitvoering van het gemeentelijk beleid ‘Kansen uit buiten’ en het provinciale instrument ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’.

Tevens heeft deze overeenkomst tot doel het kostenverhaal te regelen, dat op grond van de Omgevingswet in het kader van de grondexploitatie verplicht is, met inachtneming van de wederzijdse rechten en verplichtingen zoals opgenomen in deze overeenkomst en de van deze overeenkomst deel uitmakende bijlagen.

Ten slotte heeft deze overeenkomst tot doel om afspraken te maken over het vergoeden van eventueel door de gemeente toe te kennen schadevergoeding op grond van artikel 15.1, eerste en tweede lid van de Omgevingswet.

4.4 Terinzagelegging

Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit wordt op grond van artikel 3:11 van Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegd en het wordt tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (LVBB). Voorafgaand wordt hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode kan eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren brengen. Het eindverslag van deze zienswijzenprocedure maakt onderdeel uit van het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsbesluit.

4.5 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat is voldaan aan de participatievereisten uit de Omgevingswet. Omwonenden zijn vroegtijdig betrokken via een omgevingsdialoog, waarin zij de plannen konden inzien en hierop konden reageren. Omdat sprake is van een beperkte ruimtelijke verandering en geen hinder wordt verwacht, zijn er geen bezwaren geuit en is het plan niet aangepast.

Daarnaast heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de Stichting Sandberg van Leuvenum en de gemeente Deventer. Dit heeft geresulteerd in een anterieure exploitatieovereenkomst, waarin afspraken over de uitvoering, het kostenverhaal en eventuele schadevergoeding juridisch zijn vastgelegd.

Het plan is tevens voorgelegd aan de provincie. De provincie staat positief tegenover het initiatief en heeft twee opmerkingen meegegeven, die in de planvorming zijn verwerkt. Verder worden geen waterschapsbelangen geraakt. De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied, waarbij hemelwater volledig op eigen terrein wordt verwerkt en berging en infiltratie ter plaatse goed mogelijk zijn.

Reacties naar aanleiding van de terinzagelegging zijn op dit moment nog niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Beleid en regelgeving

5.1 Rijksbeleid

5.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en verandering energievoorziening.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Binnenstedelijke ontwikkeling wonen

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.

Verstedelijkingsstrategieën

Voor zeven regio’s met de hoogste verstedelijkingsdruk hebben Rijk en regio samen verstedelijkingsstrategieën opgesteld. Het verstedelijkingsconcept beschrijft welke voorwaarden en uitgangspunten er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe locaties om te wonen en te werken. Daarvoor zijn vier bouwstenen benoemd:

  • leefomgeving
  • mobiliteit
  • economie
  • wonen.

Nieuwe woningen worden bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied geprogrammeerd en nabij (H)OV-knopen. Daarmee worden bestaande steden, regio- en dorpskernen versterkt en wordt tegelijkertijd het landschap gekoesterd. Het doel is leefomgevingen te maken met een menging van functies (wonen/werken/voorzieningen) en voldoende groen (zoals recreatieve uitloopgebieden, sportvelden, natuur en hydrologische buffers).

Toetsing

Het voorliggende plan betreft het realiseren van een nieuwe (burger)woning, inclusief bijgebouw. Het oude bakhuisje zal behouden blijven. Naast de realisatie van dit planvoornemen zal de functie van de agrarische bedrijfswoning worden omgezet naar een woonfunctie.

Er wordt slechts beperkt gebouwd, waardoor er geen sprake is van verdichting van het buitengebied. Door de beperkte omvang van de bouwwerkzaamheden is er geen sprake van een noemenswaardig woningbouwproject. Ondanks dat het projectgebied zich in het buitengebied bevindt, is het plan in lijn met de NOVI.

Het plan heeft geen verstedelijkingsambitie voor het buitengebied. De ambities met betrekking tot bijvoorbeeld landschap en natuur worden hierdoor niet aangetast. Door de ruime opzet van de locatie is een goede gezondheid gewaarborgd. Er is in dit geval sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het plan sluit aan bij de kenmerken van het gebied.

5.1.2 Instructieregels Rijk (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's): het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.

Omgevingsbesluit

Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.

Besluit activiteiten leefomgeving

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers worden met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.

Besluit bouwwerken leefomgeving

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat regels ter bescherming van de nationale belangen instructieregels, waaronder :

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;

Toepassing

Voor onderhavige afwijking van het omgevingsplan zijn de onderstaande categorieën van toepassing:

Omgevingsbesluit

In het Omgevingsbesluit staan regels over het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering, en over het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Voor het Omgevingsbesluit is er in dit geval sprake van het volgende:

  • Het TAM-omgevingsplan heeft als doen het wijzigen van het omgevingsplan. De aanvraag om een omgevingsplan te wijzigen valt onder de werking van artikel 16.30, lid 1, van de Omgevingswet.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Voor het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) betreft dit:

  • Doordat er sprake is van een functiewijziging en een verandering in het gebruik dient er rekening te worden gehouden met het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Voor het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) betreft dit:

  • Doordat er naast de functiewijziging is er ook sprake van de activiteit bouwen. Met het project wordt een nieuw bouwwerk toegevoegd. Dit gebouw dient te worden getoetst aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Voor het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) betreft dit:

  • Doordat er sprake is van de toevoeging van een nieuw kwetsbaar object in de vorm van een woning, dient er ook getoetst te worden aan het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

In Hoofdstuk 7 van deze motivering wordt het plan aan de aspecten van de fysieke leefomgeving getoetst. Aan de hand van de aspecten van de fysieke leefomgeving wordt aangetoond dat er wordt voldaan aan de sectorale aspecten die voortvloeien uit het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 5 bij het betreffende aspect behandeld. Uit deze toets blijkt dat de ontwikkeling past binnen de kaders uit deze AMvB's.

5.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
5.1.3.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling is opgenomen als een instructieregel voor het Omgevingsplan, specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, van kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

Voor zover een Omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het Omgevingsplan rekening gehouden met:

  • a. de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
  • b. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied, de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Bij het bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en/of een functiewijziging. Het beoogde en huidige planologische regime moeten daarbij met elkaar vergeleken worden. De kwantitatieve én kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling moet worden bepaald op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling.

Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor een stedelijke ontwikkeling. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij woningbouw is vanaf 12 woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) sprake van een stedelijke ontwikkeling, die ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Bij nieuwbouw en uitbreiding van bedrijven ligt de ondergrens in beginsel bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2. Voor ontwikkelingen van een terrein ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een ruimtebeslag van 500 m2.

5.1.3.2 Toetsing

De eindsituatie van het plan omvat de volgende onderdelen.

  • de toevoeging van een woonfunctie in de vorm van één vrijstaande woning aan de Rodijksweg 8;
  • de realisatie van een dienstgebouw binnen de agrarische functie aan de Rodijksweg 9a;
  • een uitbreiding van de woonfunctie bij het Koetshuis;
  • een functiewijziging van agrarisch naar wonen aan de Rodijksweg 7, waarbij de drie bestaande bedrijfswoningen worden omgezet naar burgerwoningen.

In totaal wordt slechts één extra woning gerealiseerd. Hiermee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 12 woningen die geldt voor woningbouw. Doordat de drempelwaarde van 12 woningen bij woningbouw niet wordt overschreden, kan de in het plan voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zoals omschreven in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Er is geen sprake van een ladderplichtige ontwikkeling in de context van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling. De marktvraag en behoefte hoeven hierdoor niet te worden onderbouwd.

Conclusie

De laddertoets is voor het beoogde planvoornemen niet van toepassing en vormt hierdoor geen belemmering voor het planvoornemen.

5.2 Provinciaal beleid

5.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 8 november 2023 hebben Provinciale Staten de huidige Omgevingsvisie aangepast. Intussen wordt er echter gewerkt aan een nieuwe omgevingsvisie. Deze moet de huidige Omgevingsvisie Overijssel gaan vervangen.

Er gebeurt veel in Overijssel. Denk hierbij aan de klimaatopgave, nieuwe energie en woningbouw. Daarom vernieuwt de provincie Overijssel de Omgevingsvisie ieder jaar, zodat deze actueel blijft. Inmiddels gebeurt er zoveel, dat de provincie toe is aan een Nieuwe Omgevingsvisie Overijssel.

De nieuwe omgevingsvisie is echter nog niet vastgesteld, vandaar dat nog wordt gewerkt met de laatste geactualiseerde versie van 8 november 2023.

De Actualisatie Omgevingsvisie 2023 is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

5.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor de inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen, waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciale juridische instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie.

5.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

5.2.3.1 Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig of mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten, zoals schoon drinkwater en droge voeten, te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogeheten Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vormgegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om deze belangen te borgen zijn onder andere: reservering voor waterveiligheid en beperking van wateroverlast, drinkwater-/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciale routenetwerk voor transport van gevaarlijke stoffen.

5.2.3.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toetsing plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan waar en hoe ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald naar de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

5.2.3.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaande afbeelding geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0042.png"

Uitsnede uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

5.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

5.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 4.7, 4.8 en 4.9 (ruimtelijke kwaliteit) relevant. Hierna wordt op deze artikelen ingegaan.

  • Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
  • 1. Lid.

Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:

  • a. er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  • b. de ruimte binnen het bestaand bebouwde gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
  • c. mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

  • 2. Lid.

Omgevingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen in de Groene Omgeving die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen, als aannemelijk gemaakt is dat:

  • a. (her)benutten van bestaande bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is; en
  • b. mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing

In totaal wordt 1.143 m² gesloopt in het kader van Rood-voor-rood, met extra sloopmaatregelen en erfvernieuwing ter verbetering van de landschappelijke en ecologische omgevingskwaliteit. De locaties waarop de sloopwerkzaamheden betrekking hebben zijn de Rodijksweg 7, 8 en 9a. De terugbouwstaffeling op basis van Rood-voor-rood en de bijdrage aan de omgevingskwaliteit worden uitgebreid beschreven in 5.4.3 Kansen uit buiten.

Door de sloop van het voormalige gebouw op het erf aan de Rodijksweg 7 in Deventer zijn Rood-voor-rood-rechten verkregen. Het planvoornemen is nu om op het erf aan de Rodijksweg 8 een nieuwe woning te realiseren. Voor de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen komt dus een woonhuis met bijgebouwen in de plaats. Deze woning wordt landschappelijk ingepast en versterkt de historische kenmerken van de ter plaatse aanwezige waarden. Het karakteristieke bakhuisje zal namelijk worden gehandhaafd en gerestaureerd. Door de sloop van alle landschapsontsierende (restanten van) bouwwerken op deze locatie aan de Rodijksweg 8 zal het historische erf daarnaast worden gerehabiliteerd. De totale sloop op de locatie van de Rodijksweg 8 omvat een bebouwd oppervlak van ca. 160 m². Deze sloopmaatregelen in het kader voor Rood-voor-rood niet rechtstreeks mee, maar kunnen worden beschouwd als een bijdrage aan de ruimtelijke omgevingskwaliteit.

Met het planvoornemen worden daarnaast nog meer verouderde agrarische gebouwen gesloopt. Ter plaatse van de Rodijksweg 9a wordt een landbouwschuur van 123 m² gesloopt om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Deze sloop telt niet mee in het kader van Rood-voor-rood, maar draagt wel bij aan de landschappelijke inpassing van het erf en de omgeving.

Per saldo is er géén sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Op basis van het voorgaande en de beschrijving in 5.4.3 is sprake van zuinig en optimaal ruimtegebruik. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats op en aansluitend aan een bestaand erf. Met het plan wordt een herstructurering en transformatie van Landgoed De Bannink mogelijk gemaakt, waarbij de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied en met name het Koetshuis en toekomstig dienstgebouw optimaal worden benut.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsverordening Overijssel.

  • Artikel 4.8 ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de ruimtelijke kwaliteit versterken.

Toetsing

Met het planvoornemen wordt de bouwvallige bebouwing gesloopt. Voor de te slopen bebouwing op de Rodijksweg 7, waar de Rood-voor-roodregeling van toepassing is, komt op de Rodijksweg 8 een nieuwe woning met bijgebouw, die landschappelijk wordt ingepast. Het behoudenswaardige historische bakhuis op de Rodijksweg 8 wordt daarnaast gerestaureerd.

Ter plaatse van de Rodijksweg 7 zullen de drie bestaande agrarische bedrijfswoningen worden omgezet naar drie burgerwoningen. Daarnaast zal ook deze locatie landschappelijk worden ingepast. Op basis hiervan is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Ter plaatse van het Koetshuis zijn op basis van de functieuitbreiding met uitzondering van de landschappelijke inpassing enkel inpandige veranderingen beoogd. Om de openheid van de vista (de zichtas vanuit het landhuis op het landschap) intact te laten, wordt bij de landschappelijke inpassing op gelet dat het voorterrein van het Koetshuis niet nader wordt ingericht.

Door de realisatie van het dienstgebouw ter plaatse van de Rodijksweg 9a kan de kwaliteit van het Koetshuis optimaal worden benut. Het Koetshuis is een monumentaal gebouw dat een passendere invulling verdient dan de functie als van werkschuur. De locatie voor het nieuwe gebouw is zorgvuldig gekozen. De moestuin was oorspronkelijk al ten dienste van het landgoed. Bovendien is het gebouw zo gepositioneerd dat het ruimtelijk de minste impact heeft. Door de situering van het dienstgebouw en de sloop van de landbouwschuur op deze locatie wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Rodijksweg 9a verbeterd, en kan het Koetshuis een passendere invulling krijgen.

Voor het assenstelsel geldt dat deze ruimtelijke kwaliteit wordt verankerd in het plan door expliciete aanduiding en benoeming. Voor de toekomst wordt verwacht dat het herstel van het lanenstelsel als een autonoom proces parallel aan het beheer en onderhoud van het landgoed zal plaatsvinden. De opgenomen gebruiksactiviteiten voor de functie 'Natuur' in de regels en het opnemen van het lanenstelsel op de verbeelding, dienen puur conserverend met als doel de (cultuurhistorische) lanenstructuur te beschermen.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij alle locaties centraal staat. De verschillende onderdelen dragen bij aan rehabilitatie en herstructurering van het gehele Landgoed De Bannink, waardoor sprake is van een grootschalige kwaliteitsverbetering.

  • Artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit)
  • 1. Lid

omgevingsplannen bevatten een onderbouwing waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit waarin:

  • a. het uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) uit de omgevingsvisie Overijssel wordt toegepast;
  • b. wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat volgens de omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied; en
  • c. inzichtelijk gemaakt wordt hoe de vier-lagenbenadering van het uitvoeringsmodel is toegepast en de catalogus Gebiedskenmerken (Bijlage VII) is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
  • 2. Lid

In omgevingsplannen kan gemotiveerd worden afgeweken van het ontwikkelingsperspectief dat volgens de Omgevingsvisie Overijssel van toepassing is voor het gebied, als:

  • a. er sprake is van sociaaleconomische of maatschappelijke redenen; en
  • b. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van de ruimtelijke kwaliteit in overeenstemming met de uitspraken die de Catalogus Gebiedskenmerken doet voor dat gebied.

Toetsing

Deze ruimtelijke motivering is gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In de volgende motivering wordt ingegaan op de waar- en hoe-benadering. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen het provinciale uitvoeringsmodel. Ook zal uit de volgende paragrafen blijken dat de ontwikkeling past in het ontwikkelingsperspectief en hoe uitvoering is gegeven aan de vier-lagenbenadering.

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat voor alle onderdelen een forse bijdrage wordt geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, de maatregelen worden omschreven in Hoofdstuk 6 en Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering. Samenvattend wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkelingen in overeenstemming zijn met artikel 4.7, 4.8 en 4.9 van de Omgevingsverordening Overijssel.

  • Artikel 4.11 (kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)
  • 1. Lid

Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:

  • a. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
  • b. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; en
  • c. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
  • 2. Lid

Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:

  • a. nieuwe verblijfsrecreatieve complexen en verblijven;
  • b. uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
  • c. de bouw van nieuwe woningen;
  • d. nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
  • e. grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.
  • 3. Lid

Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. de bedrijfsontwikkeling en nieuwvestiging van agrarische bedrijven;
  • b. zelfstandige opstellingen van zonnepanelen.

Toetsing

Het planvoornemen zal landschappelijk worden ingepast. Er is hierbij ook aandacht voor groen. In Hoofdstuk 3 en Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering, wordt de ontwikkeling van Landgoed 'De Bannink' omschreven. Hierbij wordt ook ingegaan op de landschappelijke inpassing en erfinrichting.

De erfgrenzen zullen worden gemarkeerd met een passende, streekeigen beplanting, bestaande uit hagen, struiken en boomvormers. Deze gevarieerde erfbeplanting zorgt voor een kwaliteitsimpuls voor de groene omgeving.

  • Artikel 4.13 (klimaatrobuust water- en bodemsysteem)
  • 1. lid

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem.

  • 2. Lid

In de onderbouwing bedoeld in het eerste lid wordt bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

Toetsing

De motivering bij een planvoornemen, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient in te gaan op het aspect klimaatadaptatie. Er dient in ieder geval een beschrijving van de risico's op het gebied van wateroverlast, overstroming en droogte aanwezig te zijn. Dit wordt nader gemotiveerd in paragraaf 7.11 Klimaat en duurzaamheid.

  • Artikel 4.14 (woonafspraken)
  • 1. Lid

Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.

  • 2. Lid

Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid, zoals is onderbouwd in paragraaf 5.4 Gemeentelijk beleid.

  • Artikel 4.15 (woningbouw in afwijking van woonafspraken)

Lid 1.

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden:

  • a. moet de behoefte aan nieuwe woningen worden aangetoond met actueel onderzoek woningbouw waarop instemming is verkregen van de andere gemeenten in de regio en Gedeputeerde Staten; en
  • b. voorziet het omgevingsplan in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals is vastgesteld met het actueel onderzoek.

Lid 2.

In afwijking van het eerste lid geldt de eis dat de andere gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd met actueel onderzoek woningbouw niet voor afstemming met gemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Lid 3.

Als de bouw van de nieuwe woningen als bedoeld in het eerste lid past binnen de regionale behoefte aan woningbouw, maar gemeenten in de regio toch weigeren in te stemmen met het actueel onderzoek woningbouw bedoeld in het eerste lid, dan treedt de instemming van Gedeputeerde Staten in de plaats van de instemming van die gemeenten.

Toetsing

Binnen het plangebied is sprake van de volgende ontwikkeling:

  • De realisatie van één nieuwe vrijstaande woning met bijgebouwen ter plaatse van de Rodijksweg 8,
  • de functiewijziging van agrarisch naar een wonen ter plaatse van de Rodijksweg 7. Hier zullen de drie zelfstandige agrarische woonunits worden daarnaast omgezet naar drie burgerwoningen, waardoor er ter plaatse van de Rodijksweg 7 in de nieuwe situatie sprake zal zijn van drie burgerwoningen in plaats van drie agrarische bedrijfswoningen.
  • de realisatie van een dienstgebouw ter plaatse van de Rodijksweg 9a.

Aangezien er dus feitelijke slechts sprake is van een toevoeging van één extra woning, heeft het plan geen effect op de reguliere woningbouwplannen.

Er is slechts sprake van de realisatie van één nieuwe woning op eigen terrein. Door de realisatie worden er geen gronden geblokkeerd waar anders woningbouw had kunnen plaatsvinden. Dit plan staat los van de geldende woonafspraken. De marktvraag en regionale behoefte hoeven hierdoor niet te worden onderbouwd.

  • Artikel 3.43 (boringsvrije zone Salland Diep)
  • 1. Lid.

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen op een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld.

  • 2. Lid.

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om dieper dan 50 meter onder het maaiveld een bodemenergiesysteem aan te leggen.

  • 3. Lid.

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieper dan 50 meter zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 4. Lid.

Het verbod, bedoeld in het derde lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:

  • a. van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning;
  • b. in verband met ontgrondingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, als aan die vergunning voorschriften verbonden zijn die nodig zijn ter bescherming van de waterwinning.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet niet in een bodemenergiesysteem of boringen dieper dan 50 meter onder het maaiveld. Er wordt voldaan aan de boringsvrije zone van het Salland Diep.

5.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort grotendeels tot het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0043.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel - Ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' (Groen)

  • Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Toetsing

De functies 'wonen' ter plaatse van de Rodijksweg 7, Rodijksweg 8 en het Koetshuis, zijn passend in het mixlandschap en vormen een logische vervolgfunctie na het stoppen van de agrarische activiteiten. Ook de beoogde (bedrijfs)activiteiten ter plaatse van het Koetshuis zijn passend in het ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

Ter plaatse van het landgoed zelf en dus ook het assen- / lanenstelsel geldt dat op basis van de kaart van de omgevingsvisie sprake is van gebied aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland (NNN), met daarbij als ontwikkelperspectief 'Bijzondere gebiedscondities benutten: landgoederen'.

De ambitie is dat initiatieven in de Groene Omgeving bijdragen aan de versterking van de bestaande landgoederenstructuur. Landgoederen zijn het schoolvoorbeeld van functiecombinaties en illustreren dat natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en economische waarden goed te combineren zijn.

Het streven van de beoogde herstructurering en rehabilitatie van het landgoed De Bannink, moet bijdragen om uiteenlopende functie(combinatie)s mogelijk te maken. Het planvoornemen zorgt in toekomst voor een combinatie van wonen, bedrijvigheid, recreatienatuur, vrijetijdseconomie, landschap, recreatie, water en energie. Door het planvoornemen, komen de voormalige veelal historische agrarische erven en gebouwen op het landgoederen vrij andere functies, mede om het landgoedbedrijf duurzaam financieel in stand te houden.

Daarnaast zorgt de landschappelijke inpassing van het landgoed, zoals omschreven in Hoofdstuk 3 en Bijlage 1, voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het mixlandschap. Door het planvoornemen wordt het landgoed nieuw leven ingeblazen.

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen met de verschillende planonderdelen in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en bijbehorende bijzondere gebiedsconditie zoals omschreven in het provinciaal beleid.

5.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Stedelijke laag' is buiten beschouwing gelaten, aangezien het plangebied ten aanzien van deze laag geen bijzondere kenmerken heeft. De 'Natuurlijke laag' Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' grotendeels met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (Bruin). Enkel de Rodijksweg 7 wordt op basis van de gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie ingedeeld als 'Beeldalen en natte laagtes' (Groen).

Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0044.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Provincie Overijssel - Natuurlijke laag met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (Bruin) en 'Beeldalen en natte laagtes' (Groen) en de verschillende planonderdelen (Rood)

  • Dekzandvlakte en ruggen - Gebiedskenmerken Natuurlijke laag

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

  • Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Toetsing

Voorgenomen planvoornemen heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten en structuren. Door de landschappelijke inpassing van het perceel, rekening houdend met de natuurlijke gebiedskenmerken (waaronder de hoogteverschillen), en de compenserende maatregelen ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke waarden kan worden bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit en het beleefbaar maken van deze kwaliteiten. Dit wordt omschreven in paragraaf 5.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland en Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0045.png" Uitsnede Omgevingsvisie Provincie Overijssel – ligging gebiedskenmerken en planonderdelen

Het assenstelstel, de locatie van het dienstgebouw aan de Rodijksweg 9a, het Koetshuis en de noordkant van het perceel aan Rodijksweg 7, behoren tot het 'Jong heide- en broekontginningslandschap'. Het 'Jong heide- en broekontginningslandschap' bepaalt hiermee het overgrote deel van het plangebied. Op basis van de kaart met gebiedskenmerken geldt dat de Rodijksweg 8 behoort tot het 'Oude hoevenlandschap'. Ter plaatse van het zuidelijke deel van het perceel van de Rodijksweg 7 en de Rodijksweg is sprake van een 'Essenlandschap'.

  • Jong heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuur verbeteraar en bemesting voor de akker gronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waar door de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen en hoevenlandschap zijn de landbouw ontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'-landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat. Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.

  • Oude hoevenlandschap

Dit is een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ont wikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

  • Essenlandschap

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden (de blauwe groten aan de oostzijde), voormalige heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dek zandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting met heideplaggen en stal mest heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wij ze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lagergelegen maten en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap, Zo ont stond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.

Toetsing

Voor het 'Oude hoevenlandschap' ter plaatse van de Rodijksweg 8 is de ambitie om het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze impuls wordt met het planvoornemen gegeven. De vervallen agrarische bebouwing wordt in ere hersteld. Het planvoornemen heeft hierdoor een positief effect op het hoevelandschap.

Voor het 'Essenlandschap' is de ambitie het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruim te voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt. Voor het planvoornemen geldt dat er een kwaliteitsimpuls van het 'Essenlandschap' wordt bereikt door een passende landschappelijk inpassing.

Voor het 'Jong heide- en broekontginningslandschap' ter plaatse van het overgrote deel van het plangebied is de ambitie om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wan neer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen

Als kenmerkende ontwikkeling voor het toekomstige 'Jong heide- en broekontginningslandschap' wordt de transformatie van landbouwerven tot burgererven en de introductie van het 'hobby'-vrijetijds-/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken) beoogd.

Met het plan worden twee agrarische erven omgezet naar burgererven. Ter plaatse van het Koetshuis worden activiteiten beoogd die aansluiten bij het landgoedkarakter en rondom het landhuis zijn evenementen beoogd om de vrijetijdsbesteding van de omgeving te verbeteren. Binnen het landgoed is sprake van een zorgboerderij. Dit sluit aan bij de bovengenoemde ambities met betrekking tot de beoogde activiteiten in het Jong heide- en broekontginningslandschap', waarbij het landschap van werklandschap langzaam verandert in een vrijetijds- en consumptielandschap.

Voor alle van toepassing zijnde gebiedskenmerken, wordt door het planvoornemen een positieve bijdrage geleverd, waardoor de toekomstige ambities worden nagestreefd. Hierbij staat het landgoedkarakter centraal. Het planvoornemen is hiermee is lijn met het beleid voor de verschillende gebiedskenmerken op basis van de omgevingsvisie Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0046.png" Uitsnede Omgevingsvisie Provincie Overijssel - Laag van beleving

  • Landgoederen en buitenplaatsen - Gebiedskenmerken Laag van de belevering (Hoe)

In Overijssel liggen buitenplaatsen en landgoederen vaak op landschappelijk of strategisch interessante plekken, zoals een oeverwal langs een rivier. Deze locaties vertellen een verhaal over hun historische en landschappelijke betekenis. Veel van deze landgoederen zijn nu toegankelijk voor het publiek en vervullen een belangrijke recreatieve rol. Een onderscheidend kenmerk van Overijsselse landgoederen is het grote aandeel particulier eigendom en bewoning. De structuur van een landgoed omvat een samenhangende compositie van bebouwing, parkbossen, tuinen, zichten en routes, waardoor het een ruimtelijke, functionele en economische eenheid vormt. Het karakter van deze gebieden wordt omschreven als een 'persoonlijk' landschap. De ambitie is om bestaande landgoederen in stand te houden en te herstellen, waarbij groene elementen zoals parkbossen, tuinen en solitaire bomen als cultureel erfgoed worden beschouwd. Er wordt gestreefd naar een balans tussen natuurgericht beheer en het behoud van monumentaliteit. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken en verbinden van gebieden met veel landgoederen door middel van een samenhangende infrastructuur van lanen, wegen en paden.

  • Donkerte

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Toetsing

De ambitie is het in stand houden en herstel van bestaande landgoederen. Met het planvoornemen wordt landgoed 'De Bannink' hersteld. De kwaliteit van een gebieden waar veel landgoederen bij elkaar zitten wordt versterkt en verder uitgebouwd.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Met het planvoornemen wordt geen lichtvervuiling toegevoegd. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op de donkerte.

5.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen in lijn is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel. Het provinciaal beleid vormt dus geen belemmering voor het planvoornemen. Op basis van het planvoornemen kan worden geconcludeerd dat het plan juist in lijn is met het provinciaal beleid en een bijdrage levert aan het realiseren van provinciale ambities.

5.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta en Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Het plangebied is gelegen voor het overgrote deel gelegen in het werkgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Een klein deel van het plangebied is ter plaatse van de locatie aan de Rodijksweg 8 gelegen in het werkgebied van waterschap Rijn en IJssel.

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking.

De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost. Het algemeen bestuur van waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het algemeen bestuur van Waterschap Rijn en IJssel heeft op 21 december 2021 het waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Rijn en IJssel willen nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

Het aspect 'Water' wordt volledig uitgewerkt in paragraaf 7.17 Water en watersystemen.

5.4 Gemeentelijk beleid

5.4.1 Omgevingsvisie Deventer

De Omgevingsvisie Deventer is op 18 december 2019 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld. De afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het fysiek ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werk met oude statische structuurplannen wordt verruild door een dynamische Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente.

De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen.

De omgevingsvisie heeft drie kernuitgangspunten:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

De ambities van de gemeente Deventer

Het uitgangspunt van de gemeente is niet nee, maar ja, mits. Om de opgaven met inwoners en andere betrokkenen verder te brengen, heeft de gemeente een aantal ambities opgesteld:

  • 1. Meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • 2. Ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de ‘schil’ daaromheen;
  • 3. Meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • 4. Meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • 5. Zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • 6. Sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • 7. Een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • 8. Waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • 9. Een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • 10. Handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • 11. Veiliger en gezonder leven;
  • 12. Een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen. In een aantal gevallen zegt de gemeente ‘in principe nee’ tegen een initiatief. Maar ook dan zoeken we naar toekomstbestendige kansen die passen bij ons DNA en onze netwerksamenleving.

Toetsing

Door de vervangende nieuwbouw wordt een verouderde woning vervangen door een moderne woning die voldoet aan de laatste eisen op het gebied van klimaatadaptatie, duurzaamheid en energieneutraliteit. Dit draagt bij aan de verduurzaming, met name op de thema’s energie en klimaat.

