direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22t Combiplan buitengebied Deventer 9
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.TAM020-OW01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op een tweetal locaties in het buitengebied van de gemeente Deventer. Dit TAM-omgevingsplan betreft een zogenaamd combiplan. In het combiplan worden meerdere initiatieven in één TAM-omgevingsplan gevat en planologisch geregeld. Hierna wordt kort op de betreffende ontwikkelingen per locatie ingegaan. In de planbeschrijving in hoofdstuk 2 wordt een uitgebreide beschrijving van de ontwikkelingen gegeven.

1.1.1 Ontwikkeling 1: Spanjaardsdijk 84, Lettele

Het voornemen aan de Spanjaardsdijk 84 bestaat uit het vervangen van de huidige bedrijfsfunctie voor een passende woonfunctie en een functie voor de nutsvoorziening op het terrein. Tevens dient de bedrijfsfunctie op de feitelijke agrarische gronden gewijzigd te worden, om in overeenstemming te komen met het agrarische gebruik van de gronden.

Het in overeenstemming brengen van de planologische situatie met het werkelijke gebruik van de gronden maakt het voor de initiatiefnemers mogelijk om werk te maken van de verduurzaming van het pand en herstelwerkzaamheden aan de gevels uit te voeren.

1.1.2 Ontwikkeling 2: Aanvangsweg 2, Lettele

Ter plaatse van de Aanvangsweg 2 was een veehouderij aanwezig. Het bedrijf is inmiddels gestopt en heeft zich aangemeld in het rijksprogramma Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (hierna: Lbv). Nu de veehouderij activiteiten gestaakt zijn wenst de eigenaar van dit perceel zijn erf te ontwikkelen naar een toekomstbestendig erf, met de mogelijkheid de kinderen op het erf te kunnen huisvesten. Het voornemen bestaat uit het slopen van de voormalige agrarische bebouwing en bouwwerken. Enkel de bestaande schuur wenst de eigenaar te behouden voor eigen gebruik en voor terrein onderhoud. In het kader van bouwrechten verkregen conform het beleid 'Kansen uit Buiten' worden twee woningen aaneen gebouwd met een inpandige berging en wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning vergroot. Het gehele plangebied aan de Aanvangsweg 2 wordt na de sloop- en bouwwerkzaamheden landschappelijk ingepast aan de hand van een erfinrichtingsplan met beplantingsplan, conform het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO).

1.1.3 Resumé

De hiervoor genoemde voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Gelet op het vorenstaande is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Toelichting op TAM-omgevingsplan

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Deze vangnetten zorgen ervoor dat deze organisaties de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat ze het DSO wel kunnen gebruiken. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-Omgevingsplan.

Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied omvat twee ontwikkelingen waarbij twee locaties zijn betrokken, namelijk:

  • 1. Spanjaardsdijk 84, Lettele (ontwikkeling 1);
  • 2. Aanvangsweg 2, Lettele (ontwikkeling 2).

Beide locaties liggen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Voor de exacte begrenzing van de betreffende deelgebieden, wordt verwezen naar de verbeeldingen behorende bij dit TAM-omgevingsplan. In afbeelding 1.1 is de ligging van beide ontwikkellocaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging ontwikkellocaties (Bron: Openstreetmaps.org)  

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22t Combiplan buitengebied Deventer 9' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0150.TAM020-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze motivering (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

1.5 Het omgevingsplan

1.5.1 Geldend omgevingsplan

Beide locaties liggen binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Ter plaatse van deze locaties is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Deventer (in werking vanaf 26 februari 2024);
  • Buitengebied Deventer (vastgesteld op 6 juni 2012);
  • Buitengebied Deventer, 1e herziening (vastgesteld 1 maart 2017);
  • Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang (vastgesteld op 14 juli 2016);
  • Parapluherziening parkeereisen (vastgesteld op 11 april 2018);
  • Parapluherziening particuliere zonnepanelen Buitengebied (vastgesteld op 8 juli 2021);
  • Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten (digitaal) (vastgesteld op 30 januari 2013).

Voor de duiding van het planologische regime van het plangebied is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" uit 2017 relevant. In de volgende paragraaf wordt per locatie nader ingegaan op het planologisch regime.

1.5.2 Spanjaardsdijk 84, Lettele

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" opgenomen. De locatie Spanjaardsdijk 84 te Lettele is op deze afbeelding aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: omgevingswet.overheid.nl)  

Dit deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. De gronden zijn tevens aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3', 'Leiding - Gas - 1'. 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waterstaat - Intrekgebied'. Ter plaatse is een bouwvlak aanwezig en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf'. De gronden binnen dit deel van het plangebied mogen gebruikt worden ten behoeve van bedrijven van bedrijfscategorie 1 en 2, voor een installatiebedrijf. Ter plaatse van het bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

1.5.3 Aanvangsweg 2, Lettele

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" opgenomen. Het plangebied ter plaatse van Aanvangsweg 2 te Lettele is op deze afbeelding aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening" (Bron: omgevingswet.overheid.nl)  

Dit deel van het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden zijn tevens aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Binnen het plangebied is een groot bouwvlak aanwezig. Ter plaatse zijn de gronden geschikt voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, waaronder vallen: een bedrijf ten behoeve van akkerbouw, veehouderij, sierteelt en boomkwekerij, fruitteelt en een intensieve kwekerij.

1.6 Leeswijzer

De motivering van dit TAM-omgevingsplan is opgebouwd uit tien hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving van het plangebied en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het gewenste plan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de aanwezige landschappelijke-, stedenbouwkundige- en cultuurhistorische waarden van het plangebied. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten in de fysieke leefomgeving. In Hoofdstuk 7 wordt kort ingegaan op eventuele beperkingsgebieden die invloed hebben op het planvoornemen. Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 gaan respectievelijk in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. In Hoofdstuk 10 wordt ingegaan op de juridische opzet en verantwoording van de regels.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling en de daarbij betrokken locatie, ingegaan op de huidige situatie. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke- en functionele structuur van het deelgebied.

2.2 Beschrijving huidige situatie

2.2.1 Spanjaardsdijk 84, Lettele

De locatie Spanjaardsdijk 84 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten oosten van de kern Frieswijk. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit een kleine dorpskern met een beschermd dorpsgezicht en agrarische gronden met daarin verspreid voorkomende natuurgronden en woonerven. Het beschermd dorpsgezicht genaamd "De Zandbelt", is een ensemble van bebouwing bij de brug over het Overijsselskanaal en de Zandbelter molen. Het betreft hier een brugwachters woning, een boerderij, een boerderij/bakkerij, café, een graanmolen en een smederij. Op Spanjaardsdijk 84 was tot 1999 een smederij met winkel aanwezig. Hier was tevens tot 1998 een benzinepomp aanwezig.

De bebouwing aan de Spanjaardsdijk 84 bestaat uit een woning en het gebouw van de voormalige smederij. In de smederij is nu een hobbysmederij en museum aanwezig. Daarnaast doet een gedeelte van de oudere smederij dienst als woning voor het gezin van de dochter van de rustende smid. Naast de woning en oude smidse zijn enkele kleine bijgebouwen en kassen aanwezig op het terrein.

Een gedeelte van het bestemmingsvlak bedrijf ligt op een agrarisch perceel dat geen eigendom is van eigenaren Spanjaardsdijk 84. Dit is ook nooit eigendom van hen geweest. Ook de eigenaar/boer was hiervan niet op de hoogte. Inmiddels is hierover ook contact en akkoord dan dit gedeelte de bestemming 'Agrarisch' krijgt.

Direct naast de voormalige smederij staat een trafohuisje. Dit huisje is gebouwd in de jaren zestig van de vorige eeuw. Dit perceel en de bebouwing zijn eigendom van Enexis. Adres van de trafo is Spanjaardsdijk 84T, kadastraal Diepenveen, sectie K nummer: 0349. Het trafohuisje en de bebouwing aan de Spanjaardsdijk 84 liggen momenteel binnen dezelfde bedrijfsbestemming. In de nieuwe situatie zal ter plaatse van dit trafohuisje de functie 'nutsvoorziening' worden opgenomen. Dit is overeengekomen met Enexis.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de deellocatie (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto Spanjaardsdijk 84, Lettele (Bron: PDOK)  

2.2.2 Aanvangsweg 2, Lettele

De locatie aan de Aanvangsweg 2 ligt in het buitengebied van de gemeente Deventer, ten noorden van de kern Lettele. De functionele structuur van de omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden met daarin verspreid voorkomende natuurgronden en woonerven.

In de huidige situatie zijn binnen dit deel van het plangebied voornamelijk gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf aanwezig. Dit betreffen de voormalige bedrijfswoning, de stal, een schuur en mestkuilen, en opslag voor voedermateriaal. Een deel van de natuurfunctie binnen kavelnummer 295 werd gebruikt ten behoeve van voederopslag. In Hoofdstuk 3 wordt beschreven hoe het bos hersteld wordt.

In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van de deellocatie (indicatief met rode omlijning) opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto Aanvangsweg 2, Lettele (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 De ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt per ontwikkeling en de daarbij betrokken locatie, ingegaan op de gewenste situatie.

3.1.1 Ontwikkeling 1: Spanjaardsdijk 84, Lettele

Algemeen

Ten aanzien van de locatie Spanjaardsdijk 84 hebben de initiatiefnemers het voornemen om de huidige bedrijfsfunctie van het perceel om te zetten naar een reguliere woonfunctie en een separate functie voor de nutsvoorziening te faciliteren. Daarnaast zullen de agrarische gronden in het zuidelijk deel van het plangebied die momenteel ook een bedrijfsfunctie hebben worden voorzien van een passende agrarische functie. Concreet worden op dit perceel geen nieuwe bouw- of verbouwmogelijkheden toegestaan. Initiatiefnemers wensen enkel de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de werkelijke situatie. Dit maakt het voor de initiatiefnemers mogelijk duurzaam onderhoud aan de gebouwen en het erf te plegen, en de gebouwen te verduurzamen.

Ten slotte staat binnen de huidige bedrijfsfunctie en binnen hetzelfde bouwvlak als de woning een trafohuisje van Enexis. Doordat initiatiefnemers geen eigenaren zijn van het trafohuisje, en zelf van de bedrijfsbestemming af willen, krijgt het trafohuisje in de nieuwe situatie een eigen bouwvlak en een eigen functie toegewezen. De KGO investering voor bovenstaande ontwikkelingen bestaat uit het opruimen en aansterken van de bestaande groene elementen van het erf, en in het herstructureren van de parkeerplaatsen. De maatregelen zijn verwerkt in het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 1 van deze motivering.

3.1.2 Ontwikkeling 2: Aanvangsweg 2, Lettele

Algemeen

De initiatiefnemers van Aanvangsweg 2 willen hun erf een nieuwe invulling en toekomst geven voor de initiatiefnemer zelf en de twee kinderen. De initiatiefnemer neemt deel aan de landelijke LBV regeling en de agrarische melkveehouderij is beëindigd. Door gebruik te maken van de regeling 'Kansen uit Buiten' van de gemeente Deventer wenst de initiatiefnemer het erf te transformeren van een agrarische bestemming naar een woonfunctie. Het voornemen bestaat uit het verwijderen van de voormalige agrarische bebouwing, het bouwen van twee twee-onder-een-kap woningen, het vergroten van de bestaande voormalige bedrijfswoning en het landschappelijk inpassen van het nieuwe erf. De gevel van de voormalige bedrijfswoning wordt tevens aangepast.

Het huidige erf is ontstaan in de jaren tachtig van de vorige eeuw. De nokrichting van de woning ligt evenwijdig aan de Bathmenseweg en de ligboxenstal met kapschuur evenwijdig aan de Aanvangsweg. Het plan is om deze opbouw te houden en de nieuwe ontwikkeling hierbij te laten aansluiten. De beeldkwaliteit van de nieuwe gebouwen moet aansluiten bij de bouwstijl van de jaren tachtig. Voor het nieuwe erf en de gebouwen is een beeldkwaliteitsplan gemaakt. Het volledige beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd als Bijlage 3 bij deze motivering.

Aanpassingen bestaande woning

De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en krijgt een reguliere woonbestemming. De woning heeft een inhoud, inclusief volume van het tussenlid, van 623 m3. In de bestaande situatie zijn de woning en de ligboxenstal aaneengebouwd. Door sloop van de ligboxenstal blijft er relatie een klein gebouw over met een platdak. Voorgesteld wordt om het tussenlid te verbouwen en passend te laten worden bij de woning. De maximale inhoud van de woning wordt vastgelegd op 750 m3. Door het vergroten van de inhoud van de woning wordt de woning beter passend in de nieuwe erfsituatie. Het nieuwe oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. Het uitvoeren en in stand houden van het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels.

Aanpassen kapschuur

De agrarische gronden behorende bij het bedrijf blijven in eigendom en in gebruik voor de teelt van landbouwgewassen. Voor het beheer van de agrarische gronden en het erf is het voorstel om de bestaande kapschuur te behouden en de gevels aan te passen en te behouden en in te zetten voor beheer en onderhoud van de agrarische gronden, en het hebben en houden van hobbypaarden. Deze schuur heeft een oppervlakte van 404 m2. De schuur is tevens het bijgebouw voor de bestaande woning. De kapschuur is nieuwgebouwd in 2018. Het uiterlijk van de kapschuur wordt aangepast aan het nieuwe erf. Het uiterlijk van de kapschuur maakt daarom ook onderdeel uit van het beeldkwaliteitsplan.

Compensatiewoningen

Ter plaatse van de huidige ligboxstal worden twee twee-onder-een-kap woningen gerealiseerd. De woningen betreffen het type 'buitenstarter', een type schuurwoning, inclusief bijgebouw. Dit type woning maakt het mogelijk om voor een redelijke investering toch op een boerenerf te kunnen wonen. Met als belangrijkste bijkomstigheid dat het in de familie kan blijven, en dat eigen kinderen bij de ouders op één erf kunnen wonen (en waar nodig zorg kunnen verlenen). Bij de compensatiewoningen wordt uitgegaan van een inhoud van 1.400 m3 (normatief mag een compensatiewoning met inpandig bijgebouw een inhoud hebben van 1.100 m3). Door de boventallige sloopmeters niet in te zetten is een grotere inhoudsmaat te verantwoorden. Een grotere inhoudsmaat is eveneens nodig om een levensloopbestendige woning te realiseren voor de 'rustende' boer(in).

In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de landschappelijke inpassing van beide locaties van het plangebied.

3.2 Landschappelijke inpassing

3.2.1 Spanjaardsdijk 84, Lettele

Bij een erftransformatie hoort een plan voor de erfinrichting en landschappelijke inpassing van het perceel in de omgeving. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Groenadviesbureau H.A. ten Have. Het volledige plan voor de Spanjaardsdijk 84 is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. De landschappelijke inpassing is verbeeld in een erfinrichtingsplan. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan opgenomen. Na de afbeelding wordt ingegaan op de landschapsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Erfinrichtingsplan (Bron: Groenadviesbureau H.A. ten Have)  

Toelichting herstel en ontwikkeling bos

Het perceel aan de Spanjaardsdijk 84 is ruim opgezet en beschikt over een grote tuin. De tuin is goed onderhouden. In het erfinrichtingsplan is daarom gekozen voor het versterken van de al bestaande groenstructuren.