Doordat er sprake is van een totale landgoedontwikkeling, wordt er door het planvoornemen meer cultuurhistorische gelaagdheid aangebracht door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken, met respect voor bestaande kwaliteiten. Aangezien de locatie aan de Rodijksweg in de huidige situatie al is bebouwd, is er enkel sprake van een herstructurering.

Het planvoornemen aan de Rodijksweg is op basis van het bovenstaande niet in strijd met het gemeentelijke beleid.

5.4.2 Deventer bouwt, de toekomst van het wonen

Deventer heeft de ambitie om (gerekend vanaf 2021) tot 2035 in totaal 11.000 nieuwe woningen te realiseren. Dit is nodig om de groei van de bevolking in goede en gezonde banen te leiden. En om bij te dragen aan de ambities om de stad te verjongen en de arbeidsmarkt te versterken.

Om deze ambities te halen, moeten er keuzes gemaakt worden. Het document ‘Kansenkaart wonen Deventer’ beschrijft de voor- en nadelen van een groot aantal mogelijke woningbouwlocaties, en brengt de keuzes en dilemma’s in beeld, onder meer op gebied van bereikbaarheid, economie, natuur, landbouw, landschap, biodiversiteit.

Gezonde verstedelijking

Gezondheid is gekozen als overkoepelend uitgangspunt voor de verstedelijking. Het thema wordt breed beschouwd: het stimuleren van ontmoeting, aansluiting bij voorzieningen, voldoende groen in de omgeving voor sport, spel, recreatie en ruimte voor biodiversiteit, ruimte voor klimaatopgaven, een mix aan woningen, goede en veilige bereikbaarheid per fiets.

Uit de gezondheidsquickscan kunnen de volgende ontwikkelprincipes vanuit gezondheid worden opgesomd.

  • 1. Zorg voor voldoende draagkracht voor voorzieningen.

Zo heeft iedereen binnen wandel- en fietsafstand toegang tot zorg, voeding, ontmoeten, onderwijs, etc. en maken we levendige wijken.

  • 2. Behoudt ruimte voor natuur en water.

Zo blijven onze wijken koel en groen met veel ontspannings- en speelmogelijkheden. Een plezier voor mens en dier!

  • 3. Zet in op wandelen, fietsen en OV.

Zo stimuleren we elke dag bewegen en verminderen we de luchtvervuiling, verkeersongevallen en maken we ruimte vrij in de straat voor vergroenen en ontmoeten.

  • 4. Hou divers werk dichtbij wonen.

Zo geven we iedereen de kans om dichtbij huis te werken en al wandelend, fietsend of met OV naar het werk te gaan. Niet alleen voor kenniswerk maar ook voor praktijkwerk.

  • 5. Zet in op kwalitatieve dichtheid.

Zo kunnen we levendige wijken maken met publieke ruimte en voorzieningen die dagelijks intensief gebruikt worden, afgewisseld met rustige groenruimte. Dit stimuleert ontmoeten en sociale cohesie en verlaagt het risico op eenzaamheid.

Toetsing

Bij het planvoornemen is geen sprake van grootschalige woningbouw. Het planvoornemen betreft juist een individueel project. Bij dit individuele project is slechts sprake van de realisatie van één nieuwe woning met bijgebouw voor eigen gebruik ter plaatse van de Rodijksweg 8. Voor de Rodijksweg 7 geldt dat de bestaande agrarische bedrijfswoningen enkel worden omgezet naar burgerwoningen. Er is binnen het plangebied dus sprake van de toevoeging van slechts een woning. Dit betreft een woning in de vrije markt die onder het dure segment zal vallen.

De gronden aan de Rodijksweg 8 zijn in bezit van de initiatiefnemer. Doordat de woning op eigen grond gerealiseerd wordt, hoeven geen gronden aangekocht te worden die mogelijk grotere woningbouwprojecten belemmeren.

De locatie grenst aan een natuurgebied, waardoor het van belang is om de impact en de mogelijkheid tot uitbreiding van de natuur zo goed mogelijk in kaart te brengen. Centraal bij het planvoornemen staat het realiseren van een kwalitatieve woning in een omgeving met veel ruimte voor biodiversiteit en ruimte voor klimaatopgaven. Het streven is dan ook om een energieneutrale en duurzame woning te realiseren.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met het beleid uit 'Deventer bouwt, de toekomst van het wonen'.

5.4.3 Kansen uit buiten

‘Kansen uit buiten’, die de regelgeving rond het zogenoemde Rood-voor-roodbeleid bevat. De gemeente Deventer streeft naar verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door de sloop te stimuleren van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en mogelijkheden te bieden voor vervangende nieuwbouw. Dit alles onder de voorwaarde dat hiermee de ruimtelijke kwaliteit wordt bevorderd. Het beleid richt zich vooral op die agrarische bedrijven, die binnenkort worden beëindigd, of die worden getransformeerd naar duurzamer vormen van agrarische productie.

Hieronder worden de meest relevante regels voor het plan, samengevat:

Rood-voor-roodregeling - Woning voor schuur

  • Gebouwen in het buitengebied die niet meer agrarisch of bedrijfsmatig worden gebruikt kunnen worden ingebracht, tenzij deze monumentale of cultuurhistorische waarde hebben;
  • De te slopen gebouwen moeten tenminste een oppervlak hebben van 850 m²;
  • Bouwwerken als mestkelders, kuilvoerplaten, sleuf- en voedersilo’s komen niet in aanmerking voor de regeling;
  • Voor sloopoppervlakte met asbestdaken die vallen onder het asbestdakenverbod, geldt een minimum van 700 m² (NB tot 1 januari 2025);
  • Als de sloopoppervlakte meer bedraagt dan de minimale eis, dan kan het surplus worden ingebracht in de gemeentelijke Sloopbank;
  • Behalve de bedrijfsgebouwen dienen ook alle aanverwante bouwwerken als mestkelders, kuilvoerplaten en sleuf- en voedersilo’s te worden verwijderd;
  • In ruil voor de sloop van elke 850 m² landschapsontsierende elementen:
  • a. mag op het erf waar gesloopt is een nieuwe woning met een maximum bouwvolume van 750 m³ worden gebouwd inclusief een bijgebouw van maximaal 100 m² (NB onder bepaalde voorwaarden is een groter bouwvolume mogelijk);
  • b. als het slooperf geen mogelijkheden biedt voor nieuwbouw, wordt in overleg met de gemeente een passende alternatieve locatie gezocht.
  • De nieuwbouw moet passen binnen de erfstructuur en het landschap en moet ook leiden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Bij de beoordeling van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit, zoals de inpassing van de woning(en) op het erf en de inpassing van het erf in het landschap, toetst de gemeente op de volgende aspecten:

  • De erfstructuur is uitgangspunt voor de ontwikkeling. Door sloop en nieuwbouw ontstaat een compact erf met een duidelijke hiërarchie van hoofdgebouw en bijgebouwen. Bij voorkeur neemt het bouwoppervlak af. Afhankelijk van de kenmerken van het erf kan de nieuwe woning hoofdgebouw of bijgebouw zijn.
  • In het algemeen worden de nieuwe woning(en) en eventuele bijgebouwen afgestemd op de maat en schaal van het erf en op de landschapskenmerken.
  • Het erf heeft in principe één ontsluiting naar de openbare weg. Als een tweede ontsluiting logisch is, dan kan deze worden opgenomen in het plan.
  • Streekeigen beplanting heeft een positief effect op de ecologische waarde van het erf. Nieuwe beplanting op de overgangen naar het omliggende landschap dient een streekeigen karakter te hebben en past bij een agrarisch erf. Niet-streekeigen beplanting dient te worden verwijderd.
  • De bouw- en erfinrichtingsplannen bieden voldoende mogelijkheden voor de toevoeging van ecologische waarde.

Toetsing

Conform het beleid 'Kansen uit Buiten' worden bouwrechten verkregen voor de Rodijksweg 7 en de Rodijksweg 8, deels door sloop op de Rodijksweg 9a. Conform het beleid worden de plangebieden na de sloop- en bouwwerkzaamheden landschappelijk ingepast. In Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering is het plan volledig getoetst aan het beleid 'Kansen uit Buiten' voor waar van belang voor de voorliggende ontwikkeling. Hieronder is de terugbouwstaffeling Rood-voor-rood en de bijdrage aan de omgevingskwaliteit uitgewerkt.

  • Terugbouwstaffeling Rood-voor-rood

Rodijksweg 7

De agrarische bestemming kan vervallen ten gunste van de bestemming Wonen. Hiertoe wordt het erf gesaneerd en omgevormd ten behoeve van een aantrekkelijk woonmilieu. In het kader van de Rood-voor-roodregeling worden de volgende maatregelen genomen.

Sloop van bedrijfsgebouwen 1.143 m², deels gedekt met asbestdaken. Dit betreft uitsluitend de jongere, landschapsontsierende gebouwen. De traditioneel-historische bouwwerken worden gehandhaafd; deze dragen bij aan een aantrekkelijk landschap en het woonmilieu op het erf.

Verder vindt sloop plaats van verhardingen, sleuf- en voedersilo’s, kuilvoer-platen, mestsilo’s, etc. eveneens met als doel bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Om die reden zal ook een landschappelijk verantwoorde erfbeplanting worden gerealiseerd waarmee het bebouwingsbeeld wordt verzacht (en geënsceneerd).

Rodijksweg 9a

Hier zal de agrarische bestemming worden gehandhaafd t.b.v. de huidige functie ‘zorgboerderij’. Wel zal een landbouwschuur met een oppervlak van 123 m² worden gesloopt als bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (sloop-oppervlak telt niet mee in het kader van Rood-voor-rood).

Rodijksweg 8

Dit historische erf zal worden gerehabiliteerd door sloop van alle landschapsontsierende (restanten van) bouwwerken. Het gaat daarbij om de volgende opstallen:

  • traditionele schuur (bouwval) opp. ca. 90 m².
  • schuur (ontsierend) ca. 55 m².
  • loods (afdak) ca. 15 m².

De totale sloop omvat daarmee een bebouwd oppervlak van ca. 160 m². Deze sloopmaatregel telt in het kader voor Rood-voor-rood niet rechtstreeks mee, maar kan worden beschouwd als een bijdrage aan de ruimtelijke omgevingskwaliteit.

Het karakteristieke bakhuisje wordt gehandhaafd en zal worden gerestaureerd. Verder wordt het erf geschikt gemaakt voor de herbouw van een (burger)woning. Een landschappelijk verantwoorde erfbeplanting verzorgt de ruimtelijke inpassing van het geheel.

Resumé

Sloopoppervlak in het kader van Rood-voor-rood in totaal 1.143 m². Daarnaast diverse maatregelen als bijdrage aan de landschappelijke en ecologische omgevingskwaliteit (sloop van opstallen, opnemen van verhardingen, sanering van erven en realiseren aanplant).

Compensatie in de vorm van een bouwmogelijkheid op Rodijksweg 8 van een woning met een bouwvolume van 750 m³, met de mogelijkheid van een aangebouwd, dan wel vrijstaand bijgebouw van maximaal 100 m².

Opname van het resterende sloopoppervlak (1.143 – 850 = 293 m²) in de gemeentelijke sloopbank. Vanwege de sloop van een zekere oppervlakte aan asbestdaken kan de bijdrage aan de sloopbank wellicht nog worden vergroot.

  • Bijdrage aan omgevingskwaliteit

Behalve de sloop van de minimaal vereiste oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, vraagt het Rood-voor-roodbeleid ook een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Hieronder wordt een overzicht gegeven van deze aanvullende maatregelen.

Rodijksweg 7

  • Sloop van diverse installaties, voedersilo’s en kuilvoerplaten
  • Verwijdering en verantwoorde afvoer van asbest(daken)
  • Rehabilitatie c.q. restauratie van historisch bakhuisje
  • Velling van storende rij Italiaanse populieren
  • Aanleg van passende erfbeplanting en haag op erfgrenzen

Overigens wordt de sloop overwogen van de buiten het erf staande schuur (186 m²), die weliswaar geen landschapsontsierend karakter, maar ook geen historische waarde heeft. De locatie van de schuur draagt weliswaar bij aan een karakteristiek erf, maar sloop zou kunnen leiden tot een verdere verkleining van het bebouwingscomplex. Nader af te wegen.

Rodijksweg 8

  • Rehabilitatie van een historische bouwplaats op het landgoed.
  • Sloop van bouwvallige en ontsierende opstallen (160 m²)
  • Verwijdering en verantwoorde afvoer van asbest(daken)
  • Rehabilitatie, c.q. restauratie van historisch bakhuisje
  • Aanleg van een passende landschappelijke beplanting rond het erf
  • Door realisatie duurzaam waterbeheer wordt een bijdrage geleverd aan de natte milieucomponent in de natuurzone langs de Rodijksweg (NNN)

Rodijksweg 9a

• Sloop van landschapsontsierende schuur (123 m²)

Conclusie

De beoogde ontwikkelingen zijn op basis van het bovenstaande en Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering in lijn met het beleid 'Kansen uit Buiten' van de gemeente Deventer.

5.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Salland
5.4.4.1 Algemeen

Door de gemeente Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

5.4.4.2 Deelgebieden

Het plangebied ligt in het landschapstype 'Dekzandlandschap'. Dit landschapstype is op te delen in vier deelgebieden te weten; 'Dekzandruggen', 'Weteringenlandschap', 'Dekzandvlaktes' en 'Dekzandlaagtes'.

Planspecifieke beoordeling

Het assenstelsel en het toekomstige dienstgebouwen bevinden zich op basis van de geomorfologische kaart van Bodemdata.nl in een 'Dalvormige laagte' (vormsubgroep: R23). Deze locaties behoren hiermee tot het deelgebied 'Weteringenlandschap'.

Het landhuis en koetshuis bevinden zich op een 'Complex van dekzandwelving' (vormsubgroep: L51). Deze locaties kunnen hiermee worden ingedeeld bij het deelgebied 'Dekzandvlaktes'.

De locaties aan de Rodijksweg bevinden zich op een 'Dekzandrug' (vormsubgroep: B53). Hiermee behoren de locaties aan de Rodijksweg tot het deelgebied 'Dekzandruggen'.

Landschappelijke karakteristiek 'Weteringenlandschap':

Karakteristieken:

  • Wetering als structuurdrager;
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen;
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.

Landschappelijke karakteristiek 'Dekzandruggen'

Karakteristieken:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand;

Landschappelijke karakteristiek 'Dekzandvlaktes'

Karakteristieken:

  • Open ruimtes omsloten door rechte wegen;
  • Erven met rationele opzet gekoppeld aan wegen;
  • Bebouwing gericht op weg;
  • Weg- en erfbeplantingen zijn belangrijkste ruimtevormende elementen;
  • Doorgaande structuren (weg/ kanaal) passen zich aan omgeving aan, variatie open/ gesloten
  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en kennen heldere overgang van erf naar landschap (door middel van bijvoorbeeld een haag);
  • Blokvormige verkaveling;
  • Rationele bosblokken en heiderelicten (bijvoorbeeld het Boetelerveld).

Incidenteel komen kampen en essen voor in deelgebied dekzandvlaktes:

  • De essen en kampen zijn open en kennen een bolle ligging;
  • Rondom de essen staan boerderijen in een losse setting met meerdere bijgebouwen;
  • Wegen rondom de essen hebben een slingerend verloop;
  • Houtwallen, singels, hagen en wegbeplantingen markeren de rand van de essen;
  • Lokaal is kavelgrensbeplanting aanwezig, dit resulteert in een plaatselijk kleinschalig landschap rondom de essen en kampen;

In de bijlagen van het Landschapsontwikkelingsplan Salland is tevens een overzicht gegeven van de bekende waardevolle gebieden in het Sallandselandschap. Deze gebieden zijn zo bijzonder en gaaf dat we deze vanuit het landschap extrabescherming willen bieden.

5.4.4.3 Toetsing

In de bijlage, waarin de waardevolle gebieden in het Sallandselandschap worden genoemd, wordt ook Landgoed De Bannink (DR19) genoemd. Bei de uitwerking van het plan is ervoor gezorgd om dit landgoed extra bescherming te bieden. Het gehele plan leidt tot een kwaliteitsverbetering van het landgoed.

Uitgangspunt bij het plan is Bijlage 1 Nota rehabilitatie en herstructurering. Onderdeel hiervan is een duidelijke landschappelijk inpassingsplan per locatie en duidelijke toetspunten met het oog op beeldkwaliteit.

Deze plannen zijn opgesteld volgens de plaatselijke gebiedskenmerken van het Sallandse landschap. De nieuwe natuur die wordt aangelegd en de manier waarop de percelen met een nieuwe gebouwen worden ingepast, past bij de kenmerken en inheemse soorten die in dit gebied voorkomen. De inpassing en het beplantingsplan zijn hierbij passend bij de locaties in het buitengebied.

5.4.4.4 Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het landschappelijk inpassingsplan en het beplantingsplan is samengesteld op basis van het landschapsontwikkelingsplan en de hierin genoemde plaatselijke karakteristieken van het landschap.

Hoofdstuk 6 Landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden

6.1 Algemeen

In Hoofdstuk 3 Beschrijving van ontwikkeling: Landgoed 'De Bannink' is de gewenste ontwikkeling beschreven. Dit hoofdstuk zal ingaan op hoe het plan rekening houdt met de ter plaatse aanwezige landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden.

De waardering van de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteit is altijd gebiedsspecifiek. Deze kunnen daarom worden benut binnen het ontwerp van een ruimtelijke ontwikkeling. De landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit maken integraal onderdeel uit van de taak van overheden om in een omgevingsplan te voorzien in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische kwaliteit zijn in afdeling 5.1.5 instructieregels opgesteld voor het beschermen van deze kwaliteiten. Deze gaan over de volgende onderwerpen:

  • Kustbescherming;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Cultureel erfgoed en werelderfgoed;
  • Landelijke fiets- en wandelroutes;
  • Ladder voor duurzame verstedelijking.

6.2 Stedenbouwkundige waarden

Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Zoals blijkt uit 5.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is er bij het voorliggende planvoornemen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

6.3 Landschappelijke waarden

Ten oosten van het dorp Colmschate, in de buurtschap Essen, ligt het landgoed De Bannink. Het landgoed omvat ca. 200 hectare cultuurgrond. Het historische landschap is grotendeels bewaard gebleven. Er zijn diverse waterpartijen en houtsingels. Er zijn negen boerderijen en tien woningen op De Bannink.

Verder heeft het plangebied de functies 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden'. Deze gronden zijn beoogd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna.

De locatie aan de Rodijksweg 8 is op basis van het (tijdelijke) omgevingsplan daarnaast aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - 1'. De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen. Centraal hierbij staan openheid en reliëf.

Zoals benoemd in 1.3 Rehabilitatie en herstructurering van Landgoed De Bannink maakt het planvoornemen aan de Rodijksweg onderdeel uit van een groter geheel, namelijk de totale (her)ontwikkeling van het landgoed. De totale ontwikkeling bestaat uit verschillende planonderdelen. De uitwerking van het totale plan is in maart 2021 uitgewerkt in de nota 'Landgoed Bannink - rehabilitatie en herstructurering'.

De Nota 'Landgoed Bannink - rehabilitatie en herstructurering' is als Bijlage 1 toegevoegd aan deze motivering.

6.4 Cultuurhistorische waarden

Landhuis, koetsierswoning en koetshuis zijn Rijksmonumenten. Het huidige landhuis De Bannink werd aan het eind van de negentiende eeuw gebouwd. De uitvoerders van de restauratiewerkzaamheden zijn gecertificeerd voor het uitvoeren van restauratiewerk. De uitvoerders worden hiervoor regelmatig getoetst door Stichting Monumentenzorg Gelderland.

In paragraaf 7.4 Cultuurhistorische waarden worden de aanwezige cultuurhistorische elementen nader uitgewerkt.

6.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige landschappelijk, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden voldoende zijn meegenomen en beschermd in de voorziene ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Fysieke leefomgeving

7.1 Algemeen

7.1.1 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL)

Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Bij ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ gaat het om het vinden van een balans tussen ‘beschermen en benutten’. Onder ‘functie’ kan worden verstaan het gebruiksdoel of de status (bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft.

Het gaat in het omgevingsplan immers niet meer uitsluitend over een goede ruimtelijke ordening, maar over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit brengt een bredere kijk op de leefomgeving met zich mee, onder meer vanuit het oogpunt van milieu, duurzaamheid en gezondheid. De ruimtelijke onderbouwing wordt zodoende opgevolgd door een “onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties”. Vaak wordt de term Goede Onderbouwing Fysieke Leefomgeving (GOFLO).

In de GOFLO kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:

  • Ladder voor duurzame verstedelijking
  • Duurzaamheid & gezondheid
  • Verkeersgeneratie, -afwikkeling & parkeren
  • Flora & Fauna
  • Luchtkwaliteit
  • Geluid
  • Geur
  • Omgevingsveiligheid
  • Trilling
  • Welstand
  • Archeologie, cultuurhistorie en landschap
  • Bodem
  • Spuitzone onderzoek
  • Weging van het waterbelang

De relevante onderwerpen komen hieronder aan bod, om aan te tonen dat er sprake is van een goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk zullen de relevante aspecten in een paragraaf beschreven en onderbouwd worden.

7.2 Archeologie

7.2.1 Algemeen

De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekend of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Archeologie

De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek. Deze regels hebben betrekking op beschadiging, het conserven en in stand houden van archeologische monument.

Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m² in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.

Cultuurhistorie

Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.

Hieronder wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologie en cultuurhistorische waarden.

7.2.2 Beleid

Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek.

Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag middels de Omgevingswet geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

Provinciaal beleid

De verantwoordelijkheid voor een groot deel van het archeologisch erfgoed ligt bij de gemeenten. De betrokkenheid van de Provincie beperkt zich tot archeologische waarden van provinciaal belang.

Gemeentelijk beleid

Gemeenten hebben een wettelijke zorgplicht voor hun erfgoed. Hiervan maken niet alleen zichtbare monumenten deel uit, maar ook ondergrondse archeologische waarden. Een belangrijk onderdeel van het erfgoedbeleid is dat de archeologische waarden in de bodem behouden blijven waar dat kan. Als dat niet mogelijk is en archeologische waarden door bodemingrepen verloren dreigen te gaan, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de gehele gemeente Deventer is een archeologische verwachtingskaart gemaakt. De actuele archeologische verwachtingskaart gemeente Deventer, is opgesteld door RAAP en geactualiseerd tot 2017. Deze kaart ligt aan de basis van de archeologische beleidskaart die daarna is opgesteld. Het actuele archeologiebeleid gemeente Deventer is dus gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart versie 2017. Op de beleidskaart is de archeologische verwachting van een gebied vertaald naar een archeologische waarde in 8 verschillende kleuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0047.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart van de gemeente Deventer met aanduiding van de planonderdelen

7.2.3 Toetsing

Op basis van de nieuwe beleidskaart zijn de volgende beleidswaardes van toepassing binnen het plangebied:

Beleidswaarde 1   Meldingsplicht bij ingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,5 m.
Onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan N.V.T. en dieper dan 0,5 m.  
Beleidswaarde 2   Meldingsplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,5 m.
Onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m.  
Beleidswaarde 3   Meldingsplicht bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m.
Onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m.  
Beleidswaarde 4   Meldingsplicht bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m.
Onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m.  
Beleidswaarde 5   Meldingsplicht bij ingrepen groter dan 10m² en dieper dan 0,3 m.
Onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m.  

7.2.3.1 Rodijksweg 8

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is er ter plaatse van de toekomstige woning aan de Rodijksweg 8, sprake van een middelmatige verwachting. Hier geldt aan middelmatige verwachting voor archeologische resten uit met name de oudere Prehistorie. De archeologische resten zijn waarschijnlijk afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Mogelijk liggen ook archeologische resten vlak onder het maaiveld, waardoor deze kwetsbaar zijn.

Naast de middelmatige verwachting is ter plaatse van de Rodijksweg 8 sprake van een historische nederzetting uit de fase tussen 800 en 1100 na Christus. Deze nederzetting is aangeduid met de benaming 'Wilmerink'.

Op basis van de archeologische dubbelbestemming geldt ter plaatse van de woning 'Waarde - Archeologie - 4'. Dit betekent dat bij ingrepen met een omvang van meer dan 200 m2 en waarbij de bodem dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt verstoord een rapport moet worden overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het plangebied voldoende is vastgesteld. Als de bodemingreep groter is dan 100 m², kleiner is dan 200 m², en dieper is dan 50 cm onder maaiveld kan door het bevoegd gezag het volgende voorschrift worden verbonden: de verplichting tot het bieden van de gelegenheid tot een archeologische waarneming door het bevoegd gezag tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

Op basis van de beleidskaart met bijbehorende beleidswaarden geldt ter plaatse van het de Rodijksweg 8 beleidswaarde 4, waarbij sprake is van een meldingsplicht bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter en onderzoek wordt verplicht bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m.

Toetsing

In dit geval is er sprake van vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

In het plangebied staat een vervallen varkensstal uit 1912 en twee schuren uit respectievelijk 1961 en 1988. Onder de varkensstal zijn geen kelder of mestgangen aanwezig en volgens de eigenaar kan uitgegaan worden van een verstoring van 50 cm -mv. Naast de schuren staat een tuinhuisje. De rest van het erf is onbebouwd en onverhard.

Bij de realisatie het planvoornemen zal de drempelwaarde, ongeacht de bestaande verstoring, worden overschreven, waardoor een archeologisch onderzoek wordt vereist.

7.2.3.2 Rodijksweg 7

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is ter plaatse van de toekomstige garage/ berging, sprake van een hoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. De archeologische resten zijn waarschijnlijk afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd.

Ook is ter plaatse van de Rodijksweg 7 sprake van een historisch erf uit de fase tussen 1100 en 1500 na Christus. Deze nederzetting is aangeduid met de benaming 'Slonnink'.

Op basis van de archeologische dubbelbestemming geldt ter plaatse van de Rodijksweg 7 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Bij de realisatie van een gebouw met een oppervlakte van 100m² of meer, graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter of bij het uitvoeren van heiwerkzaamheden dient een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Op basis van de beleidskaart gelden ter plaatse van de Rodijkswijk 7 de beleidswaarden 3 en 4. Hierdoor geldt er een meldingsplicht bij ingrepen groter dan 100 m² respectievelijk 200m² en dieper dan 0,5 m. Daarnaast is onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 200m² respectievelijk 500m² en dieper dan 0,5 m.

Wanneer dit niet het geval is of sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, is een archeologisch onderzoek niet vereist.

Toetsing

In dit geval is er sprake van vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Om deze reden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

7.2.3.3 Het Dienstgebouw - Rodijksweg 9

Op basis van de archeologisch is op de locatie van het toekomstige dienstgebouw ter plaatse van de huidige moestuin, sprake van een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Mogelijk archeologische resten zijn waarschijnlijk afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd of archeologische resten liggen vlak onder het maaiveld en zijn daardoor kwetsbaar. Ter plaatse van de locatie aan de Rodijksweg is daarnaast geen sprake van een archeologisch erf.

Op basis van de archeologische dubbelbestemming geldt ter plaatse van de huidige moestuin ook géén dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ter plaatse van deze locatie is dus geen archeologisch onderzoek vereist. Dit wordt bevestigd door beleidswaarde 2, waarbij pas sprake is van een meldingsplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,5 m en onderzoek wordt verplicht bij ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m.

Toetsing

Op basis van het bovenstaande is voor deze locatie geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor de locatie ter plaatse van de moestuin is afstemming geweest met de afdeling archeologie van de gemeente. De benodigde inspanning is reeds geaccordeerd.

7.2.3.4 Het Koetshuis - Banninkslaan 1

Op basis van de archeologische verwachtingskaart is ter plaatse van het Koetshuis aan de Banninkslaan 1, sprake van een middelmatige verwachting voor resten uit met name de oudere Prehistorie.

Mogelijke archeologische resten zijn afgedekt door een meer dan 50 cm dikke conserverende laag en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd of archeologische resten vlak onder het maaiveld en daardoor kwetsbaar.

Ook is ter plaatse van het Koetshuis sprake van een historisch erf uit de fase tussen 1700 en 1832 na Christus. Deze nederzetting is aangeduid met de benaming 'Bouwhuis Bannink'.

Op basis van de archeologische dubbelbestemming geldt op basis van het (tijdelijke) omgevingsplan ter plaatse van de Banninkslaan 1 dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Op basis van deze archeologische dubbelbestemming geldt dat bij de realisatie van een gebouw met een oppervlakte van 100m² of meer, graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter of bij het uitvoeren van heiwerkzaamheden een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Op basis van de beleidskaart met bijbehorende beleidswaarden geldt ter plaatse van het Koesthuis beleidswaarde 4, waarbij sprake is van een meldingsplicht bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter en onderzoek wordt verplicht bij ingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m.

Wanneer dit niet het geval is of sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, is een archeologisch onderzoek niet vereist.

Toetsing

Voor de locatie aan de Banninkslaan is er geen sprake van graafwerkzaamheden. Er wordt enkele ter plaatse van bestaande fundering gewerkt. Doordat de drempelwaarde voor planonderdeel niet wordt overschreden is er voor het functiewijziging van het Koetshuis geen archeologisch onderzoek vereist.

7.2.4 Onderzoek
7.2.4.1 Rodijksweg 8

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek (projectnr. 2021102901; ISSN: 2213-6687; d.d. 28 januari 2022; Bijlage 7) in de vorm van boringen uitgevoerd voor bouwwerkzaamheden aan de Rodijksweg 8 te Deventer.

In het plangebied wordt de huidige bebouwing gesloopt en wordt een woning gebouwd. De uitkomst van het onderzoek is hieronder beknopt weergegeven. Het plangebied ligt op de noordrand van noordoost-zuidwest georiënteerde dekzandrug. Het dekzand is afgezet gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien. Hierop is een plaggendek ontstaan door middel van potstalbemesting.

Het plangebied ligt direct ten zuiden van het voormalige erf Wilmink. Dit erf is één van vier erven langs de noordrand van de Essener Enk. Eerder archeologisch onderzoek dateert het erf in de 12e eeuw of eerder. De eerste vermeldingen van dit erf dateren uit 1397 en 1399. Het landgebruik in de 19e eeuw is grasland en bouwland. De huidige bebouwing dateert uit 1912 of later.

Tijdens het booronderzoek zijn in het plangebied vijf boringen tot in de C-horizont gezet. De boringen bevestigen de aanwezigheid van een plaggendek in het plangebied, uitgezonderd in het noordoosten ter hoogte van boring 2. Centraal en in het westen ligt de A-horizont direct op de C-horizont. In het zuiden van het plangebied bevindt zich tussen de A- en C-horizont een vermengde laag.

Mogelijk is de bodem hier vergraven. Echter, 20 m ten zuiden van het plangebied zijn eerder bij een archeologisch proefputtenonderzoek onder een verstoord pakket archeologische sporen aangetroffen die dateren uit de 14 eeuw. Het is dus mogelijk dat in het plangebied in de top van het dekzand archeologische resten aanwezig kunnen zijn. De top van het dekzand ligt tussen 50 en 120 cm -mv. Hierdoor kunnen eventuele archeologische resten vergraven worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0048.png"

Boringenkaart bureau- en inventariserend veldonderzoek d.d. 28 januari 2022

Bureau voor Archeologie adviseert daarom om een proefsleuven onderzoek uit te voeren om eventuele sporen te karteren en te waarderen. Het vervolgonderzoek omvat het hele plangebied, behalve de noordoosthoek. De werkwijze van het onderzoek dient vastgelegd te worden in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

Conclusie

In een later stadium zal aan de Rodijksweg 8 nog een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moeten worden. De uitvoerbaarheid is op basis van het bovenstaande in voldoende mate aangetoond. Voor het wijzigen van het omgevingsplan zijn voor het planonderdeel aan de Rodijksweg 8 echter geen verdere stappen vereist.

In het plangebied kan onder het plaggendek een archeologisch sporenniveau aanwezig zijn. Deze kunnen bij de beoogde ontwikkeling vergraven worden. Bureau voor Archeologie adviseert daarom om een proefsleuven onderzoek uit te voeren om eventuele sporen te karteren en te waarderen. Het vervolgonderzoek omvat het hele plangebied, behalve de noordoosthoek.

De werkwijze van het onderzoek dient vastgelegd te worden in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

7.2.5 Conclusie

Voor zowel Rodijksweg 7, Rodijksweg 8 als de moestuin is afstemming geweest met de afdeling archeologie van de gemeente. De benodigde inspanning en rapportage is reeds geaccordeerd. Alleen voor Rodijksweg 8 zal ter zijner tijd nog een vervolginspanning benodigd zijn. In het omgevingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen om dit te borgen.

De onderzoeksrapporten zijn beoordeeld door gemeente. In later stadium zal ten behoeve van de Rodijksweg 8 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moeten worden. Ten behoeve van de saneringsnoodzaak in het kader van het bodemonderzoek, kan bij een ingrijpende sanering een aanvullende onderzoeksinspanning nodig zijn ter plaatse van de Rodijksweg 7. Om de uitvoerbaarheid van het wijzigen van het omgevingsplan aan te tonen zijn in het kader van de ruimtelijke procedure geen verdere stappen vereist.

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Archeologie' geen belemmering van het planvoornemen. Op basis van het bovenstaande is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.3 Bodemkwaliteit

7.3.1 Algemeen

Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu en anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten. Bij het wijzigen van het Omgevingsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet) en uitvoering is gegeven aan de instructieregels vanuit het Rijk (paragraaf 5.1.4.5 Bkl) en de provincie.

Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid 1 Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht in relatie tot de gewenste functie.

Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal). De gemeente kan echter in haar Omgevingsplan ook afwijkende lokale waarden vastleggen, voor zover de maximale grenswaarden als bedoeld in artikel 5.89j, tweede lid, van het Bkl niet worden overschreden.
 
Hierna wordt beschreven welke waarden binnen onderhavig plangebied gelden en of de aanwezige bodemkwaliteit hieraan voldoet.

7.3.2 Toetsing

Met onderhavige wijziging van het Omgevingsplan wordt voorzien in het realiseren van een bodemgevoelig gebouw (artikel 5.89g Bkl) op een bodemgevoelige locatie artikel 5.89h Bkl, namelijk de realisatie van woonfuncties in de vorm een vrijstaande woning. Hiervoor dient te worden onderzocht of de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied als aanvaardbaar c.q. toelaatbaar kan worden aangemerkt.

Aangezien de gemeente Deventer (nog) een lokale waarden in haar Omgevingsplan heeft vastgelegd, dient te worden getoetst aan de interventiewaarde bodemkwaliteit uit bijlage IIA van het Bal en de bruidsschat (hoofdstuk 22 Omgevingsplan).

Advies

Afhankelijk van de toekomstige functie dient de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld te worden en dient dit gevrijwaard te zijn van bodemverontreiniging, zodat er geen (financiële)risico's worden opgelopen.

Om daar duidelijkheid over te krijgen, wordt geadviseerd in eerste instantie een zgn. 'Quickscan bodem' uit te voeren. Dit middels een door de initiatiefnemer in te vullen en aan te leveren formulier 'Quickscan bodem'. Zo wordt al in een vroeg stadium duidelijk of het terrein verdacht is van bodemverontreiniging en/of dat er vrijstelling van bodemonderzoek verleend kan worden.

Indien de locatie niet in aanmerking komt voor vrijstelling milieukundig bodemonderzoek dient er (in een later stadium van het planproces) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 (en eventueel een asbest-in-grond-onderzoek conform de NEN5707) verricht te worden. Het uiteindelijke onderzoeksrapport dient daarna ter beoordeling voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag (de gemeente).

Het milieukundig bodemonderzoek moet worden verricht door een erkend (en hiervoor gecertificeerd) bodemonderzoeksbureau.

7.3.3 Bodemonderzoek
7.3.3.1 Het Koetshuis

Ter plaatse van de uitbreiding van het Koetshuis aan de Banninkslaan 1 is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een milieuhygiënisch vooronderzoek conform NEN 5725 (rapportnr. P21-0721-120; d.d. 5 december 2024; Bijlage 8) uitgevoerd. Met het uitgevoerde vooronderzoek is een beeld verkregen van de verwachte bodemkwaliteit en bijzonderheden op de onderzoekslocatie en zijn de onderzoeksvragen vanuit de norm NEN 5725 zo goed mogelijk beantwoord. De relevante informatie wordt hieronder weergegeven.

Aanleiding voor het onderzoek vormt de voorgenomen functieuitbreiding in het omgevingsplan. Een groot deel van het koetshuis kent in de huidige situatie een bedrijfsmatig gebruik ten behoeve van stalling, opslag materialen, gereedschap en machines en klein onderhoud. Door de uitbreiding van de woonfunctie moet de huidige werkruimte in het Koetshuis geschikt worden gemaakt voor een meer hoogwaardige functies (evenementen/activiteitenruimte), gericht op activiteiten voor en door de bewoners van het landgoed en de omliggende buren.

In de huidige en toekomstige situatie is sprake van een bodemgevoelige locatie op basis van het omgevingsplan. Anders dan de inpandige herinrichting en gebruikswijziging worden geen infrastructurele, bouw- en/of graafwerkzaamheden voorzien. Het koetshuis met de dienstwoning heeft een monumentenstatus.

Op basis van het vooronderzoek wordt de bodem van de onderzoekslocatie als niet-asbest verdacht beschouwd.

Het koetshuis met buitenruimte kent een gecombineerd gebruik als woonruimte en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik ten behoeve van stalling, opslag en klein onderhoud ten behoeve van het beheer van het landgoed. Gelet op het gebruik de in beperkte mate en in kleinverpakking aanwezige brandstoffen en smeermiddelen, alsmede de aanwezigheid van een cement/klinkervloer wordt in het ‘koetshuis’ geen significante belasting van de bodem verwacht. De buitenruimte kent een extensief gebruik als tuin/park/erf, wat in feitelijke zin niet wijzigt. Er zijn geen verdere aanwijzingen een bodemkwaliteit te verwachten die afwijkt van de bodemkwaliteitskaart. Derhalve wordt de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie als onverdacht beschouwd.

Op basis van voornoemde waarnemingen en het gegeven dat de functieuitbreiding met name betrekking heeft op de wijziging van het gebruik in de huidige bebouwde situatie en inrichting, wordt de locatie hiervoor geschikt geacht.

De verkregen informatie is voldoende om een inschatting te maken van de bodemverdachte aspecten op locatie en de te verwachten bodemkwaliteit. Conform het Omgevingsplan en de NEN 5725 is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk;

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Bodemkwaliteit' geen belemmering vormt voor het plangebied ter plaatse van het Koetshuis.

7.3.3.2 Dienstgebouw

Ter plaatse van het beoogde dienstgebouw aan de Rodijksweg 9 is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een verkennend bodemonderzoek incl. asbest conform NEN 5740 en conform NEN 5707 (rapportnr. P21-0721-105v2; d.d. 24 september 2024; Bijlage 9) uitgevoerd. Uit het uitgevoerd bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De licht verhoogde concentraties (kwik, zink en lood) in grond en (dichloormethaan en barium) in het grondwater geven vanuit de Omgevingswet geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • Op het maaiveld is visueel en in de bodem is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het beoogde gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is er geen nader bodemonderzoek vereist ter plaatse van het toekomstige dienstgebouw. Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor het plan aan de Rodijksweg 9. Op basis van het bovenstaande is voor het plangebied sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.3.3.3 Rodijksweg 7
7.3.3.3.1 Rodijksweg 7 - Bodemonderzoek

Aan de Rodijksweg 7 heeft BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek, incl. asbest conform NEN 5740 en NEN 5707 (rapportnr. P21-0721-100v2; d.d. 24 september 2024; Bijlage 10) uitgevoerd. Uit het uitgevoerd bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Uit het vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van de planlocatie (deellocatie bestemmingswijziging) diverse boven- en ondergrondse tanks in gebruik zijn geweest en reeds eerder onderzocht. Van de ondergrondse 3.000 l dieseltank is vermeld dat niet bekend is of deze is verwijderd. Verder blijkt mede op basis van de en de terreinverkenning dat er ter plekke van de planlocatie asbestverdachte drupzones aanwezig zijn, deels met een maaiveld bestaande uit halfverharding / puin;
  • Bij het verkennend onderzoek ter plaatse van de slooplocatie van de opstallen zijn bodemvreemde en asbestverdachte lagen (puin) en bijmengingen aangetroffen, op basis waarvan de gehele planlocatie zowel chemisch als voor asbest als verdacht wordt aangemerkt;
  • De licht verhoogde concentraties (PCB, zink, kwik, lood en PAK) in grond van het reeds onderzochte terreindeel geven vanuit de Omgevingswet geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • In de puinlaag is zowel visueel als analytisch asbest aangetoond. De aangetoonde concentraties in de fijne fractie zijn reeds hoger dan de grenswaarde voor nader onderzoek en geven derhalve aanleiding voor aanvullend / nader asbestonderzoek. In de bodem zijn geen tot plaatselijk licht verhoogde gehalten asbest aangetoond;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen op zich in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het beoogde gebruik en de benodigde herinrichting/grondwerkzaamheden. De aanwezigheid van een bodemlaag met bouw- en sloopafval / puin met asbest boven de grenswaarde voor nader onderzoek vormt een belemmering voor het beoogde gebruik en de benodigde graafwerkzaamheden.

Aanbevelingen

  • Geadviseerd wordt ter plaatse van de deellocatie / vlak bestemmingswijziging “agrarisch naar wonen” eveneens verkennend bodemonderzoek uit te voeren gericht op een verdacht heterogene situatie. Daarnaast is aanbeveling onderzoek naar en ter plaatse van de ondergrondse 3.000L dieseltank uit te voeren, waaronder de controle op aan/afwezigheid ervan.
  • Verder is advies om in aanvulling op het onderhavig verkennend asbestonderzoek een nader onderzoek asbest in puin conform de NEN 5897 uit te voeren in combinatie met een aanvullend/nader in asbest in bodemonderzoek van de onder/omliggende bodem conform de NEN 5707. Daarnaast is aanbeveling de (voormalige) drupzones aanvullend te onderzoeken en hiermee rekening te houden met de plaatselijk aangebrachte halfverharding/puinlaag.

7.3.3.3.2 Rodijksweg 7 - Aanvullend oppervlak - Verkennend bodemonderzoek incl. asbest

Naar aanleiding van de bovenstaande aanbevelingen is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. ter plaatse van de deellocatie / vlak functiewijziging “agrarisch naar wonen” eveneens een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en 5707 (rapportnr. P21-0721-102v2; d.d. 24 september 2024; Bijlage 11) uitgevoerd. Naar aanleiding van het bodemonderzoek worden door Buro BOOT de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Omdat concentraties in de grond ter plaatse van boringen 07, 10 en 12 zijn aangetroffen die de interventiewaarden overschrijden, wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren gericht op het vaststellen van de aard en omvang van de verontreiniging;
  • De resultaten van het verkennend bodemonderzoek kunnen ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden;
  • Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).
7.3.3.3.3 Rodijksweg 7 - Nader en verkennend bodemonderzoek incl. asbest

Naar aanleiding van de bovenstaande resultaten is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een nader bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 en NEN 5897 (rapportnr. P21-0721-101v2; d.d. 24 september 2024; Bijlage 12) uitgevoerd. Naar aanleiding van het bodemonderzoek worden door Buro BOOT de volgende aanbevelingen gedaan:

  • De aangetroffen sterke verontreinigingen met asbest bevinden zich in de erfverharding (puinlaag) en vallen derhalve onder het Besluit asbestwegen. De aangetoonde asbestverontreiniging in de puinlaag betreft een historisch geval (voor 1 juli 1993). Advies is om de asbesthoudende erfverharding te melden en functiegericht te saneren;
  • Advies is om alvorens te saneren een 2e fase nader onderzoek uit te voeren naar de horizontale begrenzing van de aangetroffen asbestverontreiniging(en) in en van de puinlaag;
  • Omdat in DZ02 asbest is aangetroffen, evenals niet-hechtgebonden asbest en ter indicatie vrije vezels is advies SEM-onderzoek uit te om een verontreiniging met vrije vezels uit te sluiten.
  • Aanbeveling is om een nader onderzoek (gecombineerd met voorgaande) uit te voeren naar het gemiddeld gehalte/inperking van de asbestverontreiniging ter plaatse van DZ01.

7.3.3.3.4 Rodijksweg 7 - Tweede fase - Verkennend- en nader bodemonderzoek conform NEN5707 / 5897 en NTA 5755

Naar aanleiding van de bovenstaande resultaten is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een nader bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5897 en NEN 5707 en tevens een nader bodemonderzoek (chemisch, conform NTA 5755) is uitgevoerd (rapportnr. P21-0721-103v2; d.d. 25 september 2024; Bijlage 13). Op basis van het vervolgonderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan:

PAK-verontreiniging

  • Ter plaatse van deellocatie I en J is sprake van een sterke verontreiniging met PAK op basis van de geschatte omvang (>25 m³). Ter plaatse van J, wordt gerelateerd aan PAK, tevens minerale olie aangetroffen. De Toelaatbare kwaliteit wordt overschreden. Dat betekent dat ingeval van herinrichting of graafwerkzaamheden ter plaatse een bodemsanering verplicht is. Ingeval van een functiewijziging zal beoordeeld dienen te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
  • Met het oog op het toekomstig gebruik en de voorgenomen (grond)werkzaamheden is advies de aangetoonde verontreiniging met PAK (incl. minerale olie) in de bodem te saneren. Verdere graafwerkzaamheden in de verontreiniging(en) wordt afgeraden.
  • De voorbereiding van de sanering kan worden uitgevoerd met een saneringsplan, en een saneringsmelding inzake de Omgevingswet. Dat kan als MBA onder de Omgevingswet worden ingediend. Na instemming kan gestart worden met de bodemsanering. De saneringswerkzaamheden dienen door een BRL 7000 erkende aannemer te worden uitgevoerd en door een BRL 6000 erkend bureau te worden begeleid.

Asbest-verontreiniging puinlaag/erfverharding

Uitgangspunt is dat de asbesthoudende erfverharding valt onder het Besluit asbestwegen milieubeheer, omdat sprake is van een (deel) erfverharding met een gewogen asbestgehalte > 100 mg/kg ds. Omdat in de bodem geen asbest is aangetroffen in een gehalte boven de interventiewaarde is geen sprake van een bodemverontreiniging.

  • In het kader van genoemd besluit is het verboden een weg die asbest (> 100 mg/kg ds) bevat voor handen te hebben, derhalve is advies de asbesthoudende erfverharding in dit kader te melden en te saneren. Verdere graafwerkzaamheden in de verontreiniging(en) wordt afgeraden.

Algemeen

  • In zijn algemeenheid is het mogelijk efficiënt de diverse graaf- en/of saneringswerkzaamheden onderling, dan wel in samenloop met de overige geplande sloop- en herinrichtingswerkzaamheden te combineren. geadviseerd wordt , mede gelet de diverse onderliggende wet- en regelgeving, om in overleg met de diverse betrokken partijen afstemming te zoeken.

7.3.3.3.5 Rodijksweg 7 - Bodemadvies

De Omgevingsdienst IJssellland heeft de bovengenoemde bodemonderzoeken aan de Rodijksweg 7 beoordeeld en komt hierbij tot het de volgende samenvatting van de uitgevoerde onderzoeken:

De onderzoekslocatie betreft het voormalige erf en heeft een totale oppervlakte van circa 6.200 m². Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Rodijksweg 7 zijn bodemonderzoeken uitgevoerd conform NEN 5740, NEN 5707, NEN5897 en/of NTA5755. Het gaat hierbij om de volgende onderzoeken:

  • Vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek incl. asbest conform NEN5740 en NEN5707 Rodijksweg 7 Deventer, (H4323, 4612 en 5417), BOOT, 29 maart 2022, project P21-0721-035
  • Verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 Rodijksweg 7 Deventer (H5417), BOOT, 29 september 2022, project P21-0721-045
  • Nader bodemonderzoek asbest conform NEN5707 en NEN5897 Rodijksweg 7 Deventer (H4323, 4612 en 5417), BOOT, 20 oktober 2022, project P21-0721-044
  • Verkennend- en nader bodemonderzoek conform NEN5707/5897 en NTA 5755 Rodijksweg 7 te Deventer (H4223 en 4612), BOOT, 24 april 2023, project P21-0721-064

De resultaten van de bodemonderzoeken voor de ontwikkeling zijn vervolgens beoordeeld op de inhoud door de Omgevingsdienst IJsselland. De beoordeling van de onderzoeken zijn samengevoegd in een advies (Bijlage 14).

Op basis van het advies is de locatie nog niet geschikt voor de beoogde functie wonen. Hieronder is het advies van de omgevingsdienst opgenomen. De nadere onderbouwing van het advies is te lezen in het bijgevoegde rapport.

Advies

Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (olie/PAK in grond). Daarnaast is op de locatie sprake van een asbesthoudende erfverharding. Op basis van het Besluit asbestwegen is dit verboden en sanering verplicht.

De locatie kan geschikt worden gemaakt voor de beoogde functie. Hiervoor is het nodig een saneringsplan op te stellen voor de verwijdering/sanering van de aangetoonde bodemverontreiniging en een plan voor sanering van de asbesthoudende erfverharding.

De functie kan pas gewijzigd worden als:

• het bevoegd gezag Wet bodembescherming/Omgevingswet (gemeente Deventer, gemandateerd omgevingsdienst) heeft ingestemd met het saneringsplan of melding saneren (Besluit activiteit leefomgeving);

• het bevoegd gezag in het kader van het Besluit asbestwegen (ILenT) heeft ingestemd met het plan van aanpak voor verwijdering/sanering van de asbesthoudende erfverharding. Het is nodig dat de informatie uit dit traject wordt gedeeld met de gemeente Deventer/omgevingsdienst.

Aanbeveling

De omgevingsdienst heeft de volgende aanbeveling gedaan met betrekking tot het afvoeren van grond van de locatie en het hergebruik van grond op de locatie.

Wanneer in de toekomst (bv. bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt of hergebruikt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande geldt er een saneringsnoodzaak voor de locatie aan de Rodijksweg 7.

7.3.3.4 Rodijksweg 8 - Verkennend bodemonderzoek inclusief Asbest

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Rodijksweg 8 is door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. een Verkennend bodemonderzoek incl. asbest conform NEN 5740 en conform NEN 5707 (Rapportnr. P21-0721-104v2; d.d. 24 september 2024; Bijlage 15) uitgevoerd. De resultaten van het milieukundig bureau- en verkennend bodemonderzoek zijn hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0049.png" Weergave onderzoekslocatie

Resultaten

Uit het uitgevoerd bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De licht verhoogde concentraties (koper, zink en PAK) in grond en (nikkel) in het grondwater geven vanuit de Omgevingswet geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • Op het maaiveld en in de verdachte bodemlaag zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de verdachte bodemlaag zijn analytisch zeer licht verhoogde gehaltes aan asbest aangetoond. De aangetroffen (zeer) geringe gehaltes asbest zijn ruim lager als de geldende grenswaarde voor nader onderzoek en vormen geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het beoogde gebruik en de voorgenomen nieuwbouw.

Aanbevelingen

Het onderzoek kan ter indicatie worden gebruikt voor grondverzet binnen de onderzoekslocatie. Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart).

Conclusie

De aangetroffen lichte concentraties koper, zink en PAK in grond en nikkel in het grondwater zijn dusdanig licht van aard dat er geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van de voorgenomen functiewijziging en de toekomstige bouwplan op de onderzoekslocatie.

7.3.4 Conclusie

De rapporten voor de Rodijksweg 8 en dienstgebouw zijn beoordeeld en goedgekeurd. Voor de Rodijksweg 7 geldt er een saneringsnoodzaak. Op 21 februari 2025 is inmiddels een saneringsplan ingediend. De uitwerking hiervan is hieronder omschreven. Voor het wijzigen van het omgevingsplan zijn voor het planonderdeel aan de Rodijksweg 8 echter geen verdere stappen vereist.

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Bodem' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van planvoornemen in het kader van de ruimtelijke procedure en sprake is er van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.3.5 De voortgang van de sanering

Voor de locaties is op 21 februari 2025 inmiddels een saneringsplan ingediend. In het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) zijn de volgende meldingen gedaan:

  • DSO melding bodemsanering vrij - vrijdag 21 februari 2025

Het betreffen eigenlijk drie meldingen:

  • 1. MBA saneren
  • 2. MBA graven boven interventiewaarde
  • 3. MBA graven onder interventiewaarde

Hierbij is specifiek vermeld dat het de bodemsanering betreft en geen andere werkzaamheden.

  • Melding ILT Besluit asbestwegen - maandag 24 februari 2025

Ook is er een melding aan ILT gedaan voor het Besluit asbestwegen. Dit is eerder door de Omgevingsdienst IJsselland aangegeven. Er is aangegeven dat de werkzaamheden in combinatie gaan met de bodemsanering.

Op 13 maart 2025 heeft de Omgevingsdienst IJselland laten weten dat de voorgestelde werkzaamheden voldoen aan de eisen uit het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL). Na afronding van de saneringswerkzaamheden dient een evaluatieverslag te worden opgesteld. Het evaluatieverslag dient te voldoen aan de eisen uit artikel 4.1246 uit het BAL. De reactie van de Omgevingsdienst IJsselland is toegevoegd als Bijlage 16 bij deze motivering. Zodra aanvullende informatie over de voortgang van de sanering en het evaluatieverslag beschikbaar is, wordt deze gedeeld met het bevoegd gezag.

7.4 Cultuurhistorische waarden

7.4.1 Algemeen

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met cultureel erfgoed.

De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de Omgevingswet wordt cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving als volgt afgebakend: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet'. Onder 'ander cultureel erfgoed' gaat het zowel om roerend erfgoed ('cultuurgoederen') als om immaterieel cultureel erfgoed voor zover dat aan een specifieke plek gebonden is.

De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze regels gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten
  • verplaatsing van beschermde monumenten
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen

7.4.2 Toetsing

Ten behoeve van de voorliggende planontwikkeling is het cultureel erfgoed geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het beschermen van en het voorkomen van aantasting van cultureel erfgoed.

In 2003 is het landgoed De Bannink geschonken aan de Stichting Sandberg van Leuvenum, met als doel het behoud van het landgoed met agrarische bestemming en cultuurhistorische waarden. Na enig verval in de laatste decennia is recent gestaag gewerkt aan de restauratie van het landhuis en het koetshuis.

7.4.2.1 Rodijksweg 8

De keuze om de nieuwbouw op Rodijksweg 8 te realiseren, biedt de kans voor het hergebruik van een historisch erf. Hiermee kan recht worden gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het gehele landgoed, dat anders verder in verval dreigt te geraken. Door hergebruik van de locatie kan de storende vervallen situatie op Rodijksweg 8 worden beëindigd. Het cultuurhistorisch waardevolle, maar bouwvallige bakhuisje zal worden gehandhaafd en gerestaureerd.

De cultuurhistorische elementen worden door het realiseren van de woning in ere hersteld. Naast het cultuurhistorische voordeel past de toekomstige woning uitstekend in het eeuwenoude en organisch verspreide nederzettingspatroon.

Bijgaande topografische kaarten geven een beeld van de ruimtelijke ontwikkeling die het erf aan Rodijksweg 8 heeft doorgemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0050.png" Het plangebied door de jaren heen

Samenvattend kan worden gesteld dat de bouw van een nieuwe woning op dit erf recht doet aan de historische situatie en weer een verzorgde situatie oplevert. Deze bouwlocatie past bovendien uitstekend in het hier karakteristieke, verspreide bebouwingspatroon.

7.4.2.2 Rodijksweg 7

Van het agrarische bedrijf/erf wordt de agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Een deel van de agrarische (bij)gebouwen (westelijke en noordelijke opstallen) wordt gesloopt; hierna blijft de agrarische functie van deze strook behouden. Ter plaatse van het vlak/erf voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen, vinden vooralsnog geen sloopwerkzaamheden plaats. De bedoeling is om het erf qua omvang zoveel mogelijk terug te brengen en af te stemmen op de functie Wonen.

De cultuurhistorische elementen worden door het realiseren van de woning in ere hersteld. Door de jaren heen hebben we de bebouwing binnen het plangebied zien verschuiven en toenemen. Rond 1900 lag de bebouwing nog noordelijker en was kleiner in omvang. In 1930 is de bebouwing verschoven naar het huidige plangebied. In 1930 was de bebouwing nog van beperkte omvang. Rond 1960 is het plangebied steeds verder bebouwd. Door de sloop van de opstallen wordt de situatie teruggebracht naar de situatie van rond 1930.

Bijgaande topografische kaarten geven een beeld van de ruimtelijke ontwikkeling die het erf aan de Rodijksweg 7 heeft doorgemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0051.png"

Het plangebied door de jaren heen

Samenvattend kan worden gesteld dat de sloop van agrarische opstallen en het creëren van een woonlocatie recht doet aan de historische situatie rond 1930.

7.4.2.3 Het Dienstgebouw

Aangezien op het landgoed geen geschikt gebouw aanwezig is om de activiteiten van de terreinbeheerder te herhuisvesten, is besloten om een nieuw dienstgebouw te realiseren in de moestuin van het landgoed.

Op basis van de historische kaarten blijkt de moestuin rond 1910 te zijn ingericht. Na 1950 is er bebouwing toegevoegd aan de westelijke zijde van de moestuin. Rond 1975 is deze bebouwing verdwenen. Rond 1988 is de huidige bebouwing ten zuiden van de moestuin gerealiseerd.

Bijgaande topografische kaarten geven een beeld van de ruimtelijke ontwikkeling die het erf ter plaatse van de huidige moestuin heeft doorgemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0052.png"

Het plangebied door de jaren heen

Samenvattend kan worden gesteld dat er in het verleden reeds bebouwing ter plaatse van de van het toekomstige dienstgebouw heeft gestaan. De toekomstige situatie is hierdoor niet helemaal nieuw. De kavel wordt met de realisatie van het dienstgebouw weer teruggebracht naar de situatie van rond 1960.

Bij de vormgeving van het toekomstige dienstgebouw wordt aangesloten bij de cultuurhistorische uitstraling van het landgoed.

7.4.2.4 Het koetshuis

Het streven is om het interieur van het koetshuis te restaureren. De uitstraling van het gebouw zal niet worden gewijzigd. De functiewijziging heeft hierdoor geen effect op het aspect 'Cultuurhistorie'.

7.4.3 Conclusie

Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Het planvoornemen heeft juist een positief effect op de cultuurhistorische waarde.

7.5 Ecologie

7.5.1 Inleiding

Ter bescherming van de natuur zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) diverse regels opgenomen. De regels komen grotendeels overeen met de regels uit de eerdere Wet natuurbescherming. Dit is een gevolg van de invoering van de Aanvullingswet natuur, die de bestaande natuurwetgeving overhevelde naar het Bkl, deel van de Omgevingswet.

Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

7.5.2 Soortenbescherming

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.

De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit: 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:

  • Óf er soorten aanwezig zijn;
  • En indien aanwezig, welke soorten dat zijn.

Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.

Toetsing

De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. Deze definitie zorgt ervoor dat voor het uitvoeren van een activiteit gecontroleerd moet worden of en welke soorten dieren en planten aanwezig zijn. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit:

'Activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'.

Omdat er afgeweken wordt van de agrarische functie en bestaande gebouwen worden gesloopt dient er een Quickscan Flora & fauna te worden uitgevoerd. Daarmee wordt helder of er, en zo ja welke, beschermde soorten op het terrein aanwezig zijn of het terrein gebruiken. Afhankelijk van de effecten van het plan op de flora en fauna kan het nodig zijn dat compenserende maatregelen worden genomen of dat het plan moet worden aangepast.