De toevoeging van landschappelijke beplanting aan de Spanjaardsdijk 84 bestaat voornamelijk uit:

  • het planten van een gemengde haag aan de voorzijde van de woning, naast de parkeerplaats met een beheerhoogte van 65 cm;
  • het inpassen van de parkeerplaats met inheemse struiken;
  • de tuin en groentetuin te voorzien van een gemengde haag;
  • het toevoegen van 5 fruitbomen;
  • het breder maken van de bestaande struweelhaag aan de zuidelijke zijde.

3.2.2 Aanvangsweg 2, Lettele

In onderstaande afbeelding 3.2 is de situering van de (bestaande en beoogde) bebouwing, het bestaande bos, de nieuwe paardenbak en de compenserende natuurmaatregelen weergegeven. In Bijlage 2 is het erfinrichtingsplan opgenomen voor de Aanvangsweg 2. Het uitvoeren en in stand houden van het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels van dit TAM-omgevingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Erfinrichtingsplan (Bron: Groenadviesbureau H.A. ten Have)  

Toelichting
Groenbeheer

Nadat de huidige eigenaren van het voormalige agrarische bedrijf in 1998 de boerderij overnamen zijn zij actief geweest in het landschapsonderhoud, uit zorg voor de natuur. Zo zijn er een kleine 70 knotwilgen gepoot die minimaal elke drie jaar worden geknot. In de afgelopen jaren zijn langs agrarische percelen op agrarische percelen ten oosten van de Bathmenseweg reeds circa 70 stuks knotwilgen en 230 meter meidoornheg aangebracht. Ook is er een gevlochten meidoornhaag gerealiseerd van 230 meter lengte. Deze landschapselementen zorgen voor allerhande dieren op het land. Zo broeden er regelmatig patrijzen, wulpen en zitten er meerdere steenuiltjes. Om dit levend en in tact te houden, wil de familie de grond zoveel mogelijk behouden en de landschapselementen blijven onderhouden.

Op basis van de kenmerken van het oude houtteelt/bos landschap is het erf- en landschapsplan gemaakt. Aansluitend op het oude nog bestaande bosperceel wordt nieuw bos toegevoegd aan de zuidzijde van het erf. Hierdoor krijgt het nieuwe erf extra nieuwe natuur en goede borging in het landschap. Samen met de bestaande laanbeplanting van de Bathmenseweg en de Aanvangsweg is de landschappelijke woonplek hoogwaardig te noemen voor bewoners. Door de directe ligging aan de wegen behoeft de ontsluiting van het nieuwe erf geen enkele aanpassing.

In de huidige situatie zijn op de op de ligboxenstal veel zonnepanelen aanwezig. Doordat het bedrijf is beëindigd, de leeftijd van de panelen en alsmede de veranderde situatie op de energiemarkt wordt afscheid genomen van deze panelen. Op de woningen en kapschuur komen een beperkt aantal panelen voor alleen de opwek van stroom voor eigen gebruik. Dit betreft opwek van stroom per woning en eventueel een e-auto per wooneenheid.

Water

Binnen de beide locaties van het plangebied neemt de verharding als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling af. Daarnaast wordt een substantiële bijdrage geleverd in het aanplanten van nieuw groen. Al het regenwater dat op verharding valt zal binnen het perceel vertraagd worden geïnfiltreerd.

Asbest

Middels een eerder asbestinventarisatie onderzoek is gebleken dat er geen asbesthoudende daken of andere asbesthoudende materialen aanwezig op het erf.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behouden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

Hierna is een uitwerking gegeven inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat deze in de praktijk veel voorkomt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De Ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI). Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en vervolgens beleidsneutraal overgezet naar het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’, ‘stedelijke ontwikkeling’ en nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’.

Bestaand stedelijk gebied betreft het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

Voorliggende kwestie betreft een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.

Toetsing Instructieregels Rijks (Amvb's)

In de volgende hoofdstukken wordt aangegeven hoe het plan rekening houdt met de hoofdonderwerpen waarvoor het Bkl instructieregels bevat. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de instructieregels zoals vervat in paragraaf 5.1.5, 5.1.7 en 5.1.8 van het Bkl.

Toetsing 'Ladder voor duurzame verstedelijking'

Voorliggend voornemen betreft twee ontwikkelingen waarbij op één locatie de huidige planologische situatie wordt vastgelegd, en op een tweede locatie agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van de bouw van twee nieuwe woningen. In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een uitgangspunt hiervoor is de rechtsuitspraak ‘ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921’, waarin wordt beoordeeld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling aangezien er sprake is van een ontwikkeling van niet meer dan 11 woningen. Gelet op vorenstaande is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 5.129g Bkl en is het initiatief in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan houdt daarmee in voldoende mate rekening met de ter plaatse aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, waardoor wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de instructieregels uit paragraaf 5.1.5 van het Bkl.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het beleid dat in dit geval van toepassing is betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel. In 2009 zijn de omgevingsvisie en -verordening door Provinciale Staten vastgesteld. De hiervoor genoemde plannen zijn op 1 januari 2024 voor het laatst geactualiseerd.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel- boven als ondergronds), hergebruik en herbestemming en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0008.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Artikel 4.4 (principe van concentratie)

lid 1:

In omgevingsplannen worden alleen de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Met voorliggend TAM-omgevingsplan worden twee bestaande woningen planologisch vastgelegd. Op een andere locatie in het buitengebied van Deventer worden twee extra woningen mogelijk gemaakt. Deze functiewijziging en nieuwbouw volgen beiden het principe van concentratie door aan te sluiten bij bestaande bebouwing. Gelet op vorenstaande sluit het planvoornemen aan bij artikel 4.4 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 4.5 (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

lid 1:

Omgevingsplannen maken alleen extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in de Groene Omgeving mogelijk aansluitend op bestaand bebouwd gebied en als aannemelijk gemaakt is dat:

  • a. er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied;
  • b. de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en transformatie; en
  • c. mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldend omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

Concreet wordt met onderhavig voornemen een woning uitgebreid en twee aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Deze woningen mogen gebouwd worden in het kader van KGO na de sloop van een veelvoud aan voormalige agrarische bebouwing. Mede hierdoor is er geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving. Daarnaast worden twee bestaande woningen planologisch vastgelegd. Gezien de overige aanwezige bebouwing is de ontwikkeling passend op de betreffende locaties.

Artikel 4.6 (toekomstbestendigheid)

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, anders dan voor tijdelijk gebruik, waarvan aannemelijk is dat die toekomstbestendig zijn en dus:

  • a. de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • b. duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden; en
  • c. ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend initiatief is per definitie sprake van duurzaamheid aangezien er sprake is van het toekomstbestendig herstructureren van het erf aan de Aanvangsweg 2. Bovendien wordt er ook (in beperkte mate) bijgedragen aan de woningbehoefte in de gemeente Deventer. Aan de Spanjaardsdijk 84 is eveneens sprake van een toekomstbestendige ontwikkeling doordat de planologische situatie na vele jaren in overeenstemming wordt gebracht met het daadwerkelijke gebruik.

Artikel 4.11 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)

  • 1. Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:
    • a. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;
    • b. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
      en
    • c. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.
  • 2. Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:
    • a. nieuwe verblijfsrecreatieve complexen en verblijven;
    • b. uitbreidingen van bestaande verblijfsrecreatieve complexen;
    • c. de bouw van nieuwe woningen;
    • d. nieuwe bouwlocaties voor bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden;
    • e. grootschalige uitbreiding van bestaande locaties voor niet-agrarische bedrijvigheid die niet aan de Groene Omgeving is gebonden.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.11 van de Omgevingsverordening Overijssel
De voorgenomen ontwikkelingen binnen dit TAM-omgevingsplan vinden in zijn geheel plaats in de Groene Omgeving. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van beide delen van het plangebied is voor beide percelen een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Daarnaast is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het nieuw te vormen erf aan de Aanvangsweg 2. Het uitvoeren van de maatregelen uit het beeldkwaliteitsplan en de maatregelen uit de landschappelijke inrichtingsplannen is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van dit TAM-omgevingsplan.

De KGO investering aan de Spanjaardsdijk 84, ten behoeve van de wijziging van een bedrijfsfunctie naar een reguliere woonfunctie betreft:

  • het versterken van de bestaande heggen en struweelbeplanting;
  • de aanplant van 5 fruitbomen;
  • het herinrichten van de parkeerplaats;
  • het opruimen van verscheidene kleine gebouwtjes en bouwwerken.

De KGO investering voor het omzetten van de agrarische functie naar een woonfunctie aan de Aanvangsweg 2 betreft:

  • het wijzigingen van de agrarische functie op een deel van het terrein in de functie 'Natuur' (ca. 9.000 m2)
  • het aanplanten van ca. 3.400 m2 aan bos op het perceel met de nieuwe functie 'Natuur';
  • het versterken van het bestaande bosperceel aangrenzend aan het plangebied (ca. 700 m2).


Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden. Het plan is in overeenstemming met artikel 4.11 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 4.14 (woonafspraken)

  • 1. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.
  • 2. Nieuwe woningen zijn nog te realiseren woningen waarvoor nog geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is afgegeven.

Toetsing van het initiatief aan artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel

De gemeente Deventer heeft haar woonbeleid opgenomen in de 'Woonvisie Deventer (2018)'. In de paragraaf 4.4.2 wordt het voorliggend plan getoetst aan dit beleid. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 4.14 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Ten aanzien van de ontwikkelperspectieven liggen beide deelgebieden van het plangebied niet in hetzelfde deelgebied. Hieronder wordt weergegeven welke deelgebieden gelden per locatie, en wordt kort ingegaan op de kwaliteiten en perspectieven van ieder deelgebied

Ontwikkelperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'

In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Het betreffen gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatie-zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Ontwikkelperspectief 'Stads- en dorpsrandgebieden'

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van 2 elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. De (potentiële) kwaliteit is die van de ‘best of both worlds’; stedelijke voorzieningen, verspreid liggende (gewilde) woon- en werkfuncties, padennetwerk in een landschappelijk raamwerk. Dichtbij stad en dorp en toch buiten. Randen gaan niet alleen over de ‘functionele mix’, maar vooral ook over herkenbaarheid, duidelijkheid en silhouetten (kerktorens, markante gebouwen, bruggen, ed). Markante zichtlijnen op dorpen versterken de randkwaliteit

De ambitie voor dit gebied betreft het verbinden van ontwikkelingen van woon-, werk- en recreatiemilieus in de stads-en dorpsranden aan hun omgeving met landschappelijke structuren en routes. Stimuleer integrale projecten waarin stedelijke programma’s en landschappelijk raamwerk gelijktijdig worden ontwikkeld en gerealiseerd. Ga verrommeling in de randzones tegen en draag bij aan aantrekkelijke mix woon-, werk en recreatiemilieus.

Ontwikkelperspectief 'Agrarisch ondernemen on het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken in harmonie zijn met de schaalvergroting in de landbouw. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaat de provincie hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een van de uitvoeringsmodellen die gebruikt worden bij de uitvoering van dit beleid.

Toetsing aan de 'Waar - Ontwikkelperspectieven'

Spanjaardsdijk 84, Lettele

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er geen sprake is van enige belemmeringen van het voornemen op omliggende (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan past, gelet op de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het erf en het toestaan van functies die als passend wordt aangemerkt, binnen de ontwikkelingsperspectieven. De voorgenomen ontwikkelingen hebben betrekking op functies die als passend binnen de daar aanwezige ontwikkelingsperspectieven kunnen worden beschouwd.

Gesteld wordt dat ter plaatse van de Spanjaardsdijk 84 de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het ter plekke geldende ontwikkelperspectief.

Aanvangsweg 2, Lettele

In dit deel van het plangebied wordt een agrarische bedrijf beëindigd en wordt een duurzame vervolgfunctie gegeven aan de gronden van de voormalige veehouderij. Het perceel wordt ingepast door middel van een erfinrichtingsplan conform het KGO-beleid van de gemeente en provincie. Gesteld wordt dat met de maatregelen uit het erfinrichtingsplan voldoende tegemoet wordt gekomen aan de kwaliteitsvoorwaarden uit het KGO-beleid.

Gesteld wordt dat de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Beide deelgebieden liggen ter plaatse van de laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. Onderstaand is dit nader uitgewerkt.

'Dekzandvlakte en ruggen'

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

Toetsing aan de 'Natuurlijke laag'

Beide locaties van het plangebied liggen binnen het deelgebied 'Dekzandvlakte en ruggen'. Ten aanzien van de ontwikkeling aan de Spanjaardsdijk 84 zal de voorziene ontwikkeling geen tot weinig effect hebben op de beleving en de natuurlijke waarden van de hoogtes en laagtes in het landschap. Op deze locatie wordt enkel het bestaande gebruik vastgelegd en wordt het erf een nieuwe impuls gegeven.

Ten aanzien van de ontwikkeling aan de Aanvangsweg wordt een forse investering in het landschap geleverd. Daarnaast is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de nieuwe bebouwing die gebouwd mag worden als gevolg van voorliggende wijziging van het omgevingsplan. Zowel de inpassing met groen als de beeldbepalende eisen die worden meegegeven zijn gemaakt op basis van de kenmerken van het landschap rondom de Aanvangsweg 2. De kenmerken van de dekzandvlaktes en ruggen hebben onderdeel uitgemaakt van de planvorming van het erfinrichtingsplan en het beeldkwaliteitsplan.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.

De 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Beide delen van het plangebied liggen in een ander gebiedstype van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'. Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

Spanjaardsdijk 84, Lettele

'Oude hoevenlandschap'

Dit betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.

Aanvangsweg 2, Lettele

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

De grote oppervlakte aan - voormalige - natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Spanjaardsdijk 84, Lettele

De planlocatie aan de Spanjaardsdijk 84 maakt deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Op deze locatie is in mindere mate sprake van verspreide erven. Bij het maken van het erfinrichtingsplan voor deze locatie is rekening gehouden met het essenlandschap en het naastgelegen jonge heide- en broekontginningslandschap.

Aanvangsweg 2, Lettele

Ter plaatse van de Aanvangsweg 2 is verouderde agrarische bebouwing aanwezig. Het slopen van deze bebouwing wordt conform het KGO beleid van de gemeente Deventer gebruikt om een bouwrecht te verkrijgen voor twee woningen, en tevens wordt de bestaande woning vergroot. Op deze manier wordt bebouwing opgeruimd en wordt verrommeling voorkomen. Daarnaast worden de kenmerken van het jong heide- en broekontginningslandschap weer hersteld en versterkt middels het uitvoeren van het erfinrichtingsplan voor deze locatie. Op deze manier wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke inpassing van het erf.

De 'Stedelijke laag'

Beide deelgebieden liggen niet binnen een gebiedstype behorend bij de 'stedelijke laag'.

Toetsing aan de 'Stedelijke laag'

Ter plaatse van beide deelgebieden zijn geen kenmerken of elementen van de 'stedelijke laag' aanwezig. Het voornemen leidt daarom niet tot aantasting van de 'stedelijke laag'.


De 'Laag van beleving'

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing aan de 'Laag van beleving'

De beide deelgebieden zijn aangemerkt als 'Donkerte'. Het voornemen ziet niet op het buitenproportioneel verlichten van de percelen. In de beoogde situatie wordt rekening gehouden met de ambitie om de 'donkere' gebieden, ten minste net zo donker te houden. Het voornemen is daarmee in lijn met de 'Laag van beleving'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Woonagenda West-Overijssel 2021-2025
4.3.1.1 Algemeen

De provincie Overijssel, Overijsselse gemeenten en partners werken samen aan een balans op de woningmarkt. Periodiek maken ze meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor 2021-2025 zijn er twee regionale Woonagenda's: een voor West-Overijssel en een voor Twente. Voor voorliggende ontwikkeling is de regionale woonagenda voor West-Overijssel van toepassing. De Woonagenda West-Overijssel 2021-2025 schetst de gezamenlijke inzet van gemeenten en provincie, met input van woningcorporaties, marktpartijen en andere partners. Deze agenda dient als kader en kompas op de woningmarkt, waarbij wordt bepaald waar naartoe wordt gewerkt en hoe dit gezamenlijk wordt gedaan.

4.3.1.2 Visie op het wonen

Een toekomstbestendige woningmarkt betekent in West-Overijssel:

  • een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen
  • een toekomstbestendige leefomgeving: sterke steden en vitale kernen en buitengebied
  • een duurzaam en circulair woningbestand.

Een inclusieve woningmarkt: wonen voor iedereen

Ontspannen wonen in het landelijk gebied en kleine kernen.

Hier is het wonen nauw verbonden met het Overijsselse landschap, het dorpse leven, natuur en landbouw. Het zijn bijzondere en karakteristieke woonomgevingen die worden gekoesterd en met kwaliteiten die de regionale partners zoveel mogelijk willen behouden. De kracht van de gemeenschap en sociale samenhang zijn hier belangrijk. Er liggen kansen om wonen in deze gebieden als vliegwiel in te zetten voor versterking van de vitaliteit van de dorpen, de vestigingsmogelijkheden voor jongeren en de transities in het landschap, zoals in de landbouw, of de klimaatadaptieve opgaven in de IJsselzone. Het omzetten van landbouwgrond in natuur kan bijdragen aan biodiversiteit, robuuste natuurontwikkeling en de wateropgave. De natuurontwikkeling kan hand in hand gaan met kleinschalige woningbouw, waarbij de woningbouw de kostendrager is. We zien mogelijkheden om op specifieke plekken nieuw aanbod te creëren, passend bij de leefomgeving en als contramal van wonen in het stedelijk gebied. De transformatie van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) naar woningen of het werken via CPO zijn goede voorbeelden.

Een toekomstbestendige leefomgeving

De uitdaging van een toekomstbestendige leefomgeving gaat verder dan stenen; het doel is om te voldoen aan groeiende woningbehoeften met behoud van kwaliteit, menselijke maat en duurzaamheid. Het regionale woningbouwprogramma wil de positie van steden versterken, met aandacht voor groei in Deventer en Zwolle. Integratie van woningbouw met werklocaties en stationsomgevingen, samen met vergroening, staat centraal.

De balans tussen stedelijk en landelijk in Overijssel wordt behouden, met ruimte voor lokale behoeften en toevoeging van woningen in grote kernen, waarbij ruimtelijke kwaliteit en landschapsbehoud voorop staan. Nieuwe woonmilieus in het buitengebied dienen als visitekaartje voor West-Overijssel en belichamen zowel de regiokarakteristiek als innovatiekracht. Landelijke gemeenten dragen bij aan regionale positionering en bovenlokale woonbehoeften, versterkend voor dorpen en platteland.

Een duurzaam en circulair woningbestand

Naast aardgasloze nieuwbouw staat de uitdaging centraal om de bestaande woningvoorraad te verduurzamen voor de energietransitie. Een regionale aanpak biedt kansen, waarbij circulair bouwen als drijvende kracht fungeert voor innovatie. Circulair bouwen, met focus op biobased materialen en nieuwe samenwerkingsvormen, bevordert duurzaamheid en economisch voordeel.

De Woonagenda sluit aan op het programma Circulaire Economie en het Programma Nieuwe Energie, waarbij Overijssel streeft naar een energieneutraal 2050 en specifieke doelen voor 2023. In 2040 moeten steden, dorpen en het landelijk gebied duurzaam en klimaatbestendig zijn. Gemeenten, verenigd in de Alliantie Nieuwe Energie Overijssel, hebben de taak om deze doelen te realiseren, met de Woonagenda gericht op het uitvoeringscluster 'Gebouwde Omgeving'.

4.3.1.3 Toetsing aan de regionale woonagenda

Als gevolg van voorliggend plan worden de bestaande twee woningen aan de Spanjaardsdijk 84 te Lettele planologische reguliere woningen. De huidige bewonders blijven gebruik maken van deze woningen, waardoor het feitelijke aantal woningen toeneemt, maar er niet direct sprake is van een toename in het woningaanbod. Aan de Aanvangsweg 2 in Lettle is wel sprake van het uitbreiden van het woningaanbod. Op deze locatie wordt het bouwrecht van twee twee-onder-een-kap woningen verkregen. Met deze woningen kan een kleine bijdrage worden geleverd aan de vraag naar woningen in het buitengebied. De woningen zullen worden gebouwd volgens de laatste duurzaamheidseisen uit het Bbl. De woningen worden niet op het gas aangesloten.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de doelstellingen uit de regionale woonagenda.

4.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland
4.3.2.1 Algemeen

Door de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de Landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland.

4.3.2.2 Deelgebieden

Het plangebied ligt in het landschapstype 'Dekzandlandschap'. Dit landschapstype is op te delen in vier deelgebieden te weten; 'Dekzandruggen', 'Weteringenlandschap', 'Dekzandvlaktes' en 'Dekzandlaagtes'.

Planspecifiek

Onderstaand wordt nader ingegaan op de landschappelijke karakteristieken per deelgebied.

4.3.2.3 Landschappelijke karakteristiek 'Dekzandruggen':

Karakteristieken:

  • Rug verdicht met landschapselementen als bosjes, landgoederen, houtwallen, hagen, singels en solitaire bomen (soorten van de hogere gronden zoals eik, beuk);
  • Afwisseling van verdichte en open ruimtes; verrassende doorkijkjes;
  • Essen onbeplant, omzoomd met houtwallen;
  • Perceelsscheidingen worden minimaal en terughoudend toegepast, aansluitend aan open karakter;
  • Wegen veelal kronkelend, zich voegend naar de erven, soms over erf;
  • Wegen beplant, essen zoveel mogelijk onbeplant, tenzij er sprake is van doorgaande historische structuren;
  • Doorgaande structuren (weg/kanaal) passen zich aan omgeving aan.
  • Erven langs rand van de es, grote dakvlakken tegen groene achtergrond;
  • Knooperven;
  • Erven gaan vloeiend over in landschap (geen strakke erfgrenzen);
  • Zandwegen;
  • Kleinschalige grillige blokverkaveling deels omzoomd met houtwallen;
  • Reliëf door essen en kampen, soms in de vorm van een steilrand;
4.3.2.4 Landschappelijke karakteristiek 'Weteringenlandschap':

Karakteristieken:

  • Wetering als structuurdrager;
  • Rationeel karakter wetering en rechtlijnige verkaveling haaks op wetering;
  • Open en nat karakter laagte;
  • Waterberging ruimtelijk inpassen in dalvormige laagten;
  • Natte natuurontwikkeling binnen rechtlijnig karakter verkaveling;
  • Wegen en doorgaande structuren niet beplant, met uitzondering van historische lanen langs wegen;
  • Beplanting passend in open landschap (knotwilgen, rietoevers, transparante elzensingels);
  • Enkele kleinschalige ruggen met essen liggen in de laagten. Deze hogere gronden zijn door bebouwing, erfbeplanting en singels meer verdicht en kleinschaliger.
4.3.2.5 Toetsing aan het Landschapsontwikkelingsplan Salland

Onderdeel van de ontwikkeling is het uitvoeren van een landschappelijk inpassingsplan voor beide locaties en een aanvullend beeldkwaliteitsplan voor de bebouwing aan de Aanvangsweg 2. Deze plannen zijn opgesteld volgens de plaatselijke gebiedskenmerken van het Sallandse landschap. De nieuwe natuur die wordt aangelegd en de manier waarop de percelen met een nieuwe woonfunctie worden ingepast, past bij de kenmerken en inheemse soorten die in dit gebied voorkomen. Het landschappelijk inpassingsplan en het beplantingsplan hieruit is samengesteld op basis van het LOP en de hierin genoemde plaatselijke kenmerken van het landschap.

4.3.3 Conclusie regionaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling past binnen het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Deventer

In het Structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Het Structuurplan Deventer 2025 is echter door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Voor het Buitengebied wordt specifiek het volgende vermeld:

De gemeente Deventer wil het buitengebied leefbaar en toekomstbestendig houden. Daarom wordt ruimte geboden voor verandering, mits dat gebeurt met respect voor de bestaande kwaliteiten van het rivierenlandschap, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap en de stadsrandzone.

Het leggen of verstevigen van schakels in verbindende netwerken tussen stad, dorpen en buitengebied, zoals groen- en waterstructuren, droge en natte ecologische verbindingszones, wandelroutes en recreatieve en utilitaire fietsroutes is van belang. Dit kan voor uiteenlopende aspecten van meerwaarde zijn, zoals het vergroten van de biodiversiteit in het stedelijk gebied (bijenlinten e.d.), het beleefbaar maken van historische en/of landschappelijke lijnen en het stimuleren van inwoners tot meer bewegen.

Er wordt gestreefd naar een robuuste hoofdstructuur voor natuur, recreatie en waterberging. Bestaande kwaliteiten worden beschermd en kansen voor het optimaliseren ervan worden benut. Er is bijvoorbeeld ruimte om vrijkomende landbouwgronden niet alleen te gebruiken voor agrarische productievergroting en functieverbreding, maar ook voor het bereiken van doelen op het gebied van natuur- en ecologie (o.a. versterken Natuurnetwerk Nederland) en water (waterretentie, kwaliteit). Grondeigenaren zijn hiervoor in eerste instantie aan zet, de gemeente faciliteert en probeert initiatieven te verbinden.

Om leegstand en/of verloedering van het landschap tegen te gaan, kan agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe functie krijgen bijvoorbeeld door andere bedrijvigheid. Gebouwen die het landschap ontsieren kunnen worden vervangen door één of meer woningen.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Deventer

Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in het toevoegen van twee reguliere woningen in het buitengebied van de gemeente Deventer en het planologisch on overeenstemming brengen van twee bestaande woningen. Ook gaat de wijziging gepaard met een adequate landschappelijke inpassing, waarbij expliciet rekening gehouden wordt met de bestaande landschappelijke kenmerken van de omgeving. Al met al resulteert het voornemen in een kwalitatieve impuls in het buitengebied van Deventer en sluit het aan bij de gemeentelijke visie voor het buitengebied.

Het voornemen past binnen de gemeentelijke Omgevingsvisie.

4.4.2 Woonvisie Deventer (2018)

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' heeft de gemeente Deventer de drie volgende centrale ambities vastgelegd:

  • 1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Inzetten op economische ontwikkelingsduurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.
  • 2. Ongedeeld en inclusief: de wens om een samenleving te zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.
  • 3. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden:

  • 1. 'betaalbaar, compleet en divers';
  • 2. 'goed wonen in wijken en dorpen';
  • 3. 'duurzaam wonen';
  • 4. 'vitaliteit en vernieuwing'.

Het aantal woningverkopen en de prijzen van woningen zijn de afgelopen periode sterk gestegen. Prognoses laten zien dat Deventer nog zeker twintig jaar groeit. Dat betekent dat er woningen aan de bestaande voorraad toegevoegd moeten worden om te voorzien in voldoende woonruimte. Daarnaast neemt de druk op de woningmarkt toe doordat meer mensen zich van buiten in Deventer vestigen. Deze vraag, met veelal midden en hogere inkomens, wenst de gemeente te faciliteren.

Afgesproken met de provincie is dat de komende tien jaar 3.000 woningen worden toegevoegd. Gezien de druk op de woningmarkt en om op korte termijn te voorzien in de behoefte, gaat de gemeente voor de eerste periode van vijf jaar uit van een taakstellend nieuwbouwprogramma van tenminste 350 woningen per jaar. Uitgangspunt is dat de nieuwbouw aansluit bij de vraag. Elke ontwikkeling moet maatwerk zijn en een bijdrage leveren aan de specifieke opgaven op wijk of dorpsniveau.

Het plangebied ligt in het buitengebied. De gemeente Deventer accepteert dat in dorpen niet alle woonvormen en voorzieningen zoals in de stad beschikbaar zijn. Wel is het zaak met de ontwikkelruimte die er is, goed aan te sluiten bij de kwalitatieve woonvraag van met name jongeren en ouderen vanuit de kern. De gemeente wil ruimte bieden om in te spelen op deze kwalitatieve woonvraag door het benutten van inbreidingslocaties en hergebruik van bestaande panden in de kernen en transformatie van karakteristieke, leegstaande of leegkomende panden en erven in het buitengebied. De gemeente staat open voor kleinschalige burgerinitiatieven en innovatieve ideeën die met name gericht zijn op betaalbaar wonen voor starters, het langer zelfstandig blijven wonen en de leefbaarheid in de kernen en op het platteland.

Toetsing aan de Woonvisie Deventer (2018)

Het voornemen voorziet in een bescheiden bijdrage aan de grote woningbouwopgave waarmee de gemeente Deventer te maken heeft. De twee woningen aan de Spanjaardsdijk 84 worden reeds lange tijd al bewoond. De twee- onder-een-kap woningen aan de Aanvangsweg 2 betreffen nieuwe woningen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen wordt eveneens de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied versterkt. Geconcludeerd wordt dat voorliggend voornemen in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

4.4.3 Kansen uit buiten

Het Rood voor Rood beleid van de gemeente Deventer staat vermeld in het beleidsstuk 'Kansen uit Buiten'.

Bij de Rood-voor-roodregeling ‘Woning voor schuur’ kan landschapontsierende gebouwen gesloopt worden in ruil voor één of meerdere woningen. Op deze manier wordt op twee manieren bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van Deventer. Ten eerste door de sloop van landschapontsierende bebouwing en het behoud en de verbetering van het karakteristieke erf en de daar aanwezige bebouwing. En ten tweede door de plaatsing van nieuwe woning(en) binnen de erfstructuur en de landschappelijke inpassing van de aangepaste erven.

Het rood-voor-roodbeleid van de gemeente Deventer kent de volgende uitgangspunten:

Slopen

  • Gebouwen in het buitengebied die niet meer agrarisch of bedrijfsmatig worden gebruikt of waar het (agrarisch) bedrijf geheel wordt beëindigd kunnen worden ingebracht. De agrarische activiteiten kunnen op kleinere schaal worden voortgezet, door bijvoorbeeld als hobby land te beheren of dieren te houden. Dat past binnen de woonbestemming.
  • Gebouwen die landschapontsierend zijn kunnen worden ingebracht. Dit wordt beoordeeld door de gemeente. Er moet minimaal 850 m² aan landschapontsierende bebouwing worden gesloopt. Ook mestsilo’s tellen mee. Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zoals mestkelders en kuilvoerplaten, tellen niet mee voor de minimum sloopoppervlakte. Deze moeten echter wel gesloopt worden.
  • Monumentale, karakteristieke en cultuurhistorische waardevolle gebouwen tellen ook niet mee voor de minimale sloopoppervlakte. Bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt dit soort gebouwen, waar mogelijk, te behouden en met een nieuwe functie in te passen in het erf.
  • Voor sloopoppervlakte met asbestdaken die vallen onder het asbestdakenverbod, geldt een minimum van 700 m². Het kan voorkomen dat het asbestdakenverbod geldt voor slechts een deel van het dak. Voor de Rood-voor-Rood-regeling moet dan elke m² sloopoppervlakte met asbestdak omrekenen als 850/700 m² (rekengetal: 1,21 m²).