7.5.2.1 Onderzoek

Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn voor de locatie aan de Rodijksweg 7, 8 en 9 reeds ecologische onderzoeken uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming en goede ruimtelijke ordening. De Omgevingswet en de onderstaande resultaten geven geen aanleiding om de onderzoeken opnieuw uit te laten voeren. Doordat voor de locaties waar nodig is reeds een ontheffingen verleend en zijn de resultaten van de eerder uitgevoerde onderzoeken ons inziens onveranderd van toepassing. In het kader van Omgevingswet zijn geen nadelige ecologische consequenties te verwachten.

7.5.2.1.1 Rodijksweg 9

Om de aanwezigheid van mogelijke beschermede planten- en diersoorten aan te tonen is door Laneco Landschaps & Ecologisch Advies een Quickscan flora en fauna (Rapportnr. 164.21.03; d.d. 20 juli 2023; Bijlage 17) uitgevoerd. De resultaten voor de Rodijksweg 9 zijn hieronder opgenomen.

De aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) de egel en kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) in de kapschuur en vegetatie is aannemelijk. De beoogde ingrepen, waaronder het slopen van de kapschuur, tasten deze aan.

In het kader van de Omgevingswet dient daarvoor te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast. Dit kan niet worden uitgesloten zonder nader veldonderzoek voor de volgende in de vorige paragraaf genoemde soorten (zie tabel 1 in bijlage 3).

Op basis van de resultaten zijn de volgende aanvullende onderzoeken of ontheffingen nodig aan de Rodijksweg 9.

Egel en kleine marterachtigen, verblijfplaatsen (Omgevingswet):

  • Ontheffingsaanvraag/vergunningsaanvraag bij de provincie Overijsel voor het aantasten van (aannemelijke) verblijfplaatsen.

Conclusie

Naar aanleiding van het bovenstaande is voor de Rodijksweg 9 reeds een ontheffingstraject in gang gezet. De ontheffing voor de Rodijksweg 9 is inmiddels verleend. Voor de wijziging van het omgevingsplan zijn hiermee alle benodigde en mogelijke vervolgstappen in gang gezet.

7.5.2.1.2 Rodijksweg 7
  • Quickscan Flora & Fauna

Omdat niet is uit te sluiten of ter plaatsevan de Rodijksweg beschermde dier- en plantensoorten aanwezig zijn, is door Laneco Landschaps & Ecologisch Advies een Quickscan flora en fauna (Rapportnr. 164.21.03; d.d. 20 juli 2023; Bijlage 17) uitgevoerd. De resultaten voor de Rodijksweg 7 zijn hieronder opgenomen.

De potentiële aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) de egel, gebouwbewonende vleermuizen en kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) in en rond de gebouwen is niet uitgesloten. Winterverblijfplaatsen van de poelkikker, kamsalamander en de ringslang in de hopen in het noordwestelijke deel van dit deelgebied zijn niet uitgesloten. Verder zijn nestplaatsen van de huismus in gebouwen niet uitgesloten. Nestplaatsen van de boerenzwaluw en sporen van de kerkuil en steenuil zijn vastgesteld. Het slopen van gebouwen en verwijderen van hopen tast mogelijk de bovengenoemde verblijf-, nest- en rustplaatsen aan.

De overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde plant- en diersoorten zijn in het plangebied uitgesloten. Ook zijn verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van andere beschermde soorten uitgesloten.

Op basis van de resultaten zijn de volgende aanvullende onderzoeken of ontheffingen nodig aan de Rodijksweg 7.

Egel en kleine marterachtigen; verblijfplaatsen (Omgevingswet):

  • Ontheffingsaanvraag/vergunningsaanvraag bij de provincie Overijsel voor het aantasten van (aannemelijke) verblijfplaatsen.

Gebouwbewonende vleermuissoorten; zomer-, kraam- en paarverblijfplaatsen (Omgevingswet en bijlage IV Habitatrichtlijn):

  • Het onderzoek conform het Vleermuisprotocol (Netwerk Groene Bureaus, 2021) bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode juni tot half juli en twee onderzoeksrondes in de periode half augustus tot eind september. Onderzoeken gedurende beide periodes dienen plaats te vinden om een volledig beeld te krijgen van de functie van de gebouwen voor vleermuizen.

Poelkikker, kamsalamander en ringslang; winterverblijfplaatsen (Omgevingswet en/of habitatrichtlijn):

  • Vervolg (in samenspraak met opdrachtgever en provincie), of
  • Onderzoek conform het onderzoeksprotocol van het Netwerk Groene Bureaus (Netwerk Groene Bureaus, 2017) bestaat uit twee onderzoeksrondes in de periode mei tot en met september (poelkikker), een onderzoekronde onafhankelijk van de periode (kamsalamander) en vier onderzoeksrondes in de periode april tot en met september (ringslang).

Huismus; nesten (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Onderzoek vindt plaats door in de periode vanaf april tot half mei tweemaal onderzoek te doen conform het Kennisdocument van de huismus (BIJ12, 2017a).

Boerenzwaluw; nesten (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Eenmalige nestcontrole in het broedseizoen. Indien het nest actief is, moet bij de provincie Overijssel een ontheffing-/vergunningsaanvraag voor het aantasten van het nest worden aangevraagd.

Kerkuil; rust- en nestplaatsen (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Onderzoek conform het Kennisdocument van de kerkuil (BIJ12, 2017b) vindt plaats tijdens drie gerichte veldbezoeken in de periode van begin februari tot en met half oktober.

Steenuil; rust- en nestplaatsen (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Onderzoek conform het Kennisdocument van de steenuil (BIJ12, 2017c) bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode 1 februari tot en met 30 april. Omdat sporen van de steenuil al zijn aangetoond, is aparte onderzoeksronde voor het zoeken naar sporen niet noodzakelijk.

 

  • Nader ecologisch onderzoek

Op basis van de bovenstaande Quickscan Flora & Fauna is door Laneco een nader ecologisch onderzoek naar de Huismus, boerenzwaluw, steenuil, kerkuil, poelkikker, kamsalamander, ringslang en vleermuizen (rapportnr. 164.21.03; d.d. 20 juli 2023; Bijlage 19) uitgevoerd. De resultaten op basis van de specifieke soorten hieronder weergegeven

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het gerichte onderzoek naar gebouwbewonende vleermuissoorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis en franjestaart waargenomen. Kraam- en paarverblijfplaatsen zijn binnen het plangebied niet aangetroffen. In schuur 1 (onderstaande afbeelding) is in juni en augustus een verblijfplaats van een gewone grootoorvleermuis waargenomen. Het

slopen van deze schuur zal negatieve gevolgen hebben op de verblijfplaats van deze soort. Wanneer (sloop)werkzaamheden aan de schuur zullen plaatsvinden is een ontheffing vanuit de Wet natuurbescherming nodig. In de overige schuren zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, de sloop van deze schuren zal geen negatief effect hebben op beschermde onderdelen van het leefgebied van vleermuizen.

Binnen het plangebied zijn geen essentiële vliegroutes van vleermuizen waargenomen. Ook is er geen essentieel foerageergebied aanwezig binnen het plangebied. Binnen het plangebied zijn enkel kleine aantallen foeragerende vleermuizen waargenomen. In de directe omgeving is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van bos, landbouwpercelen, erven en de Stonninkskolk.

Poelkikker, kamsalamander en ringslang

Tijdens het onderzoek naar poelkikker, kamsalamander en ringslang zijn geen waarnemingen gedaan van deze soorten. De aanwezigheid van deze soorten in het Stonninkskolk is uitgesloten. In de ruime omgeving van het plangebied zijn geen andere (potentieel) geschikte leefgebieden voor deze soorten aanwezig. Omdat de aanwezigheid van de poelkikker, kamsalamander en ringslang in de Stonninkskolk is uitgesloten kan de aanwezigheid van winterverblijfplaatsen van deze soorten binnen het plangebied ook worden uitgesloten.

Huismus

Gedurende het onderzoek naar huismus zijn een klein aantal huismussen binnen het plangebied waargenomen. Binnen het plangebied zijn echter geen nestplaatsen vastgesteld. Het slopen van de schuren zal door de afwezigheid van nesten geen invloed hebben op nestplaatsen van huismus. Ook essentieel groen en essentiële stofbaden voor de huismus zijn binnen het plangebied niet aanwezig.

Boerenzwaluw

Binnen het plangebied zijn geen actieve nesten van boerenzwaluw waargenomen. De sloop van de bebouwing en het verwijderen van de oude nesten zal geen negatieve effecten hebben op boerenzwaluw.

Kerkuil

In schuur 5 binnen het plangebied aan de Rodijksweg 7 is een rustplaats van kerkuil vastgesteld. Met het slopen van deze schuur zal de rustplaats van de kerkuil verdwijnen. Rustplaatsen van kerkuil zijn beschermd in de Wet natuurbescherming. Als de schuur gesloopt wordt is een ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist.

Steenuil

Tijdens het onderzoek is een nestplaats van steenuil in de nestkast vastgesteld. Ook is eenmalig een rustende steenuil in schuur 1 waargenomen. Tijdens de onderzoeken zijn geen sporen van steenuil zoals braakballen in deze schuur aangetroffen. Omdat er slechts eenmalig een waarneming van steenuil in de schuur is geweest en er geen sporen zijn aangetroffen betreft dit geen essentiële rustplaats voor deze steenuil. Het slopen van de schuren zal geen negatief effect hebben op essentiële onderdelen van het leefgebied van de steenuil.

Consequenties

Voor de beoogde ingrepen aan de Rodijksweg 7 is voor het slopen van schuur 1 (zie onderstaande afbeelding) een ontheffing nodig voor het aantasten van een verblijfplaats van een gewone grootoorvleermuis (gezien de landelijke verspreiding gaat het om een gewone grootoorvleermuis). Indien schuur 5 gesloopt wordt is een ontheffing nodig voor het verwijderen van een rustplaats van kerkuil. Voor de andere onderzochte soorten zijn geen consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0053.png"

Het plangebied aan de Rodijksweg 7 te Deventer met de gebouwen (witte nummers)

Conclusie

Voor de beoogde ingrepen aan de Rodijksweg 7 is voor het slopen van schuur 1 een ontheffing nodig voor het aantasten van een verblijfplaats van een gewone grootoorvleermuis (gezien de landelijke verspreiding gaat het om een gewone grootoorvleermuis). Indien schuur 5 gesloopt wordt is een ontheffing nodig voor het verwijderen van een rustplaats van kerkuil. Voor de andere onderzochte soorten zijn geen consequenties in het kader van omgevingswet te verwachten.

Er is inmiddels een ontheffing verleend voor de Rodijksweg 7. Voor de wijziging van het omgevingsplan zijn hiermee alle benodigde en mogelijke vervolgstappen afgerond.

7.5.2.1.3 Rodijksweg 8
  • Quickscan Flora & Fauna

Om de functiewijziging en de realisatie van de woning mogelijk te maken, moet aangetoond worden dat het plan geen negatief effect heeft op beschermde soorten. Hierom is door Laneco Landschaps & Ecologisch Advies een Quickscan flora en fauna (Rapportnr. 164.21.03; d.d. 20 juli 2023; Bijlage 17) uitgevoerd. De resultaten voor de Rodijksweg 8 zijn hieronder opgenomen.

De potentiële aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) de steenmarter en territoria (essentiële rust- en nestplaatsen) van de steenuil zijn niet uitgesloten. Een nestplaats van de boerenzwaluw is vastgesteld. Het slopen van de gebouwen tast mogelijk de bovengenoemde verblijf-, nest- en rustplaatsen aan.

De overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde plant- en diersoorten zijn in het plangebied uitgesloten. Ook zijn verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van andere beschermde soorten uitgesloten.

Op basis van de resultaten zijn de volgende aanvullende onderzoeken nodig aan de Rodijksweg 8. Boerenzwaluw, nesten (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Eenmalige nestcontrole. Indien het nest actief is, ontheffings-/vergunningsaanvraag aanvraag bij provincie Overijssel voor het aantasten van het nest.

Steenuil; rust- en nestplaatsen (Omgevingswet en Vogelrichtlijn):

  • Onderzoek conform het Kennisdocument van de steenuil (BIJ12, 2017c) bestaat uit drie onderzoeksrondes in de periode 1 februari tot en met 30 april. Omdat een nadere inspectie van het ingestort woonhuis niet mogelijk is, is een vierde onderzoeksronde voor het zoeken naar sporen niet noodzakelijk.

Steenmarter; verblijfplaatsen (Omgevingswet):

  • Nader onderzoek door middel van cameravallen.

Conclusie

Naar aanleiding van de bovenstaande ecologische quickscan aan de Rodijksweg 8 is onderstaand nader ecologisch onderzoek uitgevoerd.

  • Nader ecologisch onderzoek

Uit een door Laneco uitgevoerde quick scan flora en fauna (Bijlage 17) is geconcludeerd dat de aanwezigheid van onder de Omgevingswet beschermde verblijfplaatsen of andere essentiële onderdelen van het leefgebied van beschermde soorten als boerenzwaluw, steenmarter en steenuil niet kan worden uitgesloten. In opdracht van Buro Boot heeft Laneco in 2022 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapportnr. 164.21.03; Bijlage 18) naar de aanwezigheid van deze soorten. Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies voor de verschillende soorten worden getrokken.

Boerenzwaluw

Binnen het plangebied zijn geen actieve nesten van boerenzwaluw waargenomen. De sloop van de bebouwing en het verwijderen van de oude nesten zal geen negatieve effecten hebben op boerenzwaluw.

Steenmarter

Door het instorten van de bebouwing is de bebouwing niet meer geschikt als verblijfplaats voor steenmarter. Aan de Rodijksweg 8 is geen onderzoek naar steenmarter uitgevoerd omdat de bebouwing binnen het plangebied verwijderd is en daardoor niet meer geschikt is als verblijfplaats voor steenmarter.

Steenuil

Tijdens het onderzoek naar steenuil zijn geen waarnemingen van steenuil binnen het plangebied aan de Rodijksweg 8 gedaan. De werkzaamheden zullen geen effecten hebben op steenuil.

Conclusie

Voor de beoogde ingrepen in het plangebied aan de Rodijksweg 8 zijn door de bovenstaande resultaten geen consequenties in het kader van de Omgevingswet te verwachten. Wel dienen de voorwaarden ten aanzien van het broedseizoen en de zorgplicht altijd in acht genomen te worden, om onder andere de verstoring van mogelijke actieve nesten te voorkomen.

7.5.2.2 Ontheffingsaanvraag

Op 15 mei 2023 is de aanvraag voor een ontheffing Wet natuurbescherming - soortenbescherming ontvangen voor Rodijksweg 7 en 8, Banninkslaan 9 Deventer. De aanvraag is geregistreerd onder het zaaknummer 2023-014979. De beschikking van de ontheffing voor de locaties Rodijksweg 7 en 8 en de Banninkslaan 9 is toegevoegd als Bijlage 20 aan deze motivering.

7.5.2.3 Conclusie soortenbescherming

Wanneer wordt voldaan de bovengenoemde adviezen in relatie tot de algemene zorgplicht en het ecologisch protocol op basis van de ontheffing, vormt het aspect 'Soortenbescherming' geen belemmering voor het planvoornemen.

7.5.3 Gebiedsbescherming

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van beschermde natuurgebieden. (paragraaf 5.1.2 Bkl). Nederland kent een groot aantal beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen beschermd zijn door Europese aanwijzingen of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land.

7.5.3.1 Natura2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze gebieden worden flora, fauna en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden worden aangewezen onder twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Nederland kent een netwerk van 162 Natura 2000-gebieden.

Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen zowel direct als indirect van aard zijn. Directe effecten zijn bijvoorbeeld verstoringen door licht, geluid of trillingen. Een belangrijk negatief indirect effect op Natura 2000-gebieden is een verhoogde stikstofdepositie. Een activiteit die niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, wordt een 'Natura 2000-activiteit' genoemd binnen de definitie van de Omgevingswet. Een Natura 2000-activiteit dient te voldoen aan rijksregels zoals de specifieke zorgplicht (artikel 11.6, Besluit activiteiten leefomgeving). Daarnaast dient het bevoegd gezag geïnformeerd te worden bij een eventueel ongewoon voorval (artikel 11.13, Besluit activiteiten leefomgeving).

Toetsing ligging t.o.v. Natura 2000

  • Het dienstgebouw aan de Rodijksweg 9

Voor het dienstgebouw geldt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Rijntakken, op circa 5.000 meter afstand van de planlocatie ligt.

  • De Rodijksweg 7

Voor de planlocatie aan de Rodijksweg 7 geldt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Rijntakken, op circa 4.700 meter afstand van de planlocatie ligt.

  • Rodijksweg 8

Voor de planlocatie aan de Rodijksweg 8 geldt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Rijntakken, op circa 5.610 meter afstand van de planlocatie ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0054.png"

Globale ligging van Landgoed De Bannink ten opzichte van de nabijgelegen Natura2000-gebieden

Door de voorgenomen ingrepen gaat geen Natura 2000-gebied verloren. Negatieve effecten op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied door externe invloeden van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, zijn gezien de afstand en tussenliggende elementen (de stad Deventer) en de beperkte omvang van de werkzaamheden op voorhand uitgesloten.

Tijdens de aanlegfase, bij het realiseren van nieuwbouw, kunnen hogere stikstofemissies in vergelijking met de huidige situatie ontstaan. Om significante effecten op omliggende Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfases door de verschillende onderdelen te bepalen, zijn enkele stikstofberekeningen (AERIUS) noodzakelijk. Het aspect stikstof is nader toegelicht in 7.5.3.3 en de stikstofberekeningen zijn als Bijlage 21, Bijlage 22 en Bijlage 23 toegevoegd aan deze motivering.

7.5.3.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk heeft als doel om natuurgebieden beter te verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat over het algemeen uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

In beginsel zijn de provincies verantwoordelijk voor de instandhouding en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. Instructieregels met betrekking tot de bescherming van Natuurnetwerk Nederland zijn dan ook opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie.

Toetsing ligging t.o.v. Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt op korte afstand van NNN-gebied. De locatie van het dienstgebouw grenst aan een stuk natuur dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied maakt echter geen onderdeel uit van NNN-gebied. Doordat de verschillende onderdelen van het plan niet gelegen zijn in NNN-gebied, zal er door de geplande werkzaamheden geen oppervlakte van NNN-gebied verloren gaan.

Vanuit het NNN zijn er geen externe effecten te verwachten. Gezien de lokale aard en beperkte omvang van de ingreep, evenals de huidige situatie, zijn negatieve effecten op NNN-gebieden niet te verwachten. Een nadere toetsing is aangezien enkel sprake is van Natuurnetwerk Nederland dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0055.png"

Globale ligging van de planonderdelen (rode contouren) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (groen vlak)

7.5.3.3 Stikstof

Voor drie planonderdelen is het noodzakelijk om de stikstofdepositie voor de realisatie- en gebruiksfase te bepalen. Dit zijn het dienstgebouw, de locatie aan de Rodijksweg 7 en de locatie aan de Rodijksweg 8. Voor het koesthuis geldt dat er enkele sprake is van een functiewijziging met interne verbouwen tot gevolg.

7.5.3.3.1 Dienstgebouw - Rodijksweg 9

Voor de realisatie van het dienstgebouw aan de Rodijksweg 9 is door Kubiek een stikstofdepositieberekening (projectnr. K23049; d.d. 2 oktober 2024; Bijlage 21) uitgevoerd. In de nieuwe situatie wordt er een nieuw dienstgebouw gerealiseerd. Er zijn voor deze locatie twee fases te onderscheiden. Dit zijn gebruiksfase en de realisatiefase.

Gebruiksfase

Gezien de opslagfunctie van het dienstgebouw zal een deel niet verwarmd worden. Daarnaast zal het verwarmde deel gasloos worden verwarmd. Hierdoor heeft het gebouw op zichzelf een stikstofemissie gelijk aan nul.

Wel vindt er stikstofemissie plaats door de verkeersgeneratie van het dienstgebouw. Voor de activiteiten met als standplaats het dienstgebouw is uitgegaan van een dagelijkse verkeersgeneratie van 10 ritten licht verkeer en 10 ritten middelzwaar verkeer. Het verkeer is dubbel ingevoerd, gezien het heen én weer gaat. De bronlijn loopt vanaf de planlocatie in noordelijke richting tot aan de kruising met de N344.

Naast de verkeersgeneratie is in de berekening de ‘koude start’ van voertuigen opgenomen. Voertuigen met een koude start stoten meer emissie uit dan met een warme motor.

Realisatiefase

Om het plan te kunnen realiseren zijn er bouwwerkzaamheden nodig. Hoewel wordt getracht om zo efficiënt en duurzaam mogelijk te bouwen, is het niet mogelijk om een volledig stikstofemissieloze realisatiefase te bewerkstelligen. Er wordt gebruik gemaakt van machines, maar er is ook een verkeersaantrekkende werking door bouwverkeer.

Resultaten

Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

7.5.3.3.2 Rodijksweg 7

Voor de realisatie van de nieuwe garage/ berging aan de Rodijksweg 7 is door Kubiek een stikstofdepositieberekening (projectnr. K23049; d.d. 2 oktober 2024; Bijlage 22) uitgevoerd. In de nieuwe situatie wordt er nieuwe garage/berging gerealiseerd. Er zijn voor deze locatie twee fases te onderscheiden. Dit zijn gebruiksfase en de realisatiefase.

Gebruiksfase

De functie van deze garage/berging sluit aan bij de reeds aanwezige wooneenheden. De berging/garage zal niet verwarmd worden. Hierdoor heeft het gebouw op zichzelf een stikstofemissie gelijk aan nul. Het reeds aanwezige hoofdgebouw is voor de volledigheid meegenomen in de berekening. Hierbij is uitgegaan van een jaarlijkse stikstofemissie van 3,59 kg NOx (conform CBS/ER).

Tevens vindt er stikstofemissie plaats door de verkeersgeneratie van de wooneenheden. Hiervoor aansluiting gevonden bij de kengetallen behorende bij “dure huurappartementen” conform CROW publicatie 381. De maximale verkeersgeneratie voor één woning betreft 6,4 mvt/etmaal. Voor de drie wooneenheden komt dit uit op 19,2 mvt/etmaal, gebaseerd op een planlocatie in het buitengebied van ‘sterk stedelijk gebied’ (conform CBS). De bronlijn loopt vanaf de planlocatie in oostelijke richting via de Rodijksweg tot aan de eerste kruising. Hier wordt de weg in noordelijke richting vervolgd tot de kruising met de N344. Naast de verkeersgeneratie is in de berekening de ‘koude start’ van voertuigen opgenomen. Voertuigen met een koude start stoten meer emissie uit dan met een warme motor.

Realisatiefase

Om het plan te kunnen realiseren zijn er bouwwerkzaamheden nodig. Hoewel wordt getracht om zo efficiënt en duurzaam mogelijk te bouwen, is het niet mogelijk om een volledig stikstofemissieloze realisatiefase te bewerkstelligen. Er wordt gebruik gemaakt van machines, maar er is ook een verkeersaantrekkende werking door bouwverkeer.

Resultaten

Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

7.5.3.3.3 Rodijksweg 8

Voor de realisatie van de vrijstaande woning aan de Rodijksweg 8 is door Kubiek een stikstofdepositieberekening (projectnr. K23049; d.d. 2 oktober 2024; Bijlage 23) uitgevoerd. In de nieuwe situatie wordt er nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Er zijn voor deze locatie twee fases te onderscheiden. Dit zijn gebruiksfase en de realisatiefase.

Gebruiksfase

De nieuwe woning zal duurzaam worden opgeleverd, waarbij geen sprake is van een gasgestookte verwarmingsinstallatie. Hierdoor heeft de woning een stikstofemissie gelijk aan nul. Wel vindt er stikstofemissie plaats door de verkeersgeneratie van de wooneenheden. Naast de verkeersgeneratie is in de berekening de ‘koude start’ van voertuigen opgenomen. Voertuigen met een koude start stoten meer emissie uit dan met een warme motor.

Realisatiefase

Om het plan te kunnen realiseren zijn er bouwwerkzaamheden nodig. Hoewel wordt getracht om zo efficiënt en duurzaam mogelijk te bouwen, is het niet mogelijk om een volledig stikstofemissieloze realisatiefase te bewerkstelligen. Er wordt gebruik gemaakt van machines, maar er is ook een verkeersaantrekkende werking door bouwverkeer.

Resultaten

Uit de berekeningen blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen strijdigheden ontstaan met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied. Er vindt geen stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

7.5.3.3.4 Conclusie Stikstof

Op basis van het voorgaande kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. De resultaten geven geen aanleiding om de berekeningen opnieuw uit te voeren met de meest recente versie van de AERIUS-calculator. Het planvoornemen is hierdoor niet vergunningsplichtig voor de ‘Omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit’ in het kader van de Omgevingswet.

7.5.3.4 Houtopstanden

Houtopstanden worden op basis van nationaal beleid beschermd door in het Bal opgenomen rijksregels. In het Omgevingsplan wordt door de gemeenteraad een bebouwingscontour houtkap vastgesteld. Hierbinnen gelden de regels voor het vellen van houtopstanden niet die in het Bal staan. Deze regels worden gesteld met het oog op natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland, of het beschermen van landschappelijke waarden. Voorheen waren deze regels gesteld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. De kern van het beschermingsregime uit het Bal wordt gevormd door een meldingsplicht voor degene die voornemens is om buiten de bebouwingscontour een houtopstand te vellen, en een verplichting om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan op dezelfde grond te herbeplanten. Daarbij geldt als kwaliteitseis dat de herbeplanting geschiedt op 'bosbouwkundig verantwoorde wijze'. De provincie kan daar bij omgevingsverordening maatwerkregels of maatwerkvoorschriften over vaststellen (zie Stb. 2021, nr. 22, p. 157 en 158).

Toetsing

Voor de realisatie van de verschillende planonderdelen hoeven geen houtopstanden worden verwijderd. Wel zullen de locaties landschappelijk worden ingepast. Bij de landschappelijke inpassing wordt aangesloten op de bestaande landschappelijk waarden op het landgoed. Met name de kavelgrenzen worden ingeplant met inheems sortiment en een streekeigen karakteristiek.

Conclusie

Er worden geen houtopstanden aangetast met de realisatie van het planvoornemen.

7.5.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Ecologie' voor de uitvoerbaarheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Hiermee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.6 Geluid

7.6.1 Algemeen

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vervallen. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat'). De bruidsschat en voorliggend wijzigingsbesluit vormen (na vaststelling) samen de regels van het Omgevingsplan. Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het Omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten te beoordelen.

7.6.2 Toetsing

Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl).

Beoordeling of sprake is van een geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige ruimte

  • Rodijksweg 8: Voor het plan aan de Rodijksweg 8 geldt dat er sprake is van de realisatie van een woonfunctie. Om de realisatie mogelijk te kunnen maken dient de bestaande agrarische functie te worden gewijzigd. Er zal een nieuw woonhuis worden gerealiseerd. In dit geval is er dus sprake van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen en ruimtes.
  • Rodijksweg 7: Voor het plan aan de Rodijksweg 7 geldt dat er sprake is van een functie wijziging van een agrarische functie naar een woonfunctie. De agrarische bedrijfswoningen zullen in toekomst dienst doen als burgerwoningen. Er is hierdoor reeds sprake van bestaande geluidgevoelige ruimten in een geluidgevoelig gebouw. Met het planvoornemen worden geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen of ruimten gerealiseerd.
  • Het Dienstgebouw aan de Rodijksweg 9: Voor het plan aan de Rodijksweg 9 geldt dat er sprake is van de realisatie van een dienstgebouw, met een vergaderruimte, kantoorruimte, sanitaire ruimte, stalling en een werkplaats. Er is hierbij geen sprake van een geluidgevoelig gebouw net geluidgevoelige ruimten.
  • Het Koetshuis: Voor het plan aan de Banninkslaan 1 geldt dat reeds sprake is van een woonfunctie. Er is hierdoor reeds sprake van bestaande geluidgevoelige ruimten in een geluidgevoelig gebouw. Met het plan is er sprake van een functiewijziging, waarbij sprake is van een verruiming van de functies. Er worden kleinschalige functies toegevoegd die zich in algemene zin lenen voor functiemenging met Wonen, en die geen milieueffecten met zich meebrengen. Dit zal leiden naar een functiemenging van wonen met maatschappelijke elementen (evenementen/activiteitenruimte). Een groot deel van het koetshuis kent echter een bedrijfsmatig gebruik ten behoeve van stalling, opslag materialen, gereedschap en machines en klein onderhoud. Er is hierbij geen sprake van de realisatie van geluidgevoelige ruimten.

Op basis van het bovenstaande is enkel ter plaatse van de Rodijksweg 8 sprake van nieuwe geluidgevoelige ruimten in een geluidgevoelig gebouw.

Beoordeling of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied: (spoor)weg of industrie

Voor de locatie aan de Rodijksweg 7, 9 en de Banninkslaan 1 is reeds sprake van geluidgevoelige functies. Deze locaties zijn daarom niet beoordeeld op de ligging in een geluidsaandachtsgebied van spoorwegen, wegen of industrie. Geluid vormt op deze locaties geen belemmering.

De locatie aan de Rodijksweg 8 is gelegen in het geluidsaandachtsgebied van het spoortraject Deventer-Colmschate-Holten, de provinciale weg de Holterweg (N344) en de Spitdijk. Op de Holterweg geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Op de Spitdijk geldt een maximumsnelheid van 60 km/u.

Naast de beide wegen ligt de planlocatie niet in het geluidaandachtsgebied van snelwegen of industrie, zoals nader onderbouwd in de paragraaf '7.13 Omgevingsveiligheid'. Het aspect ‘industrielawaai’ vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Een samenvatting van het onderzoek en de resultaten is hieronder weergegeven.