Compensatiewoning

  • In ruil voor de sloop van landschapsontsierende bebouwing krijgt de initiatiefnemer een bouwkavel voor een nieuwe woning. De nieuwe woning moet worden gebouwd op het erf waar gesloopt is, passend binnen de erfstructuur.
  • Op alle betrokken sloop- en ontwikkellocaties moet de aanwezige erfstructuur behouden blijven en waar mogelijk verbeteren en landschappelijk ingepast. Dat geldt ook voor de nieuwe woning(en), eventuele bijgebouwen bij de woning(en) en het erf dat overblijft na sloop van bebouwing. De gemeente beoordeelt de erfstructuur en de landschappelijke inpassing en verbetering. Deze worden vastgelegd in een of meer erfinrichtingsplannen voor alle betrokken locaties. Deze eis is onafhankelijk van de waarde van de nieuwe bouwkavel.
  • Een woning in het buitengebied heeft in de regel een maximum inhoud van 750 m³. Daarbij is maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Het kan voor de erfstructuur echter wenselijk zijn om losse bijgebouwen bij een nieuwe woning te vermijden. Daarom mag een nieuwe woning met een geïntegreerd bijgebouw een maximale inhoud hebben van 1.100 m³. De woning en het bijgebouw vormen dan wel één bouwkundig volume en moeten passen binnen de erfstructuur. Er mogen dan geen losse bijgebouwen meer worden bijgebouwd. Het gecombineerde volume mag verder worden vergroot naar 1.200 m³, als daarbij wordt gezorgd voor een duidelijke meerwaarde voor de erfstructuur en de landschappelijke inpassing.

Landschappelijke inpassing

Bij de inpassing van de woning(en) op het erf en de inpassing van het erf in het landschap toetst de gemeenten op de volgende aspecten:

  • De erfstructuur is uitgangspunt voor de ontwikkeling. Door sloop en nieuwbouw ontstaat een compact erf met een duidelijke hiërarchie van hoofdgebouw en bijgebouwen. Bij voorkeur neemt het bouwoppervlak af. Afhankelijk van de kenmerken van het erf kan de nieuwe woning hoofdgebouw of bijgebouw zijn.
  • In het algemeen worden nieuwe woning(en) en eventuele bijgebouwen afgestemd op de maat en schaal van het erf en op de landschapskenmerken.
  • Het erf heeft in principe één ontsluiting naar de openbare weg. Als een tweede ontsluiting logisch is, dan kan deze worden opgenomen in het plan.
  • Streekeigen beplanting heeft een positief effect op de ecologische waarde van het erf. Nieuwe beplanting op de overgangen naar het omliggende landschap is streekeigen en past bij een agrarisch erf. Niet-streekeigen beplanting wordt verwijderd.
  • De bouw- en erfinrichtingsplannen bieden voldoende mogelijkheden voor de toevoeging van ecologische waarde.

Toetsing aan het 'Kansen uit Buiten' beleid

De toetsing van het initiatief aan het 'Kansen uit Buiten' beleid is van belang voor de ontwikkeling aan de Aanvangsweg 2. Aan de Aanvangsweg 2 is het voornemen om de ligboxenstal met aanbouw en de melkbewerkingsschuur te slopen. De sloopmeters die hieruit verkregen worden zullen gebruikt worden voor meerdere planvoornemens aan de Aanvangsweg 2. In totaal wordt 1.849 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De initiatiefnemer wil de sloopmeters gebruiken ten behoeve van het bouwen van twee compensatiewoningen, het vergroten van de maximale inhoud van de compensatiewoningen en het vergroten van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen die volgens de hobbyboer regeling op het erf aanwezig mag zijn. Het vergroten van de bestaande voormalige bedrijfswoning hoeft geen inzet van sloopmeters. Bij deze woning is het maximale oppervlakte van de woning in het buitengebied van 750 m3 nog niet ingezet.

Compensatiewoningen

De initiatiefnemers zijn voornemens om de sloopmeters in te zetten voor het verkrijgen van twee bouwrechten voor een woning, en de maximale inhoud van deze woningen met bijgebouwen te vergroten van 1.100 m3 naar 1.400 m3. Conform het 'Schuren voor woningen' beleid dient standaard 850 m3 aan schuren gesloopt te worden om een bouwrecht voor een woning van 1.100 m3 te verkrijgen. Om het oppervlakte van de twee woningen te vergroten is met de gemeente Deventer bepaald dat voor de gewenste extra 300 m2 de benodigde sloopmeters vermenigvuldigd moeten worden met een factor 1,3, dus 300 x 1,3 = 390 m2. Voor de bouw van de twee woningen moeten daarom 1.240 m2 aan sloopmeters ingezet worden per conpensatiewoning. Voorliggend initiatief beschikt over 1.849 m2 aan sloopmeters. De overige 631 m2 worden gecompenseerd door nieuwe bosaanplant op het perceel. Ter compensatie voorziet het landschappelijk inpassingsplan in de aanplant van 3.400 m2 aan nieuw bosperceel.

Behouden kapschuur

De maximale inhoud die een bijgebouw mag hebben volgens de hobbyboer regeling is 250 m2. De initiatiefnemers wensen de gehele schuur van 404 m2 te behouden. Het oppervlakte dat te veel is wordt gecompenseerd door de inzet van de sloopmeters van de stal door de benodigde sloopmeters met een factor 3 te vermenigvuldigen. De berekening ziet er als volgt uit: oppervlakte aan sloopmeters voor het overige oppervlakte is 154 m2 x 3 = 462 m2. Deze sloopmeters zijn niet aanwezig op het perceel. Daarom wordt met de aanplant van een bosperceel de inspanning van het slopen van agrarische schuren gecompenseerd.

Conclusie

Het te slopen oppervlakte op het perceel bedraagt 1.849 m2. Voor het bouwen en vergroten van de compensatiewoning en het behoud van de schuur wordt 631 m2 en 462 m2 aan sloopmeters gecompenseerd door de aanplant van een nieuw bosperceel van 3.400 m2.

4.4.4 Welstandsnota Deventer

De gemeenteraad van Deventer heeft in mei 2011 de Welstandnota voor de gemeente vastgesteld. De welstandsnota doet uitspraken over de uitstraling en kwaliteit van erven en de bebouwing in de gemeente Deventer. Bepalend daarbij zijn zowel de kwaliteit van de individuele gebouwen en bouwwerken, als de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen in hun onderlinge samenhang en in hun omgeving.

Toetsing aan de Welstandsnota Deventer

Het projectgebied ligt in het welstandsgebied 'Buitengebied'. Ontwikkelingen in het landelijk gebied hebben een grote invloed op de gebiedskarakteristieken van het landschap. Bij de realisatie van nieuwe erven, uitbreidingen van bestaande erven of bij functieveranderingen op bestaande erven is er sprake van een verandering in de verschijningsvorm van het erf en het landschap. Het is daarom belangrijk dat deze veranderingen rekening houden met aanwezige landschappelijke kwaliteiten, waarbij de erven een meerwaarde kunnen betekenen voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Bij voorliggend initiatief is dit bereikt door de ontwikkeling vorm te geven volgens de kenmerken van het omliggende landschap van de dekzanden en ruggen en een beeldkwaliteitsplan en een erfinrichtingsplan op te stellen waarin uitdrukking wordt gegeven aan de kenmerken van het omliggende landschap.

4.4.5 Natuurinclusief bouwen

Natuurinclusief bouwen (NIB) is het oprichten van bouwwerken en het inrichten van de omgeving van de gebouwen zodanig dat de natuurwaarden er baat bij hebben bovenop de wettelijk vastgestelde mitigatie en/of compensatie maatregelen. In de afgelopen jaren zijn hiervoor in den lande talloze maatregelen in praktijk gebracht. Dit varieert van inbouw-gierzwaluwnestkasten en vleermuisverblijfplaatsen tot groene daken en vlindervriendelijke tuinen. De gemeente Deventer heeft besloten dat het NIB uitgangspunt moet zijn bij alle op te richten bouwwerken.

Omdat niet alle locaties in Deventer gelijk zijn, is per project maatwerk vereist. Elke suggestie in de checklist heeft een bepaalde puntentoekenning.

Toetsing van het initiatief aan de hand van de maatregelen voor Natuurinclusief bouwen (NIB)

Ter compensatie van het deels planologisch en deels bouwkundig toevoegen van drie woningen binnen het plangebied zijn enkele maatregelen opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan in Bijlagen 1 en 2. In onderstaande tabel worden de maatregelen uiteengezet ten aanzien van het natuurinclusief bouwen doe worden toegepast bij het uitvoeren van het erfinrichtingsplan voor de Aanvangsweg 2, met de bijbehorende punten. In het erfinrichtingsplan van de Aanvangsweg 2 zijn onderstaande maatregelen vermeld met de 'NIB maatregel'.

Maatregelen   Punten  
A: Nest- en verblijfplaatsen  
1   Huismussenkast in de kapschuur, 4 st   2  
2   Nestkommen huiszwaluw woningen   1  
3   Nestkommen boerenzwaluw in de kapschuur   1  
4   modderbak voor zwaluwen    
5   steenuilenkast in de kapschuur, vervanging van bestaande kast   2  
6   Insectenhotel, oppervlakte 1 m2   1  
7   Nestkasten voor steenuil in eikenboom bakhuisje en bosrand   2  
B: Inheemse beplanting  
1   Aanplant struweelheg, lengte 78 m   2  
2   Aanplant geriefhout bos, oppervlakte 3.400 m2   22  
3   Groep van bomen en 5 inheemse struiken (groep)   2  
Totaal   35 punten  

Geconcludeerd wordt dat door bovenstaande maatregelen, er in voorliggend initiatief voldoende inspanning wordt geleverd ten behoeve van het natuurinclusief bouwen.

4.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de in voorliggend TAM-omgevingsplan besloten ontwikkeling in past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden

5.1 Landschappelijke en stedenbouwkundige waarden

5.1.1 Landschappelijke waarden

Zoals reeds toegelicht in paragraaf ligt het plangebied binnen gebiedstype 'Dekzanden', zoals omschreven in het Landschappelijk Ontwikkelingsplan (LOP). Om een goed landschappelijk inpassingsplan op te stellen zijn de omliggende landschappelijke waarden als volgt geïnventariseerd:

Natuurlijk ondergrond

Om een goede keuze te kunnen maken in het type beplanting is het van belang om in beeld te hebben wat de natuurlijke ondergrond is. Door in het projectgebied gebruik te maken van de plantensoorten die passen bij deze natuurlijke ondergrond, wordt zwak plantmateriaal voorkomen. Ook wordt met natuurlijke vegetatie een grotere bijdrage geleverd aan de biodiversiteit.

Geomorfologie

Geomorfologie valt in te delen in verschillende landvormen. In dit geval ligt het projectgebied voor het overgrote deel in de landvorm dekzandrug. Dekzandruggen zijn terreinverheffingen met flauwe hellingen, die in het Weichselien door de wind zijn gevormd. Veel dekzandruggen hebben een duidelijke paraboolvorm. De hoogte van de rug bepaalt het verschil tussen een dekzandrug en een dekzandwelving. Een deel ligt ook in de landvorm dekzandwelvingen. Bij windafzettingen en in het bijzonder bij die met flauwe hellingen (dekzand) komt vaak een zwak golvend oppervlak voor, waarvan de terreinverheffingen niet afzonderlijk kunnen worden aangegeven, dit worden dekzandwelvingen genoemd.

Hoogteligging

Het projectgebied ligt in een hoog gelegen gebied. De gemiddelde hoogte bedraagt 8,00 m boven NAP. Op de hoogtekaart is te zien dat ten zuiden van het projectgebied een hoog gelegen rug ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0009.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede van de AHN hoogtekaart (Bron: AHNviewer)  

Bodem

De bodemopbouw houdt voornamelijk verband met het gebruik van de grond in de afgelopen eeuwen. Daarnaast speelt het plaatselijk reliëf, de geomorfologie en de grondwatertrappen een rol. Het projectgebied ligt in een veldpodzolgrond. De veldpodzolgronden bestaan uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Een veldpodzolgrond is een bodemtype dat behoort tot de suborde van de hydropodzolgronden. In deze suborde worden hydromorfe kenmerken hoog in het profiel waargenomen, wat er op wijst dat ze in het verleden permanent of periodiek met water verzadigd waren.

Grondwatertrappen

De grondwaterstand ligt tussen de gemiddeld kleinste diepte 86 cm en gemiddeld grootste diepte 180 cm ten opzichte van het maaiveld. De grondwatertrap is geclassificeerd als 'grondwatertrap 7'. Dit betekent dat het een droog gebied is.

Beplanting

De gronden rondom het projectgebied bieden van nature een goede basis voor de volgende beplanting: Paardenkastanje, Zwarte els, Zomereik, Ruwe berk, Meidoorn, Veldesdoorn, Beuk, Schietwilg, Sleedoorn, Gelderse roos, Vogelkers, Boswilg, Liguster, Haagbeuk en fruitbomen. Dit wordt ook wel de potentiële natuurlijke vegetatie genoemd. Door in het projectgebied gebruik te maken van de plantensoorten die passen bij deze natuurlijke ondergrond, wordt zwak plantmateriaal voorkomen.

5.1.2 Stedenbouwkundige waarden

Spanjaardsdijk 84, Lettele

Bestaande woning

In 1925 is op deze plek bij de Zandbeltermolen aan de Spanjaardsdijk een dorpssmid begonnen. De woning en de smederij zijn gebouwd in 1925. Twee generatie hebben hier tot 1998 een bedrijf gehad. Naast de bedrijfswoning was de smederij gevestigd. De smederij is later een winkel geworden en de smederij is verplaats naar de uitbouw van het bedrijf. In de huidige situatie zijn de bedrijfswoning en de voormalige smederij nog aanwezig en nog zeer herkenbaar. Na het stoppen van de bedrijfsactiviteiten en de benzinepomp is de winkel verbouwd tot kangoeroe woning voor de stoppende ondernemer en zijn vrouw. De smederij is in gebruik als woning. De bedrijfswoning is nog steeds het hoofdgebouw voor wonen. De bedrijfswoning wordt nu bewoond door hun dochter met haar man. De nieuwe generatie kan hierdoor de mantelzorg verlenen voor de senioren.

De woning op het adres Spanjaardsdijk 84 betreft één kangoeroe-woning, waarbij zorg kan worden verleend aan de voormalige ondernemer en zijn vrouw. De woongedeelten zijn middels binnendeuren onderling verbonden. Het voornemen is om de woning te verduurzamen. Gevelreiniging, herstel van voegen, isoleren van het dak en verbetering van de fundatie in verband met scheurvorming in de voorgevel zijn noodzakelijk. De boeien worden eveneens vervangen en de dakpannen worden hergebruikt. De buitengevels en de gevelopeningen blijven ongewijzigd.

De ingrepen zijn nodig voor toekomstbestendigheid en zodanig dat de cultuurhistorische waarde behouden blijft.

Tuin

Aan de Zandbeltermolenweg staat op het achtererf een verplaatst hekwerk/poort van de voormalige Westenbergkazerne die herinnert aan de functie van de smederij op het erf en uit zich zelf cultuurhistorische waarde heeft. Het hekwerk/poort blijft behouden en wordt landschappelijk ingepast. Voegwerk wordt hersteld en de poort wordt gereinigd en geschilderd. Schermdoeken die momenteel langs het raster van de tuin zijn geplaatst worden verwijderd.

Daarnaast worden in de tuin de volgende werken uitgevoerd:

  • verwijderen van een keet en een kleine kiosk;
  • snoeien van de sierbeplanting aan de voorzijde van de voormalige smederij;
  • verwijderen van de apenboom aan de westzijde van de bedrijfswoning
  • verwijderen van laurierstruiken op het achtererf;
  • afvoeren van niet functionele spullen/voorzieningen.

Aan de voorzijde is een parkeerplek met grint. Deze parkeerplek heeft een inrichting alszijnde een openbare parkeerplek en doet momenteel afbreuk aan het beschermde dorpsgezicht. Onderdeel van het erfinrichtingsplan is het landschappelijk goed inpassen van de parkeerplaatsen.

Beschermd dorpsgezicht

Het beschermd dorpsgezicht genaamd "De Zandbelt", is een ensemble van bebouwing bij de brug over het Overijsselskanaal en de Zandbelter molen. Het betreft hier een brugwachters woning, een boerderij, een boerderij/bakkerij, café, een graanmolen en een smederij. Op Spanjaardsdijk 84 was tot 1999 een smederij met winkel. Alsmede was tot 1998 hier een benzinepomp aanwezig. De woning aan de Spanjaardsdijk 84 maakt onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht, de oorspronkelijke bebouwing is goed bewaard gebleven.

Trafohuisje

Direct naast de voormalige smederij staat een trafohuisje. Dit huisje is gebouwd in de jaren zestig van de vorige eeuw. Dit perceel en de bebouwing zijn eigendom van Enexis. Met Enexis is contact opgenomen om het planvoornemen te bespreken.

Aanvangsweg 2, Lettele

Rond 1930, is in het kader van de werkverschaffing gestart met de ontginning van bosgrond in Lettele. Het eerste stuk wat ontgonnen is, kreeg de naam 'n Aanvang en ligt aan de Aanvangsweg te Lettele. Indertijd was de grond nodig voor voedselproductie. De grond is in productie genomen en in 1979 gekocht van de gebroeders Haverkamp. Een grote boerderij aan de Spanjaardsdijk in Lettele. De gebroeders Haverkamp werkten alleen met eigen geld en toen een van de drie vrijgezelle broers overleed, werd voor het betalen van successie een deel van de grond verkocht. De vader van de initiatiefnemer van het planvoornemen op deze locatie kocht de grond en bouwde hier een boerderij. Op verzoek van de gemeente Diepenveen is de boerderij zo vormgegeven dat de stal zichtbaar aan de Aanvangsweg lag. Met stevige afstand tot de Bathmenseweg. Er zijn de nodige tekeningen heen en weer gegaan voordat de gemeente Diepenveen akkoord ging. Voorwaarde van de gemeente was een wat speelse verhouding tussen woonhuis en stal.

De initiatiefnemer heeft de boerderij en gronden in 1998 overgenomen en zijn tevens werkzaam geworden in het landschapsonderhoud op het terrein, uit liefde voor de natuur. Zo zijn er een kleine 70 knotwilgen gepoot die minimaal elke drie jaar worden geknot. Ook is er een gevlochten meidoornhaag gerealiseerd van 230 meter lengte. Deze landschapselementen zorgen voor allerhande dieren op het land. Zo broeden er regelmatig patrijzen, wulpen en zitten er meerdere steenuiltjes. Initiatiefnemers wensen deze landschapselementen te blijven onderhouden.

Op basis van de kenmerken van het oude houtteelt/bos landschap is het erf- en landschapsplan gemaakt. Aansluitend op het oude nog bestaande bosperceel wordt nieuw bos toegevoegd aan de zuidzijde van het erf. Hierdoor krijgt het nieuwe erf extra nieuwe natuur en goede borging in het landschap. Samen met de bestaande laanbeplanting van de Bathmenseweg en de Aanvangsweg is de landschappelijke woonplek hoogwaardig te noemen voor bewoners. Door de directe ligging aan de wegen behoeft de ontsluiting van het nieuwe erf geen enkele aanpassing.

Beeldkwaliteit bebouwing

Het erf is ontstaan in de jaren tachtig van de vorige eeuw. De nokrichting van de woning ligt evenwijdig aan de Bathmenseweg en de ligboxenstal met kapschuur evenwijdig aan de Aanvangsweg. Het plan is om deze opbouw te houden en de nieuwe ontwikkeling hierbij te laten aansluiten. De beeldkwaliteit van de nieuwe gebouwen moet aansluiten bij de bouwstijl van de jaren tachtig. Voor het nieuwe erf en de gebouwen is een beeldkwaliteitsplan gemaakt. De kenmerkende erfopbouw blijft hierin behouden.

In de bestaande situatie zijn de woning en de ligboxenstal aaneengebouwd. Door sloop van de ligboxenstal blijft er relatie een klein gebouw over met en plat dak. Door het vergroten van de inhoud van de woning wordt de woning beter passend bij de bestaande kapschuur en de nieuwe schuurwoningen. De kapschuur is nieuwgebouwd in 2018. Door middel van het uitvoeren van de maatregelen en het materiaalgebruik uit het beeldkwaliteitsplan te volgen kan de kapschuur worden ingepast op het erf.

Geconcludeerd wordt dat de aanwezige stedenbouwkundige waarden voldoende zijn meegenomen en beschermd in de voorziene ontwikkeling.

5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

5.2.1 Wettelijk kader

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.

Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

5.2.2 Archeologie
5.2.2.1 Algemeen

Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

5.2.2.2 Situatie plangebied

De gemeente Deventer heeft de archeologische verwachtingswaarden in de gemeente geborgd middels dubbelbestemmingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"). Op basis van het geldend planologische regime gelden ter plaatse van het plangebied archeologische dubbelbestemmingen 'Archeologie 2' en 'Archeologie 3'. In de regels behorend bij deze bestemmingen is opgenomen dat er voor bodemingrepen van een zekere omvang een rapport dient te worden aangeleverd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

De gewenste ontwikkeling voorziet niet in bodemverstorende maatregelen dieper dan 0,5 meter. Binnen de respectievelijke dubbelbestemmingen geldt dit als de minimale diepte voor bodemingrepen waarvoor een archeologisch rapport vereist is.

Ter plaatse van de ontwikkeling aan de Spanjaardsdijk 84 worden geen grondingrepen voorzien als gevolg van de uitvoering van het planvoornemen. Aan de Aanvangsweg vinden bouw- en graafwerkzaamheden plaats ter plaatse van een locatie waar geen archeologische verwachtingswaarde van kracht is. Dit betreft de locatie van de te slopen stal. In het bestemmingsplan is ter plaatse van de stal een ruimte opengelaten binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Daarnaast is een archeologisch onderzoek binnen deze dubbelbestemming enkel noodzakelijk wanneer er bodem ingrepe dieper dan 0,5 m plaatsvinden, én wanneer de ingreep een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en kleiner is dan 2.500 m2. Aan deze criteria wordt niet voldaan.

Gesteld wordt dat op beide locaties van het plangebied geen archeologisch onderzoek nodig is. Archeologische waarden worden met de voorgenomen ontwikkeling voldoende beschermd.

5.2.2.3 Conclusie

Vanuit het aspect archeologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

5.2.3 Cultuurhistorie
5.2.3.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Hierbij kan ook gedacht worden aan in de nabijheid het plangebied gelegen werelderfgoed.

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over:

  • ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermend monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.
5.2.3.2 Situatie plangebied

Ten aanzien van de locatie aan de Spanjaardsdijk 84 wordt opgemerkt dat de woning onderdeel uitmaakt van het beschermde dorpsgezicht. Enkele andere woningen, aan huisnummers 82 en 86 betreffen gemeentelijke monumenten. Spanjaardsdijk 84 betreft geen monument en heeft geen andere beschermde status. Het planvoornemen voorziet niet in het wijzigen van bebouwing die karakteristiek is voor het erf of het beschermde dorpsgezicht in het algemeen. Ter plaatse van de Aanvangsweg 2 zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden gevonden. Gesteld wordt dat het planvoornemen op beide locaties een positieve invloed heeft op het behoud en herstel van (eventueel) aanwezige cultuurhistorische waarden, en van het onderhouden van de woningen en gebouwen op beide erven voor de toekomst.

5.2.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 6 Fysieke leefomgeving

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.

6.1 Beschermen van de gezondheid

6.1.1 Wettelijk kader

Algemeen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Het gaat om:

  • het beschermen van gezondheid (is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het vaststellen van het omgevingsplan leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?)
  • het bevorderen van de gezondheid, zoals bevorderen sport en ontspanning (positieve gezondheid).

Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet). De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming omtrent verlening van de buitenplanse omgevingsvergunning is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.

Spuitzonering

Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd.

De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd.

Gemeentelijk beleid

In de Omgevingsvisie Deventer is opgenomen dat het gezondheidsbeleid en milieubeleid ook gaat om het bieden van voorzieningen die de gezondheid bevorderen. Zoals betekenisvol (vrijwilligers) werk, goede sociale contacten, veerkracht en zelfmanagement, sociale veiligheid en prettig wonen. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door (leefstijl) gedrag zoals voeding en bewegen, maar ook door de omgeving. Bijvoorbeeld door de afwisseling van bebouwing met groen, de aanwezigheid van plekken met rust (stilte), verkoelend water en aantrekkelijke en gevarieerde openbare ruimten die uitnodigen tot bewegen. Goede fiets- en wandelvoorzieningen en buitenspeelmogelijkheden.

6.1.2 Beoordeling

Algemeen

Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten worden in de hiernavolgende paragrafen gemotiveerd.

Zoals eerder beschreven voorziet het voornemen In het planologisch vastleggen van het huidige gebruik van de gronden aan de Spanjaardsdijk 84 en in het doorlopen van een Rood voor Rood ontwikkeling aan de Aanvangsweg 2. De ontwikkeling op beide percelen kan gezien worden als een ontwikkeling naar een gezonder leefklimaat.

Aan de Spanjaardsdijk 84 wordt de mogelijkheid voor het plaatsen van een nieuw bedrijf voorkomen door hier enkel een reguliere woonfunctie mogelijk te maken. De landschappelijke en ecologische waarde van het erf wordt tevens verbeterd door het uitvoeren van het erfinrichtingsplan op deze locatie.

Aan de Aanvangsweg 2 wordt de belastende functie van een veehouderij verwijderd en wordt tevens enkel het reguliere bewonen van 3 woningen toegestaan. De verharding van het voormalige agrarische bedrijf wordt verwijderd en op de gronden van dit adres wordt een forse landschappelijke inspanning uitgevoerd, om de landschappelijke en ecologische waarde van het plangebied te vergroten.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkelingen op beide delen van het plangebied in het algemeen tot een verbetering leiden van het gezonde leefklimaat in het buitengebied van de gemeente Deventer.

Spuitzonering

Aanvangsweg

Op en rond de locatie Aanvangsweg 2 in Lettele wordt een dubbele schuurwoning gerealiseerd ter plaatse van bestaande bebouwing die gesloopt zal worden. Binnen een straal van circa 50 meter liggen agrarische gronden. Op deze gronden is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet uitgesloten. Om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen een straal van 50 m te voorkomen is een functieaanduiding opgenomen op agrarische gronden, en is een overeenkomst gesloten met een grondeigenaar.

De gronden aan de overkant van de Aanvangsweg hebben een sterk versnipperd eigendom en worden niet commercieel gebruikt. Op deze percelen worden hobbymatig paarden gehouden. Er vinden geen teeltactiviteiten plaats waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Het gebruik van dergelijke middelen is daardoor minimaal of geheel afwezig. Daarmee ontbreekt een reëel risico op hinder of blootstelling voor toekomstige bewoners van de nieuwe woningen. Met de eigenaar van deze gronden is een overeenkomst opgesteld. Doordat hier een overeenkomst is gesloten hoeft geen zone opgenomen te worden die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voorkomt. De overeenkomst is toegevoegd als Bijlage 4.

Ter voorkoming van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de overige omliggende agrarische gronden is op 50 m rondom de woonfunctie aan de Aanvangsweg 2 een zone opgenomen waarbinnen in de planregels voorwaarden zijn opgenomen. Binnen deze zone is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning.

Spanjaardsdijk

Ten aanzien van de woningen aan de Spanjaardsdijk 84 is sinds vele jaren het reguliere bewonen toegestaan, deels door gedogen en deels door gebruik te maken van een vergunning van het bewonen van een deel van de oude smederij. Het vastleggen van de feitelijke situatie op dit adres betreft geen nieuw gebruik van de woningen. Daarnaast betreffen de omliggende gronden agrarische gronden, woonerven en gronden met een natuur functie. Op de gronden die voor natuur en bewoning bestemd zijn is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in ieder geval uitgesloten. De omliggende agrarische gronden behoren bij een melkveehouderij, waar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan. De melkveehouderij heeft het label Planet-Proof waardoor de percelen niet volvelds mogen worden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. De voor het vee schadelijke Sint Jacobskruid wordt voor waar mogelijk zelf met de hand geplukt/gerooid en als laatste redmiddel wordt een rugspuit met spuitkap ingezet. Van drift van gewasbeschermingsmiddelen, die gezondheidsrisico's kunnen veroorzaken voor bewoners van Spanjaardsdijk 84 is derhalve geen sprake.

Gezien het vorenstaande is een zone rondom de woonfunctie aan de Spanjaardsdijk 84 die beschermt tegen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet nodig. Het feitelijke gebruik van de woning en de gronden verandert niet met voorliggende wijziging van het omgevingsplan. In de huidige situatie vóór de wijziging van het omgevingsplan dient reeds rekening gehouden te worden met de bescherming van de huidige woningen aan de Spanjaardsdijk 84. Een recente uitspraak van de Raad van State bevestigd dit (ECLI:NL:RVS:2023:4331). Hierin is het volgende gesteld:

De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat op beide tuinpercelen kan worden gegarandeerd. De Afdeling wijst daarbij op de omstandigheid dat [appellante] bij het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen al rekening moet houden met het woon- en leefklimaat op het direct aan de kas grenzende perceel aan de [locatie 2] en de omstandigheid dat deze woonbestemming in dezelfde zuidelijke richting ligt als de twee bij de plattelandswoning behorende percelen en deze twee percelen verder van de kas gelegen zijn dan het direct aan de kas grenzende perceel aan de [locatie 2]. De Afdeling betrekt daarbij voorts dat een plattelandswoning een lager beschermingsniveau geniet dan een perceel met de bestemming "Wonen".