7.6.3 Akoestisch onderzoek
7.6.3.1 Rodijksweg 8 - Akoestisch onderzoek gevelwering

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een woning op de locatie Rodijksweg 8 te Deventer. Door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V is een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting (Rapportnummer M219029.027/JME; d.d. 24 september 2025; Bijlage 24) uitgevoerd. In dit rapport is de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) berekend ten gevolge van het omliggende (spoor)wegennet en getoetst aan de normstelling uit het Omgevingsplan. Tevens is bepaald wat de gezamenlijke geluidbelasting ter hoogte van het nieuwbouwproject is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn.

De berekeningen van de gevelbelasting zijn uitgevoerd met behulp van de rekenmethode volgens de Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet. Hiertoe is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Geomilieu van DGMR. De geluidwering van de gevel van het te realiseren geluidgevoelige gebouw is niet berekend. Deze zal, indien nodig, deel uitmaken van een vervolgonderzoek.

Resultaten provinciale wegen

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N344 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan.

Resultaten gemeentelijke wegen

Uit de toets blijkt dat ter hoogte van het geluidgevoelige object wordt voldaan aan de standaardwaarden. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gemeentewegen overschrijdt de standaardwaarde van 53 dB op geen enkele gevel van het gebouw. Er hoeven daarom geen maatregelen getroffen te worden.

Resultaten railverkeer

Ter hoogte van het geluidgevoelige object wordt niet overal voldaan aan de standaardwaarden. Voor de spoorlijn Deventer - Almelo geldt dat de standaardwaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De grenswaarde wordt niet overschreden.

Maatregelen om het geluid te laten dalen tot de standaardwaarde stuiten op bezwaren van diversen aard en worden daarmee niet doeltreffend geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0056.png"

Resultaten op gevels t.g.v. spoortraject Deventer-Almelo

Resultaten cumulatie

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is navolgend het gecumuleerde bepaald.

Het gecumuleerd geluid bedraagt tussen de 42 dB en 54 dB. Dit kan geclassificeerd worden als ‘redelijk’ tot ‘goed’ en wordt daarmee aanvaardbaar geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0057.png"

Resultaten gecumuleerd geluid

Karakteristieke geluidwering van de gevel

De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA; K), volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving het gezamenlijk geluid minus 33 dB met een minimum van 20 dB, bedraagt in de onderzochte situatie 27 dB.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels te worden uitgevoerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Conclusie

Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB, en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, gewaarborgd. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen moet nog een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels worden uitgevoerd. Aangezien sprake is van nieuwbouw waarbij de nieuwste geluidwerende materialen worden toegepast, worden geen belemmeringen verwacht. Het aspect 'Geluid' vormt daarmee geen belemmering voor de wijziging van het omgevingsplan.

7.6.4 Advies Omgevingsdienst IJsselland

De Omgevingsdienst IJsselland heeft het akoestisch rapport met betrekking tot het weg- en spoorweglawaai in relatie tot de realisatie van een woning aan de Rodijksweg 8 te Deventer inhoudelijk beoordeeld. Het akoestisch onderzoek (weg- en spoorweglawaai) is uitgevoerd op basis van de beoordeling conform de Omgevingsregeling (bijlagen IVe en IVf) en voldoet aan de geldende regels. Het rapport is technisch inhoudelijk akkoord bevonden.

De Omgevingsdienst heeft een aantal aandachtspunten en adviezen aan de gemeente Deventer meegegeven.

De geluidbelasting vanwege het spoortraject Deventer-Almelo bedraagt op de nieuw te realiseren woning ten hoogste 60 dB Lden. Daarmee wordt de standaardwaarde van 55 dB Lden uit het Bkl overschreden, maar de grenswaarde van 65 dB Lden uit het Bkl wordt niet overschreden.

Het advies luidt dat de gemeente Deventer een geluidwaarde tussen de standaardwaarde (55 dB) en de grenswaarde (65 dB) kan toestaan, indien de gemeente, na een bestuurlijke afweging van de maatregelen en eisen voor geluidreductie, oordeelt dat deze niet doelmatig of doeltreffend zijn.

In het akoestisch rapport is een beschouwing opgenomen over de onderbouwing van mogelijke maatregelen voor geluidreductie (bron- en overdrachtsmaatregelen). Als de gemeente Deventer overweegt om het plan goed te keuren zonder aanvullende maatregelen voor geluidreductie (na bestuurlijke afweging), dan moet de gezamenlijke geluidbelasting op de gevel (de optelsom van geluid van verschillende bronnen) van de te realiseren woning worden vastgesteld in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

In het akoestisch rapport is de berekende gezamenlijke geluidbelasting voor dit plan opgenomen in tabel 8. Bij de bouwactiviteit moet de aanvrager via een akoestisch onderzoek aantonen dat het binnenniveau van 33 dB in de woning wordt behaald en dat wordt voldaan aan de eisen voor gevelwering van het Besluit bouwwerken leefomgeving, uitgaande van het gezamenlijke geluid zoals weergegeven in tabel 8 van het rapport.

7.6.5 Conclusie

Om de gevelwering te bepalen dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd. Bij gebruik van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Voor de ruimtelijke procedure is geen aanvullende inspanning nodig. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen is aangetoond. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.7 Geur

7.7.1 Wettelijk kader

Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden, echter ook geurveroorzakende activiteiten (bedrijven) hebben een plek in de leefomgeving nodig. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').

In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.

In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. De gemeenten moet in het Omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:

  • Bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
  • Bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.

In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw 'aanvaardbaar' moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen Omgevingsplannen eigen geurregels te formuleren. Daarbij dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.

In het Bkl is opgenomen welke geurgevoelige gebouwen, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen, altijd geurgevoelig zijn. Een gemeentelijk omgevingsplan kan andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aanwijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder een geurgevoelig gebouw wordt onder de Omgevingswet ook verstaan een gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning mag worden gerealiseerd.

7.7.2 Toetsing Geur

Bij voorliggend plan is voor twee locaties sprake van het mogelijk maken van geurgevoelige functies in de vorm van burgerwoningen. Voor de locatie aan de Rodijksweg 7 was voorheen sprake van een agrarische bedrijfswoning. Voor agrarische bedrijfswoningen gelden soepelere geurnormen, doordat het bedrijf zelf een geurproducerende werking heeft. Voor de locatie aan de Rodijksweg 8 geldt dat er sprake is van het realiseren van een nieuw geurgevoelig object in de vorm van een burgerwoning.

Uitgangspunt van de beoordeling is dat de nieuw te bouwen woning onderdeel uitmaakt van het buitengebied, en dus gelegen is buiten de bebouwingscontour voor geur, zoals omschreven in het Bkl. Met voorliggend plan worden hierdoor géén nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.

7.7.2.1 Onderzoek naar de aanwezige geurbelasting

Voor de twee plangebied is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een onderzoek naar luchtkwaliteit en geur (rapportnr. M222606.001.004; d.d. 8 oktober 2024; Bijlage 25) uitgevoerd.

7.7.2.1.1 Geurbelasting Rodijksweg 8
  • Voorgrond belasting

De dichtstbijzijnde veehouderij aan de Rodijksweg 13 is een veehouderijbedrijf. Deze ligt op ruim 100 meter afstand van de projectlocatie. Op deze locatie mogen, conform de melding Activiteitenbesluit van 16 januari 2013, in totaal 41 stuks jongvee (HA2.100), 1 stierkalf (HA3.100) en 118 melkkoeien (HA1.9) gehouden worden. Met uitzondering van het stierkalf zijn dit diercategorieën waarvoor vaste afstanden gelden en geen geuremissienormen zijn vastgesteld. Zie hiervoor paragraaf 3.4 van het onderzoek.

Een stierkalf (HA3.100) is een diercategorie waarvoor een geuremissienorm is vastgesteld, nl 35,6 Ou/dier/jr. Gelet op de afstand tot het plangebied en de lage geuremissie vanuit het bedrijf, kan op voorhand al worden geconcludeerd dat de geurbelasting op de toetspunten in de projectlocatie zeer laag zal zijn en onder de toegestane geurnorm van 14,0 ouE/m³ zal liggen.

Voor onderhavig geuronderzoek is met behulp van de aangeleverde gegevens, de inputgegevens en de berekende geuremissie per gebouw/stal, de geurbelasting (voorgrond) berekend op enkele toetspunten binnen het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van het meest recente rekenprogramma V-stacks vergunningen 2020.

Resultaten Voorgrond belasting

Uit de resultaten van de geurberekeningen blijkt dat de voorgrondbelasting - geur van het bedrijf aan de Rodijksweg 13 op de toetspunten binnen het plangebied 0,0 Ou bedraagt, zie bijlage 3 van de rapportage.

  • Achtergrond belasting

Ter plaatse van Rodijksweg 8 bedraagt de achtergrondbelasting op de toetspunten 0,4 tot 0,5 Ou. De resultaten uit de berekening met V-stacks gebied worden hieronder per plangebied in kaartvorm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0058.png" Kaartweergave achtergrondbelasting Rodijksweg 8

7.7.2.1.2 Geurbelasting Rodijksweg 7
  • Voorgrondbelasting

De dichtstbijzijnde veehouderij aan de Rodijksweg 9a is een veehouderijbedrijf. Deze ligt op ruim 140 meter afstand van de projectlocatie. De in de vergunning Wnb, vermelde dieren en dieraantallen zijn gebruikt voor onderhavig geuronderzoek. Conform de vergunning Wnb mogen de volgende dieraantallen gehouden worden:

  • 20 schapen (HB1.100);
  • 20 legkippen (HE2.100);
  • 20 voedsters (HK1.100);
  • 60 stuks vrouwelijk jongvee (HA2.100);
  • 10 vleeskalveren (HA3.100);
  • 25 vleesstieren (HA5.100);
  • 10 fokstieren en overig rundvee (HA6.100);
  • 16 zoogkoeien (HA4.100) en
  • 5 pony’s (HL3.100).

Voor de voedsters, het vrouwelijk jongvee, de fokstieren met overig rundvee > 2jaar, de zoogkoeien en de pony’s gelden vaste afstanden, zie hiervoor paragraaf 3.4 van de onderzoeksrapportage.

  • Voor een vleeskalf bedraagt de geuremissie 35,6 Ou/dier/jr.
  • Voor een legkip bedraagt de geuremissie 0,34 Ou/dier/jr.
  • Voor een vleesstier bedraagt de geuremissie 35,6 Ou/dier/jr.
  • Voor een schaap bedraagt de geuremissie 7,8 Ou/dier/jr.

Op basis van de vastgestelde geuremissienormen bedraagt de geuremissie van Rodijksweg 9a in totaal 1.409 Ou per jaar.

Ook hier is de verwachting dat de geurbelasting op de toetspunten van Rodijksweg 7 zeer laag zal zijn en onder de toegestane geurnorm van 14,0 ouE/m³ zal liggen.

Voor onderhavig geuronderzoek is met behulp van de gegevens uit de Wnb, de inputgegevens, de berekende geuremissie per gebouw/stal, de geurbelasting (voorgrond) berekend op enkele toetspunten binnen het plangebied. Hiervoor is gebruik gemaakt van het meest recente rekenprogramma V-stacks vergunningen 2020.

Ook nu geldt dat, ongeacht de aannames van de inputgegevens zoals ook vermeld in paragraaf 2.8 uit de geringe geurmissie per jaar en de resultaten uit de berekening (zie volgende paragraaf) geconcludeerd mag worden dat het aspect geur geen nadelige invloed heeft op het planvoornemen.

Resultaten Voorgrond belasting

Uit de resultaten van de geurberekeningen blijkt dat de voorgrondbelasting - geur van het bedrijf aan de Rodijksweg 9a op de toetspunten binnen het plangebied 0,4 Ou tot 0,5 Ou bedraagt, zie bijlage 4 van de onderzoeksrapportage.

  • Achtergrond belasting

Ter plaatse van Rodijksweg 7 bedraagt de achtergrondbelasting op de toetspunten 0,5 tot 0,7 Ou. De resultaten uit de berekening met V-stacks gebied worden hieronder per plangebied in kaartvorm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0059.png" Kaartweergave achtergrondbelasting Rodijksweg 7

7.7.2.1.3 Geur en vaste afstandsdieren

Beide plangebieden zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Vanwege de ligging in het buitengebied dient, conform artikel 22.101 van het Omgevingsplan gemeente Deventer en de bijbehorende tabel 22.3.12, de afstand van de planlocatie tot een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (ook bekend als vaste afstandsdieren) ten minste 50 meter te bedragen.

Conform artikel 22.103 van het Omgevingsplan gemeente Deventer en de bijbehorende tabel 22.3.13, dient de afstand vanaf de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 25 meter te bedragen.

Zoals eerder al is aangegeven bedraagt de afstand van de plangebieden tot het meest nabijgelegen bedrijven aan de Rodijksweg 13 en Rodijksweg 9a al meer dan 50 meter. Ook de overige veehouderijen, zoals opgenomen in dit onderzoek en al of niet met vaste afstandsdieren en/of dieren met een geuremissiefactor, liggen op nog een grotere afstand, zie bijlage 5. Derhalve wordt voldaan aan de minimale afstanden van 50 meter, respectievelijk 25 meter.

7.7.2.1.4 Omgekeerde werking

Onderhavige planvoornemens aan de Rodijksweg 8 en Rodijksweg 7 te Deventer vormen geen belemmering voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven, omdat andere bestaande geurgevoelige bestemmingen al maatgevend zijn.

7.7.2.1.5 Geur en volksgezondheid

De GGD heeft met betrekking tot geur en volksgezondheid in hun ‘GGD-richtlijn medische milieukunde, Veehouderij en gezondheid, 2020’ geadviseerd om als richtlijn voor de voorgrondbelasting een geurnorm aan te houden van 5 Ou/m3 en voor de achtergrond een geurnorm aan te houden van 10 Ou/m3. Aan die richtlijn wordt voldaan.

Verder geeft de GGD aanvullend advies voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten als binnen een staal van 1 kilometer meer dan 15 veehouderijen zijn gevestigd. Hiervan is t.a.v. van onderhavige planontwikkelingen geen sprake.

7.7.3 Conclusie

Uit de resultaten van het geuronderzoek kan geconcludeerd worden dat de geurbelasting ter plaatse van beide plangebieden goed is. Ter plaatse van de twee plangebieden (Rodijksweg 7 en Rodijksweg 8) is sprake is van een zeer goed woon-en leefklimaat. Er wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen.

Aangezien goed/zeer goed woon- en leefklimaat ter plaatse van beide plangebieden is gewaarborgd, vormt aspect geur vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Tevens leiden de planvoornemens, gezien de reeds maatgevende bestaande gevoelige functies in de omgeving, niet tot belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven.

Er is op basis van het bovenstaande geen verdere actie nodig. Hiermee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.8 Luchtkwaliteit

7.8.1 Inleiding

Bij een evenwichtige toebedeling van functies in het Omgevingsplan dient ook rekening gehouden te worden met het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het belangrijk om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.

De voorliggende wijziging van het Omgevingsplan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. De beoordeling hiervan is uitgevoerd aan de hand van de instructieregels vermeld in paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (bkl). De resultaten hiervan zijn navolgend beschreven.

7.8.2 Toepassing

In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect. Voor de toetsing van het omgevingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt welke ontwikkelingen en activiteiten het omgevingsplan faciliteert. Daarna kan worden bepaald of een beoordeling vereist is.

In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Hiervoor kan het ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.

7.8.3 Toetsing

Voor het plangebied is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een onderzoek naar luchtkwaliteit en geur (rapportnr. M222606.001.004; d.d. 8 oktober 2024; Bijlage 25) uitgevoerd.

7.8.3.1 Aandachtsgebieden NO2 en PM10 en aandachtsgebieden PM10

De aandachtsgebieden NO2 en PM10 en de aandachtsgebieden PM10 staan in artikel 5.51, lid 2 & 3 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling.

De aandachtsgebieden PM10 worden elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast naar de actuele inzichten over de luchtkwaliteit.

Beoordeling

De gemeente Deventer is niet gelegen in een gebied dat is aangemerkt als een aandachtsgebied voor stikstofdioxide en fijnstof.

De wijziging van het Omgevingsplan maakt geen negatieve activiteiten mogelijk en zorgt bovendien niet voor een verhoging van de concentratie fijnstof (en stikstofdioxide) in de aandachtsgebieden.

7.8.3.2 Milieubelastende activiteiten

Voor enkele activiteiten moet de overheid de luchtkwaliteit altijd beoordelen (artikel 5.50 Bkl). Dus binnen én buiten de aandachtsgebieden. Het gaat om de volgende situaties:

  • bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.
  • bij het toelaten in omgevingsplan:
    • 1. de aanleg van een wegtunnel langer dan 100 meter
    • 2. een wijziging van een wegtunnel daarbij de lengte met minimaal 100 meter toeneemt
    • 3. de aanleg van een autoweg of een autosnelweg

Toetsing

De eindsituatie van het plan bestaat uit de toevoeging van een woonfunctie (Rodijksweg 8), een dienstgebouw binnen agrarische functie (Rodijksweg 9), een uitbreiding van de woonfunctie (Koetshuis) en een functiewijziging van agrarisch naar wonen (Rodijksweg 7).

Bij de beoogde ontwikkelingen is er geen sprake van milieubelastende activiteiten waarbij een verplichte beoordeling van de luchtkwaliteit aan de orde is.

7.8.3.3 Uitgezonderde locaties (blootstelling)

De luchtkwaliteit hoeft alleen te worden beoordeeld door een toetsing aan de omgevingswaarde. De omgevingswaarde is bepaald voor de bescherming van de gezondheid van mensen. Het is daarom alleen zinvol om de luchtkwaliteit te beoordelen wanneer er blootstelling aan mensen plaatsvindt. Op plaatsen waar publiek niet toegankelijk is of geen vaste bewoning is, is een beoordeling daarom niet nodig (paragraaf 5.1.4.1, artikel 5.52 in het Bkl).

Toetsing

Er is met de realisatie van een de verschillende planonderdelen geen sprake van een verhoogde blootstelling. Zie hiervoor ook 7.8.3.5 Omgevingswaarden; 7.8.3.6 PM2,5 en NO2 en 7.9.1 Endotoxine.

7.8.3.4 Niet in betekende mate (NIBM)

Tenslotte is de mate van de verhoogde concentratie van belang. Toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en PM10) is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit wordt ook 'niet in betekende mate' (NIBM) genoemd. Er is sprake van NIBM wanneer de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Of een activiteit zorgt voor een concentratieverhoging van NIBM wordt bepaald met de NIBM-toets.

Daarnaast zijn er een aantal categorieën bepaalt voor standaardgevallen waarbij NIBM kan worden aangenomen. Deze standaardgevallen betreffen onder andere kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Deze zijn terug te vinden in artikel 5.54 van het Bkl. De beoogde activiteit betreft de realisatie van woningen en valt dus onder de standaardgevallen.

Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:

  • 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen bij 2 of meer ontsluitingswegen

Beoordeling

In de eindsituatie van dit project is sprake van de toevoeging van één nieuwe vrijstaande woning, de realisatie van een dienstgebouw met agrarische functie en het mogelijke maken van ruimte voor meer activiteiten binnen de bestaande functie van het Koetshuis. Voor de locatie aan de Rodijksweg 7 geldt dat de drie bestaande woonunits enkel van functie veranderen.

Met betrekking tot ‘Niet in betekende mate’ kan het planvoornemen worden aangeduid als ‘niet in betekende mate (NIBM). Een plan tot 1.500 woningen valt onder een standaardgeval waarbij NIBM kan worden aangenomen. Van dergelijke aantallen is voor onderhavig planontwikkeling geen sprake. Verder onderzoek naar de invloed van beide planvoornemens op de luchtkwaliteit in de omgeving is derhalve niet nodig.

7.8.3.5 Omgevingswaarden

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving. Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn er omgevingswaarden en regels voor een aanvaardbare luchtkwaliteit op leefniveau. De omgevingswaarden voor fijnstof en stikstofdioxiden en stikstofoxiden zijn opgenomen in paragraaf 2.2.1.1, artikel 2.4 en artikel 2.5 van het Bkl.

7.8.3.5.1 Omgevingswaarden fijnstof (PM10 en PM2,5)

Voor PM10 binnen de plangebieden gelden de volgende ten hoogste toelaatbare concentraties:

  • 50 µg/m3 als 24-uurgemiddelde, dat ten hoogste 35 maal per kalenderjaar wordt overschreden; en
  • 40 µg/m³ als kalenderjaargemiddelde.

Voor PM2,5 binnen de plangebieden gelden de volgende ten hoogste toelaatbare concentraties:

  • 25 µg/m³ als kalenderjaargemiddelde;
7.8.3.5.2 Omgevingswaarden stikstofdioxiden (NO2)

Voor stikstofdioxide binnen de plangebieden geldt de volgende ten hoogste toelaatbare concentratie:

  • 40 µg/m³ als kalenderjaargemiddelde.
7.8.3.6 PM2,5 en NO2

Volgens de geraadpleegde concentratiekaarten van het RIVM bedragen de concentratie PM2,5 en NO2 ter plaatse van plangebied:

  • Rodijksweg 8, 7,20 µg/m3 voor PM2,5 en 10,28 µg/m3 voor NO2 (2025, gegevens 2023).
  • Rodijksweg 7, 7,23 µg/m3 voor PM2,5 en 9,81 µg/m3 voor NO2 (2025, gegevens 2023).

De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 is gesteld op 25 µg/m3 en voor PM10 op 40 µg/m3. Voor NO2 is de jaargemiddelde grenswaarde eveneens gesteld op 40 µg/m3.

WHO advieswaarden

In onderstaand overzicht worden de huidige grenswaarden en advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0060.png" Overzicht WHO grens- en advies waarden

7.8.4 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek, de geraadpleegde concentratiekaarten van het RIVM en de advieswaarden van de WHO, kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van beide plangebieden goed is. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkelingen aan de Rodijksweg 8 en Rodijksweg 7 te Deventer. Er wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen. Er is voor beide locaties sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.9 Gezondheid

Het bevoegd gezag moet een afweging maken of, vanwege (onzekere) gezondheidsrisico’s, voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Voorbeelden van situaties waarin voorzorgsmaatregelen nodig kunnen zijn, zijn de gezondheidseffecten van blootstelling aan endotoxine door veehouderijen, de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen, geitenhouderijen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In navolgende paragrafen worden de belangrijkste gezondheidsaspecten benoemd.

7.9.1 Endotoxine
7.9.1.1 Wettelijk kader

De intensieve veehouderijen dragen bij aan de emissies van fijnstof (PM10) in Nederland. Dit geëmitteerde fijnstof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond.

Vooruitlopend daarop is in de Provincie Noord-Brabant door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In april 2018 is tevens de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 uitgebracht.

In Overijssel biedt deze tool geen wettelijk grondslag. De gemeente Deventer heeft geen toetsingskader voor Endotoxine. Landelijk is er ook nog geen wettelijk toetsingskader vastgesteld. Om deze reden toets de gemeente Deventer niet aan de advieswaarde. De advieswaarde op basis van de tool vormt echter wel een een indicatie.

In de provincie Noord-Brabant wordt een advieswaarde van 30 EU/m³ aangehouden als advieswaarde voor de maximale blootstelling aan endotoxine. Bij deze advieswaarde kan ervan uitgegaan worden dat de gezondheid van omwonenden van veehouderijen wordt beschermd tegen een overmaat aan endotoxine. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en derhalve de advieswaarde van 30 EU/m³ niet wordt overschreden.

7.9.1.2 Verplicht cumulatief toetsen fijn stof veehouderijen

Om te voorkomen dat planontwikkelingen leiden tot een nieuw fijnstofknelpunt, moet onderzocht worden hoeveel fijnstof (PM10) veehouderijen binnen een straal van 500 meter van het plangebied produceren en wat de achtergrondconcentratie is. Is de achtergrondconcentratie hoger dan 27 µg/m3 en de totale fijnstofemissie (PM10) van de bedrijven hoger dan 500 kg per jaar, dan dient er cumulatief getoetst te worden op fijnstof afkomstig uit die veehouderijen. Wanneer de fijnstofemissie (PM10) van die veehouderijen hoger is dan 800 kg per jaar dient er, ongeacht de achtergrondconcentratie, altijd cumulatief getoetst worden.

De achtergrondconcentratie binnen beide plangebieden ligt ruim onder de 27 µg/m3 (zie paragraaf 2.9 van Bijlage 25). Binnen 500 meter van beide plangebieden liggen ook geen veehouderijbedrijven met meer dan 500 kg fijnstofemissie per jaar (zie bijlage 5 in Bijlage 25). Het cumulatief toetsen van fijn stof uit veehouderijen is derhalve niet van toepassing.

De invloed van het meest nabij gelegen veehouderijbedrijf, Rodijksweg 13, op het plangebied Rodijksweg 8 en de invloed van het meest nabij gelegen veehouderijbedrijf, Rodijksweg 9a, op het plangebied Rodijksweg 7, is verder uitgewerkt in de volgende paragraaf.

7.9.1.3 Toetsing

Naast de effecten van voorgenomen ontwikkelingen op de luchtkwaliteit voor de omgeving (zie 7.8 Luchtkwaliteit), moet worden bezien of ter plaatse van de plangebieden voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Voor de twee plangebied is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een onderzoek naar de luchtkwaliteit als gevolg van veehouderijen (rapportnr. M222606.001.004; d.d. 8 oktober 2024; Bijlage 25) uitgevoerd.

7.9.1.3.1 Rodijksweg 8

Op ruim 100 meter afstand van het plangebied, Rodijksweg 8, ligt in westelijke richting het meest nabij gelegen veehouderijbedrijf, Rodijksweg 13. Op deze locatie mogen, conform de melding Activiteitenbesluit van 16 januari 2013, in totaal 41 stuks jongvee (HA2.100), 1 stierkalf (HA3.100) en 118 melkkoeien (HA1.9) gehouden worden.

  • Voor jongvee bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 38 gr./dier/jaar.
  • Voor een stierkalf bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 33 gr./dier/jaar.
  • Voor een melkkoe bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 148 gr./dier/jaar.

Op basis van de vastgestelde emissienormen voor fijn stof bedraagt de fijnstofemissie van het bedrijf Rodijksweg 13 in totaal 19,06 kg PM10 per jaar.

Om te bepalen of de luchtkwaliteit ten aanzien van het aspect fijn stof binnen het plangebied Rodijksweg 8 voldoet aan de wettelijke normen, is gebruik gemaakt van rekenprogramma ISL3a, versie 2024.1. Voor de Rodijksweg 13 zijn per stal de hoeveelheid fijn stof, het emissiepunt, emissiepunthoogte, de diameter, de gemiddelde gebouwhoogte, en de uitreedsnelheid bepaald en ingevoerd in het rekenprogramma ISL3a. Binnen het plangebied zijn een 8 tal toetspunten gekozen welke eveneens in ISL3a zijn ingevoerd als te beschermen object.

Resultaten onderzoek woon- en leefklimaat plangebied Rodijksweg 8

  • Achtergrondbelasting

Uit de berekening met ISL3a blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 binnen het plangebied ver onder de wettelijke norm ligt. Voor het rekenjaar 2024 bedraagt de achtergrondbelasting voor PM10 bij alle gekozen toetspunten 13,39 µg/m³, zie hiervoor kolom ‘AG [µg/m³]’ (= achtergrondconcentratie) in bijlage 1 van de rapportage.

  • Invloed veehouderij Rodijksweg 13 op het plangebied

Uit de berekening met ISL3a, zie bijlage 1 van de rapportage, blijkt dat de concentraties fijn stof PM10 binnen het plangebied op de toetspunten 13,40 µg/m³ bedraagt. Het aantal overschrijdingsdagen op alle toetspunten bedraagt 6,0 dagen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de norm van 40 microgram/m3 als jaargemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes en ligt het aantal overschrijdingsdagen ruim onder het maximum van 35 dagen. Uit de resultaten blijkt ook dat de fijn stof bronnen van Rodijksweg 13 maximaal 0,01 microgram/m3 (= niet in betekende mate) bijdragen aan de concentratie fijn stof op de getoetste punten. Het resterende deel wordt veroorzaakt door de achtergrondconcentraties.

7.9.1.3.2 Rodijksweg 7

Op ruim 140 meter afstand van het plangebied Rodijksweg 7 ligt in oostelijke richting het meest nabij gelegen veehouderijbedrijf, Rodijksweg 9a. De in de vergunning Wnb van 2020, vermelde dieren en dieraantallen zijn gebruikt voor onderhavig geuronderzoek. Conform de vergunning Wnb mogen de volgende dieraantallen gehouden worden:

  • 20 schapen (HB1.100);
  • 20 legkippen (HE2.100);
  • 20 voedsters (HK1.100);
  • 60 stuks vrouwelijk jongvee (HA2.100);
  • 10 vleeskalveren (HA3.100);
  • 25 vleesstieren (HA5.100);
  • 10 fokstieren en overig rundvee (HA6.100);
  • 16 zoogkoeien (HA4.100) en
  • 5 pony’s (HL3.100).

  • Voor jongvee bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 38 gr./dier/jaar.
  • Voor een vleeskalf bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 33 gr./dier/jaar.
  • Voor een legkip bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 84 gr./dier/jaar.
  • Voor een vleesstier bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 170 gr./dier/jaar.
  • Voor een fokstier en overig rundvee bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 170 gr./dier/jaar.
  • Voor een zoogkoe bedraagt de vastgestelde emissie voor fijn stof 86 gr./dier/jaar.
  • Voor voedsters, schapen en paarden zijn geen fijnstofemissies vastgesteld.

Op basis van de vastgestelde emissienormen voor fijn stof bedraagt de fijnstofemissie van het bedrijf Rodijksweg 9a in totaal 11,62 kg PM10 per jaar.