Concluderend wordt gesteld dat de gezondheid (woon- en leefklimaat) in het projectgebied goed is, aangezien gebruiker van de agrarische gronden reeds met omliggende (bedrijfs)woningen, of objecten en ruimte waarbij voor een langere duur mensen verblijven, rekening dient te houden. Het voornemen levert geen verslechtering op van de leefomgeving of omgevingskwaliteit. Het voornemen leidt er ook niet toe dat de gebruiksmogelijkheden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen verder wordt ingeperkt. Daarom kan geconcludeerd worden dat het voornemen voldoet aan het maatschappelijk doel uit artikel 1.3 Omgevingswet.

6.1.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor het beschermen van de gezondheid.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Kaders

Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.). In een aantal situaties is het verplicht een plan-mer-beoordeling te doen.

6.2.1.1 Plan-mer-plicht

Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht. De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo'n plan. De tweede eis is dat het plan een kader vormt voor besluiten voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.

Er moet ook een plan-mer worden doorlopen als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Daar geldt echter een uitzondering op. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling, ook als een passende beoordeling nodig is. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de passende beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.

6.2.1.2 Plan-mer-beoordeling

Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:

  • Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-milieueffectrapportage en er moet een milieueffectrapport worden gemaakt.
  • Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-milieueffectrapportage nodig en er wordt geen milieueffectrapport gemaakt.

Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:

  • Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage V Omgevingsbesluit. Dan moet een plan-mer-beoordeling worden uitgevoerd.
  • Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben. Maar het gaat om projecten die niet in bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan.

Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor art. 16.36 lid 5. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).

6.2.2 Beoordeling

Dit plan maakt aan de Spanjaardsdijk het regulier bewonen van twee bestaande woningen mogelijk. Daarnaast bevat dit combiplan de Rood voor Rood ontwikkeling aan de Aanvangsweg 2 waarbij agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van een herstructurering van het erf met de bouw van twee nieuwe woningen. De ontwikkeling is niet m.e.r.- beoordelingsplichtig. Hoewel de ontwikkeling kan worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject uit Bijlage V van het Omgevingsbesluit, is de ontwikkeling van dusdanig kleine aard dat geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu verwacht worden. Gesteld wordt dat het verwijderen van de bedrijfs- en agrarische functies, en de inspanning ten behoeve van natuurontwikkeling eerder positieve gevolgen voor het milieu met zich meebrengen.

6.2.3 Conclusie

Er is vanuit het onderwerp milieueffectrapportage geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.3 Geluid door activiteiten

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.)

6.3.1 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
6.3.1.1 Wettelijk kader

De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm.

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen, zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen zijn via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van spoorwegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:

  • het voorkomen van een onbeheerste groei van de geluidsbelasting op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties;
  • het reduceren van geluidbelastingen op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties die blootstaan aan zeer hoge geluidsbelastingen;
  • het bevorderen van bronmaatregelen;
  • het scheppen van een beter toegankelijk en minder complex geheel van regels;
  • het beperken van de lasten bij de uitvoering van de regels.
6.3.1.2 Geluidproductieplafonds

Een geluidsproductieplafond geeft de maximale toegestane productie weer op een vast fictief punt, het referentiepunt, op korte afstand van de geluidsbron. Daarnaast voorziet afdeling 3.5 Bkl in het wettelijk kader omtrent de beheersing van het geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In Bijlage XXII Bkl zijn activiteiten aangewezen die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken.

Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde is het geluid op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de hoogste van de volgende waarden:

  • 1. De standaardwaarde, bedoeld in onderstaande tabel; of
  • 2. Het geluid bij volledige benutting van het geluidproductieplafond dat gold direct voorafgaand aan de vaststelling van het in de aanhef bedoelde geluidproductieplafond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0010.png"  
Tabel 6.1: Standaardwaarde geluid voor een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie IenM)  

Bij de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde kan de hoogste van de twee waarden, bedoeld in artikel 3.32 lid 1 van de Bkl, worden overschreden als;

  • Geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de hoogste van de twee waarden te voldoen;
  • De overschrijding door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt; en
  • Het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0011.png"  
Tabel 6.2: Grenswaarde voor geluid door een geluidsbron op een geluidsgevoelig gebouw per geluidsbronsoort (Bron: Ministerie van IenM)  

6.3.1.3 Geluidsgevoelige gebouwen

De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.20 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.

Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.3.2 Beoordeling

In dit geval is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelig objecten, namelijk de nieuw te realiseren woningen aan de Aanvangsweg 2 in Lettele. De twee woningen aan de Spanjaardsdijk 84 worden beschouwd als reeds bestaande woningen, omdat de woningen reeds geruime tijd worden gebruikt als reguliere woningen. Hierna wordt op de geluidsaspecten ingegaan.

Industrielawaai
De beide delen van het plangebied liggen niet in of nabij een zone van een bedrijventerrein aangewezen met een geluidaandachtsgebied zoals bedoeld in artikel 3.20 Bal. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan.

Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn (Deventer-Holten) ligt op zeer ruime afstand. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van de spoorlijn. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

Wegverkeerslawaai

Spanjaardsdijk 84, Lettele

Het plangebied ter plaatse van de locatie Spanjaardsdijk 84 ligt aan de Spanjaardsdijk, met een maximaal snelheidsregime van 30 km/u, en aan de Zandbelter Molenweg, met een maximaal snelheidsregime van 60 km/u. Omdat het op dit adres gaat over twee reeds bestaande en vergunde woningen wordt geen nieuwe afweging gemaakt op het aspect wegverkeerslawaai. Omdat de woningen op dit adres reeds vergund zijn, is een nieuwe beoordeling op het aspect geluid niet noodzakelijk. Daarnaast is de verkeersintensiteit op beide wegen dusdanig laag dat geen hoge geluidsbelasting wordt verwacht.

Aanvangsweg 2, Lettele

Aan de Aanvangsweg 2 is sprake van één bestaande woning, welke wordt uitgebreid. Daarnaast worden twee nieuwe woningen gebouwd. Het projectgebied op deze locatie ligt binnen het geluidsaandachtsgebied van de Aanvangsweg, de Bathmenseweg en de Bolinksweg.

De uitbreiding van de bestaande woning betreft een uitbreiding van het dak zodat een overkapping wordt gevormd. Dit is geen verblijfsruimte, waardoor voor dit planonderdeel geen akoestisch onderzoek nodig is. Ten aanzien van de twee nieuwe woningen heeft BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd om de geluidsbelasting op de gevels van de twee woningen te berekenen. Het volledige onderzoek is bij deze motivering gevoegd als Bijlage 6. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting als gevolg van de omliggende wegen hoogstens 49 dB zal bedragen. Met deze waarde wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht mag worden.

6.3.3 Conclusie

Er is voor wat betreft het geluid, sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.4 Kwaliteit van de buitenlucht

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.

6.4.1 Wettelijk kader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Het NSL bevatte projecten die de lucht verontreinigen en maatregelen om dit tegen te gaan. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het NSL-programma afgerond.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Vooral in en nabij de aandachtsgebieden moeten overheden toetsen aan de rijksomgevingswaarden.

Aandachtsgebieden

Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. De gemeente Deventer valt daar niet onder.

Niet in betekenende mate

Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Veelal kan een kwalitatieve berekening met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier inzichtelijk maken of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer deze tool aangeeft dat er sprake is van een betekende mate, dan zijn aanvullende detailberekeningen nodig.

In enkele situaties moet de luchtkwaliteit nog wel in het hele land worden beoordeeld:

  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter, of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of een autosnelweg.
6.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling betreft het planologische in overeenstemming brengen met het daadwerkelijke gebruik, en het bouwen van twee woningen en het vergroten van een woning na de sloop van agrarische bebouwing. Voorliggende ontwikkeling komt hiermee niet in de buurt van de voorbeelden van projecten die binnen de NIBM-grens blijven, zoals in paragraaf 6.4.1 worden genoemd.

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling 'niet i betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging.

6.4.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.5 Geur

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.

6.5.1 Wettelijk kader

Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels aan geurbelasting. De instructieregels van het Bkl, opgenomen in paragraaf 5.1.4.6 voor geur, zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.

Een omgevingsplan voorziet erin dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in het Bkl opgenomen standaardwaarden op een geurgevoelig gebouw. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden. Activiteiten waarvoor deze regels gelden zijn onder andere het exploiteren van zuiveringtechnische werken (rwzi), het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten.

In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang. Specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit staan in artikel 8.20 Bkl.

Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen ook bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.

6.5.2 Beoordeling

Met het planvoornemen is er sprake van de realisatie van twee nieuwe woningen ter plaatse van de Aanvangsweg 2. Het gaat hier om twee nieuwe geurgevoelige objecten. Er bevinden zich in de omgeving van de Aanvangsweg 2 meerdere veehouderijen. De afstand tot de meest nabijgelegen veehouderij is ca. 620 meter tot het plangebied aan de Aanvangsweg 2. Om de effecten voor wat betreft geur uit de omgeving op het plangebied in kaart te brengen, is door BJZ.nu een geuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder kort uiteengezet. In Bijlage 7 van de ruimtelijke motivering is het volledige onderzoek opgenomen.

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Bathmenseweg 53 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 2,1 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting is volgens het onderzoek te kwalificeren als ‘redelijk goed’. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 3,98 OUE/m3. Hiermee is ten aanzien van de achtergrondgeurbelasting het woon- en leefklimaat tevens te kwalificeren als 'redelijk goed'.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.

6.5.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geur.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.6 Bodemkwaliteit

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.

6.6.1 Wettelijk kader

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem;
  • duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen.

De gemeente stelt de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens (het humane Maximaal Toelaatbare Risiconiveau (MTR humaan)). De gehalten MTR humaan zijn opgenomen in bijlage Vb van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De beoordeling van de mogelijke aanwezigheid van onaanvaardbare risico's voor de gezondheid voor bodemgevoelige gebouwen moet met de RisicotoolboxBodem met de module Beoordelen van de bodemkwaliteit voor een bodemgevoelig gebouw berekend worden.

Totdat de gemeente invulling heeft gegeven aan deze instructieregel, geldt artikel 22.30 van de bruidsschat. Dit artikel regelt dat de toelaatbare kwaliteit gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit, in een omvang van een bodemvolume van meer dan 25 m3. Voor asbest geldt geen volumecriterium.

Bij overschrijding van deze waarden moet de initiatiefnemer sanerende of andere beschermende maatregelen nemen.

6.6.2 Beoordeling

In voorliggend geval is door Hunneman Milieu Advies Raalte BV een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Aanvangsweg 2. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de actuele kwaliteit van de bodem en het grondwater. Het volledige onderzoek is bij deze motivering toegevoegd als Bijlage 5. Het onderzoeksgebied bedroeg 6.500 m2.

Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk geen bodemvreemde materialen of asbest verdacht materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank zijn geen gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond die boven de klasse voor landbouw en natuur uitstijgen. In het grondwater, de bovengrondmengmonsters en de ondergrondmengmonsters voldoen in het algemeen de waarden aan het kwaliteitsklasse landbouw en natuur. Enkel bij het gehalte aan arseen wordt voldaan aan de kwaliteitsklasse voor wonen. In het grondwater uit peilbuis 7 en 18 zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of minerale olie aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan koper in peilbuis 7 overschrijdt in geringe mate de tussenwaarde. De verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de signaleringswaarden.

De verhoogde aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de signaleringswaarden en vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Hiermee zijn er geen milieuhygiënische bezwaren voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Aanvangsweg 2.

Ter plaatse van de Spanjaardsdjik 84 wordt geconcludeerd dat geen nieuw bodemgevoelig gebruik mogelijk wordt gemaakt. Het woongebruik van de locatie was reeds mogelijk. Daarnaast vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats op dit adres.

6.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen voldoet aan de kaders voor bodem.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.7 Omgevingsveiligheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.

6.7.1 Wettelijk kader

Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.

De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden.

Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het omgevingsplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden.

In een omgevingsplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het omgevingsplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).
6.7.2 Beoordeling
6.7.2.1 Algemeen

Aan hand van de kaart 'externe veiligheid' van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 6.3 is een uitsnede van bovengenoemde kaart met betrekking tot het plangebied (rode omlijning) en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0150.TAM020-OW01_0012.png"  
Afbeelding 6.3: Uitsnede kaart omgevingsveiligheid (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Op bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied aan de Aanvangsweg 2 buiten de omliggende risicocontouren van twee functies in de omgeving ligt. Bij de Aanvangsweg 2 gaat het om een tankstation (noorden) en een gasleiding (zuiden). Doordat het plangebied op deze locatie niet ligt binnen een van de risicocontouren is een verdere verantwoording ten aanzien van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Ter plaatse van de Spanjaardsdijk 84 zijn twee gasleidingen aanwezig in de nabije omgeving. De woningen binnen de Spanjaardsdijk 84 liggen binnen de PR 10-8 contour, maar niet binnen het brandaandachtsgebied binnen deze locatie. Een deel van het bouwvlak ligt wel binnen het brandaandachtsgebied. De gemeente heeft geen voorschriftengebied opgenomen ter plaatse van het plangebied.

Op basis van artikel 5.15 van het Bkl dient binnen dit aandachtsgebieden rekening te worden gehouden met het effect van een ontwikkeling op het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Hieronder volgt een uiteenzetting van het plaatsgebondenrisico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Groepsrisico

Conform art. 5.15 van het Bkl dient rekening gehouden te worden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit. Indien een ontwikkeling is toegelaten door het omgevingsplan, wordt voldoende rekening gehouden met het groepsrisico als wordt gewaarborgd dat:

  • 1. het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt is, of;
  • 2. maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties.

Het bevoegd gezag kan diverse maatregelen inzetten om mensen te beschermen binnen de aandachtsgebieden, in dit geval alleen het brandaandachtsgebied. Deze gereedschapskist bestaat uit de volgende maatregelen.

  • Afstand houden tot de risicobron binnen het aandachtsgebied.
  • Aanvullende risicocommunicatie.
  • Beperken van personendichtheden in de omgeving van de risicobron.
  • Vlucht- en schuilmogelijkheden.
  • Omgevingsmaatregelen.

Enkel het brandaandachtsgebied van de meest dichtstbijzijnde gasleiding ligt over delen van de tuin, en over het bijgebouw dat momenteel als werkplaats en museum wordt gebruikt. Daarnaast is het woongebruik van een van de twee woningen reeds lange tijd vergund en zijn binnen de aandachtgebieden van beide gasleidingen nog enkele woningen aanwezig.

In het geval dat brand zou ontstaan door een defect aan een van beide buisleidingen kan het plangebied buiten de brandaandachtsgebieden om ontvlucht worden via de Kanaaldijk Oost in noordelijke richting. Via deze route is het plangebied tevens bereikbaar voor hulpdiensten.

In voorliggend geval zal worden uitgegaan van het zelfredzame vermogen van de huidige en toekomstige bewoners van het plangebied. Het voornemen voorziet niet in het toevoegen van leefruimtes specifiek voor verminderd redzame personen.

6.7.3 Conclusie

Met dit TAM-omgevingsplan wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor omgevingsveiligheid.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.8 Ecologie

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Voor deze aspecten zijn diverse regels opgenomen in het Bkl.

6.8.1 Gebiedsbescherming
6.8.1.1 Natura 2000-gebieden

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit.

Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan of afwijken van het omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
6.8.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het NNN kent in de provincie Overijssel geen externe werking.

6.8.1.3 Situatie plangebied

Ten aanzien van de Spanjaardsdijk 84 wordt enkel een planologische wijziging mogelijk gemaakt met voorliggend plan. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt niet meer of minder stikstofdepostie verwacht. Het huidige gebruik verandert naar verwachting niet op deze locatie.

Ter plaatse van de Aanvangsweg 2 dient beoordeeld te worden welke gevolgen de ontwikkelingen op deze locatie hebben op de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Het plangebied aan de Aanvangsweg ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sallandse Heuvelrug' ligt op een afstand van circa 7,2 kilometer. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op grotere afstand. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde.

De AERIUS-berekening voor de gebruiksfase van het voorgenomen initiatief, moet in het kader van de LBV-regeling getoetst worden aan het additionaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat er door middel van één besluit zowel het nieuwe project als de stopzetting van de oude activiteit wordt geregeld. Het doel van deze regeling is om doormiddel van vrijwillige beëindiging van veehouderij activiteiten de daarbij behorende stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden te verlagen. De productie en productiecapaciteit van de veehouderij wordt definitief beëindigd.

Om dit te beoordelen, heeft BJZ.nu een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8 van deze motivering. Hieronder wordt nader ingegaan op de van belang zijnde resultaten.

Onderzoek stikstofdepositie

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Door de voorgenomen ontwikkeling komt de emissie in de huidige situatie grotendeels te vervallen. Per saldo is sprake van een afname van emissie van maximaal 0,65 mol/ha/jr. in de gebruiksfase. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. In de gebruiksfase vindt een reductie plaats van 87,11%. Daarmee valt te concluderen dat de beoogde 85% reductie die nodig is om aan het additionaliteitsbeginsel te voldoen wordt gehaald.

Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden in zowel de gebruiksfase is sprake van stikstofdepositie. Intern salderen met de referentiesituatie levert echter een afname in stikstofdepositie op. Hierbij wordt voldaan aan de vereiste emissiereductie van 85%. De omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit kan daarom verleend worden.

De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

Natuurnetwerk Nederland

Beide delen van het plangebied liggen buiten het NNN. Gezien het feit dat sprake is van een ontwikkeling buiten het NNN en gezien het NNN geen externe werking kent, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

6.8.2 Soortenbescherming
6.8.2.1 Algemeen

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:

  • er soorten aanwezig zijn; en
  • welke soorten dat zijn.

In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.

6.8.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Bureau Bleijerveld een Quickscan flora & fauna uitgevoerd ter plaatse van de bebouwing aan de Aanvangsweg 2. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten:

Flora

Het bedrijfsgedeelte van het erf is grotendeels bestraat. Op kleine schaal komt grasland voor. Het gaat om gazon en agrarisch grasland waarin algemene grasland- en ruigtesoorten voorkomen als straatgras, akkerkool, smalle weegbree, gewone paardenbloem en grote brandnetel. Er zijn geen bedreigde of beschermde plantensoorten aangetroffen. Een negatief effect op bedreigde of beschermde flora is uitgesloten.

Conclusie bescherming flora

Het plan is niet van invloed op beschermde gebieden in de omgeving vanwege de beperkte schaal, de toekomstige bestemming en de grote afstand tot natuurgebieden.

Fauna

Kleine zoogdieren

De terreindelen waar de ingrepen plaatsvinden zijn bebouwd of bestraat en op kleine schaal begroeid met gazon en agrarisch grasland. Voor de meeste zoogdieren vormt dit geen geschikt leefgebied. In het grasland zijn hooguit enkele algemene muizensoorten te verwachten, met name veldmuis en gewone bosmuis. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ingrepen. De zeldzamere muizensoorten zijn hier uit te sluiten op grond van de betreffende regio en hun habitateisen.

Marters

Het erf is niet geschikt als leefgebied voor kleine marterachtigen of egel. Er is geconcludeerd dat op de locatie geen verblijfplaatsen van marters aanwezig zijn.

Vleermuizen

Van de gebouwen zijn de kapschuur en het prefab-gebouwtje op voorhand als ongeschikt te bestempelen als verblijfplaats voor vleermuizen. De kapschuur is zeer open en de gehele constructie is enkelwandig. Het prefab-gebouwtje heeft een geheel gesloten buitenschil van kunststof.Tevens is de stal onderzocht op de aanwezigheid van vleermuizen. Van de stal wordt tevens geconcludeerd dat het gebouw ongeschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied is te open en te gecultiveerd om van belang te zijn voor vlieg- en foerageerroutes.

Broedvogels zonder vaste verblijfplaats

In principe zijn in alle betrokken gebouwen broedvogels mogelijk. Het gaat met name om de typische soorten van half-open nestplaatsen zoals holenduif, witte kwikstaart en zwarte roodstaart. Verder is bijvoorbeeld spreeuw mogelijk onder het dak van de stal. De openingen zijn hier van vogelschroten voorzien maar plaatselijk is er aan de binnenzijde toegang door achterstallig onderhoud.

Broedvogels met vaste verblijfplaats

Soorten met vaste nestplaatsen die in agrarische gebouwen broeden zijn kerkuil, steenuil, huismus en boerenzwaluw. In de stal was een steenuil aanwezig op de spanten van het dak. Omdat het locatiebezoek laat in het seizoen plaatsvond is het onduidelijk of steenuil hier broedt. In het verleden hebben steenuilen onder het dak van de woning gebroed. Het dak van de stal is in theorie geschikt als nestplaats.

De huismus was niet op het erf aanwezig maar in de stal is een enkele maal een huismus waargenomen die alert gedrag vertoonde en onder het dak aan de noordzijde zijn nestgeluiden gehoord. Het is aannemelijk dat één of enkele paren in de stal tot broeden komen.

Van boerenzwaluw is één nest gevonden in de melkput. Het is onbekend of het nest dit jaar in gebruik was. Op en rond het erf waren geen boerenzwaluwen aanwezig. Omdat de bedrijfsactiviteiten al enige jaren gestaakt zijn en geen vee meer aanwezig is wordt het onwaarschijnlijk geacht dat grotere aantallen boerenzwaluwen tot broeden komen.

Conclusie bescherming fauna

Door de sloop van de stal gaan nestplaatsen verloren van broedvogels met vaste nestplaatsen. Met betrekking tot huismus en mogelijk steenuil en boerenzwaluw leidt de sloop tot verlies van in ieder geval één vaste nestplaats. Dit is verboden volgens de Omgevingswet. Voorgesteld wordt om in de kapschuur nestvoorzieningen te realiseren als alternatief voor de nestplaatsen in de stal. Naar aanleiding van de verwachte vogelsoorten die tijdelijk hun nestplaats zullen verliezen heeft de ecoloog een mitigatieplan opgesteld. Het volledige plan is bijgevoegd in Bijlage 10. Door het mitigatieplan uit te voeren wordt voor alle aangetroffen soorten een alternatieve nestlocatie gevonden.

Wanneer de sloop van de gebouwen plaatsvindt in het broedseizoen heeft dit een negatief effect op broedvogels door verstoring van het nest en sterfte. Bij sloop in het broedseizoen is verstoring van nesten en sterfte mogelijk. Dit is verboden volgens het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal. art. 11.37). Deze werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden, dat wil zeggen buiten de periode 1 maart – 1 september.

6.8.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling indien maatregelen zoals benoemd in Bijlage 9 en Bijlage 10 worden genomen zijn genomen, waaronder wordt verstaan het treffen van mitigerende maatregelen door buiten het broedseizoen te werken.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.9 Trillingen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect trillingen.

6.9.1 Wettelijk kader

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect trillingen instructieregels in het Bkl opgenomen.

Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in de in artikel 5.87 Bkl opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en de in artikel 5.87a Bkl opgenomen standaardwaarden voor herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten.

Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.

6.9.2 Beoordeling

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van trillinggevoelige gebouwen (woningen). Het plangebied ligt op zeer ruime afstand van de dichtstbijzijnde spoorlijn. Een onderzoek naar trillingshinder is daarom niet nodig.

6.9.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor trillingen.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.10 Lichthinder

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect lichthinder.

6.10.1 Wettelijk kader

Lichthinder is een onderwerp dat door decentrale overheden moet worden beoordeeld. Daarom bevat het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geen landelijke instructieregels specifiek voor lichthinder. Uitzondering hierop zijn de regels voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen, die zijn vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving. Er zijn diverse instrumenten relevant bij de aanpak van lichthinder. Waaronder het omgevingsplan. In artikel 22.239 van het omgevingsplan gemeente Deventer zijn de volgende regels opgenomen die betrekking hebben op het aspect licht:

  • 1. Met het oog op het beperken van lichthinder is de verlichting die hoort bij een gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht uitgeschakeld:
    • a. tussen 23.00 uur en 07.00 uur; en
    • b. als er geen sport wordt beoefend en geen onderhoud plaatsvindt.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:
    • a. de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
    • b. de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar; of
    • c. door het college van burgemeester en wethouders aangewezen activiteiten, anders dan festiviteiten als bedoeld onder b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel samen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.
  • 3. Een festiviteit of activiteit als bedoeld in het tweede lid die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag.

De gemeente Deventer heeft daarnaast in 2016 het 'Keuzepalet Beleid en Uitvoering Licht in de Leefomgeving' uitgebracht. Hierna wordt beknopt ingegaan op dit beleid.

De gemeente Deventer werkt aan een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Onderdeel daarvan is het bewust omgaan met verlichting in de stad en op het platteland met als focus: energie besparen, het tegengaan lichthinder voor mens en natuur en het beschermen van donkerte.

Deventer neemt daarom deel aan het programma 'Bewust verlichten' van de Regio Zwolle en de Provincie Overijssel samen met 17 gemeenten in Regio Zwolle.

Deventer werkte hier al aan binnen 2 beleidssporen:

1. Gemeentelijke openbare verlichting. Het Beleidsplan 'Over Masten en Armaturen' gaat uit van 'Donker waar mogelijk, licht waar nodig'.

2. Aanlichting van bezienswaardigheden. Binnen Deventer Aangezicht Aangelicht maakt Deventer de iconen in het centrum zichtbaar, namelijk kerken, monumenten, bruggen en kades. Uitgangspunt is energiezuinig en zonder hinder verlichten. Aanlichting heeft ook een functie voor sociale veiligheid en economie.

Hieraan voegt de gemeente nu een derde tak toe:

3. Andere lichtbronnen in de buitenruimte zoals reclame, sportvelden, bedrijfsgebouwen/winkels, buitenlampen van particulieren. Deventer maakt eigenaren bewust van de functie van licht, de impact op de leefomgeving en van opties ter voorkoming van onnodig energiegebruik, lichthinder en vervuiling.

Gezien het feit dat lichthinder een zeer locatiegebonden probleem is, vraagt dit om lokaal maatwerk. Voor de vaststelling of er sprake is van hinder is geen universele definitie van het begrip 'lichthinder' beschikbaar. Wel kunnen de 'Richtlijn lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt worden gehanteerd. Deze richtlijn geeft zoveel mogelijk invulling aan het begrip lichthinder.

6.10.2 Beoordeling

Het voornemen heeft mogelijk een kleine toename aan verlichting als gevolg, omdat twee nieuwe woningen worden gebouwd. Vergeleken met de oude situatie wordt echter geen toename van de verlichting binnen en buiten het projectgebied voorzien. In de planregels zijn geen regels opgenomen die het plaatsen van verlichting rond de paardenbak mogelijk maken. Verdere maatregelen zijn niet benodigd om de lichthinder op de omgeving van het plangebied te beperken.

6.10.3 Conclusie

Met deze wijziging van het omgevingsplan wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het voornemen is klein van schaal en voldoet aan de kaders voor lichthinder.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.11 Windhinder

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect windhinder.

6.11.1 Wettelijk kader

Windhinder is een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.

De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor windhinder. Wel kan aan de hand van NEN 8100 beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar windklimaat. De NEN 8100 is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. In deze norm zit een beslismodel dat aangeeft wanneer een windonderzoek nodig kan zijn:

  • Gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek is nodig;
  • Beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is;
  • Onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is;
6.11.2 Beoordeling

Er worden met voorliggend planvoornemen geen gebouwen hoger dan 15 meter gerealiseerd. Windonderzoek is niet noodzakelijk.

6.11.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor windhinder.Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.12 Magneetvelden

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect magneetvelden.

6.12.1 Wettelijk kader

Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van gevoelige gebouwen, zoals woningen bij bovengrondse hoogspanningsverbindingen, rekening te houden met de magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microtesla. Nederland overschrijdt deze norm op maaiveldniveau nergens.

In aanvulling op de internationale norm heeft Nederland een voorzorgbeleid. Op 21 april 2023 is het herijkte voorzorgbeleid magneetvelden bij elektriciteitsvoorzieningen in werking getreden. Het voorzorgbeleid voor magneetvelden bestaat uit:

  • bronmaatregelen, die de netbeheerders bij alle netcomponenten treffen;
  • afstandsmaatregelen bij bovengrondse hoogspanningslijnen, die het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening op basis van de berekening van de magneetveldzone kan treffen.

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige gebouwen nabij een bestaande bovengrondse hoogspanningslijn is het advies om de magneetveldzone in beeld te brengen. Hiervoor is het nodig om de magneetveldzone van de bovengrondse hoogspanningslijn te berekenen. Onder gevoelige gebouwen wordt verstaan: gebouwen in de magneetveldzone waarin mensen langdurig kunnen verblijven (zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven).

6.12.2 Beoordeling

De magneetveldzone strekt zich 50 meter vanaf de hoogspanningsverbinding. Het plangebied ligt niet binnen een magneetveldzone.

6.12.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor magneetvelden. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.13 Bezonning

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bezonning.

6.13.1 Wettelijk kader

Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.

De gemeente Deventer heeft geen beleid of regels opgesteld voor bezonning. Onafhankelijk onderzoeksbureau TNO heeft een norm vastgesteld voor bezonning. Deze norm is vanuit de wet niet verplicht, maar wordt wel algemeen gebruikt. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:

  • de 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam;
  • de 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen zijn alleen van toepassing op gevels die zon kunnen ontvangen.

6.13.2 Beoordeling

Voorliggende ontwikkeling maakt geen hoogbouw mogelijk en is ook niet gelegen in de nabijheid van hoogbouw. De afstand tussen woningen binnen en buiten het plangebied, evenals de afstand tussen de woningen onderling binnen het plangebied, is ruim genoeg om schaduwhinder te voorkomen. Gesteld wordt dat ten aanzien van bezonning sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.13.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor bezonning. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.14 Kabels en leidingen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect kabels en leidingen.

6.14.1 Wettelijk kader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

6.14.2 Beoordeling

In en rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De buisleidingen van de GasUnie zijn reeds toegelicht in paragraaf 6.7, De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

6.14.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor kabels en leidingen. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.15 Water en watersystemen

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect water en watersystemen.

6.15.1 Wettelijk kader
6.15.1.1 Rijksbeleid

Paragraaf 5.1.3, artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen en grote rivieren, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.

Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

6.15.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.15.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap Drents Overijsselse Delta brengt in het waterbeheerprogramma 2022-2027 tot uitdrukking hoe zij haar rol in de omgeving ziet als doorvertaling van de Watervisie 2030. In dit programma zijn de contouren van de ambities van het waterschap opgenomen om daar samen met partners invulling aan te geven. Daarmee wordt duidelijk welke richting en positie het waterschap inneemt om beleidsdoelen na te streven en op welke manier de daadwerkelijke uitvoering plaatsvindt.

Werkzaamheden

De werkzaamheden, bovenop de wettelijke taken van het waterschap, zijn gevat in 4 thema's:

  • Klimaatrobuust gebied: Gericht op het jaarrond bereiken van een optimale balans tussen te nat en te droog, en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar maken tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
  • Veilig gebied: Gericht op de bescherming tegen hoog water als randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken.
  • Circulaire economie en energietransitie: Gericht op het zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering door grondstofbehoefte te beperken en emissie van broeikasgassen te verminderen.
  • Gezonde leefomgeving: Gericht op het zorgen voor een schoon en gezond watersysteem voor mens en natuur, waarbij het water geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en geen risico's oplevert voor de volksgezondheid.
6.15.1.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsprogramma (2022-2026) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda.

6.15.2 Waterparagraaf
6.15.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.15.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de conclusie dat ter plaatse van de Spanjaardsdijk 84 de 'geen belang procedure' gevolgd kan worden. Aan de Aanvangsweg 2 dient de 'normale procedure' gevolgd te worden. Hierna wordt ingegaan op de voor dit plan van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten.

6.15.2.3 Waterhuishoudkundige aspecten

Ter plaatsen van de Spanjaardsdijk 84 worden enkele bijgebouwen op geruimd en wordt het erf landschappelijk ingepast. Hier neemt de verharding naar verwachting licht af. Aan de Aanvangsweg 2 neemt de verharding fors af door het verwijderen van de oude stal en kuilvoeropslag. Daarnaast wordt een forse investering gemaakt in het groen inpassen en het versterken van het bosperceel. Gesteld wordt dat de waterbergende kwaliteiten van beide delen van het plangebied verbeterd, aan de Aanvangsweg zal deze sterk verbeteren. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen bijdraagt aan een verbeterde waterhuishouding en dat ecologische waarden in en rondom het plangebied hierdoor versterkt worden.

6.15.2.4 Standaard waterparagraaf

In het kader van de Omgevingswet is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘wegen ten aanzien van waterbelangen’. Middels de, de zogeheten watertoets, kan een beoordeling worden gegeven van aanwezige waterbelangen. De watertoets samen met het uitgangspuntendocument is een waarborg voor waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze uitgangspunten hebben betrekking op de plannen aan de Spanjaardsdijk 84 en de Aanvangsweg 2 te Lettele in de gemeente Deventer.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lagergelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, moet aandacht besteed worden aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

De gemeente vraagt om in een onderbouwing/toelichting te beschrijven hoe binnen het plan wordt omgegaan met hemelwater. Achterliggende gedachte hierbij is dat hemelwater niet meer afgevoerd mag worden op het riool. Uitgangspunt moet zijn: het watersysteem ontlasten en gebiedseigen water daar vast te houden waar het valt. Daarbij vraagt het waterschap om ook het omgevingsplan (o.a. rioleringsplan) van de gemeente te raadplegen en rekening te houden met het hemelwaterbeleid en -eisen van de gemeente. Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap wil het hemelwater, daar waar mogelijk, laten infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s hebben daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool 2 ) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem.

Compensatie bij verharding

Om wateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om voor het aanwezig verhard oppervlak een berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater te realiseren. Compensatie moet de volgende trap volgen: vasthouden-bergen-afvoeren. Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het totale aanwezige verhard oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.

Het gebruik van uitlogende materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen die uitlogen en het oppervlaktewatersysteem kunnen verontreinigen niet gebruikt.

Weging van het waterbelang

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De ruimtelijke ontwikkeling en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Indien bovenstaande punten worden uitgewerkt zijn de waterbelangen voor dit plan voldoende gewogen.

6.15.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor water en watersystemen. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.16 Wegen, verkeer en parkeren

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect verkeer en parkeren.

6.16.1 Wettelijk kader

De toename aan functies zorgt voor verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's, fietsen en/of scooters. Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de 'Nota 'Parkeernormen Deventer 2013 Auto en fiets'. Deze parkeernormen zijn geënt op landelijke parkeerkencijfers op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de meest recente CROW-publicatie 'Parkeerkencijfers 2024 - Basis voor parkeernormering' . Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

Op basis van voorliggend plan in relatie tot de CROW publicatie 'Parkeerkencijfers 2024 - Basis voor parkeernormering' ' wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: 'sterk stedelijk' (CBS Statline);
  • Gebiedsindeling: 'Buitengebied'.
6.16.2 Parkeren, verkeersgeneratie en ontsluiting

In dit geval gaat het aan de Spanjaardsdijk 84 om twee bestaande woningen waar reeds voldoende parkeergelegenheid voor aanwezig is op het eigen terrein. Ook ten aanzien van de verkeersgeneratie worden geen wijzigingen in het planvoornemen voorzien. Het plangebied aan de Aanvangsweg 2 wordt zodanig herontwikkeld dat hier twee nieuwe woningen worden toegevoegd. De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van deze twee nieuwe woningen wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Woningtype   Parkeerbehoefte   Verkeersgeneratie   Benodigde aantal parkeerplaatsen  
Koop, huis, tussen/hoek   2,1   7,8   (2,1*2=) 4,2  
Koop, huis, vrijstaand   2,5   8,6   2,5  

Zoals te zien in het Landschappelijk inpassingsplan Aanvangsweg 2, Lettele is op het erf aan de Aanvangsweg voldoende ruimte aanwezig om aan de verwachte parkeerbehoefte te voldoen. Het uitgangspunt is altijd dat parkeren wordt gefaciliteerd op het eigen terrein of erf.

Ten aanzien van de toename in verkeersgeneratie die de ontwikkeling aan de Aanvangsweg tot gevolg zal hebben wordt gezien het rustige karakter van de Aanvangsweg en omliggende wegen gesteld dat de wegen van voldoende capaciteit zijn om het plangebied verkeersveilig te ontsluiten.

6.16.3 Conclusie

Het voornemen voldoet aan de kaders voor wegen, verkeer en parkeren. Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 7 Beperkingengebieden

7.1 Wettelijk kader

Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.

De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.

Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones. Een beperkingengebied is in feite wat voorheen de (beschermings)zones onder de Wro waren en in veel gevallen omvat het beperkingengebied ook de locatie van de weg of het waterstaatswerk of object zelf.

Een concreet voorbeeld van een beperkingengebied is een oppervlaktewaterlichaam (bijvoorbeeld een primaire watergang of een A-watergang) inclusief de (beschermings)zones (onderhoudsstroken en eventueel natuurvriendelijke oevers).

7.2 Beoordeling

7.2.1 Beperkingengebieden uit provinciaal beleid

Vanuit de Omgevingsverordening Overijssel 2024 ligt het plangebied in de boringsvrije zone Salland Diep. In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen op een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld. Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op doen van lozingen in de bodem. Het beperkingengebied heeft geen gevolgen voor het voornemen.

7.2.2 Beperkingengebied uit waterschapsbeleid

Op basis van de Waterschapsverordening van Waterschap Rijn en IJssel en de bijbehorende Legger ligt het plangebied niet binnen een beperkingengebied van een watergang. Hiermee heeft het beperkingengebied geen gevolgen voor het voornemen.

7.2.3 Beperkingengebieden uit gemeentelijk beleid

Vanuit gemeentelijk beleid zijn er geen beperkingengebieden die gevolgen hebben voor het voornemen.

7.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het eerder beschreven voornemen mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor beperkingengebieden.

Er is vanuit dit onderwerp geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Algemeen

De bepaling over de uitvoerbaarheid uit het Besluit ruimtelijke ordening komt onder de Omgevingswet niet terug. De gemeente hoeft niet meer aannemelijk te maken dat een toegedeelde functie er ook zal komen. De gemeente geeft in haar omgevingsplan aan dat een functie op een zekere locatie 'kan' komen. Dat is minder verstrekkend. De Omgevingswet maakt het mogelijk dat dit onderzoek gefaseerd kan worden. Pas als zich een concreet, binnen de toegedeelde functie passend, initiatief aandient wordt onderzocht 'hoe' dat op een aanvaardbare wijze gerealiseerd kan worden. Dit heeft als voordeel dat de onderzoekslasten omlaag kunnen. De gemeente moet wel onderzoeken of ontwikkeling op de betrokken locatie in beginsel mogelijk is.

Ten eerste zal worden beoordeeld of een ontwikkeling binnen een redelijke termijn uitvoerbaar is, gelet op de aard en omvang van de voorziene ontwikkeling en het gebied waar deze ontwikkeling is voorzien. Ten tweede zal worden beoordeeld of deze ontwikkeling binnen die redelijke termijn financieel haalbaar is, en zo ja, hoe de gemeenteraad dat inzichtelijk heeft gemaakt. Deze nieuwe onuitvoerbaarheidstoets leidt tot minder mogelijkheden voor het gemeentebestuur om een bestemming te weigeren, omdat deze niet uitvoerbaar zou zijn.

8.2 Kostenverhaal

Publiekrechtelijk kostenverhaal vindt voor een Omgevingsplan plaats door middel van een kostenverhaalsbeschikking (artikel 13.18 Ow). Ook wel de beschikking bestuursrechtelijke geldschuld genoemd.

Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:

  • aangewezen bouwactiviteiten;
  • aangewezen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen.

Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal (zie artikel 8.13 Ob voor aangewezen activiteiten waarvoor kostenverhaal verplicht is, artikel 8.14 Ob voor de mogelijkheden om af te zien van kostenverhaal en artikel 8.15 Ob voor de kostensoortenlijst). Pas nadat is betaald, is het toegestaan de activiteiten uit te voeren (zie artikel 13.12 Ow). Eén van de bouwactiviteiten waarvoor kosten verhaald worden is de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie (zie artikel 8.13 aanhef en sub a Ob). Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.

In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Deventer. Hierin wordt tevens het risico van nadeelcompensatie opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

9.1.1 Algemeen

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

9.1.2 Situatie deelgebieden

Deelgebied 1: Spanjaardsdijk 84, Lettele

Initiatiefnemers hebben een ronde langs de omwonenden gemaakt en hebben geïnventariseerd of zij bezwaren of opmerkingen hebben op het planvoornemen. Alle omwonenden hebben hierop geantwoord geen bezwaar te hebben op de ontwikkeling. Het participatieverslag is toegevoegd als Bijlage 13.

Deelgebied 2: Aanvangsweg 2, Lettele

De initiatiefnemer heeft een informatieavond gehouden voor omwonenden en heeft daarna enkele buren ook verder geïnformeerd. De omwonenden worden daarnaast op de hoogte gehouden van de planontwikkeling. Het participatieverslag is toegevoegd als Bijlage 14.

9.2 Vooroverleg instanties

9.2.1 Het Rijk

Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.2.2 Provincie Overijssel

Beide plannen zijn in het kader van vooroverleg aangeboden bij de provincie. In oktober en december 2024 zijn reeds akkoorden gegeven over de voorkantsamenwerking.

9.2.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het waterschap heeft hierop gereageerd akkoord te zijn met de 'geen belang procedure' aan de Spanjaardsdijk 84 en dat aan de Aanvangsweg de 'normale procedure' omgezet kan worden naar de 'korte procedure'. Het waterschap gaat akkoord met de ontwikkeling.

Hoofdstuk 10 Juridische aspecten en planverantwoording

10.1 Inleiding

Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een TAM-Omgevingsplan. TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die nog geen gebruik kunnen maken van het planvormingsdeel van het DSO. Bijvoorbeeld doordat de plansoftware nog niet alle daarvoor benodigde functies biedt. Het kan ook zijn dat de gemeente te weinig tijd rest om het planproces goed te beproeven. Of dat er nog onvolkomenheden zijn in de landelijke voorziening. Met TAM-IMRO kunnen gemeenten toch hun omgevingsplannen wijzigen.

Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. De TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen.

De regels en verbeelding van voorliggend TAM-Omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit TAM-Omgevingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-Omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

10.2 Artikelgewijze toelichting

10.2.1 Preambule

Preambule

De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan worden gewijzigd, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De IMRO-standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering dus bij 'artikel 1' begint. Voor het TAM-IMRO omgevingsplan is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering onhoudbaar, omdat het omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet.

Om duidelijk te maken hoe een TAM-IMRO omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het omgevingsplan, stelt de VNG voor om na het object Regels en voor het toevoegen van het object Hoofdstuk een preambule op te nemen. De preambule geeft aan hoe het TAM-IMRO omgevingsplan in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Hieronder is de preambule weergeven.

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locaties Spanjaardsdijk 84 en Aanvangsweg 2, beiden in Lettele in het buitengebied van de gemeente Deventer. Het TAM-omgevingsplan zal als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22t]) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Deventer. Dit hoofdstuk is digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22t] van het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22t]' gelezen worden.

De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofdstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage [22t] bij het omgevingsplan van de gemeente Deventer.

10.2.2 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor de locatie waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in de bij het TAM-omgevingsplan behorende GML-bestand. De regels in dit hoofdstuk bevatten:

In artikel 5 is het toepassingsbereik opgenomen. In het toepassingsbereik is aangegeven welke besluiten niet van toepassing zijn op dit deel van het omgevingsplan en op welke locatie de regels van dit deel van het omgevingsplan van toepassing zijn.

10.2.3 Gebruiksactiviteiten

Hoofdstuk 2 bevat de regels ten aanzien van de gebruiksactiviteiten. Er wordt eerst ingegaan op de algemene gebruiksregels waarna vervolgens de gebruiksregels ten behoeve van de functies 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Natuur', 'Nutsvoorziening' en 'Wonen - Buitengebied' zijn opgenomen.

10.2.4 Bouwactiviteiten

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels.

10.2.5 Aanwijzingen, beschermingszones, beperkingsgebieden

In hoofdstuk 4 zijn de regels met betrekking tot de functies 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen.

10.2.6 Beheer en onderhoud

In hoofdstuk 5 is een instandhoudingsverplichting voor het uitvoeren en in stand houden van het erfinrichtingsplan voor beide locaties van het plangebied opgenomen.

10.2.7 Overgangsbepalingen

In hoofdstuk 6 zijn regels met betrekking tot het overgangsrecht opgenomen.

10.3 Werkingsgebieden

Onder de Omgevingswet wordt niet meer uitgegaan van bestemmingen en dubbelbestemmingen, maar worden alle regels voorzien van een locatie. Deze locaties zijn het zogenoemde werkingsgebied van de regels. In voorliggend TAM-omgevingsplan zijn de volgende werkingsgebieden opgenomen:

  • 'Natuur';
  • 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  • 'Nutsvoorziening'
  • 'Wonen - Buitengebied';
  • 'Bouwregel - 15';
  • 'Bouwregel - 45'
  • 'Waarde - Archeologie - 2';
  • 'Waarde - Archeologie - 3';
  • 'Waterstaat - Intrekgebied'
  • 'Waarde - Beschermd dorpsgebied'
  • bouwvlak;
  • bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • bouwaanduiding 'aaneengebouwd'
  • bouwaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfswoning'
  • bouwaanduiding 'maximum aantal wooneenheden';