Om te bepalen of de luchtkwaliteit ten aanzien van het aspect fijn stof binnen het plangebied Rodijksweg 7 voldoet aan de wettelijke normen, is gebruik gemaakt van rekenprogramma ISL3a, versie 2024_1. Aan de hand van de gegevens uit de vergunning Wnb zijn de inputgegevens voor Rodijksweg 9a bepaald en ingevoerd in het rekenprogramma. Binnen het plangebied zijn een 6 tal toetspunten gekozen welke eveneens in ISL3a zijn ingevoerd als te beschermen object.

Resultaten onderzoek woon- en leefklimaat plangebied Rodijksweg 7  

  • Achtergrondbelasting

Uit de berekening met ISL3a blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 binnen het plangebied ver onder de wettelijke norm ligt. Voor het rekenjaar 2024 bedraagt de achtergrondbelasting voor PM10 bij alle gekozen toetspunten 13,42 µg/m³, zie hiervoor kolom ‘AG [µg/m³]’ (= achtergrondconcentratie) in bijlage 2.

  • Invloed veehouderij Rodijksweg 13 op het plangebied

Uit de berekening met ISL3a, zie bijlage 2, blijkt dat de concentraties fijn stof PM10 binnen het plangebied op alle toetspunten 13,42 µg/m³ bedraagt. Het aantal overschrijdingsdagen op alle toetspunten bedraagt 6,0 dagen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de norm van 40 microgram/m3 als jaargemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes PM10 en ligt het aantal overschrijdingsdagen ruim onder het maximum van 35 dagen.

Uit de resultaten blijkt ook dat de fijn stof bronnen van Rodijksweg 9a 0,00 microgram/m3 (= niet in betekende mate) bijdragen aan de concentratie fijn stof op de getoetste punten. Het resterende deel wordt veroorzaakt door de achtergrondconcentraties.

7.9.1.4 Conclusie luchtkwaliteit

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van beide plangebieden goed is. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkelingen aan de Rodijksweg 8 en Rodijksweg 7 te Deventer. Er wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen.

Op basis van het bovenstaande is geen sprake van een gevaar voor de gezondheid op basis van endotoxine.

7.9.2 Hoogspanningsverbindingen
7.9.2.1 Wettelijk kader

Als onderdeel van de afweging in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet in een omgevingsplan ook rekening worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, vierde lid, Omgevingswet). Het belang van gezondheidsbescherming speelt dus een belangrijke rol en moet zorgvuldig worden afgewogen tegen andere onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.

Hoogspanningsverbindingen kunnen van negatieve invloed zijn op de gezondheid van de omgeving, maar dragen tegelijkertijd ook bij aan de Nederlandse infrastructuur en zijn van essentieel belang voor het functioneren van het energienetwerk. Hoogspanningsverbindingen leveren dus zowel een positieve als negatieve bijdrage aan de fysieke leefomgeving.

Een negatieve invloed op de gezondheid van de omgeving, kan worden veroorzaakt door magneetvelden en geluid van de hoogspanningsverbindingen. Voor het eerste gezondheidsaspect 'magneetvelden' geldt op basis van advies van het Rijk dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden dient te worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Ten aanzien van het gezondheidsaspect 'geluid' geldt dat rekening moet worden gehouden met geluid in de vorm van windfluiten en knetterend geluid door elektrische ontladingen (coronageluid) veroorzaakt door hoogspanningsverbindingen.

Ten behoeve van wijziging van het omgevingsplan is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden met de gezondheidsaspecten (magneetveld en geluid) die hoogspanningsverbindingen kunnen veroorzaken. De toepassing van deze gezondheidsaspecten op onderhavige wijziging van het omgevingsplan is hierna beschreven.

7.9.2.2 Toetsing

De meest dichtbijgelegen hoogspanningsverbinding bevindt zich op voldoende afstand van het plangebied. Op navolgende kaart worden de meest nabijgelegen hoogspanningsverbinding tot het plangebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0061.png" Uitsnede RIVM Netkaart

Ligging plangebied t.o.v. hoogspanningsverbindingen

De afstand van de planonderdelen tot de dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding bedraagt ca. 2,3 kilometer. Bij de hoogspanningsverbinding langs de Croddendijk is sprake van een 110 kV hoogspanningsleiding. Op 3 kilometer afstand ten westen van de planonderdelen bevindt zich nog een hoogspanningsverbinding van 110 kV. Op circa 10 kilometer ten westen van de planonderdelen bevindt zich een 150 kV hoogspanningsverbinding.

Magneetvelden

Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen of het wijzigen van bestaande hoogspanningsverbindingen rekening te houden met magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden.

Op basis van Atlas Leefomgeving heeft een 110 kV leiding een rekenafstand van 50 meter aan weerszijden. Aan deze afstand wordt voldaan. De rekenafstand bij 150 kV hoogspanningsverbindingen bedraagt 2x70 meter op basis van de Atlas Leefomgeving. Aan deze rekenafstand wordt ook voldaan.

Geluid

De bovengrondse delen van de hoogspanningsverbinding kunnen geluidseffecten veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en met name bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen.

Conclusie

De afstand tussen de locatie en de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat er geen hinder ondervonden wordt op locatie.

7.9.3 Geitenhouderijen
7.9.3.1 Wettelijk kader

Uit onderzoek blijkt dat mensen die wonen in de nabijheid van een geitenhouderij, meer kans hebben op een longontsteking. Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak voor handen is, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige functies. Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dat betekent dat gemeenten wordt geadviseerd om in hun besluitvorming de risico's op longontsteking mee te wegen. Op basis van onderzoeksresultaten is het risico op longontsteking groter naarmate de afstand tot een geitenbedrijf kleiner is. De GGD-richtlijn hanteert daarom een richtafstand van 2 kilometer tussen geitenhouderijen en gevoelige functies.

Omwonenden binnen 1,5 tot 2 kilometer afstand van een geitenhouderij hebben een verhoogd risico op een longontsteking.

Er wordt een consistent verband gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking. Boven de 1,5 kilometer neemt het risico exponentieel af, waardoor het risico boven de 2 kilometer nihil is.

7.9.3.2 Toetsing

Binnen twee kilometer van het de verschillende planonderdelen bevinden zich geen geitenbedrijven. Mogelijke geitenhouderijen in de omgeving vormen gezien de afstand tot het plangebied geen gevaar voor de gezondheid.

7.9.4 Gewasbeschermingsmiddelen
7.9.4.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van agrarische functies aandacht gevraagd voor spuitzones in verband met het risico voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico's voor de gezondheid inhouden.

7.9.4.2 Toetsing

Op het landgoed De Bannink zullen in de toekomstige situatie drie woonfuncties aanwezig zijn: de woonfunctie bij het Koetshuis, de voormalige agrarische bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning, en de nieuwe woning aan de Rodijksweg 8. Aangezien deze functies worden omgeven door agrarische gebieden met natuur- en landschapswaarden, moet rekening worden gehouden met het mogelijke gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Planologische mogelijkheden

De gronden binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' zijn bestemd voor diverse agrarische activiteiten, waaronder akker- en vollegrondstuinbouw, grondgebonden veehouderij en intensieve kwekerij. Daarnaast zijn de gronden onder de laatste categorie ook bestemd voor sierteelt, boomkwekerij en fruitteelt. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan hierbij niet worden uitgesloten.

Feitelijk gebruik

Middels Esri gewaspercelen (Agris) en Boer&Bunder is er een inventarisatie uitgevoerd van de gewassen die de afgelopen jaren rondom de toekomstige woonpercelen zijn verbouwd. Uit de inventarisatie blijkt dat de agrarische percelen rondom de Rodijksweg 8 en het Koetshuis voornamelijk als grasland zijn gebruikt. Voor grasland geldt dat het nodig kan zijn om onkruidbestrijdingsmiddelen toe te passen als er veel onkruid is dat de groei van het gras verstikt. Dit gebeurt meestal 1 keer per seizoen, afhankelijk van de onkruiddruk.

De percelen rondom Rodijksweg 7 zijn daarentegen gebruikt voor verschillende gewassen zoals gras, maïs, voederbieten, tarwe en koolzaad. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen varieert per gewas, waarbij met name voederbieten en tarwe meerdere keren per jaar worden behandeld met bestrijdingsmiddelen tegen onkruid, schimmels en insecten. Voor winterkoolzaad (incl. boterzaad) is het niet of nauwelijks nodig om te spuiten. Mais wordt doorgaans slechts een keer vroeg in de groei gespoten.

Gewasbeschermingsmiddelen worden doorgaans alleen toegepast bij lage windsnelheden en vaak direct op de bodem. Hierdoor is de verwaaiing naar aangrenzende percelen verwaarloosbaar. Voor gewassen zoals tarwe en voederbieten, waarbij meerdere soorten bestrijdingsmiddelen worden ingezet, moet blootstelling aan deze middelen worden voorkomen.

De geldende afstandsnorm van 50 meter

Over het algemeen wordt voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een afstandsnorm van 50 meter aangehouden. Deze vuistregel wordt algemeen geaccepteerd, ook door de gemeente en de Raad van State. Zie hiervoor ECLI:NL:RVS:2023:3128, met de volgende relevante passage:

“Op dit moment staat er in het plangebied al een burgerwoning. De rest van het plangebied wordt gebruikt als tuin en dat gebruik is planologisch ook toegestaan. Dit betekent dat [appellante] in de huidige situatie al wordt beperkt in haar bedrijfsvoering, in die zin dat, als zij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt binnen 50 m van het plangebied, zij kan worden geconfronteerd met klachten van de bewoners van de huidige woning. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan niet in de weg gestaan. Met die bevoegdheid is de komst van een extra woning in beginsel aanvaardbaar geacht. Door het wijzigingsplan komt er een woning bij maar wordt het gebied met een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie niet uitgebreid. In zoverre zijn de omstandigheden in deze zaak al anders dan die in de door [appellante] genoemde uitspraak van 25 januari 2023. De extra woning zal niet leiden tot een verdere beperking van de bedrijfsvoering van [appellante].”

Gezien deze uitspraak kan worden geconcludeerd dat op de locaties Rodijksweg 7 en het Koetshuis, waar al bestaande woonfuncties aanwezig zijn, spuitzones reeds in acht zijn genomen. Ter plaatse van de planonderdelen aan de Rodijksweg 7 en het Koetshuis zijn in de bestaande situatie ook woonfuncties aanwezig, waardoor al rekening moet worden gehouden met mogelijke spuitzones. Er is hier sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Op basis van het bovenstaande zou het, gezien de uitspraak, niet nodig zijn om nadere regels te stellen met betrekking tot spuitzones rondom het Koetshuis en de Rodijksweg 7. Op basis van de inventarisatie blijkt echter dat er rondom de agrarische bedrijfswoning gewassen zijn verbouwd waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet is uitgesloten. Voor de locatie aan de Rodijksweg 8 geldt echter dat hier een nieuwe woonlocatie te midden van grasland en agrarische functie wordt gerealiseerd. Om deze reden is het noodzakelijk om regels te stellen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rondom alle woonfuncties, waarbij zowel de woning als ook de tuin wordt meegenomen.

Onderstaand is een kaartweergave opgenomen van de verschillende woonlocaties, aangeduid als 'Relevante gevoelige functies', en de spuitzones, ter verduidelijking van de motivering. Een gedetailleerdere weergave van deze kaart is tevens toegevoegd als Bijlage 26 aan deze motivering.

De spuitzone heeft een afstand van 50 meter vanaf de grens van de woning en de tuin. Ook de tuin maakt deel uit van de relevante gevoelige functies, in de vorm van woonfuncties. De afbeelding waarop uitsluitend de spuitzones zijn aangegeven, biedt een duidelijker beeld dan de plankaart, waarop ook alle overige functies zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0062.png" Weergave spuitzones

Het opnemen van een spuitvrije zone

Er wordt voorgesteld om een spuitvrije zone op te nemen rond de woonlocaties. Daar waar nu al een woonbestemming aanwezig is, hoeft in principe geen spuitvrije zone te worden opgenomen. Dit betreft de bestaande agrarische bedrijfswoning aan de Rodijksweg 7 en de woonfunctie ter plaatse van het Koetshuis. Omdat op basis van het bovenstaande blijkt dat de agrarische percelen rondom de Rodijksweg 7 nog steeds worden gebruikt voor gewassen die worden bespoten, is het raadzaam om deze locatie mee te nemen. Volledigheidshalve wordt om deze reden ook een spuitvrije zone rondom het Koetshuis opgenomen. Doordat alle gronden in het bezit zijn van het landgoed, kan het landgoed deze beperking opleggen.

Het vastleggen van een spuitvrije zone van 50 meter rondom de woonfuncties zorgt voor een gezond woon- en leefklimaat voor de bewoners, waarbij hun gezondheid, op basis van de afstand, niet wordt belemmerd door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De spuitvrije zone wordt opgenomen in de regels en de verbeelding van het voorliggende plan.

7.9.4.3 Conclusie

Op de bovenstaande wijze kan een gezonde leefomgeving worden gegarandeerd ter plaatse van de verschillende planonderdelen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Gewasbescherming' geen belemmering vormt voor het planvoornemen en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.9.5 Positieve gezondheid
7.9.5.1 Wettelijk kader

Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met het belang van het bevorderen van de gezondheid. Gezondheidsbevordering wordt veelal geassocieerd met het verminderen van de druk van de leefomgeving op de gezondheid, bijvoorbeeld door geluid en luchtverontreiniging te beperken. Bij positieve gezondheid staat een brede kijk op gezondheid centraal: een fysieke leefomgeving die uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten, wordt als een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten beschouwd.

Een concreet wettelijk kader waarin wordt geduid waaraan een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten minimaal aan dient te voldoen ontbreekt. Wel wordt gestimuleerd om de leefomgeving zo in te richten dat positieve gezondheidseffecten worden bevorderd.

De GGD GHOR Nederland heeft in samenwerking met het RIVM-kernwaarden opgesteld die de basis vormen voor de uitwerking en borging van het thema positieve gezondheid in het Omgevingsplan. De kernwaarden zijn onderverdeeld in drie categorieën, namelijk: woonomgeving, mobiliteit en gebouwen. Deze zijn nader uitgewerkt in de regels van het Omgevingsplan.

Ten behoeve van onderhavige wijziging van het omgevingsplan zijn de relevante bijdragen aan positieve gezondheid geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld.

7.9.5.2 Toetsing

Bij de locaties is sprake van een aantrekkelijk woonklimaat in een natuurlijke omgeving. De ligging biedt uitstekende mogelijkheden om de gezondheid van de bewoners te bevorderen, binnen een groene, veilige en stimulerende woon- en werkomgeving. De natuurlijke inrichting van het gebied nodigt uit om naar buiten te gaan en te bewegen, zowel voor bewoners als bezoekers. Fysieke activiteit heeft een aantoonbaar positief effect op de lichamelijke gezondheid.

Daarnaast draagt de centrale ligging, op korte afstand van de grotere steden als Deventer, Almelo, Zutphen en Zwolle bij aan de bereikbaarheid van voorzieningen, familie en vrienden. Dit vergroot de mogelijkheden tot ontmoeting en sociaal contact, wat essentieel is voor het welzijn van de bewoners. Regelmatig sociaal contact heeft bovendien een positief effect op de mentale gezondheid.

Zoals hierboven toegelicht, zijn er geen factoren die de positieve gezondheid van de bewoners negatief zouden kunnen beïnvloeden. De meerwaarde van het planvoornemen, de planlocatie en omgeving zal bijdragen aan een verbeterde gezondheid en een hogere kwaliteit van leven.

Bij de realisatie van het project op deze locatie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.10 Inrichting buitenruimte

7.10.1 Wettelijk kader

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij de inrichting van de buitenruimte gaat het om instructieregels over de toegankelijkheid van de openbare ruimte.

Paragraaf 5.1.8 stelt dat, als een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen met gevolgen voor de inrichting van de openbare buitenruimte, in het omgevingsplan rekening gehouden wordt met het belang van het bevorderen van de toegankelijkheid van die openbare buitenruimte voor personen met een functiebeperking.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel.

Omgevingsvisie Gemeente

Deventer maakt deel uit van het in de Omgevingsvisie Deventer. Deventer is landschappelijk aantrekkelijk, dankzij de IJssel, maar ook vanwege het coulisselandschap, de landgoederen en de lanenstructuur in het buitengebied. De groenstructuren vormen de ‘groene long’ en verbinden de woongebieden met de uiterwaarden en het buitengebied.

Het buitengebied van Deventer heeft op verschillende manieren betekenis: als productielandschap van de agrariër, drager van een groot palet aan cultuurhistorisch erfgoed, de leefomgeving van bijzondere planten en dieren, een onderscheidend woon- en/of werkmilieu, het verblijfsgebied van de toerist en het uitloopgebied voor de inwoners van de stad en dorpen Naar verwachting neemt de synergie tussen stad en platteland de komende jaren toe door bijvoorbeeld ‘omgevingsgerichte landbouw’ met bijvoorbeeld zorgfuncties, streekeigen voedselproductie en boerderijkamers, hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing, groei van recreatie en toerisme en toekomstige wateropgaven.

Beleid inrichting openbare ruimte en landgoederen

Een sterkere wisselwerking tussen platteland en stad is op verschillende manieren mogelijk:

• Het versterken en maken van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals: laan-, groen- en waterstructuren, wandelroutes en (recreatieve) fietsroutes. Dit kan veel opleveren, zoals meer biodiversiteit (bijenlinten en dergelijke), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen;

• Functieverbreding door in het buitengebied in ‘stedelijke’ behoeften te voorzien en zo tegelijk bij te dragen aan de economische vitaliteit van het platteland. Bijvoorbeeld door economische en maatschappelijke activiteiten op het gebied van zorg, cultuur en recreatie en het mogelijk maken van participatie van stedelingen bij agrarische activiteiten (verbouwen lokale producten);

• Het versterken van de stadsrandzone als overgangsgebied tussen stad en buitengebied vanuit bijvoorbeeld natuur- en waterdoelen of stadslandbouw;

• Méér biodiversiteit in de stad en in het buitengebied. Mensen zoeken steeds meer de schoonheid en de rust van de natuur op. Daarom ondersteunen we landschapsonderhoud, zorgen we voor meer natuur in de stad door de aanplant van streekeigen soorten en richten we het onderhoud van het openbare groen sterker op het stimuleren van natuurwaarden.

Het steviger met elkaar verknopen van stad, dorpen en buitengebied is een kans om het toerisme en de verblijfsrecreatie in Deventer een impuls te geven.

De gemeente Deventer zet dan ook letterlijk in op het oprekken van de ‘boeiende beleefstad’ tot een ‘Deventer Vrijetijds-economie’.

7.10.2 Beoordeling

Rond Deventer is in de geschiedenis de basis gelegd voor een prachtig landelijk gebied met de landgoederen als kroonjuwelen van een samenspel tussen eeuwenlange particuliere investeringen en landschappelijke kwaliteiten. Met voorliggend plan worden deze kwaliteiten versterkt en deels hersteld, door het minimaliseren van agrarische functies.

De wegen van het landgoed blijven opgesteld voor publiek. Het plan heeft geen gevolgen voor de inrichting van de publieke buitenruimte.

Functiemenging zoals dat het geval is bij het Koetshuis heeft ook in het buitengebied een meerwaarde. Het vergroot de recreatieve- en verblijfsmogelijkheden.

7.10.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het project mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor inrichting buitenruimte.

Er is vanuit het onderwerp inrichting buitenruimte geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Op basis van het bovenstaande is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.11 Klimaat en duurzaamheid

7.11.1 Duurzaamheid
7.11.1.1 Wettelijk kader

Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer zijn gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.

Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.

In het omgevingsplan zijn de beleidsdoelstellingen voor zover noodzakelijk vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitgewerkt in juridisch bindende regels.

7.11.1.2 Toepassing

Bij duurzaam bouwen en verbouwen wordt er rekening gehouden met de effecten op het milieu. Binnen het kader van de Omgevingswet worden al de nodige regels voorgeschreven met betrekking tot duurzaam (ver)bouwen.

  • Verbeteren energieprestatie: Zo zijn in het Bbl eisen ten aanzien van Bijna energieneutrale gebouwen (BENG) opgenomen.
  • Stimuleren milieuvriendelijk en circulair bouwen: de milieuprestatie van gebouwen (MPG) opgenomen.
  • Natuurinclusief bouwen.

7.11.1.2.1 Natuurinclusiviteit

Natuurinclusief bouwen kan worden beschouwd als een vorm van duurzaam bouwen waarbij gebouw en buitenterrein, door aard en inrichting, bijdragen aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Natuurinclusief bouwen bevordert ook de kwaliteit van de leefomgeving waaronder de gezondheid van bewoners, bevordering van sociale contacten, bevordering van toerisme, demping van de temperatuur in een stad en vermindering van de luchtvervuiling. De gemeente Deventer hanteert een checklist voor natuurinclusieve bouwmaatregelen (NIB) met een bijbehorend puntensysteem. Wanneer er minimaal 15 punten worden behaald, voldoet een project aan de criteria voor natuurinclusief bouwen.

Hieronder wordt per locatie aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de eis van ten minste 15 punten, waarmee het natuurinclusieve karakter van het plan wordt geborgd.

  • Rodijksweg 7

Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen worden genomen om tegemoet te komen aan de eisen van ‘Natuurinclusief bouwen’ (NIB).

Bij de bouw van een nieuwe berging worden de volgende NIB-voorzieningen getroffen:

  • Toepassing van traditionele bouwmethode en circulaire materialen;
  • Afkoppeling van hemelwater t.b.v. bodeminfiltratie ter plaatse;
  • Broedgelegenheid voor vogels (zwaluwen, huismussen, steenuil);
  • Voorzieningen voor vleermuizen (rust en overwintering).

De buitenruimte (tuin en erf) zal voldoen aan de volgende NIB-eigenschappen:

  • Natuurlijke terreinafscheiding in de vorm van een gevarieerde houtwal, begrensd door een greppelachtige laagte;
  • Voorzieningen voor insecten (insectenhotel, steenstapel);
  • Onbebouwd terrein dat volledig beschikbaar is voor infiltratie van hemelwater; evt. verhard oppervlak watert onder afschot op natuurlijke wijze af.
  • De laagten langs de houtwal fungeren als bergings- en infiltratiezone voor de hemelwaterafvoeren (o.m. dakwater).

Toetsing van de concreet te nemen NIB-maatregelen aan de checklist van de gemeente Deventer geeft het volgende beeld:

Maatregel   Punten  
Aanleg laagte, vernatting, retentie (480 m²) i.c.m. grondwal t.b.v. interessante gradiëntzone   5  
Beplantingssingel inheemse sortiment (550m²)   15  
Nestkasten Huismus (3 st.)   2  
Nestkasten Huiszwaluw (3 st.)   2  
Nestkast Steenuil (1 st.)   2  
Insectenhotel   1  
Vleermuizenkast   1  
Totaal   28 punten  

Puntentelling Natuurinclusief bouwen

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de Rodijksweg 7 wordt voldaan aan de eisen van ‘Natuurinclusief bouwen’ (NIB).

  • Rodijksweg 8

Hieronder wordt aangegeven welke maatregelen worden genomen om tegemoet te komen aan de eisen van ‘Natuurinclusief bouwen’ (NIB). Ten aanzien van de gebouwen geldt voor het project aan de Rodijksweg het volgende:

  • Toepassing van traditionele bouwmethode en circulaire materialen, waarbij ook een groene dakbedekking (bv. sedumdak) kan worden overwogen;
  • Afkoppeling van hemelwater t.b.v. bodeminfiltratie ter plaatse;
  • Broedgelegenheid voor vogels (zwaluwen, huismussen);
  • Voorzieningen voor vleermuizen (rust en overwintering)

Ten aanzien van tuin en erf geldt het volgende:

  • Voorzieningen voor insecten (insectenhotel, steenstapel);
  • Waardplanten voor rupsen;
  • Habitat en voortplantingsmilieu voor amfibieën in retentiezone c.q. infiltratiegreppel;
  • Deels natuurlijke terreinafscheiding met (vlecht)hagen;
  • Snoeihout wordt verwerkt in takkenril t.b.v. kleine zoogdieren;
  • Onverhard terrein, beschikbaar is voor infiltratie van hemelwater; evt. verhard oppervlak watert onder afschot op natuurlijke wijze af.

Er kan echter geen definitieve uitspraak worden gedaan over een eventueel groene dakbedekking. Dit vanwege de monumentale status van het landgoed De Bannink. Het gaat hier immers om de rehabilitatie van een historische bouwplaats, waarbij het de ambitie is om de woning een traditioneel landelijke uitstraling te geven. Om die reden geeft initiatiefnemer de (toekomstige) architect vooralsnog de vrijheid om (ook) te kiezen voor riet of een keramische pan als meest gewenste dakbedekking.

Bij de tuininrichting wordt zorg gedragen voor een erfbeplanting waarmee de landschappelijke inpassing van de woning zo goed mogelijk aansluit bij de karakteristiek van het landgoederen-landschap. Met name de kavelgrenzen worden ingeplant met inheems sortiment en een streekeigen karakteristiek. Naast opgaande beplanting met een vrije, natuurlijke vorm, kunnen delen van de erfscheiding ook bestaan uit geschoren hagen (loofhoutsoorten!). Binnen deze groene, streekeigen omlijsting staat het de bewoners uiteraard vrij om de tuin verder naar eigen smaak in te richten.

Toetsing van de concreet te nemen NIB-maatregelen aan de checklist van de gemeente Deventer geeft het volgende beeld:

Maatregel   Punten  
Inheemse bomen en struiken (150 m² in 4 clusters)   8  
Nestkasten Huismus (3 st.)   2  
Nestkasten Huiszwaluw (3 st.)   2  
Nestkast Steenuil (1 st.)   2  
Insectenhotel   1  
Totaal   15 punten  

Puntentelling Natuurinclusief bouwen

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de Rodijksweg 8 wordt voldaan aan de eisen van ‘Natuurinclusief bouwen’ (NIB).

  • Het Diensthuis

Bij de bouw van het dienstgebouw worden de volgende NIB-voorzieningen getroffen:

  • Toepassing van traditionele bouwmethode en circulaire materialen;
  • Afkoppeling van hemelwater t.b.v. bodeminfiltratie ter plaatse;
  • Broedgelegenheid voor vogels (zwaluwen, huismussen en steenuil);
  • Voorzieningen voor vleermuizen (rust en overwintering).

Hoewel een groene dakbedekking (sedumdak) ook een prachtige NIB-maatregel kan zijn, wordt er hier toch vanaf gezien. Dit vanwege de ligging van grote delen van het dakvlak onder de kruinen van de aangrenzende bosrand (geen geschikt milieu voor een zonminnende sedumvegetatie) en de wens om het zuidelijk dakvlak te benutten voor toepassing van zonnepanelen.

De moestuin waarin het dienstgebouw wordt gerealiseerd en waar vrijwel jaarrond voedingsgewassen en bloemen worden geteeld, kent de volgende NIB-kwaliteiten:

  • Voorzieningen voor insecten (insectenhotel, steenstapel);
  • Waardplanten voor rupsen;
  • Habitat en voortplantingsmilieu voor amfibieën in waterbekken;
  • Natuurlijke terreinafscheiding met hagen en een bosrand;
  • Snoeihout wordt verwerkt in takkenril t.b.v. kleine zoogdieren;
  • Onbebouwd terrein dat volledig beschikbaar is voor infiltratie van hemelwater; evt. verhard oppervlak watert onder afschot op natuurlijke wijze af.

Toetsing van de concreet te nemen NIB-maatregelen aan de checklist van de gemeente Deventer geeft het volgende beeld:

Maatregel   Punten  
Inheemse struiklaag in bosrand (200 m²)   2  
Vruchtbomen (5 st.)   2  
Takkenril (18 m²)   6  
Nestkasten Huismus (3 st.)   2  
Nestkasten Huiszwaluw (3 st.)   2  
Nestkast Steenuil (1 st.)   2  
Vleermuizenkast (1 st.)   1  
Totaal   17 punten  

Puntentelling Natuurinclusief bouwen

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het Dienstgebouw wordt voldaan aan de eisen van ‘Natuurinclusief bouwen’ (NIB).

7.11.1.2.2 Duurzaam bouwen

Bij het begrip ‘duurzaam bouwen’ wordt niet alleen aandacht besteed aan energiebesparing, maar worden ook andere aspecten in aanmerking genomen. Zoals het toepassen van duurzame en bestendige, of circulaire materialen, die rekening houden met het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers.

Bovendien moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen op den duur opraken. Zo zou bij nieuwbouw gekozen moeten worden voor bouwmateriaal dat op termijn (na sloop van het object) weer herbruikbaar is. Om diezelfde reden zou dus ook bij sloopwerkzaamheden gestreefd moeten worden naar hergebruik van vrijkomend materiaal (hout, metaal).

Verder gaat het om de realisatie van een gezond binnenmilieu, bijvoorbeeld door te zorgen voor een goede ventilatie. Dit kan vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen voorkomen.

En tenslotte kan op installatietechnisch vlak worden gezorgd voor een verantwoord watergebruik; denk aan waterbesparende voorzieningen, hergebruik van huishoudelijk afvalwater door bijvoorbeeld het realiseren van een zgn. grijswatercircuit. Ook de installatie van een composttoilet kan het watergebruik sterk verminderen.

  • Rodijksweg 7

Initiatiefnemer zal, voor zover mogelijk, bij sloop en nieuwbouw rekening houden met genoemde principes. Mocht bij sloop van de bedrijfsgebouwen herbruikbaar materiaal vrijkomen, dan wordt dit in opslag genomen en blijft het beschikbaar voor hergebruik.

Bij de bouw van de garage/ berging wordt uitgegaan van een traditionele bouwmethode en dus van circulaire bouwmaterialen, zoals baksteen, hout, zink en eventueel keramische pan.

  • Rodijksweg 8

Initiatiefnemer zal, voor zover mogelijk, bij sloop en nieuwbouw rekening houden met genoemde principes. Mocht bij sloop van de bestaande gebouwen herbruikbaar materiaal vrijkomen, dan wordt dit in opslag genomen en blijft het beschikbaar voor hergebruik.

Door bij de formulering van de beoogde beeldkwaliteit al uit te gaan van een traditionele bouwmethodiek en toepassing van dito bouwmateriaal (hout, baksteen, keramische pan, riet), geldt impliciet het uitgangspunt van circulariteit en duurzaamheid.

  • Het Koetshuis

Hoewel in deze fase nog niet aan de orde, zal initiatiefnemer, voor zover mogelijk, bij de verbouwing rekening houden met genoemde principes. Mocht bij sloop van delen van gebouw of interieur herbruikbaar materiaal vrijkomen, dan wordt dit in opslag genomen en blijft het beschikbaar voor hergebruik.

De verduurzaming van het monument zal vanzelfsprekend in goede samenspraak met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en de gemeente Deventer plaatsvinden.

  • Het Dienstgebouw

Hoewel het dienstgebouw een dienend karakter heeft en de minder hoogwaardige functies op het landgoed herbergt, zal het bouw- en installatietechnisch van hoge kwaliteit zijn.

Zo wordt de buitenschil van een hoogwaardig isolatiepakket voorzien, waardoor de energiebehoefte zoveel mogelijk wordt beperkt. In dat opzicht vormen de beschutte ligging tegen bosrand en een oriëntatie op het zuiden een prima uitgangspunt.

Deze zongerichte oriëntatie biedt bovendien optimale mogelijkheden voor toepassing van een reeks zonnepanelen, waarmee grotendeels kan worden voorzien in de eigen energiebehoefte. Het patroon waarin eventuele zonnepanelen worden geplaatst dient regelmatig van vorm te zijn en in goede verhouding te staan tot het dakvlak zelf; gave rechthoek, enkelvoudige strook, o.i.d.

Door het dakwater op te vangen in een hemelwaterreservoir, kan grotendeels worden voorzien in de behoefte aan gietwater. Het hemelwaterreservoir kan mogelijk worden gerealiseerd in de kelder van het dienstgebouw. Een eventueel surplus kan via een overstort ter plaatse worden geïnfiltreerd, waardoor alle neerslag ten goede blijft komen aan de bodem.

De toepassing van een composttoilet in plaats van traditioneel sanitair biedt naast een zekere waterbesparing ook bruikbare compost op voor de moestuin.

7.11.2 Klimaat(adaptatie)
7.11.2.1 Wettelijk kader

Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.

Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hitte in de bebouwde omgeving. Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan zijn mogelijke meekoppelkansen geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan ten aanzien van het aspect 'klimaatadaptatie' beoordeeld.

7.11.2.2 Toepassing

Onderstaande is vanwege de nieuwbouw van toepassing op de realisatie van het nieuwe dienstgebouw en de nieuwe woning aan de Rodijksweg 8. Voor de overige planonderdelen geldt dat geen sprake is van nieuwbouw waarvoor onderstaande aspecten van ondergeschikt belang zijn. Ondanks dat zal bij het gehele plan worden gestreefd naar een klimaatadaptief eindresultaat.

Materiaalgebruik

Om te zorgen dat het te retenderen hemelwater zo zuiver mogelijk blijft, worden eisen gesteld aan de toe te passen bouwmaterialen. Hoewel de voorkeur uitgaat naar een groene dakbedekking, kan de woning ook worden afgedekt met traditionele materialen als keramische pan, riet, of een combinatie daarvan. Toepassing van zink en koper in goten en hwa-afvoeren is mogelijk mits deze een oppervlaktebehandeling hebben ondergaan die uitloging voorkomt. PVC of verwante materialen zijn niet toegestaan.

Waar mogelijk worden helemaal geen goten en hemelwaterafvoeren gerealiseerd, maar mogen zogenoemde druiplijnen ontstaan.

Infiltratie

Om de infiltratiemogelijkheden te bevorderen, worden de verharde oppervlakken in omvang zo veel mogelijk beperkt. Verder wordt, waar mogelijk, gebruik gemaakt van waterdoorlatend verhardingsmateriaal, of halfverharding. Bovendien watert verhard oppervlak zo veel mogelijk af op bermen en plantvakken door adequaat afschot en toepassing van verzonken opsluitbanden. Om het hemelwater voldoende tijd te gunnen om te infiltreren, wordt een infiltratievoorziening in de erfbeplantingszone gerealiseerd.

Tuininrichting

Behalve het cultuurhistorisch aspect van het landgoed, vraagt ook de milieukwaliteit om beperking van verhard oppervlak. Nagegaan zal worden of via het omgevingsplan, of via een koop- of huurcontract kan worden bevorderd dat tuinverharding wordt gebonden aan een maximaal percentage van het kaveloppervlak. Tuinafscheidingen zijn in principe opgebouwd uit beplantingselementen (hagen of erfbeplanting) met een inheems en bij voorkeur gebiedseigen karakter (geen coniferen).

Hittestress

Hittestress wordt bevorderd door sterke zoninstraling op gevels, daken en met name verhardingen, die het microklimaat in een stedelijke omgeving nadelig beïnvloedt. Ook om deze reden wordt het verhard oppervlak in het algemeen zo klein mogelijk gehouden.

Van eventuele hittestress zal hier echter nauwelijks sprake zijn vanwege de ligging van het project in de relatieve koelte van het landelijk gebied.

7.12 Kwaliteit van de buitenlucht

Het Landgoed De Bannink bevindt zich in een groene, landelijke omgeving, wat bijdraagt aan een gezond woon- en leefklimaat. In de paragrafen 7.7 Geur; 7.8 Luchtkwaliteit en 7.9 Gezondheid is de kwaliteit van de buitenlucht uitvoerig besproken.

Op onderstaande kaart is de geschatte, opeengestapelde invloed van geluid en luchtkwaliteit op de gezondheid weergegeven. Het milieugezondheidsrisico (MGR) geeft in procenten aan hoeveel van de totale ziektelast wordt veroorzaakt door omgevingsgeluid en luchtvervuiling.

Op de kaart is te zien dat het milieugezondheidsrisico hoger is in de Randstad en lager in het noorden van Nederland. Mensen in de Randstad hebben dus een grotere kans om ziek te worden door milieufactoren dan mensen in de provincie Groningen of Drenthe. Hoe minder luchtvervuiling en omgevingsgeluid, hoe lager het risico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0063.png" Uitsnede 'Milieugezondheidsrisico (%)'

Op basis van de kaart 'Milieugezondheidsrisico (%)' van Atlas Leefomgeving krijgt het landgoed een score van 3,8. Dit is de op één na hoogste score wat betreft het milieugezondheidsrisico.

Conclusie

Op basis van de voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van de buitenlucht ter plaatse van de verschillende planonderdelen geen belemmering vormt voor de beoogde activiteiten. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan de locaties.

7.13 Omgevingsveiligheid

7.13.1 Onderzoek
7.13.1.1 Rodijksweg 8

Voor de toekomstige woning aan de Rodijksweg 8 is door Kragten een verantwoording van de hoogte van het groepsrisico (projectnr. AEL017; d.d. 14 februari 2022; Bijlage 27) opgesteld. In de omgeving van het plangebied is een externe, veiligheidsrelevante spoorlijn aanwezig. Onderstaand wordt een korte samenvatting van deze bron gegeven.

Op circa 150 meter afstand van het plangebied is de spoorlijn Deventer Oost - Wierden (route 30) gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor. De spoorlijn kent geen PR10-6 risicocontour en geen PAG, waardoor deze aspecten geen belemmeringen vormen voor het plan. Aangezien het plan binnen 200 meter van deze spoorlijn is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt. Op basis van de vuistregels uit de HART is bepaald of de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico berekend moet worden met behulp van het rekenprogramma RBM II.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0064.png" Vuistregels groepsrisico

Uit Bijlage II, Tabel Basisnet spoor van de Regeling Basisnet blijkt dat over de spoorlijn Deventer Oost - Wierden, ter hoogte van het plangebied, geen B3-stoffen worden getransporteerd. Het aantal transporten van A-stoffen bedraagt 210 per jaar. Aan vuistregel 1 en 2 wordt voor beide toetsingen voldaan.

In het voorliggende geval is sprake van eenzijdige bebouwing. De kleinste afstand tussen een gebouw en de as van de spoorlijn bedraagt circa 30 meter. Bij een transportaantal van 210 A-transporten wordt de oriëntatiewaarde pas overschreden bij een populatiedichtheid van circa 175 personen/ha. Voor de 10%-toetsing van de oriëntatiewaarde volgt een overschrijding bij een dichtheid van circa 250 personen/ha. Dergelijke hoge personenaantallen worden in de onderhavige situatie niet behaald.

Geconcludeerd wordt dat, ook na de planvorming, de oriëntatiewaarde en 10% van de oriëntatiewaarde niet worden overschreden.

Uit Bijlage II, Tabel Basisnet spoor volgt dat over deze spoorlijn A-, B2-, C3-, D3- en D4-stoffen vervoerd worden. Op grond van deze stoffen ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (A), toxische gassen (B2) en toxische vloeistoffen (D3 en D4), waardoor de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (BLEVE en toxisch scenario) meegenomen worden in deze verantwoording. De verantwoordingsplicht is verder uitgewerkt in de rapportage.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Omgevingsveiligheid' geen belemmering voor het planvoornemen aan de Rodijksweg 8. Er is hier sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.13.2 Conclusie

Ten behoeve van de wijziging van het omgevingsplan wordt geen verdere actie verwacht met betrekking tot het aspect 'Omgevingsveiligheid.

7.14 Kabels en leidingen

Zoals omschreven in 7.13 Omgevingsveiligheid lopen door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is dus op dat gebied geen sprake van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

Aanwezige leidingen leveren geen belemmeringen op voor onderhavig planvoornemen en het wijzigen van het omgevingsplan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.15 Onontplofte oorlogsresten

7.15.1 Algemeen

Het grondgebied van de gemeente Deventer is in de Tweede Wereldoorlog strijdtoneel geweest. Het Bombardement op Deventer vond plaats op 28 oktober 1944 door de geallieerden. De spoorbrug was het doel, maar ook de huizen in de omgeving werden geraakt. 46 mensen kwamen om het leven. Daarom is in grote delen van de gemeente nog steeds de kans aanwezig op het aantreffen van niet gesprongen explosieven (officiële term tegenwoordig: Ontplofbare Oorlogsresten).

In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de afwegingen omtrent het stellen van regels aan activiteiten, is het wenselijk inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in het plangebied waarop de wijziging van het omgevingsplan betrekking heeft.

7.15.2 Toetsing
7.15.2.1 Rodijksweg 8

Voor de Rodijksweg 8 dienen eventuele risico’s op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten in kaart te worden gebracht. De gemeente Deventer beschikt over een risicokaart, hieruit blijkt dat het noordelijke deel van de locatie verdacht is op de aanwezigheid van afwerpmunitie en raketten, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0065.png" Risicokaart ter plaatse van de Rodijksweg 8

Met betrekking tot eventuele risico’s op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten aan de Rodijksweg 8, geldt dat het verdachte gebied (rood) enigszins arbitrair is afgebakend langs de spoorlijn en niet gezien moet worden als een scherpe begrenzing.

Kleinschalige werkzaamheden tot de diepte van ongeveer 1 meter, zoals het aanleggen en periodiek opschonen van een infiltratiegreppel langs het toegangspad, het realiseren van (half)verharding van dit toegangspad en het plaatsen van struiken en ondergroei als erfbeplanting kunnen in het verdachte gebied uitgevoerd worden zonder nader onderzoek. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met toevalsvondsten.

Indien grootschaligere werkzaamheden plaatsvinden in het verdachte gebied worden afstemming eventueel benodigde vervolgacties (opsporing) geadviseerd. Onder grootschalige werkzaamheden valt het plaatsen van enkele solitaire en groepsgewijze bomen als erfbeplanting. Voor deze werkzaamheden wordt verwezen naar het CS-VROO, waar het uitvoeren van opsporingsonderzoek wordt geadviseerd.

Het risico op onontplofte oorlogsresten vormt wel een punt van aandacht bij de uitvoering van de werkzaamheden. Voor de planprocedure is een quickscan uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Op basis van het onderzoek bestaat er een beperkt risico op het voorterrein van Rodijksweg 8. Om de uitvoerbaarheid van het wijzigen van het omgevingsplan aan te tonen zijn in het kader van de ruimtelijke procedure geen verdere stappen vereist.

7.15.2.2 Overige locaties

Op basis van de risicokaart waarover de gemeente Deventer beschikt, blijkt dat er géén sprake is van verdacht gebied op de overige planlocaties (Rodijksweg 7; Rodijksweg 9, Banninkslaan 1). Dit betekent echter niet dat er geen explosieven aangetroffen kunnen worden. Geadviseerd wordt om te allen tijde rekening te houden met toevalsvondsten.

7.15.3 Conclusie

Wanneer bij de realisatie van het planvoornemen zorgzaam te werk wordt gegaan, vormt het aspect 'Ontplofbare oorlogsresten' geen belemmering voor het planvoornemen.

7.16 Trillingen

7.16.1 Wettelijke kader

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij trillingen gaat het om instructieregels gericht op het beschermen tegen negatieve effecten door trillingen.

Paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl is op hoofdlijnen van toepassing op het toelaten op een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaakt in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan. En op het toelaten van een trillinggevoelig gebouw waarop trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz worden veroorzaakt door een activiteit, anders dan het wonen, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Onder andere binnen gebouwen toegelaten woonruimten zijn trillinggevoelig.

Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in deze paragraaf opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten. Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel.

Gemeentelijke Omgevingsvisie

Trillingen treden op als gevolg van met name spoorvervoer. Deze kunnen in sommige gevallen leiden tot hinder of schade aan gebouwen. Om trillinghinder en –schade te voorkomen houden we rekening met dit aspect bij ontwikkelingen binnen 200 meter van het spoor.

7.16.2 Toetsing

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. De overheid moet bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening houden met het belang van het beschermen van de fysieke leefomgeving.

Op circa 150 meter afstand van het plangebied aan de Rodijksweg 8 is de spoorlijn Deventer Oost - Wierden (route 30) gelegen. Op basis van de gemeentelijke omgevingsvisie dient in dit geval rekening te worden gehouden met trillinghinder en - schade. De overige locaties bevinden zich op meer dan 200 meter van de spoorlijn.

Om de mogelijke trillinghinder in kaart te brengen kunnen de SBR-richtlijn (van Stichting Bouwresearch), Beleidsregel Trillinghinder Spoor van de Rijksoverheid en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen worden gebruikt. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillinghinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Uit verschillende landelijke trillinghinderonderzoeken blijkt dat buiten deze afstand tot het spoor normaliter geen trillingsniveaus optreden boven de streefwaarde van Vmax van 0,1. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Dat binnen een zone van 100 meter tot het spoor rekening gehouden moet worden met trillingen betekent niet dat er binnen deze zone altijd maatregelen nodig zijn.

Zoals hierboven aangegeven bevindt het plangebied aan de Rodijksweg 8 zich op circa 150 meter van de spoorlijn. Het ligt daarmee buiten de 100-meterzone. Er is hierdoor geen sprake van het realiseren van een trillingsgevoelige functie binnen 100 meter van het spoor.

Voor het ruimtelijk regelen van de woning worden op basis van het bovenstaande geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de uitvoerbaarheid. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geadviseerd om rekening te houden met trillingen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Trillingen' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de wijziging van het omgevingsplan. Op basis van het bovenstaande is er geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.17 Water en watersystemen

7.17.1 Wettelijk kader

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij water gaat het om instructieregels gericht op het beschermen van de waterbelangen.

Paragraaf 5.1.3 , artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen, grote rivieren en het IJsselmeergebied, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen.

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij water gaat het om instructieregels over het water- en bodemsysteem, grondwaterbeschermingsgebieden en watergebiedsreserveringen.

Afdeling 4.4 van de verordening geeft aan dat In omgevingsplannen alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. In die onderbouwing moet bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk worden gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

Afdeling 4.8 van de verordening geeft instructieregels over omgevingsplannen, waarin onder andere ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan, in ter bescherming van het grondwater aangewezen gebieden, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie. Het kan gaan om waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones, intrekgebieden en boringsvrije zones.

Afdeling 4.9 van de verordening geeft instructieregels over aangewezen watergebiedsreserveringen waarin onder andere ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan. Gericht op het beperken van negatieve gevolgen van overstromingen en wateroverlast in gebieden die een verhoogd risico lopen om onder water te lopen. Het kan gaan om primaire watergebieden, waterbergingsgebeden, overstromingsrisicogebieden, en overstroombaar gebied.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het gebied ligt deels in Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de waterschapsverordening van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de waterschapsverordening zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen.

Het is zonder vergunning van het waterschap verboden om water, afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak, te lozen op watergangen. Wanneer nog niet eerder gebruik is gemaakt van een vrijstelling van 500 m², mag dit gebruikt worden.

Conform het beleid van het waterschap is de benodigde berging om de toename van verhard oppervlak en versnelde afvoer te compenseren 80 mm. Het aantal mm × oppervlak (bestaand + toekomstig) verharding = bergingsopgave. De benodigde compensatie d.m.v. waterberging neemt dus evenredig toe met een toename in het oppervlak extra verharding.

Waterschap Rijn en IJssel

Het gebied ligt deels in Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft het beleid samengevat in de notitie 'Uitgangspunten voor waterneutraal bouwen'. Nieuwe ontwikkelingen moeten waterneutraal zijn. Afvalwater wordt gezuiverd, regenwater wordt bij voorkeur lokaal verwerkt. Bij toename van verharding in het buitengebied (A1) zijn voorzieningen nodig voor berging of infiltratie van regenbui T=10+10% (55 mm). De functie van overstromingsgebieden mag niet belemmerd worden door de nieuwe ontwikkeling. Hittestress moet zo veel mogelijk voorkomen worden. De waterkwaliteit van oppervlaktewater en grondwater mag niet verslechteren. Hemelwater wordt bij voorkeur geborgen in droogvallende voorzieningen in verband met blauwalg en botulisme. De ontwikkeling mag het beheer van eigendommen van het waterschap niet bemoeilijken. In de milieuzonering van R.W.Z.I.-’s en rioolgemalen worden geen hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plan mag geen grondwateroverlast of –onderlast veroorzaken. De bekostiging van aanpassingen aan het watersysteem zijn bij nieuwbouw voor rekening van de initiatiefnemer.

Gemeente Deventer

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan. In het Gemeentelijk Rioleringsprogramma Deventer 2022-2026 is aangegeven hoe de gemeente met deze zorgplichten omgaat.

Het beleid van de gemeente is concreet gemaakt in het programma van eisen (PVE) op pveopenbareruimte.deventer.nl en de hemelwaterverordening. Daarin zijn de volgende functionele eisen opgenomen.

Afvalwater en hemelwater blijven gescheiden. Hemelwater wordt maximaal geïnfiltreerd op eigen terrein met een voorziening van minimaal 20 mm/m² nieuwe bebouwing of terreinverharding. Voorzieningen voor inzameling en berging van hemelwater zijn zo veel mogelijk bovengronds, zoals goten en wadi’s.

De maatgevende neerslag is op basis van lokale neerslagstatistieken bepaald in de bijlage 'Kentallen klimaatverandering en kaders vasthouden regenwater' van het PVE. Tabel 3-1 is afkomstig uit die bijlage. De gemeente heeft enkele interessante neerslagsituaties geel gearceerd. In de hoofdtekst is de bui van 64 mm in 1 uur maatgevend gesteld (T=100), met een afstroomverlies van 2 mm. Er dient een infiltratievoorziening aangelegd te worden van minimaal 20 mm. De overige 42 mm mag binnen de projectgrens en buiten de bebouwing op maaiveld geborgen worden.

7.17.2 Toetsing
7.17.3 Rodijksweg 7 en 9

Voor de locaties aan de Rodijksweg 7 en 9 is door BURO BOOT een waterhuishoudkundig advies opgesteld met betrekking tot de infiltratie, berging en afvoer van hemelwater (projectnr. P21-0721; d.d. 25 september 2024; Bijlage 28). Een beknopte samenvatting van het advies is hieronder opgenomen.

Op de locatie aan de Rodijksweg 7 worden de stal, enkele schuren en een deel van de terreinverharding verwijderd. Aan de Rodijksweg 9 worden enkele kleine opstallen verwijderd. Er wordt vervolgens een nieuw dienstgebouw verwezenlijkt met stalling voor machines, een werkplaats, een kantoor en vergaderruimte. Door deze werkzaamheden neemt de verharding af met 2.575 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0066.png"

Overzicht toename en afname verharding

Op basis van de AHN3 (Algemeen Hoogtebestand Nederland) is in onderstaand figuur het maaiveldverloop ter plaatse van de bouwlocatie weergegeven. De moestuin is vrijwel vlak met een peil van circa NAP +6,85 m. De grond eromheen ligt ongeveer op NAP +7,10 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0067.png" Maaiveldverloop (bron: AHN3 DTM)

Het plangebied bevindt zich geheel in peilvak 784: Zandwetering. Het zomerpeil is NAP +6,30 m, het winterpeil NAP +6,15 m. In het gebied is geen primair of secundair water aanwezig. Om de moestuin ligt een greppel.

Volgens de klimaatstresstest treedt bij alle beschouwde buien geen water op straat op in en om de projectlocatie. Bij kortdurende en langdurige hevige neerslag T=100 en T=1000 is de afvoercapaciteit van het watersysteem in de omgeving voldoende. Er blijft geen noemenswaardige hoeveelheid water op maaiveld staan. Wat dat betreft is de locatie geschikt om te bouwen.

Bergingseis

De berging die gerealiseerd dient te worden is afhankelijk van de eisen die door de gemeente en het waterschap gesteld worden. Op basis van de eisen van de gemeente dient minimaal 20 mm berging over het totale verharde oppervlak binnen het plangebied gerealiseerd te worden. Vanuit het waterschap gelden geen eisen, omdat de toename binnen het peilvak minder dan 1.500 m² bedraagt. Echter dient op basis van het waterschap bij kleine ontwikkelingen een compensatie van 10% van het verhard oppervlak gerealiseerd te worden. Hier dient 0,30 m water te kunnen staan. Dit betekent dat onderstaande berging benodigd is:

  • Gemeente Deventer: 20 mm over 910 m² = 18,2 m³
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta: 910 m² x 10% x 0,30 m = 27,3 m³

Bovenstaande betekent dat de compensatie vanuit het waterschap maatgevend is. Dit betekent dat binnen het plangebied 27,3 m³ berging gerealiseerd dient te worden.

Met het plan wordt voorzien in 30,1³ waterberging. De waterberging is verwerkt in onderstaand overzicht. Naast bergingscapaciteit heeft de voorziening een infiltratiecapaciteit van 0,5 m/dag naar de bodem, dit komt overeen met circa 2 m³/uur, wat betekent 4,5 mm/h ten opzichte van de verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0068.png"

Overzicht waterberging

Riolering

Naar verwachting is in de Rodijksweg drukriolering aanwezig ten behoeve van Rodijksweg 9. Het vuilwater van het nieuwe gebouw wordt met een nieuwe pompunit op deze drukriolering aangesloten. Als geen drukriolering aanwezig is, wordt een IBA (individuele behandeling van afvalwater) aangelegd. Hemelwater wordt niet op de pompunit aangesloten.

Conclusie

In het plan is rekening gehouden met water. Het plan is waterneutraal. Afvalwater en hemelwater worden gescheiden behandeld. Door het toepassen van drukriolering voor afvalwater, bovengrondse inzameling van hemelwater, berging en infiltratie in een greppel, een voldoende hoog vloerpeil en werkplekken op de eerste verdieping voldoet het plan aan de eisen die de gemeente, het waterschap en de provincie stellen met betrekking tot wateroverlast, waterveiligheid en waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater.

7.17.4 Rodijksweg 8

Voor de locaties aan de Rodijksweg 8 is door BURO BOOT een waterhuishoudkundig advies opgesteld met betrekking tot de infiltratie, berging en afvoer van hemelwater (projectnr. P21-0721; d.d. 25 september 2024; Bijlage 29). Een beknopte samenvatting van het advies is hieronder opgenomen.

De nieuwe inrichting van het perceel aan de Rodijksweg 8 bestaat uit een nieuw woonhuis, een nieuwe garage/berging, het gerestaureerde bakhuisje, een licht gewijzigd tracé van de oprit en twee greppels ten behoeve van de infiltratie van hemelwater in het groen rondom het perceel.

De toegangsweg en het terrein bestaat uit halfverharding (grind) en ligt onder afschot naar de bermen. Het water dat niet infiltreert watert hier naartoe af. Het hemelwater vanaf de daken watert via een goot af naar de greppels of watert direct af op het grind. Ook het water dat hier niet infiltreert watert af naar de greppels.

Het huidige verhard oppervlak en toekomstig verhard oppervlak is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0069.png"

Overzicht diverse oppervlakken huidige situatie (o.b.v. BGT)

De verharding neemt toe met 337 m². Voor een toename van verharding tot 1.500 m² hoeft voor Waterschap Rijn en IJssel geen waterhuishoudkundig plan te worden opgesteld.

Op basis van de AHN3 (Algemeen Hoogtebestand Nederland) is in onderstaand figuur het maaiveldverloop ter plaatse van het projectgebied weergegeven. Het plangebied loopt in noordelijke richting af naar de watergang, die niet in de legger van WRIJ is opgenomen. Vervolgens loopt het terrein weer op naar de Rodijksweg. De toegangsweg ligt enkele centimeters hoger dan het naastgelegen grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0070.png" Maaiveldverloop (bron: AHN3 DTM)

Het plangebied bevindt zich aan de rand van stroomgebied 9691 in peilvak 25: Verdeelwerk Spildijkswatergang. Het gewenste waterpeil (GOR) is NAP +5,95 m tot NAP +6,15 m. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Langs de Spitdijk en de Rodijksweg zijn tertiaire watergangen aanwezig, die niet in de legger zijn opgenomen. Een deel van het plangebied staat in de omgevingsvisie te boek als overstromingsgebied.

Bij kortdurende extreme neerslag, klimaat stresstestbui 1 (herhalingstijd 100 jaar, T=100), treedt de watergang aan de noordzijde buiten zijn oevers en een deel van de neerslag komt niet snel genoeg tot afstroming. Bij langdurige hevige neerslag T=100 is de afvoercapaciteit van het watersysteem voldoende. Er blijft geen noemenswaardige hoeveelheid water op maaiveld staan.

Berging

In onderstaande tabel is het minimale volume van de waterbergende voorziening bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0071.png" Minimaal volume voorziening

De greppels, inclusief talud van 1:2 zijn weergegeven in figuur 5-1. De greppels staan in deze figuur niet met elkaar in verbinding, maar door het doortrekken van een verlaging tussen de greppels, kunnen deze wel met elkaar in verbinding gezet worden. De greppels hebben een diepte van circa 0,5 m en een bodembreedte van circa 1 m. Samen hebben de greppels een bodemoppervlak van 37 m² en bij maximale vulling (insteek tot insteek) is het oppervlak 126 m². Met 0,5 m water in de greppels is circa 40 m³ berging aanwezig. De bodem ligt ruim boven het grondwaterpeil (RHG), waardoor vanuit de greppels het hemelwater in de bodem kan infiltreren. Op basis van het aangesloten verhard oppervlak is ruim 180 mm berging aanwezig. Hiermee is ruim voldoende berging aanwezig en wordt ruim voldaan aan de eisen vanuit de gemeente en het waterschap.

De bodem van de greppel heeft een doorlatendheid van 0,5 m/dag. Dit komt overeen met een infiltratiecapaciteit van 1,7 m³/uur. De ledigingstijd van de greppels is circa 24 uur.

Riolering

Aan de westzijde van het perceel is drukriolering van gemeente Deventer aanwezig. Het afvalwater wordt met een minigemaal op deze drukriolering aangesloten. Hemelwater wordt niet op de drukriolering aangesloten.

De te verwachten toekomstige hoeveelheid huishoudelijk afvalwater is 2,5 bewoners x 15 l/uur = 0,04 m³/uur. Naar verwachting is de afvoercapaciteit van de drukriolering voldoende voor deze toename.

Conclusie

In het plan is rekening gehouden met water. Het plan is waterneutraal. Afvalwater en hemelwater worden gescheiden behandeld. Door het toepassen van drukriolering voor afvalwater, bovengrondse inzameling van hemelwater, berging en infiltratie in een greppel en een voldoende hoog vloerpeil voldoet het plan aan de eisen die de gemeente en het waterschap stellen met betrekking tot wateroverlast, waterveiligheid en waterkwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater.

7.17.5 Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Water' geen belemmering voor het planvoornemen en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.18 Wegen, verkeer en parkeren

7.18.1 Algemeen

Voor verkeer en parkeren geldt dat er géén omgevingswaarden zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen en parkeerbeleid te vertalen in een gemeentelijk omgevingsplan. Hiervoor zullen ze zelf invulling moeten geven aan de omgevingswaarden conform artikel 2.9 van de Wet.

Hieronder wordt verder onderbouwd waarom voor de aspecten verkeer en parkeren sprake is van een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving.

7.18.2 Parkeren

De gemeente Deventer heeft op 11 april 2018 de Parapluherziening Parkeereisen vastgesteld. Op basis van de Parapluherziening bevindt het Landgoed 'De Bannink' zich in 'Wijk 10 Colmschate-Zuid'.

Voor een complete inhoudelijke weergave wordt in de parapluherziening verwezen naar de 'Nota parkeernormen 2013' en de 'Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015)' van de gemeente Deventer. Voorliggend initiatief is getoetst aan de normen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2013'.

De parkeernormen zijn gekoppeld aan een gebiedsindeling. Het plangebied van voorliggend plan is gelegen binnen het gebied 'Buitengebied'.

Wonen

Voor vrijstaande woningen in het buitengebied hanteert de gemeente Deventer een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Voor Twee-onder-een-kapwoningen, rekent de gemeente Deventer een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen. Bij alle drie de woningen is er voldoende ruimte op eigen terrein om de parkeergelegenheid te realiseren.

Bedrijvigheid

Voor het Koetshuis geldt dat er sprake is van een uitbreiding van de woonfunctie. In de functie 'Wonen - Buitengebied' is er ruimte voor meer activiteiten. Voor de beoogde bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het Koetshuis passen het beste bij de omschrijving 'bedrijfsverzamelgebouw'. Voor de functie 'Bedrijfsverzamelgebouw' bedraagt de parkeernorm in het buitengebied 2,2 parkeerplaatsen per 100m² bvo.

Voor het dienstgebouw geldt dat er in eerste instantie sprake is van een loods of opslag. De bijpassende functie op basis van de Nota parkeernormen 2013' is in dit geval de functie 'Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. De parkeernorm in het buitengebied bedraagt 1,1 parkeerplaatsen per 100m² bvo.

Voor de maatschappelijke en bedrijfsfuncties geldt dat er voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig is om de parkeergelegenheid te realiseren.

  • Parkeren rondom het Landhuis en Koetshuis bij parkeren

De huidige parkeerbehoefte op het landgoed rond het Landhuis en Koetshuis is beperkt. Grotere publieksgerichte evenementen worden niet vaker dan enkele keren per jaar georganiseerd. Vanuit het landhuis wordt maximaal viermaal per jaar een evenement georganiseerd, dat een parkeerbehoefte met zich meebrengt van 20-40 auto’s.

Voor een dergelijk evenement wordt in de regel een weiland ter grootte van 1,5 ha., behorend bij de nabijgelegen hoeve De Bannink, tijdelijk opengesteld voor het parkeren. Specifieke voorzieningen blijven achterwege; het weiland behoudt haar ongerepte karakter. De volledige capaciteit van het veld is overigens nooit nodig gebleken. Daarnaast vindt eenmaal per jaar het zgn. Banninksfeest plaats, waarbij de bezoekers (grotendeels bewoners van het landgoed en directe omgeving) vrijwel allen met de fiets komen. De ervaring wijst uit dat de behoefte aan parkeerruimte daarbij nooit groter was dan voor ca. 10 auto’s, hetgeen altijd bij het Koetshuis en in de lanen kon worden opgelost. Deze situatie functioneert reeds jaren naar tevredenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0072.png" Overzicht parkeermogelijkheden

De beoogde nieuwe functie in het Koetshuis zal een beperkte parkeerbehoefte met zich meebrengen. De huidige verharding (ca. 250 m²) aan de achtergevel, waar zich straks een kleinschalige bedrijfsvorm etaleert, biedt daarvoor beperkte, maar wellicht voldoende parkeerruimte, te weten ca. 5 parkeerplaatsen.

Afhankelijk van de uiteindelijke gebruiksvorm, zullen de bezoekers eventueel op afspraak kunnen worden uitgenodigd. Ook kan met een beperkte aanpassing van de huidige verharding een efficiënter indeling mogelijk worden gemaakt, waardoor de parkeercapaciteit eenvoudig is uit te breiden naar ca. 10 parkeerplaatsen.

Het is echter denkbaar (en wellicht wenselijk) om ook vanuit het Koetshuis straks incidenteel een buitenevenement te organiseren. Afhankelijk van de aard van de toekomstige functie kan gedacht worden aan een openluchttheater, -concert, of -expositie, informatiemarkt, ambachtelijke activiteiten, verkoping, etc. Aan de grotere parkeerbehoefte zal dan kunnen worden voldaan door openstelling van de nabijgelegen parkeerweide van hoeve De Bannink.

Conclusie

Het aspect ‘parkeren’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

7.18.3 Verkeer en wegen

In de huidige situatie zijn er in totaal in het plangebied één woning met opslag in het Koetshuis, één agrarisch bedrijf met aanwezige agrarische burgerwoning aan de Rodijksweg 7 en een moestuin aanwezig.

In de toekomstige situatie wordt er vier activiteiten gerealiseerd die een effect kunnen hebben op het verkeer. Aan de Rodijksweg 8 wordt één extra woning opgericht; aan de Rodijksweg 9 wordt een nieuw dienstgebouw gerealiseerd en aan de Rodijksweg 7 wordt het agrarische bedrijf verkleind en onstaat er een nieuwe woonfunctie. Het Koetshuis aan de Banninkslaan zal in de toekomstige situatie een andere functie krijgen.

Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen op de Rodijksweg en Banninkslaan licht zal toenemen vanwege de toevoeging van de woning, het dienstgebouw en de functiewijziging van het Koetshuis.

De ontwikkelingen aan de Rodijksweg 7 betekenen echter ook dat het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van het agrarische bedrijf zal afnemen. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen slechts beperkt toenemen.

In de huidige situatie zijn er geen knelpunten in de infrastructuur die zorgt voor de ontsluiting van de locaties. Derhalve worden er ook in de nieuwe situatie geen knelpunten verwacht en kan de aanwezige infrastructuur het aantal verkeersbewegingen voor de locaties accommoderen.

Conclusie

Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

7.19 M.e.r.-beoordeling

7.19.1 Wettelijk kader

Overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit dient te worden bepaald of een ontwikkeling mer-beoordelingsplichtig is. Dit kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een procedure die de milieueffecten van een plan of project in beeld brengt. Het doel van de m.e.r.-procedure is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvoering over plannen, programma's en projecten die mogelijk duidelijke milieueffecten hebben. De verwachtte effecten op het milieu en alternatieve oplossingen worden beschreven in een milieueffectrapport (MER). Daarnaast is participatie en kennisgeving een belangrijk onderdeel binnen de m.e.r. Op deze manier vormt de mer een hulpmiddel voor de besluitvorming.

Een omgevingsplan valt onder een plan of programma waarvoor een milieueffectrapportage van toepassing is (Omgevingswet, Paragraaf 16.4.1, artikel 16.34).

De motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) bestaat uit:

  • a. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn; en
  • b. als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:
  • 1. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en
  • 2. het moment waarop die maatregelen moeten zijn gerealiseerd.
7.19.2 Toepassing

In Bijlage V. bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van het Omgevingsbesluit zijn de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. In deze lijst zijn zowel de m.e.r.-plichtige als de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM025-OW01_0073.png" Beoordelingskader project-mer-beoordeling

Het projectvoornemen valt onder de categorie J11 zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Voor deze ontwikkelingen geldt geen mer-plicht. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt in het kader van een omgevingsplan een mer-beoordelingsplicht.

De regelgeving zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit is de 'Nederlandse vertaling' van Europese regelgeving. In artikel 16.43 lid 3 sub a is opgenomen dat het bevoegd gezag bij beoordeling rekening moet houden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn. Dit betreffen de criteria:

  • 1. Kenmerken van het project;
  • 2. Plaats van het project;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect van het project.

In deze paragraaf wordt invulling gegeven aan deze drie criteria.

  • 1. Kenmerken van het project

De kenmerken van onderhavig project zijn in Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 3 van de voorliggende ruimtelijke motivering uitgebreid omschreven. Er is hierbij geen sprake van cumulatie met andere projecten. De risico's voor de menselijke gezondheid en het risico van zware ongevallen en/of rampen zijn in Hoofdstuk 7 in overweging genomen en vormen geen belemmering voor het projectvoornemen.

  • 2. Plaats van het project

De planlocaties zijn op dit moment in gebruik als agrarische grond omringd door stedelijke functie en een woonfunctie. Het projectgebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarde, landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde.

  • 3. Kenmerken van het potentiële effect van het project  

In Hoofdstuk 7 van deze motivering zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan (geen) negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het planvoornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere project-m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Op basis van de voorgaande wetgeving werden drempelwaarden gegeven, waarmee op voorhand kon worden bepaald of mogelijk effecten te verwachten zijn. In het voormalige Besluit m.e.r. waren twee lijsten (onderdelen C en D) opgenomen in de bijlage bij dat besluit. Om te bepalen of alsnog een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk was, moest worden bepaald (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschreed, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied lag (3) of er belangrijke milieugevolgen te verwachten waren. Het planvoornemen ziet toe op de volgende activiteiten die waren genoemd in de Bijlage behorende bij het Besluit m.e.r., Onderdeel D:

  • D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Drempelwaarden:
    • 1. 100 ha of meer;
    • 2. 2.000 woningen of meer;
    • 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer.

Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201901439/1/R1) is gezien de zeer beperkte omvang met dit planvoornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie J11 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit betreft daarmee geen m.e.r.- plichtige activiteit.

Het project voor het realiseren van een woning, het functioneel omzetten van een agrarische functie naar een woonfunctie en het wijzigen van een woonfunctie naar een maatschappelijke functie zijn activiteiten die niet zijn genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.2). Gezien de zeer beperkte omvang van het project is een M.e.r-beoordeling niet benodigd.

Daarnaast geldt dat bij elke activiteit die leidt tot een toename van stikstofdepositie, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt op circa 5 kilometer afstand van het Natura2000-gebied 'Rijntakken'. Overige Natura2000-gebieden liggen op een grotere afstand.

Ten aanzien van het planvoornemen zijn negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten (zie ook 7.5.3.3 Stikstof; Bijlage 21; Bijlage 22 en Bijlage 23). Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de gevolgen van het uitvoeren van de activiteit op de fysieke leefomgeving geen aanleiding geven tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage en dat er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

8.1.1 Inleiding

In tegenstelling tot de Wet (en het Besluit) ruimtelijke ordening geldt onder de Omgevingswet dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, wat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.

8.1.2 Economische uitvoerbaarheid

In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan worden aangenomen dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.

8.1.3 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (hierna: ‘een aangewezen bouwactiviteit’). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.

De gemeente Deventer heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, teneinde de financiële haalbaarheid van het initiatief te kunnen garanderen en een eventuele verplichting tot nadeelcompensatie op de initiatiefnemer te kunnen verhalen. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling voldoende verzekerd.

Hoofdstuk 9 Juridische aspecten

9.1 Inleiding

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over een Omgevingsplan.

Op basis van artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet bestaat een deel van het Omgevingsplan o.a. uit: bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigingsplannen. Dit gedeelte van het Omgevingsplan valt op basis van artikel 22.1 Omgevingswet in het 'tijdelijk deel' van het Omgevingsplan. Daarnaast bestaat het 'tijdelijk deel' uit (rijks)regels die voor 1 januari 2024 golden; artikel 22.2 Omgevingswet. Dit gedeelte wordt ook wel de zogenaamde bruidsschat genoemd.

Iedere gemeente dient in de zogenaamde transitiefase het tijdelijk deel aan te passen en 'Omgevingsplan proof' te maken. Hiermee wordt bedoeld dat iedere gemeente het tijdelijk deel dient te verwerken in het (definitieve) Omgevingsplan. Deze transitiefase geldt tot 1 januari 2032 en deze transitiefase is bij koninklijk besluit vastgelegd; artikel 22.5 Omgevingswet.

9.2 Planregels

De planregels komen ter sprake in de Regels behorend bij dit plan. De functies die gelden op het plangebied zijn visueel weergegeven op de verbeelding.

9.3 Werkingsgebieden

Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een hoofdstuk 22y wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22y van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).

9.4 Artikelsgewijze toelichting

9.4.1 Pre-ambule

Pre-ambule

Dit omgevingsplan start met een pre-ambule welke luidt:

"Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie van Landgoed 'De Bannink' en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22y]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk 22y is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (https://www.ruimtelijkeplannen.nl). Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22y] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22y]' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘[22y]’ gelezen worden."

In de STOP-TPOD systematiek is in de regelstructuur een indeling mogelijk in hoofdstukken, titels, afdelingen, paragrafen, subparagrafen, artikelen en leden. In de IMRO systematiek is uitsluitend een regelstructuur mogelijk in hoofdstuk, artikelen, leden, subleden en subsubleden.

De regels in het TAM-Omgevingsplan zijn onderdeel van het Omgevingsplan van de gemeente Deventer, en dienen dan ook binnen deze structuur opgesteld te worden. Technisch is dit echter, gezien de verschillende regelstructuren, niet mogelijk.

De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Het Omgevingsplan kent echter al een hoofdstuk 1, waar de algemene bepalingen zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 tot en met 21 van het Omgevingsplan zijn gereserveerd. In theorie zouden deze hoofdstukken gebruikt kunnen woorden voor gebruik door de TAM-Omgevingsplannen, maar bij het opstellen van meerdere plannen ontstaan hier problemen in de samenloop.

De begripsbepalingen zijn in het Omgevingsplan opgenomen in artikel 1.1. In het TAM-Omgevingsplan is een artikel altijd genummerd als 1, 2, 3 etc. en kent de structuur geen 1.1, 1.2, 1.3 etc.

Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, is een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden.

Vanwege de regelstructuur is er voor gekozen om elke gebiedsontwikkeling waarvoor een TAM-Omgevingsplan wordt opgesteld, in een apart hoofdstuk van het Omgevingsplan te plaatsen. Op deze manier zal er geen probleem ontstaan in de samenloop van regels.

Hoofdstuk 22 bevat de regels uit de bruidsschat, Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen. Om die reden is er voor gekozen om door te nummeren in de hoofdstukken als zijnde hoofdstuk 22a, 22b, 22c etc.

Bij het omzetten van de TAM-omgevingpslannen in de STOP-TPOD standaard is het echter niet mogelijk om een hoofdstuk 22a aan te maken waaronder de betreffende paragrafen komen te vallen. Bij het omzetten zal dan ook de verwachting zijn dat de TAM-omgevingsplannen rechtstreeks in de juiste, definitieve structuur van het Omgevingsplan ingevoegd moeten worden.

Een uitdaging hierbij is dat, naast de verschillen in regelstructuur, er ook verschillen zijn in de relatie tussen verbeelding en regels.

In de IMRO standaarden kan er aan 1 vlak, bijvoorbeeld een enkelbestemming, slechts 1 artikel gekoppeld worden. Zijn meerdere artikelen van toepassing, dan kunnen deze alleen gekoppeld worden door het aanmaken van nieuwe vlakken. Ook kan er voor gekozen worden om in artikelen te verwijzen naar vlakken, waarbij deze technisch niet worden gekoppeld. Uit de regels moet men dan halen dat er in een bepaald vlak nog meer artikelen van toepassing kunnen zijn.

In de STOP-TPOD standaarden kunnen aan een werkingsgebied meerdere artikelen gekoppeld worden. Op deze manier kan er sprake zijn van 1 werkingsgebied waarbij men doorgeleid wordt naar alle relevante regels die gelden binnen dat werkingsgebied.

Vanwege de beperking in de IMRO-standaard is het dan ook niet haalbaar om naast de gebruiksactiviteiten en de bouwactiviteiten ook de huidige dubbelbestemmingen 'uit elkaar te halen'.

De huidige dubbelbestemmingen zouden in de STOP-TPOD structuur uitgesplitst kunnen worden in bijvoorbeeld:

  • 1. aanwijzing in de fysieke leefomgeving (aanwijzing van bijzondere belangen)
  • 2. gebruiksactiviteit (een leiding mag gebruikt worden voor een leiding met bijbehorende belemmerde zone)
  • 3. bouwactiviteit ten behoeve van andere gebruiksactiviteiten (bescherming van de waarde of de leiding)
  • 4. bouwactiviteit ten behoeve van de betreffende belangen (bijvoorbeeld bouwen van een hoogspanningsmast)
  • 5. aanlegactiviteiten (bescherming van de waarde, leiding, etc)

Deze activiteiten zouden in de STOP-TPOD structuur allemaal aan hetzelfde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden.

In de IMRO-standaard kan dit niet. Om die reden is er voor gekozen om de dubbelbestemmingen te handhaven zoals ze nu zijn. Dit geldt tevens voor de gebiedsaanduidingen waarbij bij uitsplitsing meerdere artikelen aan 1 werkingsgebied gekoppeld zouden moeten worden.

Pas bij het omzetten van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in de STOP-TPOD structuur kunnen de regels uitgesplitst worden.

9.4.2 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1.1 van de Omgevingswet zijn die begripsbepalingen van rechtswege van toepassing op regelingen op grond van de Omgevingswet en dus ook op dit TAM-IMRO omgevingsplan.

In TAM-IMRO omgevingsplannen kunnen wel aanvullende begripsbepalingen worden opgenomen. In artikel 1.1 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) is dit ook gedaan. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan zijn echter niet automatisch van toepassing op een TAM-IMRO omgevingsplan.

Het is wenselijk om aanvullende begripsbepalingen specifiek voor dit TAM-IMRO omgevingsplan van toepassing te verklaren. Om die reden zijn in Artikel 1 Begripsbepalingen de begripsbepalingen opgenomen die van toepassing zijn op dit TAM-IMRO omgevingsplan .

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

In artikel 22.24 van het omgevingsplan (zoals dat voortvloeit uit de bruidsschat) zijn meet- en rekenbepalingen opgenomen. Deze zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. Voor de toepassing van de paragrafen 22.2.7.2 en 22.2.7.3 worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
    • a. afstanden loodrecht;
    • b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
    • c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.
  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Omdat er in dit TAM-IMRO omgevingsplan eveneens meet- en rekenbepalingen zijn opgenomen, is in Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen opgenomen dat deze bepalingen gelden in aanvulling van het bepaalde in artikel 22.24.

Artikel 3 Algemene verbodsbepaling gebruik

Voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de bestemmingen uit een bestemmingsplan is in de Wabo (artikel 2.1, eerste lid, onder c) een algemene vergunningplicht opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt deze vergunningplicht te vervallen. Plannen bevatten vanaf dat moment niet langer regels met het oog op een bepaalde bestemming (artikel 3.1, eerste lid, Wro). In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies of gebruiksactiviteiten (voorheen bestemmingen) is daarom onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.

Om deze reden is in dit TAM-IMRO omgevingsplan opgenomen dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan de Gebruiksactiviteiten toegestaan zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 [H. 22y paragraaf 2] Gebruiksactiviteiten.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, c, g, h, i, of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid;
  • 2. De regels in afdeling 22.2 en afdeling 22.3 zijn, tenzij anders bepaald, niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan (hoofdstuk 22y) zijn van toepassing op de locatie [naam van de locatie van het TAM-omgevingsplan], waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.- zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

De reikwijdte van de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan moeten exact bepaald worden ten opzichte van de rest van het omgevingsplan. En in het bijzonder ten opzichte van het tijdelijk deel van het omgevingsplan: zowel de bruidsschat als de bestemmingsplannen en overige regelingen die op grond van artikel 4.6 Invoeringswet Omgevingswet deel uitmaken van het omgevingsplan van rechtswege. Het in het geheel uitsluiten van andere delen van het omgevingsplan op de locatie van het TAM-IMRO omgevingsplan zou er toe kunnen leiden dat ook regels buiten toepassing worden verklaard die geen betrekking hebben op bijvoorbeeld de ruimtelijke ontwikkeling die met dat plan mogelijk wordt gemaakt. Denk aan regels over geluid (en tal van andere onderwerpen) die gewoon moeten gelden op de planlocatie. Veelal zijn dit regels die in de bruidsschat staan.

Eerste lid

In het eerste lid wordt bepaald dat de bestemmingsplannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. Het gaat hierbij om de besluiten zoals opgenomen in artikel 4.6, eerste lid onder a,c,g,h,i en m Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat hierbij om de vigerende bestemmingsplannen op grond van de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening, maar ook de wijzigings- en uitwerkingsplannen en de exploitatieplannen.

Binnen de gemeente Deventer zijn geen provinciale inpassingsplannen of beheersverordeningen, om die reden zijn de besluiten genoemd onder b, j, k en l niet benoemd.

De overige regelingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn niet buiten toepassing verklaard, waardoor deze onverkort van toepassing blijven op de locatie van dit TAM-IMRO omgevingsplan.

Het eerste lid dient ervoor om te voorkomen dat er meerdere regels op een locatie gaan gelden. Het TAM-IMRO-plan ponst namelijk niet (oftewel: het TAM- IMRO plan overschrijft alleen, maar laat het onderliggende bestemmingsplan intact).

In artikel 22.1, onder a wordt verwezen naar artikel 4.6, eerste lid van de Invoeringswet Omgevingswet. Hierin is het volgende opgenomen:

Artikel 4.6 (deel omgevingsplan)

1.Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:

  • a. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet,
  • b. een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in art. 2.3a van de Crisis- en herstelwet,
  • c. een bestemmingsplan waarin met toepassing van artikel 2.4, eerste lid, onder k, van de Crisis- en herstelwet bij wijze van experiment wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening,
  • d. een regel als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,
  • e. een verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij,
  • f. een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer en een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van die verordening,
  • g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • h. een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • i. een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • j. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • k. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • l. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
  • m. een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, dat betrekking heeft op een bestemmingsplan of een wijzigingsplan als bedoeld in die wet,
  • n. een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 4.103, eerste lid, 4.104, eerste lid, en 4.104a, eerste lid.

Tweede lid

Het tweede lid betreft het intact houden van de Bruidsschat. Indien wel wijzigingen worden opgenomen ten opzichte van de bruidsschat, dan kan lid 2 geschrapt worden en vervangen worden door een voorrangsbepaling.

Derde lid

In het derde lid is het geometrische toepassingsbereik van het TAM-IMRO omgevingsplan bepaald. Dit hangt samen met het geven van een juridische status aan het plangebied. Met het artikel wordt bepaald op welke locaties het TAM-IMRO-plan ziet. Dit moet nauwkeurig worden bepaald in het GML- bestand. Ook uit de beschrijving van het plan moet de locatie goed blijken.

9.4.3 Gebruiksactiviteiten
9.4.4 Bouwactiviteiten

In het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat) zijn in § 22.2.7.2 regels opgenomen over de binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken.

Deze bruidsschatregels regelen op hoofdlijnen het volgende:

Artikel 22.26: Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In dit artikel is geregeld dat voor alle ruimtelijke bouwactiviteiten een omgevingsvergunning nodig is.

Artikel 22.27 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing
In dit artikel is geregeld dat er, in afwijking van 22.26, geen vergunning nodig is voor bepaalde activiteiten. Het gaat hierbij om bouwwerken die eerder waren opgenomen in artikel 3, bijlage II van de Bor. Artikel 22.27 moet in samenhang gelezen worden met de bouwregels in dit Tam-omgevingsplan. Indien aan alle bouwregels wordt voldaan, is er geen omgevingsvergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.

Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed In dit artikel is opgenomen dat in basis activiteiten bij, in, aan of op een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument niet altijd vergunningsvrij uitgevoerd mogen worden. Voor deze activiteiten is dus in veel gevallen wel een vergunning nodig.
Ook voor activiteiten die worden verricht binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt dat deze veelal niet zonder vergunning uitgevoerd mogen worden.

Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen In dit artikel is opgenomen waar een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk aan moet voldoen.
Er moet getoetst worden aan de regels in het omgevingsplan over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken. Dat betekent dat er aan alle bouwregels in het omgevingsplan getoetst moet worden, waarbij dus de bruidsschat en de bestemmingsplannen ook toe behoren.
Er moet getoetst worden of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, en als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, dan moet ook getoetst worden of de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden.  

Een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan de beoordelingsregels zoals opgenomen in artikel 22.29 van dit omgevingsplan (Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen). Dit zijn de beoordelingsregels uit de bruidsschat, voorheen opgenomen in artikel 2.10 Wabo.

In artikel 2.10 Wabo is opgenomen dat een omgevingsvergunning wordt geweigerd indien deze in strijd is met het bestemmingsplan.

Omdat de regels nu allemaal in hetzelfde omgevingsplan zijn opgenomen, zijn de regels in het bestemmingsplan aanvullende beoordelingsregels op de beoordelingsregels in artikel 22.29.

Om die reden is bij de beoordelingsregels in de bouwregels de volgende bepaling opgenomen: "In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ter plaatse van 'Bouwregel xx' tevens de volgende regels: [...] "

9.4.5 Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingengebieden

Artikel 21 geluidszone - geluidsaandachtsgebied

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn regels opgenomen over geluid.

In het Bkl zijn voor het toelaten van geluidgevoelige gebouwen standaardwaarden opgenomen. Dat betekent dat het geluid op de gevel van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan in het Bkl is opgenomen.

Als een ontwikkeling een nieuw geluidgevoelig gebouw mogelijk maakt, zal onderzocht moeten worden of het geluidniveau vanuit wegverkeerslawaai, spoorweglawaai of industrielawaai op de gevel van deze nieuwe geluidgevoelige gebouwen voldoet aan de standaardwaarden.

Als dit niet het geval is, dan biedt het Bkl de mogelijkheid dat er in het omgevingsplan regels gesteld worden over deze hogere waarden. De waarden mogen niet hoger zijn dan in het Bkl opgenomen als grenswaarden.

Als ook niet wordt voldaan aan deze grenswaarden, dan biedt het Bkl de mogelijkheid om bij vervangende nieuwbouw of bij functiewijziging toch nog af te wijken van de grenswaarden, tot maximaal 5 dB.

9.4.6 Beheer en onderhoud

In Hoofdstuk 5 [Hoofdstuk 22y. paragraaf 5] Beheer en onderhoud wordt geregeld dat het gebruik van de gronden ter plaatse van de Rodijksweg 7 en Rodijksweg 8 is toegestaan nadat landschapsontsierende bebouwing is gesloopt, zoals omschreven in de terugbouwstaffeling Rood-voor-rood in Bijlage 1. De nieuwe vrijstaande woning ter plaatse van de Rodijksweg 8 mag dus pas worden gebouwd, wanneer de Rood-voor-rood-rechten op basis van de sloop zijn verkregen.

Daarnaast wordt het behalen van een ecologische kwaliteitsimpuls voor het landgoed geborgd in de regels door een verplichting om het landschappelijke inrichtingsplan inclusief de maatregelen voor natuurinclusief bouwen op basis van de maatregelen voor het buitengebied binnen 18 maanden na vaststelling van het plan te realiseren.

Artikel 31 Verplichtingen sloop en inrichting koppelt het recht op gebruik en nieuwe ontwikkelingen aan concrete verplichtingen op het gebied van sloop, herinrichting en natuurinclusieve maatregelen, waarmee de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke waarden van Landgoed 'De Bannink' worden beschermd en versterkt.

9.4.7 Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (een tijdelijk deel van) een omgevingsplan is ingevolge artikel 16.30 Omgevingswet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing. De te doorlopen procedure ziet er grofweg als volgt uit.

  • 1. Voorbereiding: de gemeente geeft op de daartoe voorgeschreven wijze kennis van het planvoornemen om het omgevingsplan te wijzigen en geeft aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.
  • 2. Ontwerp: de gemeente geeft op de daartoe voorgeschreven wijze kennis van de terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan, zodat iedereen gedurende een termijn van 6 weken dat het ontwerp-omgevingsplan ter inzage ligt een zienswijze (schriftelijk of mondeling) kan indienen.
  • 3. Vaststelling: de gemeente stelt het (gewijzigde) omgevingsplan vast en geeft daarbij aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en hoe invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid. Het besluit tot vaststelling van het gewijzigde omgevingsplan wordt op de daartoe voorschreven wijze bekendgemaakt, en tegelijkertijd wordt kennisgegeven van de terinzagelegging dit besluit.
  • 4. Inwerkingtreding: het gewijzigde omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit op de daartoe voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt, mits geen verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan.
  • 5. Beroep: tegen het besluit tot wijzigen van het omgevingsplan staat beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het ontwerp-omgevingsplan heeft met ingang van <DATUM> voor zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp-omgevingsplan. De gemeente Ermelo heeft op <DATUM> besloten om het gewijzigde omgevingsplan (ongewijzigd) vast te stellen.

9.4.8 Overgangsbepalingen

De regels in Hoofdstuk 6 van het TAM-omgevingsplan vormen paragraaf 22y.6 van het omgevingsplan. In dit hoofdstuk zijn overgangsregels opgenomen. Een TAM-omgevingsplan heeft geen slotregel, omdat het TAM-omgevingsplan slechts één hoofdstuk betreft van het gebiedsdekkend omgevingsplan van de gemeente.

In Artikel 32 Overgangsrecht worden de overgangsregels geregeld voor bestaande bouwwerken en gebruik. Hierbij is bepaald dat bestaande en rechtmatig vergunde bouwwerken die afwijken van het bestemmingsplan gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of gewijzigd, mits deze vernieuwing of wijziging niet leidt tot een grotere afwijking van het plan. Daarbij geldt dat een éénmalige vergroting van de inhoud met maximaal 10% is toegestaan. Indien een bestaand bouwwerk als gevolg van een calamiteit verloren gaat, mag het volledig worden vernieuwd of gewijzigd, op voorwaarde dat binnen twee jaar na de datum van het tenietgaan een aanvraag voor de benodigde bouwactiviteit is ingediend. Bouwwerken zonder vergunning of strijdig met het oude plan vallen niet onder dit overgangsrecht. Daarnaast wordt geregeld dat bestaand strijdig gebruik, niet mag worden veranderd in ander strijdig gebruik of worden hervat of voortgezet met het nieuwe plan.

Hoofdstuk 10 Belangenafweging en conclusie

Voor de beoogde activiteiten in de fysieke leefomgeving dient het omgevingsplan van de gemeente Deventer te worden gewijzigd middels een TAM-omgevingsplan. Ten behoeve van de beoogde wijziging van het omgevingsplan is voorliggende motivering opgesteld.

Tegen het plan bestaan in het kader van de fysieke leefomgeving en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren, aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • 1. het plan is niet strijdig met het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid;
  • 2. door de realisering van het plan treden geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • 3. de aspecten van de fysieke leefomgeving gezondheid, milieubelastende activiteiten, geluid, buitenlucht, geur, bodem, wegen, verkeer, parkeren, omgevingsveiligheid, natuur, water en watersystemen, cultureel erfgoed, landschap, stedenbouw, bedrijfsmatige activiteiten, kabels en leidingen vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • 4. de financiële consequenties van het project worden volledig gedragen door de stichting.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij realisatie van het voorliggende plan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.